In februari 1938 bepaalde de Australian Commonwealth Naval Board (ACNB), die bestond uit zowel regeringsambtenaren als vlagofficieren van de Australische marine, dat er dringend behoefte was aan enige tientallen militaire vaartuigen voor de lokale verdediging en bewaking. De schepen zouden eenvoudig en goedkoop te bouwen moeten zijn en er was dus behoefte aan een eenvoudig en fundamenteel ontwerp. De basiseisen werden bepaald op een waterverplaatsing van ongeveer 500 ton, een snelheid van ongeveer 10 knopen en een actieradius van 2.000 zeemijlen. De schepen zouden ingezet worden als mijnenbestrijdingsvaartuigen en als onderzeebootjagers. Het werd al snel duidelijk dat de basisbehoeften, zoals die door de ACNB voorgesteld waren, niet geheel zouden voldoen.