De Clemson-klasse torpedobootjagers was een groep van 156 torpedobootjagers in dienst genomen tussen 1919 en 1922. Het ontwerp was gebaseerd op haar voorgangers van de Wickes-klasse. Binnen de Clemson-klasse werden de meeste schepen gebouwd van een aantal klassen die later bekend zouden staan als "flush-deckers", "four-stackers" of ook wel "four-pipers".
Tussen 1916 en 1917 werden 62 torpedobootjagers gebouwd in de zogenaamde R-klasse (I). De schepen waren allen van eenzelfde basis ontwerp maar de diverse scheepsbouwers konden zelf kleine wijzigingen aanbrengen. De meeste schepen werden gebouwd volgens het basisontwerp van de Britse Admiralty en werden dan ook aangeduid als Admiralty R-klasse. De klasse was de laatste bij de Royal Navy welke was uitgerust met drie schoorstenen. De schepen werden uitgebreid ingezet tijdens de Eerste Wereldoorlog en werden in de jaren 1920 en 1930 buiten dienst gesteld en gesloopt. Alleen HMS Skate (H39) diende nog tijdens de Tweede Wereldoorlog als escortejager.
Rond 1917 werd besloten een serie torpedobootjagers te bouwen op basis van de oude R-klasse. Het werden relatief kleine en goedkope, snel te bouwen schepen. er werden 69 schepen besteld en uiteindelijk 67 gebouwd. Hiervan werden 57 schepen gebouwd als Admiralty S-klasse schepen. Van deze Admiralty S-klasse schepen deden elf schepen nog dienst tijdens de Tweede Wereldoorlog waarvan één nog bij de Japanse Keizerlijke Marine. Naast de Admiralty S-Klasse, werden door vijf schepen door Thornycroft gewijzigd gebouwd als Thornycroft S-klasse en zeven door Yarrow als Yarrow S-klasse.
Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog werden in zes te onderscheiden klassen, gelijkwaardige schepen gebouwd, vaak aangeduid met V-klasse en W-klasse schepen. De eerste klasse die hierin werd besteld en gebouwd was een klasse van vijf flottieljeleiders die in april 1916 werden besteld. Ze verschilden van de standaard klasse schepen vanwege hun rol. Drie schepen uit deze groep namen nog deel aan de Tweede Wereldoorlog, waarbij HMS Vampire opereerde als HMAS Vampire bij de Royal Australian Navy.
Direct na de bestelling van de Admiralty V-class Leaders-klasse, werd besloten een uitgebreide groep torpedobootjagers als V-klasse (I) te bestellen. De meeste waren van het standaard ontwerp van de Admiralty en werden aangeduid als Admiralty V-klasse. Een klein aantal schepen werden als Thornycroft V-klasse geproduceerd. De schepen werden in 1916 besteld en kwamen aan het einde van de Eerste Wereldoorlog in dienst. De meeste schepen waren nog in dienst ten tijde van de Tweede Wereldoorlog waar de schepen voornamelijk als escortejagers werden ingezet.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd besloten tot de bouw van een reeks voor die tijd grote torpedobootjagers, verdeeld over een zogenaamde V-klasse (I) en W-klasse (I). Totaal zouden zeven te onderscheiden klasse schepen worden gebouwd waarvan de W-klasse (I) of ook wel Admiralty W-klasse met 21 schepen de tweede grote groep schepen in deze klassen werden. De Admiralty W-klasse verschilde slechts in detail met de V-klasse schepen. Schepen uit deze klasse deden zowel in de Eerste Als Tweede Wereldoorlog operationeel dienst.
In de dertiger jaren kreeg de Britse marine in de gaten dat de Duitse Kriegsmarine met een grootscheeps moderniseringsproces bezig was. Het werd al snel duidelijk dat een zekere modernisering van de Royal Navy noodzakelijk was geworden. Om te kunnen voldoen aan de vraag om kleinere snelle schepen die in verschillende taken konden worden ingezet, werd besloten om op basis van het bestaande D-klasse concept een nieuwe torpedobootjager te ontwikkelen.
De Britse Torpedobootjagers van de G-klasse (II) waren negen torpedobootjagers uit een groep van drie en dertig nagenoeg gelijke torpedobootjagers. De schepen waren volgens het bouwprogramma van 1933 besteld en werden in 1934 gevolgd door de nagenoeg gelijke H-klasse. De schepen waren gebaseerd op de voorgaande F-klasse (II), zonder gebruik te maken van de kruisvaart turbines en na ontwikkeling van een compactere machinepark. Hierdoor konden de formaten en de waterverplaatsing enigszins worden gereduceerd.
De H-klasse (II) torpedobootjagers van de Royal Navy, waren negen torpedobootjagers uit een groep van drie-en-dertig nagenoeg gelijke torpedobootjagers, te verdelen in een G-klasse, H-klasse en Havant-klasse (voormalige Braziliaanse schepen geleverd aan de Royal Navy), Buenos Aires-klasse (zeven schepen voor de Argentijnse Marine) en twee schepen voor de Griekse Marine als Vasilefs Georgios-klasse.
De torpedobootjagers uit de I-klasse waren speciaal ontworpen om snel te kunnen worden omgebouwd tot mijnenleggers. Door op deze wijze torpedobootjagers te kunnen inzetten verkregen diverse marines de beschikking over snelle en snel inzetbare mijnenleggers voor mijnenleg operaties dicht bij vijandelijke gebieden. Bij deze operaties was dan ook voldoende vuurkracht aanwezig voor een eigen verdediging. In deze klasse werden diverse verbeteringen standaard toegepast die bij eerdere klassen waren uitgetest.
In 1934 ontdekte de Britse Admiralty dat de Royal Navy met torpedobootjagers op internationale ontwikkelingen achter begon te geraken. Met het ontwerp van de Tribal-klasse werd deze achterstand ingelopen. Van de 27 gebouwde schepen opereerden er 22 tijdens de Tweede Wereldoorlog operationeel ingezet. Ondanks diverse problemen in ontwerp en aandrijving, waren het veelzijdige schepen.
Op 10 mei 1940, de dag dat de Duitsers Nederland binnenvielen en voor Nederland de Tweede Wereldoorlog begon, beschikte de Koninklijke Marine over acht torpedobootjagers van de Admiralen-klasse. Verder waren er in Nederland vier torpedobootjagers van de Gerard Callenburgh-klasse in aanbouw. Reeds op die 10e mei ging de eerste jager verloren toen Hr. Ms. Van Galen, na een Duitse luchtaanval op het schip, zonk in de Merwehaven.
Tussen 1931 en 1945 classificeerde de Royal Canadian Navy een reeks torpedobootjagers onder de River-klasse (Torpedobootjager), vanwege hun naamgeving. De veertien torpedobootjagers, 12 overgenomen van de Royal Navy en twee gebouwd voor de Royal Canadian Navy) waren A-klasse (2), C-klasse (5), D-klasse (2), E-klasse (1), F-klasse (2), G-klasse (1), H-klasse (1) en de twee zelfgebouwde schepen afgeleid van de Britse A-klasse.
In 1871 ontstond het "Deutsche Reich" ten gevolge van de Frans-Duitse oorlog. De tot dan toe voornamelijk door Pruissen gedomineerde marines werden samengevoegd tot één Reichsmarine. Aan het eind van de 19e eeuw had ook Duitsland diverse torpedoboten in dienst. Als gevolg van de ontwikkelingen bij de torpedoboten, ontstonden uiteindelijk kort voor de Eerste Wereldoorlog ook de torpedobootjager als antwoord op de torpedoboot. Toch zou het nog tot kort voor de Tweede Wereldoorlog duren voordat men in Duitsland daadwerkelijk over de Torpedobootjager ofwel Zerstörer zou spreken.
Torpedobootjager (Zerstörer in het Duits) was tot 1934 een onbekend begrip voor de Duitse marine. Dit type oorlogsschepen dat speciaal ontworpen en gebouwd werd om op torpedoboten te jagen, kwam pas goed tot ontwikkeling tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog. De Reichsmarine, de voorloper van de Kriegsmarine, kreeg in 1919 echter zeer veel beperkingen opgelegd door de geallieerden. De voorwaarden stonden beschreven in het Verdrag van Versailles, dat op 28 juni 1919 ondertekend werd door de geallieerden en de Duitsers. De Duitse marine mocht onder andere geen torpedobootjagers bezitten met een grotere waterverplaatsing dan 800 ton. Schepen met een dergelijk klein tonnage en bewapend met torpedolanceerbuizen waren te klein en te langzaam om te fungeren als torpedobootjagers. Het waren in feite gewoon torpedoboten. De Reichsmarine kwam hierdoor niet tot de ontwikkeling van Zerstörer.
Als opvolging van de Type 1934 Torpedobootjagers werd een reeks schepen gebouwd, gebaseerd op hetzelfde ontwerp, de Type 1934A Torpedobootjager. De twaalf van dit type gebouwde torpedobootjagers dienden de gehele Tweede Wereldoorlog. Hiervan gingen er zeven verloren, waarvan vier tijdens Weserübung-Nord. Twee kwamen er na de Tweede Wereldoorlog in dienst bij de Franse Marine en twee bij de marine van de Sovjet-Unie.
Het Type 1936 Torpedobootjager werd besteld in 1935 en zou in totaal 26 schepen moeten tellen. Het ontwerp was een duidelijke verbetering op de voorgaande klassen waarbij vooral de zeewaardigheid werd verbeterd. Uiteindelijk werden zes schepen in deze klasse gebouwd. Vijf van deze zes schepen gingen verloren in april 1940 bij de strijd in Noorwegen. Eén schip overleefde de oorlog, kwam terecht bij de Sovjet marine en werd in 1956 gesloopt.
De vier schepen van de Japanse Akatsuki klasse werden volgens het bouwprogramma 1927 gebouwd als afgeleide van de Fubuki-klasse. In 1935, 1942/1943 en 1944 werden de schepen verbouwd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog opereerden alle vier de schepen bij de Japanse 6e Torpedobootjager-Divisie. Drie schepen gingen verloren tijdens gevechtshandelingen.
De Asashio-klasse was in feite een gemoderniseerde versie van de Shiratsuyu-klasse (1935). Bij het ontwerp had de Japanse marine lering getrokken uit fouten die in eerdere ontwerpen waren gemaakt. Daarnaast was, bij aanvang van het ontwerpen in 1934, al afgestapt van het handhaven van de Internationale vlootverdragen en legde Japan zich geen enkele restrictie meer op. Zodoende kon men weer voluit ontwerpen en ontstonden weer grotere "kruiser-type" torpedobootjagers. De Asashio-klasse was de eerste uit een nieuwe reeks torpedobootjagers. Er werden tien schepen gebouwd die allen tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gingen.
Het ontwerp van de Japanse Fubuki-klasse torpedobootjagers was zeer revolutionair en zette een nieuwe trend in het denken over dit soort schepen. Voor het eerst werd een bewapening toegepast van dubelloops 5 inch koepels op torpedobootjagers, waarbij de koepel waterdicht was en niet meer met de hand hoefde te worden gedraaid. Tot die tijd kenden de torpedobootjagers over de gehele wereld open geschutsopstellingen of koepels die aan de achterzijde open waren gelaten. Daarnaast werd voor het eerst een automatisch herlaadbare torpedolanceerinstallatie gebruikt.
De Hatsuharu-klasse torpedobootjagers werden ontworpen volgens de regels zoals deze afgesproken waren bij het London Naval Treaty in 1930. Hierdoor waren ze qua omvang en waterverplaatsing kleiner dan andere torpedobootjagers. De schepen waren kleiner dan de Fubuki-klasse. Door onvolkomenheden in het ontwerp, werden de schepen twee keer geheel gemoderniseerd. Alle schepen uit deze klasse gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren.
De Momi-klasse torpedobootjagers was een groep van 21 stuks 2e klasse torpedobootjagers van de Japanse Marine, ontwikkeld tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog. De meeste schepen uit deze klasse waren als torpedobootjager nog in gebruik tot vlak voor de Tweede Wereldoorlog. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren ze al vervangen door moderner torpedobootjagers en werden de schepen nog door gebruikt als opleidingsschip, patrouillevaartuig of snel transportvaartuig.
De Shiratsuyu-klasse torpedobootjagers waren een klasse van tien schepen die aanvankelijk nog waren ontworpen volgens de tot dan gangbare constructieprogramma's. Aangezien de schepen werden gebouwd na de Hatsuharu-klasse (1932) waren de wijzigingen om de stabiliteit te verbeteren al bij de bouw meegenomen. Deze schepen waren vooral ontworpen om grote aanvalsvloten de begeleiden en de vijand met torpedo's te bestoken. Alle schepen uit deze klasse gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren.
Nederland nam aanvankelijk weinig torpedobootjagers in dienst. De eerste werden in de jaren 1910 in gebruik genomen en gebouwd volgens Brits ontwerp. Ook hierop volgende series werden gebouwd volgens een Brits concept en tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog nam de Koninklijke Marine een aantal voormalige Britse torpedobootjagers over. Alleen tijdens de Tweede Wereldoorlog werd tijdelijk de voormalige Amerikaanse torpedobootjager USS Buchanan (DD-131), de later HMS Campbeltown (I42), korte tijd als Hr. Ms. Campbeltown (I42) dienst deed. Na de Tweede Wereldoorlog werden schepen gebouwd volgens eigen concept waarvan de laatsten in de jaren 1980 buiten gebruik werden gesteld. De meeste taken van de torpedobootjager werden bij de Koninklijke Marine overgenomen door Fregatten en Patrouilleschepen.
In 1925 en 1927/28 werden bij verschillende Nederlandse werven acht nieuwe torpedobootjagers op stapel gezet, verdeeld in twee groepen, ter vervanging van de verouderde roofdierklasse torpedobootjagers. Het ontwerp van deze klasse kwam van de Britse werf Yarrow & Co te Glasgow. De prototypes van dit ontwerp waren HMS Ambuscade en HMS Amazone, twee fleet destroyers die de Britse Admiraliteit in 1924/25 liet bouwen. Met slechts kleine wijzigingen werd het ontwerp door de Koninklijke Marine overgenomen.
In 1922 had een vlootwetcommissie bepaald dat de vloot van de Koninklijke Marine de komende jaren minimaal zou moeten bestaan uit onder andere 24 torpedobootjagers. In oktober 1923 werd dit vlootwetsontwerp verworpen door de Tweede Kamer. In 1930 werd door de toenmalige minister van Marine, dr. L.N. Deckers, het aanbouwbeleid voor de marine bepaald van 1930 tot 1940. Het zogenaamde “vlootplan Deckers” behelsde slechts de helft van het aantal te bouwen eenheden in vergelijking met het in 1923 voorgestelde plan en werd daarom ook wel het “halve minimum” genoemd.
Toen Noorwegen in 1905 weer een zelfstandige staat werd, was de KS Valkyrjen (1896) de enige torpedobootjager in dienst. Besloten werd om bij de marine scheepswerf in Horten drie nieuwe torpedobootjagers te laten bouwen. De schepen werden afgeleid van de Britse River-klasse (1903) torpedobootjagers. Ze werden echter groter en zwaarder bewapend. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren alle drie de schepen nog in dienst. Van de drie schepen ging er één in april 1940 verloren bij oorlogshandelingen, één ontsnapte naar Groot-Brittannië en werd in 1944 gesloopt en de laatste viel in Duitse handen, kwam in 1945 weer in Noorse dienst en werd in 1949 gesloopt.
De Sleipner-klasse torpedobootjagers van de Noorse Marine, waren een klasse van zes moderne, relatief kleine torpedobootjagers, gebouwd of in aanbouw vlak voor en bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Van de klasse ging één schip verloren tijdens de strijd in Noorwegen in april 1940, één schip diende tijdens de gehele oorlog bij de Noorse Marine en vier schepen dienden tijdens de Tweede Wereldoorlog bij de Kriegsmarine. Vijf van de schepen dienden na de Tweede Wereldoorlog weer bij de Noorse Marine, waar ze uiteindelijk als fregatten uit de dienst werden genomen.