Bij de Royal Navy werd de term Battleship (Slagschip), voor het eerst gebruikt in 1892 toen de Royal Navy een nieuwe classificatie doorvoerde van de schepen in dienst bij de Royal Navy. Grofweg kan worden gesproken van Pre-Dreadnought slagschepen en Dreadnought, oftewel slagschepen van voor 1906 en slagschepen van na 1906. De Royal Navy beschouwde het slagschip als het belangrijkste marine wapen en bouwde haar organisatie bijna volledig hieromheen op.
Tijdens een nieuwe classificatie van de schepen in dienst van de Royal Navy in 1892, vastgelegd in de Naval Defence Act 1889, werd voor het eerst de term Battleship (Slagschip) in gebruik genomen.[1]
De enige enigszins vergelijkbare schepen van voor die tijd stonden bekend als Ironclad's en nog ouder werd de term 1e klasse linieschip/oorlogsschip gebruikt voor schepen met vergelijkbare rollen. Pas bij de introductie van de Ironclad werd ook de draaibare geschutskoepel geïntroduceerd die later bij het slagschip kenmerkend zou worden.[2]
In de geschiedschrijving over marineschepen, is de term slagschip ingeburgerd voor alle in de geschiedenis als 1e klasse schepen aan te duiden vaartuigen oftewel de grootste schepen die in elke periode bij diverse marines in gebruik waren.[3] Met deze terminologie zou het slagschip terug te voeren zijn tot de galeien uit de oudheid, 1e klasse schepen en 1e klasse linie schepen. Al deze tijd werd de term slagschip echter nooit gebruikt tot in 1889 de Royal Navy haar nieuwe classificatie voor 1892 aankondigde en voor het eerst de term Battleship (Slagschip) daadwerkelijk vastlegde voor een scheepstype.
Het was de opkomst van de Ironclad die de noodzaak tot moderne slagschepen inluidde. De eerst stap in deze ontwikkeling was het brede gebruik van de stoommachine vanaf het begin van de 19e eeuw. Toch duurde het nog tot 1822 voordat een eerste Brits marineschip door stoom aangedreven ten tonele verscheen, HMS Comet. Een volgende grote stap werd door de Royal Navy ingezet door het aanschaffen van het eerste door een schroef aangedreven schip, HMS Ponome. Rond dezelfde tijd, halverwege de 19e eeuw, werden de eerst metalen scheepsrompen in gebruik genomen. De combinatie van al deze nieuwe ontwikkelingen, tezamen met metalen, draaibare geschutstorens, leidde tot de Turret Ironclads, de bijna directe voorgangers van de slagschepen. De ontwikkeling van de turret Ironclads eindigde in 1890 met de Trafalgar-klasse, die qua vormgeving al in de richting kwam van vanaf 1892 gebouwde Pre-Dreadnought schepen.[4]
Bij de 1892 classificatie bleek dat sinds de jaren 1890 een steeds grotere standaardisering op was getreden van scheeptypen in gebruik bij de marine. De naam slagschip werd toegekend aan zwaar gepantserde schepen met een hoofdgeschut van ongeveer 305 mm en een nevengeschut van 120mm tot 150 mm, veelal geplaatst in geschutskoepels. Deze schepen hadden geen zeilen meer en hadden een waterverplaatsing tussen de 15.000 en 17.000 ton.[5] De gedachte achter een zware hoofdbewapening, bestaande uit langzaam vurend geschut en een lichtere secundaire bewapening, bestaande uit snel vurend lichter geschut lag in de maritieme doctrine van die tijd. Hierbij werd uitgegaan van inzet van de zware wapens tegen slagschepen van de vijand, terwijl het lichtere geschut afdoende werd geacht tegen schepen van kleinere klassen. Het nog kleinere aanwezige geschut werd in gedachten ingezet voor de kleinste schepen zoals torpedoboten. Deze slagschepen, later pre-Dreadnought genoemd, werden naar de achtergrond gedreven toen vanaf 1906 de Dreadnought-schepen in de vaart kwamen. Toch zouden de Pre-Dreadnought schepen tijdens de Eerste Wereldoorlog nog een opleving krijgen door inzet in voornamelijk de Dardanellen. Na de Eerste Wereldoorlog was de rol voor deze groep schepen volledig uitgespeeld.
De ultieme test van de Pre-Dreadnought schepen vond plaats tijdens de slag bij Tsushima tussen de marines van het Keizerlijke Japan en het Tsaristische Rusland. De lessen die hieruit werden geleerd leidden tot het ontwerp van een nieuw type slagschepen.[6] In 1906 werd een nieuw schip in gebruik genomen, de HMS Dreadnought, waarbij de zware wapens van de slagschepen tot dan werd gecombineerd met een hogere snelheid. Dit revolutionaire ontwerp zorgde voor een wapenrace over de hele wereld waarbij alle belangrijke marines hun ontwerpen voor slagschepen gingen herzien. Vanaf dat moment spreken we ruwweg over Pre-Dreadnought slagschepen en Dreadnought slagschepen.
De gebeurtenissen tijdens de Eerste Wereldoorlog, vooral de opkomst van de onderzeeboten, zorgden voor een herbezinning op de rol van de slagschepen. Vlootverdragen verkleinden tussen de twee Wereldoorlogen de tonnages voor schepen, waardoor nieuwe typen zoals de Duitse Vestzakslagschepen en Slagkruisers een kans kregen. Hoewel in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog het ontwerp van slagschepen een nieuwe vlucht kreeg, was al snel tijdens de Tweede Wereldoorlog de rol van het slagschip als belangrijke vlooteenheid uitgespeeld ter faveure van de onderzeeboot en het vliegdekschip. Slagschepen kregen nog wel een nieuwe rol en wel die van artillerie platform bij invasies.
Na de Tweede Wereldoorlog was bij de Royal Navy, net als bij andere marines, de rol van het slagschip al snel voorbij. Geleide wapens en vliegtuigen vroegen om heel andere wapens waarbij snelheid en onzichtbaarheid een cruciale rol werden. In 1960 ging het laatste Britse slagschip, de HMS Vanguard uit de vaart.
De acht Pre-Dreadnought slagschepen van de Royal Navy kwamen vanaf 1882 in dienst. Het ontwerp volgde uit de noodzaak tot modernisering van de Royal Navy aan het einde van de jaren 1880 en de groeiende spanningen met Tsaristisch Rusland.[7] Het ontwerp voor deze schepen was gebaseerd op dat van de laatste Ironclad schepen van de Trafalgar-klasse met verbeterde technieken en qua formaat een stuk groter. Al voor de Eerste Wereldoorlog waren deze schepen uit de vaart genomen.
Royal Sovereign-klasse (1891) |
||
|
||
HMS Royal Sovereighn (1891) |
Portsmouth Dockyard |
|
HMS Empress of India (1891) |
Pembroke Dockyard |
|
HMS Repulse (1892) |
Pembroke Dockyard |
|
HMS Hood (1891) |
Chatham Dockyard |
|
HMS Ramillies (1892) |
J & G Thomson, Clydeban |
|
HMS Resolustion (1892) |
Palmers, Jarrow |
|
HMS Revenge (1892) |
Palmers, Jarrow |
|
HMS Royal Oak (1892) |
Cammell Laird, Birkenhead |
De in de jaren 1890 geïntroduceerde Centurion-klasse werd, vanwege de kleinere formaten, geclassificeerd als een 2e klasse slachtschip. De schepen waren ontwikkeld ten behoeve van inzet in het buitenland (China en de Middellandse Zee). De schepen waren sneller en zwaarder bewapend dan de tot dan toe voor dat doel gebruikte gepantserde kruisers. Daarnaast diende de schepen goedkoper en sneller te zijn dan de 1e klasse slagschepen van de Royal Sovereign-klasse. De basis voor het ontwerp lag in dezelfde noodzaak als die voor de Royal Sovereign-klasse en was vastgelegd in de modernisering van de Royal Navy middels de Naval Defence Act 1889.[8]
Centurion-klasse (1892) |
||
HMS Centurion (1892) |
Portsmouth Dockyard |
|
HMS Barfleur (1892) |
Chatham Dockyard |
Het slagschip programma van 1892 (Centurion-klasse), was aanvankelijk bedoeld voor de bouw van tien slagschepen. Door vertragingen in de ontwikkeling van het voor deze schepen bedoelde BL 12-inch Mark VIII geschut (304.8 mm) werd besloten één schip af te bouwen met gebruik van BL 10-inch geschut (254 mm). Dit werd het derde schip van de Majestic-klasse, de HMS Renown. Het schip werd ingezet als vlaggenschip voor eskaders kruisers. Toen de snelheid van nieuwe kruisers deze van de Renown begonnen te overtreffen raakte het schip overbodig en werd het aanvankelijk verbouwd tot Koninklijk Jacht.[9]
HMS Renown (1895) |
||
HMS Renown (1895) |
Pembroke Dockyard |
De eveneens Pre-Dreadnought Majestic-klasse deden dienst bij de Royal Navy vanaf 1895 tot na de Eerste Wereldoorlog. De klasse was de omvangrijkste uit het moderniseringsprogramma van de Royal Navy begin jaren 1890. De schepen zouden worden uitgerust met het nieuw te ontwikkelen BL 12-inch Mark VIII geschut (304.8 mm). Vanwege de vertraging met dit geschut werd het derde schip, HMS Renown, afgebouwd met lichter geschut. Zwaarder bewapend en beter gepantserd dan de Royal Sovereign-klasse, werd de Majestic-klasse de basis voor alle hierna te ontwerpen Pre-Dreadnought slagschepen bij de Royal Navy.[1] Tijdens de Eerste Wereldoorlog deden de schepen geen dienst meer als slagschip maar werden voor diverse andere doeleinden gebruikt. Eén schip, HMS Majestic, werd getorpedeerd en ging verloren.
Royal Sovereign-klasse (1891) |
||
HMS Ceasar (1896) |
Portsmouth Dockyard |
|
HMS Hannibal (1896) |
Pembroke Dockyard |
|
HMS Illustrious (1896) |
Chatham Dockyard |
|
HMS Jupiter (1895) |
J & G Thomson, Clydebank |
|
HMS Magnificent (1894) |
Chatham Dockyard |
|
HMS Majestic (1895) |
Portsmouth Dockyard |
|
HMS Mars (1896) |
Laird Brothers |
|
HMS Prince George (1894) |
Portsmouth Dockyard |
|
HMS Victorious (1895) |
Chatham Dockyard |
De Canopus-klasse kwam vanaf 1899 in dienst bij de Royal Navy. De klasse was specifiek ontworpen voor gebruik in het Verre Oosten bij China Station. Hierdoor waren de schepen sneller, kleiner en lichte gepantserd dan de Majestic-klasse. Hoewel lichte bepantserd, resulteerde dit slechts in een kleine verzwakking van het pantser door het overstappen van het tot dan toe gebruikte Harvey-staal op nieuwe Krupp-staal.[2] Alle schepen gingen als slagschip de Eerste Wereldoorlog in. Twee schepen, HMS Ocean en HMS Goliath gingen tijdens de oorlog verloren. De overige schepen werden tussen 1919 en 1922 gesloopt.
Canopus-klasse (1897) |
||
HMS Canopus (1897) |
HM Dockyard, Portsmouth |
|
HMS Glory (1899) |
Laird Brothers, Birkenhead |
|
HMS Albion (1898) |
Thames Iron Works, London |
|
HMS Ocean (1898) |
HM Dockyard, Devonport |
|
HMS Goliath (1898) |
HM Dockyard, Chatham |
|
HMS Vengeance (1899) |
Vickers, Barrow |
De Formidable-klasse kwam in 1899 in dienst en namen alle drie deel aan de Eerste Wereldoorlog. Alleen HMS Implacable overleefde de oorlog en werd in 1921 gesloopt. De klasse was het resultaat van een wapenrace met Japan. Nieuwe slagschepen van Japan maakten dat een voortborduren op de lichtere Canopus-klasse geen optie was. Het toe te passen nieuwe 40-kaliber 12-inch (305 mm) Mk IX geschut, maakte een zwaarder ontwerp noodzakelijk. Door toepassing van het Krupp-staal zoals bij de Canopus-klasse, de afmetingen zoals bij de Majestic-klasse en nieuwe boilers kon een schip worden gebouwd dat een zelfde snelheid als de Canopus-klasse kon bereiken, maar wel groter was.[3]
Formidable-klasse (1898) |
||
HMS Formidable (1898) |
Portsmouth Dockyard |
|
HMS Irresistible (1898) |
Chatham Dockyard |
|
HMS Implacable (1899) |
Devonport Dockyard |
De London-klasse bestond uit vijf schepen waarvan de eerste drie als London-subklasse in 1902 gereed kwamen en de laatste twee als Queen-subklasse in 1904. Deze laatste twee schepen hadden een iets andere indeling van het geschut en een kleinere waterverplaatsing maar waren van hetzelfde ontwerp. De klasse was een voortzetting van de voorgaande Formidable-klasse schepen, echter met een licht gewijzigd constructie van de bepantsering. HMS Bulwark ging tijdens de Eerste Wereldoorlog verloren, de overige schepen werden in de beginjaren 1920 gesloopt.[4]
London-klasse (1899) |
||
HMS London (1898) |
Portsmouth Dockyard |
|
HMS Bulwark (1899) |
Devonport Dockyard |
|
HMS Venerable (1899) |
Chatham Dockyard |
|
HMS Queen (1902) |
Devonport Dockyard |
|
HMS Prince of Wales (1902) |
Chatham Dockyard |
De zes schepen van de Duncan-klasse namen allen, behalve HMS Montagu, aan de Eerste Wereldoorlog deel. HMS Montagu ging in 1906 verloren nadat het schip gestrand was. HMS Russell en HMS Cornwallis gingen tijdens de oorlog verloren, de overige schepen werden in 1920 gesloopt. De schepen waren eind jaren 1890 ontwikkeld als reactie op de nieuwe Peresvet-klasse van de Tsaristisch Russische Marine waarvan werd aangenomen dat deze een snelheid van 19 knopen (32 km/u) konden behalen. De schepen van de Duncan-klasse werden lichter dan de Formidable-klasse door minder bepantsering, maar hadden dezelfde bewapening.[5]
Duncan-klasse (1901) |
||
HMS Albemarle (1901) |
Chatham Dockyard |
|
HMS Cornwallis (1901) |
Thames Ironworks and
Shipbuilding Company |
|
HMS Duncan (1901) |
Thames Ironworks and
Shipbuilding Company |
|
HMS Exmouth (1901) |
Laird Brothers |
|
HMS Montague (1901) |
Devonport Dockyard |
|
HMS Russell (1901) |
Palmers Shipbuilding and Iron
Company |
De King Edward VII-klasse kenmerkte zich door een aanvullende 234 mm secundaire bewapening, bovenop de standaard 305 mm hoofdbewapening van slagschepen in die periode. HMS Britannia en HMS King Edward VII gingen tijdens de Eerste Wereldoorlog verloren, de overige schepen werden beginjaren 1920 gesloopt. De klasse was een direct gevolg van de ontwikkelingen bij andere marines waar eveneens werd overgestapt op een zwaardere secundaire bewapening.[6]
De twee schepen van de Swiftsure-klasse kwamen in 1904 in dienst bij de Royal Navy. De schepen waren aanvankelijk bedoeld voor de Chileense marine. HMS Triumph ging tijdens de Eerste Wereldoorlog verloren en HMS Swiftsure werd in 1920 gesloopt. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de schepen als Constitución-klasse naar Chlili gingen. Vanwege een dreigende doorverkoop door Chili naar Tsaristisch Rusland, besloot de Royal Navy de schepen aan te kopen. In die periode waren de spanningen tussen Rusland en Japan opgelopen en Japan was op dat moment een bondgenoot van Groot-Brittannië.[7]
Swiftsure-klasse (1903) |
||
HMS Swiftsure (1903) |
Armstrong Whitworth, Elswick |
|
HMS Triumph (1903) |
Vickers, Sons & Maxim,
Barrow-in-Furness |
De Lord Nelson-klasse was de laatste Pre-Dreadnought klasse schepen voor de Royal Navy. Beide schepen overleefden de Eerste Wereldoorlog en werden in de jaren 1920 gesloopt. De klasse was een direct gevolg van een conflict tussen schade die kon worden toegebracht door zwaar geschut, de hierdoor mogelijk niet inzetbare secundaire bewapening en de wens de bepantsering te versterken zodat de secundaire bewapening beter werd beschermd. Indien dezelfde wapen samenstellingen zouden worden gebruikt die tot dan toe werd toegepast, zouden nieuwe schepen te groot worden voor de op dat moment grootste dok mogelijkheid te Chatham.[8] Tot beter oplossingen werden gevonden, werd op basis van de King Edward VII-klasse, werd een aangepast ontwerp voor drie te bouwen slagschepen uit de Lord Nelson-klasse opgezet. Vanwege financiële problemen door de aankoop van de Swiftsure-klasse, werden maar twee schepen gebouwd.
Lord Nelson-klasse (1906) |
||
HMS Lord Nelson (1906) |
Palmers, Jarrow |
|
HMS Argamemnon (1906) |
Beardmore, Dalmuir |
HMS Dreadnought kenmerkte een keerpunt in het ontwerp van slagschepen. Voor het eerst werden stoomturbines toegepast aan boord van een slagschip, waarmee de snelheid aanzienlijk toenam. Daarnaast werd op basis van evaluaties van recente conflicten waarbij slagschepen een rol speelden, geconcludeerd dat lichtere secundaire bewapening overbodig leek. Het nieuwe ontwerp kreeg dan ook een vergroot aantal van vijf dubbel loops hoofdgeschut. Met de ingebruikname van dit schip veroorzaakte de Royal Navy een wereldwijde wapenwedloop en zette de toon voor een nieuwe ontwerp slagschip.[9] HMS Dreadnought nam deel aan de Eerste Wereldoorlog en overleefde deze. Het schip werd in 1921 gesloopt.
HMS Dreadnought (1906) |
||
HMS Dreadnought (1906) |
HM Dockyard, Portsmouth |
De Bellrophon-klasse nam deel aan de Eerste Wereldoorlog bij de Britse Home Fleet. De schepen werden beginjaren 1920 gesloopt. De klasse was een verbeterde variant op de HMS Dreadnought. Ze waren iets groter en kregen een zwaardere secundaire bewapening. Dit was ingegeven met name door de groter wordende dreiging van torpedoboten. Bij HMS Dreadnought was een secundaire bewapening van 76mm toegepast welke onafdoende bleek. Bij de nieuwe klasse werd deze derhalve vergroot naar 102mm.[10]
Bellerophon-klasse (1907) |
||
HMS Bellerophon (1907) |
HM Dockyard, Portsmouth |
|
HMS Superb (1907) |
Armstrong Whitworth, Elswick |
|
HMS Temeraire (1907) |
M Dockyard, Devonport |
Van de drie schepen uit de St Vincent-klasse, ging HMS Vanguard tijdens de Eerste Wereldoorlog verloren. De overige schepen werden in 1921/1922 gesloopt. De schepen waren volledig gebaseerd op de voorgaande Bellerophon-klasse met moderner krachtiger wapens en kleine aanpassingen in de maatvoering en bepantsering. Eén schip werd aanvankelijk afbesteld en later toch weer gebouwd, echter door kleine aanpassingen in het ontwerp apart aangeduid als HMS Neptune.[11]
St Vincent-klasse (1908) |
||
HMS St Vincent (1908) |
HM Dockyard, Portsmouth |
|
HMS Collingwood (1908) |
HM Dockyard, Devonport |
|
HMS Vanguard (1908) |
Vickers Armstrong,
Barrow-in-Furness |
HMS Neptune werd in 1909 in dienst genomen en nam deel aan de Eerste Wereldoorlog. In 1922 werd het schip gesloopt. Aanvankelijk onderdeel van de St Vincent-klasse maar later afbesteld. Door dreigende houding bij de Duitse onderhandelaars binnen besprekingen voor wapenreductie ten tijde van de Haagse Conferentie werd dit schip alsnog besteld. Het ontwerp werd op diverse plaatsen aangepast waardoor een afwijkend schip ontstond.[12]
HMS Neptune (1909) |
||
HMS Neptune (1909) |
HM Dockyard, Portsmouth |
De Colossus-klasse slagschepen waren de laatste Royal Navy slagschepen uitgerust met een hoofdbewapening van 305 mm. Beide schepen overleefden de Eerste Wereldoorlog en werden inde jaren 1920 gesloopt. De schepen waren gebaseerd op het ontwerp van HMS Neptune. Voor het eerst werden echter 533mm torpedo lanceerbuizen toegepast in plaats van de tot dan toe gebruikelijke 450 mm. Tevens werd de bepantsering verbeterd om betere bescherming over het gehele schip te bewerkstelligen.[13]
Colossus-klasse (1910) |
||
HMS Colossus (1910) |
Scotts Shipbuilding, Greenock |
|
HMS Hercules (1910) |
Palmers Shipbuilding, Jarrow |
De vier Orion-klasse slagschepen waren de eerste Royal Navy slagschepen, uitgerust met 343 mm geschut. De schepen overleefden de Eerste Wereldoorlog en werden in de jaren 1920 afgevoerd. Buiten de zwaardere hoofdbewapening waren de schepen eveneens een verbeterde versie van de HMS Neptune met de verbeteringen die ook bij de Colossus-klasse waren toegepast.[14]
De vier schepen van de King George V-klasse kwamen vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in dienst bij de Royal Navy. De klasse was gebaseerd op de Orion-klasse met dien verstande dat de opstelling van de secundaire bewapening was herzien, de bepantsering verbeterd en de schepen iets groter werden.[15] HMS Audacious ging tijdens deze oorlog verloren. Alleen HMS Centurion was nog aanwezig bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Dit schip werd als golfbreker afgezonken bij Normandië op 9 juni 1944.
King George V-klasse (1911) |
||
|
||
HMS King George V (1911) |
HM Dockyard, Portsmouth |
|
HMS Centurion (1911) |
HM Dockyard, Devonport |
|
HMS Ajax (1912) |
Scotts Shipbuilding and
Engineering Company, Greenock |
|
HMS Audacious (1912) |
Cammell Laird, Birkenhead |
Ook de Iron Duke-klasse werd gebouwd aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. De schepen waren een doorontwikkeling van de King George V-klasse. Iets groter vanwege de verbeterde bepantsering en zwaardere secundaire bewapening (6-inch (152 mm) geschut), bleef de primaire bewapening (13.5-inch (343 mm) geschut) ongewijzigd.[16] Allen overleefden de Eerste Wereldoorlog. Behalve HMS Iron Duke, werden alle schepen in de jaren 1930 gesloopt. HMS Iron Duke deed tijdens de Tweede Wereldoorlog dienst als luchtafweer platform te Scapa Flow en werd in 1949 gesloopt.
Iron Duke-klasse (1912) |
||
HMS Iron Duke (1912) |
HM Dockyard, Portsmouth |
|
HMS Marlborough (1912) |
HM Dockyard, Devonport |
|
HMS Benbow (1913) |
William Beardmore, Glasgow |
|
HMS Emperor of India (1913) |
Vickers, Barrow-in-Furness |
HMS Agincourt werd gebouwd als de Braziliaanse Rio de Janeiro maar werd direct verkocht aan het Ottomaanse Rijk die het als Sultan Osman Evvel in dienst nam. De Royal Navy wist het schip in beslag te nemen en nam het zelf in dienst bij de Royal Navy. In 1922 werd het gesloopt. Aanvankelijk zou de Rio de Janeiro het derde schip zijn uit de Minas Geraes-klasse, echter vanwege een wapenwedloop die ontstond in Zuid-Amerika besloot men het laatste schip uit deze klasse opnieuw te ontwikkelen tot een groter en beter bewapend schip.[17]
HMS Agincourt (1913) |
||
HMS Agincourt (1913) |
Armstrong,
Newcastle upon Tyne |
HMS Erin werd als Resadiye gebouwd voor het Ottomaanse rijk en door de Britten in beslag genomen. Het ontwerp was gebaseerd op de King George V-klasse, echter met een hoofdbewapening zoals de Iron Duke-klasse.[18] De Royal Navy nam het schip in gebruik. In 1922 werd het gesloopt.
HMS Erin (1914) |
||
HMS Erin (1914) |
Vickers |
HMS Canada (1915) werd als Chileense Almirante Latorre gebouwd en in dienst genomen door de Britse Royal Navy. Het schip werd in 1920 alsnog verkocht aan Chili. Het schip was één van de twee schepen uit de Almirante Latorre-klasse welke in Engeland voor Chili werden gebouwd. Het tweede schip, de Almirante Cochrane werd eveneens aangekocht door de Britten en gereconstrueerd tot het vliegdekschip HMS Eagle (1918).[1]
HMS Canada (1915) |
||
HMS Canada (1915) |
Armstrong Whitworth, Elswick |
De Queen Elizabeth-klasse waren de eerste Britse slagschepen die werden bewapend met 381 mm hoofdgeschut. Er werden zes schepen besteld en uiteindelijk vijf gebouwd. Het waren tevens de eerste schepen gebouwd in de periode dat Winston Churchill First Lord of the Admiralty was geworden. De klasse was beter bewapend, groter en sneller dan welk slagschip ook ter wereld op dat moment. De schepen overleefden de Eerste Wereldoorlog en behalve HMS Barham ook de Tweede Wereldoorlog. De resterende schepen werden eind jaren 1940, beginjaren 1950 gesloopt.[2]
Queen Elizabeth-klasse (1913) |
||
HMS Queen Elizabeth (1913) |
HM Dockyard, Portsmouth |
|
HMS Warspite (1913) |
HM Dockyard, Devonport |
|
HMS Valiant (1914) |
Fairfield, Clydebank |
|
HMS Barham (1914) |
John Brown, Clydebank |
|
HMS Malaya (1915) |
Armstrong Whitworth, Tyneside |
|
HMS Agincourt |
geschrapt |
De Revenge-klasse werd in het begin van de Eerste Wereldoorlog gebouwd. Het ontwerp was gebaseerd op de voorgaande Queen Elizabeth-klasse, waarbij om budgettaire redenen de maatvoering en snelheid was verkleind en verlaagd. Van de acht geplande schepen, werden er drie afbesteld. Twee van deze drie schepen werden herontworpen en gebouwd als slagkruisers.[21] Eén schip, HMS Royal Oak (08), ging tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren. HMS Royal Sovereign (05) werd in 1944 overgedragen aan de Sovjets die het als Arkhangelsk in dienst namen.
Revenge-klasse (1914) |
||
HMS Revenge (06) |
Vickers |
|
HMS Resolution (09) |
Palmers |
|
HMS Royal Oak (08) |
HM Dockyard, Devonport |
|
HMS Royal Sovereign (05) |
HM Dockyard, Portsmouth |
|
HMS Ramillies (07) |
W. Beardmore | |
HMS Resistance |
geschrapt |
|
HMS Renown (72) |
Renown-klasse Slagkruiser |
|
HMS Repulse (34) |
Renown-klasse Slagkruiser |
De Britse N3-klasse werd direct na de Eerste Wereldoorlog ontworpen. In de jaren 1920 zouden vier schepen in deze klasse worden gebouwd. Door de Vlootverdragen uit de jaren 1920 werd van de bouw afgezien. Het meest opvallende aan het ontwerp was de constructie waarbij bijna de volledige hoofdbatterij van primair geschut zich op het voordek bevond. Dit zou later daadwerkelijk worden uitgevoerd bij de Nelson-klasse.[22]
Bij de bouw van de Nelson-klasse werd teruggegrepen op het ontwerp voor de N3-klasse, met inachtneming van de Washington Treaty vlootverdragen. Alle geschutskoepels van de hoofdbatterij werd bij deze klasse op het voorschip, voor de bovenbouw geconcentreerd, waarmee de gehele bovenbouw naar het achterschip werd verplaatst. Deze hoofdbewapening bestond uit drie drie-loops koepels met 406 mm geschut. De twee schepen deden volop dienst tijdens de Tweede Wereldoorlog en werden eind jaren 1940 gesloopt.[23]
Nelson-klasse (1925) |
||
HMS Nelson (28) |
Armstrong Whitworth, Walker |
|
HMS Rodney (29) |
Cammell Laird, Birkenhead |
De King George V-klasse waren de modernste slagschepen van de Royal Navy bij aanvang van de Tweede Wereldoorlog. Alleen HMS Prince of Wales (53) ging verloren tijdens de Tweede Wereldoorlog. De overige schepen werden eind jaren 1970 gesloopt. De klasse was het directe gevolg van de onderhandelingen in de jaren 1930 met betrekking tot het verlengen dan wel vernieuwen van de diverse vlootverdragen die er op dat moment bestonden. Het hoofdgeschut bestond dan ook uit het maximale dat volgens de verdragen was toegestaan, BL 14 in (356 mm) Mark VII geschut. Voor het secundaire geschut werd gekozen voor QF 5.25 in (133 mm) Mk. I DP geschut dat zowel voor doelen op zee als voor luchtafweer kon worden ingezet.[6]
King George V-klasse (1939) |
||
HMS King George V (41) |
Vickers-Armstrong,
Newcastle-Upon-Tyne |
|
HMS Prince of Wales (53) |
Cammell Laird, Birkenhead |
|
HMS Duke of York (17) |
John Brown and Company, Clydebank |
|
HMS Anson (79) |
Swan Hunter, Wallsend |
|
HMS Howe (32) |
Fairfields, Govan |
Diverse plannen werden gemaakt voor de bouw van zes Lion-klasse slagschepen. Hoewel er op basis van HMS Anson (79) een ontwerp werd gemaakt, werden de schepen in 1945 geschrapt. Vier namen waren gereserveerd, de HMS Lion, HMS Temeraire, HMS Conqueror en HMS Thunderer. Van de eerste twee schepen was zelfs de kiel al gelegd.[7]
HMS Vanguard (23) was het laatste, snelste en grootste slagschip dat voor de Royal Navy werd gebouwd. Het schip kon pas in 1946 in dienst worden genomen. In feite was het een schip zoals de Lion-klasse maar dan sneller en voorzien van BL 15-inch Mk I (380mm) geschut. Van 1950 tot 1960 fungeerde de Vanguard als vlaggenschip van de Royal Navy.[8]
HMS Vanguard (23) |
||
HMS Vanguard tijdens de NAVO oefening Mainbrace, 1952 Bron: U.S. National Archives and Records Administration |
||
HMS Vanguard (23) |
John Brown and Company, Clydebank |