Zowel tijdens de Eerste Wereldoorlog, het Interbellum daartussen als tijdens de Tweede Wereldoorlog werden een aantal jachten overgenomen van particuliere eigenaren en verbouwd tot patrouillevaartuig. Aanvankelijk geclassificeerd als Section Patrol (SP), werden de schepen via de classificatie Identification (ID) uiteindelijk gerangschikt onder de classificatie Patrol Yacht (PY). In dit artikel worden alle PY geclassificeerde schepen benoemd, de focus ligt echter op die schepen welke nog in enigerlei vorm dienst deden tijdens de Tweede Wereldoorlog.
De Amerikaanse patrouilleschepen van de Treasury-klasse waren een groep van zeven cutters voor de United States Coast Guard, gebouwd tussen 1936 en 1937. De naamgevers van de klasse waren voormalige Secretaries of the Treasury. De schepen bleken zeer veelzijdig en werden tijdens diverse conflicten voor veel doeleinden ingezet. Ze werden pas vanaf de jaren 1970 vervangen door de iets grotere Hamilton-klasse patrouilleschepen.
Vanaf het moment dat Hr. Ms. Queen Wilhelmina in Nederlandse dienst werd gesteld, op 6 augustus 1942, was het schip een vreemde eend in de bijt van de Koninklijke Marine. Het oorlogsschip was nooit besteld door en gebouwd voor de marine maar een persoonlijk geschenk van President Roosevelt aan Nederland. De Amerikaanse president had zelf de naam Queen Wilhelmina voorgesteld en deze werd door de marine overgenomen waardoor het schip ook qua naam een uitzondering vormde.
De Koninklijke Marine had tot kort voor de Tweede Wereldoorlog nooit over patrouilleboten beschikt. De taken van dergelijke vaartuigen, het bewaken van de territoriale wateren, havens en zeegaten en visserij-inspectie, werden door andere kleine oorlogsschepen uitgevoerd. De torpedoboten van de Z-klasse en de torpedoboten van de G-klasse werden bijvoorbeeld vaak als patrouillevaartuigen ingezet, maar ook mijnenvegers van de Jan van Amstel-klasse en Hr. Ms. M1 tot en met Hr. Ms. M4.
Tot vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Europa, kende de Koninklijke Marine geen patrouilleschepen die speciaal voor dat doel waren ontworpen en gebouwd. Voor de bewaking van havens, kanaaltoegangen, riviermondingen en kustwateren werden veelal oude mijnenvegers, oude kanonneerboten, gehuurde of gevorderde schepen en dergelijke ingezet indien de situatie dit noodzakelijk maakte. Voor deinst in Nederlands-Indië werden tegen 1939 echter vier klassen speciaal voor dat doel ontworpen en gebouwde patrouillevaartuigen gebouwd. De eerste klasse was de uit vier schepen bestaande P 1-klasse.
De veerboot d.s. Alpha werd in 1939 door de Sjöforsvaret (Noorse Marine) gehuurd en als patrouilleschip ingezet in de Oslofjord. Het was de Alpha die op 8 april 1940 de aankomst van de Duitse kruiser Blücher meldde aan het Fort Oscarsborg, waarna geschut van het fort de Blücher tot zinken bracht.
De veerboot d.s. Alversund werd in 1939 door de Sjöforsvaret (Noorse Marine) gehuurd en als patrouilleschip ingezet vanuit Klokkarvik, Sotra. Het schip werd op 25 april 1940 door haar bemanning tot zinken gebracht. De Duitsers lichtten het schip en namen het op 25 juli 1940 in dienst als Biene II (NB 16) bij de Hafenschutzflottille Bergen. In mei 1945 kwam het schip terug bij haar eigenaren en werd het weer als veerboot ingezet.
De Andenaes was in 1896 als inspectievaartuig voor vuurtorens gebouwd. Hoewel vlak voor de oorlog buiten dienst gesteld, werd het bij aanvang van de Tweede Wereldoorlog door de Noorse Marine ingezet als patrouilleboot. Bekend is dat het schip op 9 april 1940 door de Duitsers in beslag is genomen en werd in 1945 teruggevonden, verdere gegevens zijn onbekend
De in 1900 als d.s. Bastö II gebouwde en in 1935 tot d.s. Beta (1900) omgedoopte veerboot werd in 1940 gevorderd door de Noorse marine om als patrouilleboot te fungeren. Het schip lag in reparatie ton de Duitsers op 9 april 1940 Noorwegen binnen vielen. In 1940 werd het door de bezetter teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar die het schip in 1951 verkocht. Het schip deed nog dienst als vrachtvaarder tot in 1956.
De Heimdal werd in 1892 in dienst genomen als multifunctioneel schip. Vanaf haar indienststelling deed het schip dienst als Koninklijk jacht, bevelschip en patrouillevaartuig. Na de Duitse inval in Noorwegen, week het uit naar Groot-Brittannië, waar het schip dienst deed als hoofdkwartier en depotschip. Na de Tweede Wereldoorlog diende de Heimdal aanvankelijk als accommodatie schip voor de Noorse Marine, maar eindigde haar loopbaan als vrachtvaarder.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had de Sjöforsvaret (Noorse Marine) een groot aantal schepen in dienst dat een taak als patrouillevaartuig had gekregen. Deze schepen waren van zeer uiteenlopende oorsprong van vrachtschepen tot visserijschepen, van walvisjagers tot voormalige marineschepen. De schepen werden ingezet om in de vele Noorse fjorden te patrouilleren.
Speciaal voor de handhaving van de visserijvoorschriften in Noorse Territoriale wateren en de bescherming van de visserijbelangen van Noorwegen, werden in 1937 twee schepen gebouwd volgens hetzelfde bouwprogramma, de Nordkapp en de Senja. De schepen dienden tijdens de mobilisatie ter bescherming van de Noorse fjorden. Van beid schepen lukte het de Nordkapp naar Groot-Brittannië te ontkomen na de Duitse invasie van Noorwegen. De Senja werd door de Duitsers buitgemaakt en in gebruik genomen.