Het Amerikaanse moderne slagschepentijdperk begon in 1895 toen op 15 augustus van dat jaar de U.S.S.Texas in dienst werd gesteld bij de US Navy.
Het ontwerp van de vier slagschepen van de Colorado-klasse was gebaseerd op dat van de voorgaande Tennessee-klasse.
De Amerikaanse slagschepen van de Iowa-klasse, USS Iowa, USS New Jersey, USS Missouri en USS Wisconsin, waren de opvolgers van de South Dakota-klasse en de laatste klasse slagschepen die voor de US Navy gebouwd werd.
De Amerikaanse slagschepen van de Nevada-klasse, USS Nevada en USS Oklahoma, waren een doorontwikkeling van de New York-klasse.
De Amerikaanse slagschepen van de New Mexico-klasse, die in 1914 besteld werden, waren een licht verbeterde versie van de voorgaande Pennsylvania-klasse die bestond uit USS Pennsylvania en USS Arizona.
De beide Amerikaanse slagschepen van de New York-klasse waren een doorontwikkeling van de beide slagschepen van de Wyoming-klasse, USS Wyoming en USS Arkansas.
De Amerikaanse slagschepen van de North Carolina-klasse, USS North Carolina en USS Washington, waren de eerste nieuwe slagschepen van de US Navy die opgeleverd werden na het Vlootverdrag van Washington.
De Amerikaanse slagschepen van de Pennsylvania-klasse, USS Pennsylvania en USS Arizona, die in 1916 in dienst werden gesteld, waren een vergrote versie van de voorgaande Nevada-klasse.
De Amerikaanse slagschepen van de South Dakota-klasse, USS South Dakota, USS Indiana, USS Massachusetts en USS Alabama vormden een klasse snelle slagschepen, die eind jaren `30 ontworpen werd onder de beperkingen van de vlootverdragen van Washington en Londen.
De beide slagschepen van de Tennessee-klasse, USS Tennessee en USS California, waren een licht verbeterde versie van de New Mexico-klasse slagschepen, die bestond uit USS New Mexico, USS Mississippi en USS Idaho. Het ontwerp van de nieuwe klasse werd in 1916, na de Slag bij Jutland, aangepast. Tijdens die slag, die van 31 mei tot 1 juni 1916 uitgevochten werd door de Royal Navy en de Keizerlijke Duitse Marine bij Jutland, Denemarken, bleek dat slagschepen en slagkruisers kwetsbaar waren onder de waterlijn en op de hoofddekken. Daarom kregen de Tennessee-klasse slagschepen meer onderwater- en dekbepantsering. Verder werd afgezien van de opstelling van secondaire kanonnen in kazematopstellingen in de scheepswand. Bij de vorige klassen was gebleken dat de kanonnen in deze opstellingen veel zeewater over kregen en daardoor op volle zee nauwelijks gebruikt konden worden. Alle 12,5cm secondaire kanonnen werden daarom in of op de bovenbouw geplaatst. Hierdoor werden de buitenwanden van de slagschepen meer gestroomlijnd en waren zij minder gevoelig voor corrosie.
De Japanse aanval op Pearl Harbor, de basis van de US Pacific Fleet in Hawaï, was de directe reden voor de Verenigde Staten om zich actief te mengen in de Tweede Wereldoorlog. Ondanks deze late intrede in het wereldwijde conflict, of misschien wel juist daardoor, beschikte de Verenigde Staten eind 1941 al over 19 slagschepen waarvan er 17 op dat moment als zodanig ingezet konden worden. Het uit 1910 stammende slagschip van de Florida-klasse USS Utah, was in gebruik als radiografisch bestuurbaar doelschip en de naamgever van de uit 1911 stammende Wyoming-klasse was in gebruik als opleidingsschip.
Het ontwerp van Bismarck-klasse stamde al vanaf 1934, bestaande uit een 35.000 tons pantserschip met 8 38 cm lopen. Echter door de constructie van de Franse Dunkerque-klasse werd het ontwerp aangepast, en werd het geherclassificeerd als slagschip. Het ontwerp stamde deels af van de Duitse WO I Baden-klasse. Het zou oorspronkelijk binnen de verdragen van Washington en Londen vallen, echter door het kiezen van acht lopen van 38 cm werden de maximale tonnages van deze verdragen grof overschreden.
Bij de Royal Navy werd de term Battleship (Slagschip), voor het eerst gebruikt in 1892 toen de Royal Navy een nieuwe classificatie doorvoerde van de schepen in dienst bij de Royal Navy. Grofweg kan worden gesproken van Pre-Dreadnought slagschepen en Dreadnought, oftewel slagschepen van voor 1906 en slagschepen van na 1906. De Royal Navy beschouwde het slagschip als het belangrijkste marine wapen en bouwde haar organisatie bijna volledig hieromheen op.
Gedwongen door de Internationale ontwikkelingen, besloot de Admiralty in 1936 tot de bouw van nieuwe slagschepen om achterstand op andere naties te voorkomen. Dit werd de King George V-klasse, bestaande uit vijf moderne slagschepen. Bij het ontwerp van deze schepen werd al rekening gehouden met het feit dat door de stijgende Internationale spanningen de bestaande verdragen niet zouden worden verlengd.
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog beschikte Groot-Brittannië over 12 slagschepen en 3 slagkruisers. Vlak na de Eerste Wereldoorlog bedroeg dit aantal 46. Het Verdrag van Washington, dat in 1921 afgesloten was door de grote marinemogendheden van die tijd om een nieuwe bewapeningswedloop te voorkomen, bepaalde dat er in de jaren `20, 28 Britse slagschepen gesloopt werden. Een viertal andere werd omgebouwd tot vliegdekschip en één werd gebruikt als opleidingsvaartuig. Alleen de vijf schepen van de Queen Elizabeth-klasse en de vijf van de Royal Sovereign-klasse werden aangehouden evenals de slagkruisers HMS Hood, HMS Repulse en HMS Renown (72). HMS Nelson en HMS Rodney werden als nieuwe slagschepen geïntroduceerd in 1926.
De Britse slagschepen van de Revenge-Klasse, werden gebouwd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Van de acht oorspronkelijk geplande slagschepen, werden vijf schepen gebouwd. Eén schip, HMS Resistance werd in augustus 1914 afbesteld. De laatste twee schepen werden herzien en afgebouwd als Renown-klasse Slagkruisers. In sommige bronnen worden deze slagschepen wel aangeduid als Royal Sovereign-klasse of R-klasse slagschepen. Formele documenten van de Royal Navy onthullen echter de naam als Revenge-klasse.
De Franse Marine Nationale was net voor de Tweede wereldoorlog, na de Royal Navy, de US Navy, de Keizerlijke Japanse Marine en de Italiaanse Regia Marina de grootste ter wereld. Tussen de twee wereldoorlogen in had Frankrijk een grote vloot opgebouwd om de dreiging van de groeiende Duitse en vooral Italiaanse marines het hoofd te kunnen bieden. In 1934 kondigde de Regia Marina aan twee slagschepen van de Littorio-klasse te bouwen met een primaire bewapening van 38cm kanonnen. De Franse zeemacht reageerde meteen door voorbereidingen te treffen voor de bouw van slagschepen met eenzelfde kaliber hoofdbewapening. Dit zouden de slagschepen van de Richelieu-klasse worden.
De Britse vloot was na de Eerste Wereldoorlog de machtigste ter wereld. Maar zowel Japan als de Verenigde Staten hadden inmiddels schepen op stapel gezet die krachtiger waren dan de grote schepen van de Britse Royal Navy. Hierop gaf Groot-Brittannië op 21 oktober 1921 de opdracht voor de bouw van vier grote slagkruisers en was de bouw van 2 slagschepen van plan in 1923. De vier slagkruisers zouden voorzien worden van 3 torens met daarin 3 lopen van 16,5 inch (later 16 inch), een snelheid van 33 knopen en een waterverplaatsing van rond de 47.200 ton. De geplande twee slagschepen zouden bewapend worden met 3 torens met daarin 3 lopen van 18 inch. De waterverplaatsing zou rond de 48.770 ton zitten.
De Ise-klasse slagschepen bestond uit twee schepen, de Ise (1916) en de Hyüga (1917) die tijdens de Eerste Wereldoorlog werden gebouwd volgens het Dreadnought principe. De schepen werden in de jaren 1934 tot 1937 gemoderniseerd en speelden een bescheiden rol tijdens de 2e Chinees-Japanse oorlog. Aangezien de schepen te verouderd waren voor inzet in de strijd in de Pacific, werden ze in 1943 voorzien van een vergroot vliegdek met watervliegtuigen en katapulten. Halverwege 1945 werden beide schepen opgelegd als reserve en door Amerikaanse luchtaanvallen tot zinken gebracht. Na de oorlog werden de wrakken gesloopt.
De Kongo-klasse slagschepen werden tussen 1911 en 1915 gebouwd als slagkruisers naar een Brits ontwerp. De Kongo (1913) was het laatste Japanse marineschip in die tijd welke buiten Japan gebouwd werd en wel in Groot-Brittannië. Eind jaren 1920 volgde een modernisering en werden de schepen geclassificeerd als slagschip. Alle schepen uit de klasse gingen verloren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Alleen Haruna (1915) kon worden gelicht en werd in 1946 gesloopt.
Tot ongeveer 1870 werden Japanse oorlogsschepen vooral gebouwd ter directe bescherming van de kustlijnen van het Land van de Rijzende Zon. In 1875 besloten de Japanners echter, in navolging van andere belangrijke en invloedrijke mogendheden, over te gaan op een marine met oceaanwaardige schepen. Als vanzelfsprekend wendden zij zich tot de Britten omdat die toentertijd over de grootste technische kennis beschikten betreffende het bouwen van grote oorlogsschepen. De Japanners bestelden een stalen fregat bij de Londense werf Samuda Brothers dat in 1877 in Japanse dienst werd gesteld als Fuso. Het schip voldeed uitstekend en werd de grondlegger van een moderne marine. Om niet alleen in kwaliteit, maar ook in kwantiteit aan hun ambities en verwachtingen te voldoen bestelde de Japanse regering vervolgens oorlogsschepen in zowel Groot-Brittannië als Frankrijk en liet men tevens op eigen bodem schepen op stapel zetten. Twintig jaar later kon de Japanse marine adequaat en geheel zelfstandig het vaderlandse eilandenrijk en de omliggende zeeën beschermen.
Na de Eerste Wereldoorlog werd de Duitse marine enorm verkleind. Het enige wat de Duitsers mochten houden waren zes oude slagschepen uit de periode van voor de dreadnoughts, zes oude lichte kruisers en 24 torpedoboten. Deze schepen waren in de Eerste Wereldoorlog al verouderd en dus moesten er na de oorlog snel nieuwe schepen gebouwd worden. Er was echter erg weinig geld beschikbaar voor nieuwe schepen omdat Duitsland veel herstelbetalingen moest doen. De geallieerden hadden ook beperkingen aan de nieuw te bouwen schepen gesteld: ze mochten niet meer dan 10.000 ton meten en het kaliber hoofdbewapening mocht maximaal 28 cm zijn.