Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden verschillende landen antitankwapens zoals antitankkanonnen. Het Duitse leger gebruikte verschillende antitankkanonnen zoals de 3.7 cm PaK 35/36, de 5 cm PaK 38 en de 7.5 cm PaK 40. Aan het eind van de oorlog verschenen steeds krachtigere geallieerde tanks die als antwoord op Duitse tanks werden ontwikkeld. Zo waren de middelzware Amerikaanse M26 Pershing en de zware Sovjet JS-2 (Jozef Stalin/Zware tank IS-serie) in staat alle Duitse tanks uit te schakelen. Om de dreiging van die sterke tanks het hoofd te kunnen bieden en omdat veel bestaande Duitse antitankwapens niet voldoende in staat waren die tanks tot op zeer grote afstand uit te schakelen, besloot het Duitse leger om naast de recent ontwikkelde (1943) 8.8 cm PaK 43 een nog krachtiger antitankkanon te ontwikkelen met een groter kaliber. Dat wapen zou de geschiedenis ingaan als de 12.8 cm PaK 44 L/55. Een antitankkanon waarvan het gewicht en de grootte effectieve inzet belemmerden.
Ontwikkeling Toen in 1916 de eerste tanks op het slagveld verschenen werden er direct maatregelen getroffen om ze te kunnen bestrijden. De vroege antitankkanonnen waren vaak het plaatsen van klein kaliber kanonnen op mobiele onderstellen, waardoor een simpel maar redelijk doeltreffende oplossing ontstond.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden verschillende landen antitankwapens zoals antitankkanonnen. De Duitse Wehrmacht en de Waffen-SS gebruikten antitankkanonnen (Panzerabwehrkanone) om tanks en andere gepantserde doelen te vernietigen. Bekend is dat de 3.7 cm Pak 35/36 (3.7 cm PaK 36), 5 cm PaK 38 en 7.5 cm PaK 40 ingezet werden. Minder bekend is dat in kleinere aantallen geproduceerde antitankkanonnen getest werden. De '3.7-cm-Tankabwehrkanone L/50 in Rundumfeuerlafette' is daar een voorbeeld van. Tijdens de oorlogsjaren (1939-1945) bleek dat de meeste 3.7 cm antitankkanonnen niet in staat waren goed gepantserde vijandelijke tanks op lange afstand uit te schakelen. De niet ingezette en experimentele 3.7-cm-Tankabwehrkanone L/50 in Rundumfeuerlafette vormde op die regel geen uitzondering.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden verschillende landen antitankwapens zoals antitankkanonnen. De Duitse Wehrmacht en de Waffen-SS gebruikten antitankkanonnen (Panzerabwehrkanone) om tanks en andere gepantserde doelen te vernietigen. In de dertiger jaren ontwikkelden de Duitsers een 3.7 cm (37 mm) PaK 35/36, ook wel '3.7 cm Pak 35/36' genoemd antitankkanon dat in staat was lichte tanks en andere pantservoertuigen uit te schakelen. In 1940 (Frankrijk) en 1941 (Operatie Barbarossa) bleek echter dat het 3.7 cm antitankkanon niet krachtig genoeg was om goed gepantserde vijandelijke tanks uit te schakelen zoals de zware Franse Char B1. Al in 1937 hadden Duitse ingenieurs een krachtiger kanon in gedachte om toekomstige ontwikkelingen (sterkere tanks en andere dreigingen) het hoofd te kunnen bieden. Het te ontwikkelen kanon had een kaliber van 5 cm en moest in staat zijn sterke vijandelijke tanks te vernietigen. Het zou echter duidelijk worden dat het 5 cm kanon op de lange termijn niet krachtig genoeg was om alle vijandelijke tanks tot op lange afstand te vernietigen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden verschillende landen antitankwapens zoals antitankkanonnen. De Duitse Wehrmacht en de Waffen-SS gebruikten antitankkanonnen (Panzerabwehrkanone) om tanks en andere gepantserde doelen te vernietigen. Bekend is dat de 3.7 cm Pak 35/36 (3.7 cm PaK 36), 5 cm PaK 38 en 7.5 cm PaK 40 ingezet werden. Minder bekend is dat experimentele antitankkanonnen zoals de 5 cm PaK L/35 (5-cm-Tak) ontwikkeld werden. Dit artikel gaat in op de ontwikkelingsgeschiedenis en de techniek van het experimentele wapen 5 cm PaK L/35 (5-cm-Tankabwehrkanone in Spreizlafette/5-cm-Tak).
Tijdens en in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden verschillende landen antitankwapens zoals antitankkanonnen. De Duitse Wehrmacht en de Waffen-SS gebruikten antitankkanonnen (PaK: 'Panzerabwehrkanone') om tanks en andere gepantserde doelen te vernietigen. Twee antitankkanonnen werden achtereenvolgens door het Duitse leger gebruikt: de 3.7 cm Pak 35/36 en de 5 cm PaK 38. Het 3.7 cm wapen was in staat lichte tanks tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939), in Polen (1939), in Frankrijk (1940) en in de Sovjet-Unie (1941) te vernietigen. Het kanon was echter te zwak om goed gepantserde tanks te vernietigen. Het 5 cm PaK 38 (L/60) antitankgeschut was in staat zwaardere Sovjettanks zoals de T-34 tank en de KV-1 te vernietigen, zij het vaak op korte afstand of vanaf de zijkant. Zelfs de speciaal ontworpen wolfraammunitie (Panzergranate 40) had soms moeite het pantser te doorboren. Om de T-34 en de KV tot op lange afstand (1-2) kilometer met grote kans van slagen te vernietigen, besloot het Duitse leger een krachtiger kanon in te zetten. Dat kanon was de 7.5 cm PaK 40. Het 7.5 cm PaK 40 antitankkanon zou een van de meest succesvolle antitankkanonnen van het Duitse leger worden, zo niet hét meest succesvolle antitankkanon gelet op verschillende criteria.
Tijdens en in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden verschillende landen antitankwapens zoals antitankkanonnen. De Duitse Wehrmacht en de Waffen-SS gebruikten antitankkanonnen (PaK: 'Panzerabwehrkanone') om tanks en andere gepantserde doelen te vernietigen. Twee antitankkanonnen werden achtereenvolgens door het Duitse leger gebruikt: de 3.7 cm Pak 35/36 en de 5 cm PaK 38. Beide wapens waren niet krachtig genoeg om de nieuwste Sovjettanks tot op lange afstand met standaard pantsermunitie te vernietigen. De 7.5 cm PaK 40 was veel krachtiger maar bleek soms niet in staat de zwaarste Sovjettanks zoals de JS-2 (Zware tank IS-serie) tot op lange afstand vanaf de voorkant uit te schakelen. Afgezien van de zwaardere en sterkere 8,8 cm PaK wapens ontwikkelden de Duitsers een beperkt geproduceerd 7.5 cm antitankkanon dat wolfraammunitie gebruikte. Dat antitankkanon werd '7.5 cm PaK 41' (7.5-cm- Panzerabwehrkanone 41) genoemd en moest, vergeleken met de bestaande antitankkanonnen, beter in staat zijn vijandelijke pantservoertuigen tot op lange afstand te vernietigen met speciaal ontwikkelde wolfraammunitie.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden verschillende landen antitankwapens zoals antitankkanonnen. De Duitse Wehrmacht en de Waffen-SS gebruikten antitankkanonnen (Panzerabwehrkanone) om tanks en andere gepantserde doelen te vernietigen. Bekend is dat de 3.7 cm Pak 35/36 (3.7 cm PaK 36), 5 cm PaK 38 en 7.5 cm PaK 40 ingezet werden. Vooral de 3.7 cm PaK 36 en 5 cm PaK 38 bleken op de lange termijn niet in staat tot op lange afstand goed gepantserde vijandelijke tanks te vernietigen. Om toch over voldoende antitankkanonnen te beschikken maakten Duitse troepen gebruik van veroverde kanonnen die vervolgens in bestaande Duitse affuiten werden gemonteerd. De 7.5 cm PaK 97/38 (7.5 cm Panzerabwehrkanone 97/38, oftewel 7.5-cm-Panzerjägerkanone 97/38) was min of meer een 'tussenoplossing' of improvisatie voordat nieuwere Duitse antitankkanonnen zoals de 7.5 cm PaK 40 op grotere schaal geproduceerd en ingezet werden.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden verschillende landen antitankwapens zoals antitankkanonnen. De Duitse Wehrmacht en de Waffen-SS gebruikten antitankkanonnen (Panzerabwehrkanone) om tanks en andere gepantserde doelen te vernietigen. Bekend is dat de 3.7 cm Pak 35/36 (3.7 cm PaK 36), 5 cm PaK 38 en 7.5 cm PaK 40 ingezet werden. Vooral de 3.7 cm PaK 36 en 5 cm PaK 38 bleken op de lange termijn niet in staat tot op grote afstand effectief gepantserde vijandelijke tanks buiten gevecht te stellen. De Duitse inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 maakte duidelijk dat sommige Duitse antitankkanonnen sterk verouderd waren. De Sovjet T-34 tank en de KV-series (KV-1) waren bijvoorbeeld vaak te goed gepantserd om met standaard 3.7 en 5 cm pantsermunitie aan de voorkant uitgeschakeld te worden. Omdat het Duitse leger alle wapens goed kon gebruiken in de strijd tegen die en andere Sovjetwapens werden antitankkanonnen vaak veroverd en gemodificeerd om Duitse munitie af te kunnen vuren. Een van de belangrijkste Sovjet-antitankkanonnen was het 7.62 cm geschut dat door Duitse technici omgebouwd werd tot '7.62-cm-Panzerabwehrkanone 36'. Ook wel 7.62-cm-Pak 36 (ook met een hoofdletter geschreven 'PaK'), of 7.62-cm-Panzerabwehrkanone 36(r) genoemd. Het kanon was in staat Sovjet lichte, middelzware en zware tanks op grote afstand te vernietigen en werd gemonteerd in provisorisch gebouwde tankjagers.
Tijdens en in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden verschillende landen antitankwapens zoals antitankkanonnen. De Duitse Wehrmacht en de Waffen-SS gebruikten antitankkanonnen (PaK: 'Panzerabwehrkanone', soms ook als 'Pak' geschreven) om tanks en andere gepantserde doelen te vernietigen. Verschillende antitankkanonnen zoals de 3.7 cm Pak 35/36, 5 cm PaK 38 en 7.5 cm PaK 40 werden tijdens de Tweede Wereldoorlog ingezet. Het 3.7 cm kanon bleek al snel te zwak om goed gepantserde vijandelijke tanks te vernietigen en het 5 cm PaK 38 wapen was weliswaar in staat vijandelijke lichte en middelzware tanks te vernietigen, maar bleek op de lange termijn ontoereikend. Alleen de 7.5 cm PaK 40 was in staat het zwaarste tankpantser te doorboren maar zelfs dat kanon had soms grote moeite om het frontale pantser van de zwaarste vijandelijke tanks zoals de Sovjet JS-2 (Zware tank IS-serie) te doorboren. Om alle vijandelijke tanks te kunnen vernietigen werden zeer grote en krachtige Duitse antitankkanonnen ontwikkeld. Het op één na krachtigste antitankkanon van het Duitse leger was de 8.8 cm PaK 43 en de daarop gelijkende 8.8 cm PaK 43/41. Beide antitankkanonnen werden succesvol ingezet in een grond-ondersteunende rol en gemonteerd in tanks zoals de PzKpfw VIb Königstiger (Tiger II) en tankjagers zoals de Jagdpanther. Met een mondingssnelheid van plusminus 1000 meter per seconde (m/s) waren de pantsergranaten van beide kanonnen in staat alle vijandelijke tanks tot op zeer lange afstand uit te schakelen.