In 1942 werden een aantal oude Lapwing-klasse mijnenvegers geherclassificeerd als Vlootsleepboot (Ocean-going Tug of Auxiliary Tug - AT). De schepen werden in 1944 nogmaals geherclassificeerd als Vlootsleepboot Oud (AT(O)).
De Nederlandse marine beschikte vanaf de mobilisatie in augustus 1939 over een groep hulpschepen, die wel door de marine gevorderd werd, maar niet gemilitariseerd werd. De schepen werden gehuurd, gecharterd of gewoon geconfisqueerd, maar de eigenaren van de schepen hadden door de officieel afgekondigde mobilisatie niet de vrije keuze om dit te weigeren. Het betrof schepen die op enigerlei wijze dienst deden voor de Koninklijke Marine, maar die niet als oorlogsschepen in dienst werden gesteld. Deze schepen kregen dan ook geen Hr. Ms. voor hun naam en de bemanningsleden gingen geen contract aan als marine-reservist of oorlogsvrijwilliger, maar bleven in dienst van de rederij waar het schip toebehoorde. Een derde onderscheidende factor was het feit dat deze schepen, op een enkele uitzondering na, niet bewapend werden.
In 1933 werd de zeesleepboot Zwarte Zee in gebruik genomen bij L. Smit & Co's Internationale Sleepdienst. Bij indienststelling was het de sterkste sleepboot ter wereld en zou dat blijven tot 1957. Op 10 mei 1940 week de Zwarte Zee uit naar Engeland met op sleeptouw de nog in aanbouw zijnde torpedobootjager Hr. Ms. Isaac Sweers. Tijdens de Tweede Wereldoorlog opereerde het schip bij de Rescue Tug Section van de Britse Admiralty met als pennant W163. Na de Tweede Wereldoorlog kwam het schip weer in dienst bij Smit en werd in 1961 omgedoopt tot Zwarte Zee III (1961). In 1962 werd het schip omgedoopt tot m.s. Ierse Zee (1962) om de naam vrij te maken voor een nieuwe Zwarte Zee. In 1966 werd het schip voor sloop verkocht.