De LCI(L)-1-klasse landingsschepen waren de eerste groep LCI(L), Landing Craft Infantry (Large) schepen die waren ontworpen op verzoek van de Royal Navy. De Britten zochten een landingsvaartuig dat in staat was om meer troepen te vervoeren dan een Landing Craft Assault (LCA). De LCI(L)-1-klasse bestond uit de LCI(L) 1 t/m LCI(L) 349 en kenmerkte zich door een rechthoekige brug en twee loopbruggen aan beide zijden van de boeg.
Om kleinere landingsvaartuigen tijdens en na amfibische operaties te kunnen repareren, werden een aantal Landing Ship Tank van het LST(2)-Type omgebouwd tot Landing Craft Repair Ships, formeel Auxiliary Repair Light (ARL). Tussen 1943 en 1945 werden 39 dergelijke schepen gebouwd en gerangschikt binnen de Achelous-klasse. Een aantal van deze schepen gingen bij de Royal Navy in dienst als Landing Ship Emergency (LSE).
In november 1941 overlegde een delegatie van het Britse Admiralty in de Verenigde Staten met het United States Navy's Bureau of Ships over de productie in de Verenigde Staten van gelijkwaardige landingsschepen als de Boxer-klasse. Besloten werd dat de Amerikanen een variant zouden ontwerpen dat gebouwd zou worden op Amerikaanse scheepswerven voor de US Navy en de Royal Navy. Deze schepen werden uiteindelijk aangeduid als Landing Ship, Tank (2) ook wel LST(2). Bij de Britten vaak aangeduid als LST Mk.2
In de jaren 1929-1930 kwamen op de veerdienst Oostende-Dover, vier veerboten in dienst. Deze schepen vetrokken na de Belgische capitulatie in mei 1940 allen naar Engeland en werden daar uiteindelijk omgebouwd tot Landing Ship Infantry (LSI). Als zodanig deden zij dienst bij de Royal Navy. Na de Tweede Wereldoorlog werden de drie overgebleven schepen wederom omgebouwd tot veerboot en gingen wederom dienst doen op de lijn Oostende-Dover.
Nadat bij de evacuatie in Duinkerken de British Expeditionary Forces (BEF) gedwongen was nagenoeg al haar voertuigen achter te laten omdat men geen middelen had deze snel genoeg te kunnen afvoeren, ontstond in Groot-Brittannië de discussie om schepen te ontwikkelen voor dit doel. Het doel was schepen te ontwikkelen die groot genoeg waren om voertuigen zoals tanks te vervoeren over de oceanen van continent naar continent. De eerste poging hiertoe leidden tot de zogenaamde LST(1)-Type, ook wel aangeduid als LST Mk.1-Type. Dit werden uiteindelijk zes schepen in twee te onderscheiden subklassen.
De namen HMS Queen Emma en HMS Princess Beatrix doen terecht vermoeden dat de schepen, ondanks dat zij in dienst van de Royal Navy waren, een sterke band met Nederland hadden. De beide zusterschepen waren dan ook in Nederland gebouwd als Koningin Emma en Prinses Beatrix. De Stoomvaart Maatschappij Zeeland (SMZ) had de passagiersschepen in december 1937 besteld ter vervanging van de stoompassagiersschepen Oranje Nassau en Mecklenburg, die tijdens de Tweede Wereldoorlog dienst zouden doen als logementsschepen Hr. Ms. Oranje Nassau en Hr. Ms. Mecklenburg. De beide schepen waren bestemd voor de lijn Vlissingen-Harwich. Omdat het de bedoeling was dat beide veerboten, ook wel kanaalboten genoemd, de oversteek elke dag zouden maken, moesten ze over een behoorlijke snelheid beschikken. Daarom werden de Koningin Emma en Prinses Beatrix, door bouwwerf Koninklijke Mij. De Schelde te Vlissingen, uitgerust met Zwitserse Sulzer dieselmotoren, die een vermogen konden genereren van 12.500 pk. Toen de zusterschepen in het voorjaar van 1939 proefvaarten uitvoerden behaalden zij snelheden van ruim 24 knopen, anderhalve knoop meer dan in het contract stond. Op dat moment waren de zusterschepen zelfs de snelste motorschepen ter wereld totdat het Nederlandse motorschip Oranje (Ms. Oranje) een maand later een snelheid van 26 knopen behaalde.
Het Japanse landingsschip Shinshu Maru was het eerste schip ter wereld dat speciaal was ontworpen en gebouwd als transportschip voor landingsboten, een landingsschip. In aanleg was het schip volledig zelfvoorzienend met geschut, landingsboten en ondersteunende watervliegtuigen. De optie voor watervliegtuigen werd echter voor de in dienst name van het schip verwijderd.
Japan was bij het begin van de Tweede Wereldoorlog in het bezit van een aantal vaartuigen voor het uitvoeren van amfibische operaties. Het waren voornamelijk ondersteuningsvaartuigen. In tegenstelling tot de meeste andere oorlogvoerende landen had Japan geen speciale amfibische eenheden. Gaandeweg de Tweede Wereldoorlog werden nieuwe en betere landingsvaartuigen ontwikkeld. Het overzicht geeft een compleet beeld van de Japanse landingsvaartuigen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Voor wat betreft het naoorlogse overzicht ontbreken nog enkele typen kleinere vaartuigen.
De 14 meter lange Daihatsu-klasse landingsvaartuigen werden door het Japanse leger gebruikt tussen 1937 en 1945. De schepen waren uitgerust met een laadklep en konden manschappen of lichte voertuigen vervoeren.
De Shohatsu-klasse landingsvaartuigen waren speciaal ontwikkeld voor het aan land zetten van infanteristen, speciale landingseenheden enz. Ten tijde van de ontwikkeling in 1924, was Japan het eerste land ter wereld dat speciaal voor dit doel een vaartuig ontwikkelde.
Om de grotere Type 97 Chi-Ha tanks te kunnen vervoeren werden de Toku-Daihatsu-klasse Japanse landingsvaartuigen ontwikkeld. Met de vaartuigen konden 100 manschappen, een middelzware tank of twee lichte tanks worden vervoerd
De LCT (Landing Craft Tank) bleek een onmisbaar landingsvaartuig voor vrijwel elke geallieerde landing in de Tweede Wereldoorlog. Dit landingsvaartuig was in staat om niet alleen mensen of goederen op een verdedigd strand af te zetten, maar ook middelzware en zelfs zware voertuigen en tanks direct tot op het strand te lossen.
Een van de vele landingsschepen die de geallieerden gebruikten in hun strijd was de LST. Een in alle opzichten bijzonder schip, waarvan al zeer snel werd ingezien dat dit schip een van de winstfactoren van de oorlog kon zijn. In zeer grote aantallen ingezet bij vrijwel alle landingsoperaties van de geallieerden in zowel Europa als de Pacific. De LST, ook wel door zijn bemanningen liefkozend 'Long Slow Target' genoemd bleek veel schade te kunnen incasseren en zo veelzijdig te zijn, dat het voor de meest vreemde functies is gebruikt tot zelfs de oorlog in Vietnam toe.