De term Zware-kruiser deed bij de U.S. Navy haar intrede na het London Naval Treaty van 1930. Vanaf dat moment werden kruisers ingedeeld volgens bewapening en niet meer volgens pantserbescherming. Dit betekende dat alle tot dat moment in dienst zijnde kruisers opnieuw werden ingedeeld. Voor de Zware-kruiser werd de term "Heavy Cruisers" (CA) ingevoerd op basis van geschut vanaf 203 mm. De nummering van de schepen werd echter voortgezet volgens het systeem waarbij Lichte- en Zware-kruisers, door elkaar en opeenvolgend werden genummerd. Dit bleef in gebruik tot eind jaren 1950 de geleide wapenkruisers werden ingevoerd.
De Northampton-klasse kruisers werden aanvankelijk gebouwd als Lichte-kruiser, maar werden in 1931 op basis van internationale verdragen, nieuw geclassificeerd als Zware-kruisers. De klasse bevatte zes schepen, waarvan er drie als vlaggenschip waren ingericht. De bewapening van de schepen, met name de secondaire en luchtafweer-bewapening, werd diverse malen aangepast. Drie van de zes schepen gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren, terwijl de drie overgebleven schepen in maart 1959 werden afgevoerd.
De Kent-klasse werd in de late jaren 20 gebouwd om het tekort aan oorlogsschepen in de Stille Oceaan en Chinese Zee op te vangen. Omdat de marineleiding geen aandacht besteedde aan het gevaar uit de lucht, werd er maar weinig luchtafweer voorzien. Dit was ongunstig voor de schepen, want van de zeven schepen zijn er uiteindelijk twee tot zinken gebracht door Japanse vliegtuigen. In midden jaren 30 werd besloten om ze te voorzien van extra luchtafweer, maar dit bleek niet voldoende. Dat nam niet weg dat ze tijdens de Tweede Wereldoorlog alle zeven waardevolle schepen bleken te zijn. Hoewel ze toen dus al op gevorderde leeftijd waren, zouden zowel de Britten als de Australiërs dankbaar gebruik maken van deze schepen.
Na het einde van de Eerste Wereldoorlog, werd nagenoeg de gehele Reichsmarine-vloot van grotere schepen, op last van de geallieerden gesloopt. Via het verdrag van Versailles kreeg Duitsland geen toestemming meer om schepen in bezit te hebben met een gewicht van meer dan 10.000 ton en een geschut kaliber van 28 cm. Om deze bepalingen te omzeilen besloot men bij de wederopbouw van de Kriegsmarine een aantal schepen, zogenaamde Panzerschiffe, te produceren met een bewapening precies aan de toegestane limiet, maar met een lichtere bepantsering en kleinere afmetingen. Deze schepen waren hierdoor in feite zware kruisers, zoals ze vanaf februari 1940 ook werden geclassificeerd, met een extra zware bewapening en werden in de volksmond "vestzakslagschepen" genoemd.
In 1922, kort na de Eerste Wereldoorlog, werd in Washington een conferentie gehouden. Hierin werd onder andere besloten dat de waterverplaatsing van toekomstige kruisers niet meer dan 10.000 ton mocht zijn. De hoofdbewapening mocht maximaal 20,3 cm zijn. Duitsland mocht deze kruisers, vaak ‘Washington-kruisers’ genoemd, echter niet bouwen. Ze moesten het doen met de lichtere kruisers die ze hadden.
De in de beginjaren 1930 in dienst genomen schepen van de Takao-klasse waren gebouwd met inachtneming van het Washington Naval Treaty van 1922. Het hoofdgeschut kreeg echter een hogere elevatie waardoor het enigszins als luchtafweer dienst kon doen. De vier in deze klasse gebouwde schepen gingen op de Takao na verloren tijdens de Tweede Wereldoorlog.
De Mogami-klasse kruisers werden door toepassing van 155 mm geschut, moderne lastechnieken en compacte bouw gepresenteerd als Lichte-kruiser volgens de gangbare normen van het Washington Naval Treaty. Bij het ontwerp was echter al rekening gehouden met een herbewapening met zwaarder geschut. Toen Japan zich terugtrok uit het verdrag, werd de klasse in 1939 herbewapend met 203 mm geschut waarmee het Zware-kruisers werden.
Stalin had er sinds zijn aantreden als secretaris-generaal van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie steeds de voorkeur aan gegeven om het merendeel van de defensiebudgetten te besteden aan de landstrijdkrachten. Daardoor schoot de financiering van de Rode Marine ernstig tekort en er waren sinds de Eerste Wereldoorlog in de Sovjet-Unie geen grootschalige projecten meer ondernomen voor het bouwen van grote oorlogsschepen. De Sovjet-Unie had in tegenstelling tot bijvoorbeeld Groot-Brittannië en Frankrijk geen tot de verbeelding sprekende marinetraditie. Zo werd de Russische marine in de Russisch-Japanse Oorlog van 1905 ondanks een numerieke overmacht zo goed als vernietigd. In de jaren dertig stegen echter de internationale spanningen en Stalin zag het belang in van beter uitgeruste maritieme strijdkrachten in de Oostzee en het Verre Oosten. In het Tweede Vijfjarenplan wees Stalin de Rode Marine dan ook extra financiële middelen toe, zodat er kon worden begonnen met de ontwikkeling van een moderne zware kruiser-klasse.