Als opvolging van de Type 1934 Torpedobootjagers werd een reeks schepen gebouwd, gebaseerd op hetzelfde ontwerp, de Type 1934A Torpedobootjager. De twaalf van dit type gebouwde torpedobootjagers dienden de gehele Tweede Wereldoorlog. Hiervan gingen er zeven verloren, waarvan vier tijdens Weserübung-Nord. Twee kwamen er na de Tweede Wereldoorlog in dienst bij de Franse Marine en twee bij de marine van de Sovjet-Unie.
Paul Jacobi (Z 5) |
15 juli 1935: kiellegging 24 maart 1936: tewaterlating 29 juni 1937: indienststelling 7 mei 1945: uit dienst genomen 15 januari 1946: uitgeleverd Groot-Brittannië 4 februari 1946: Desaix (Franse Marine) 1954: afgevoerd 1958: sloop |
Theodor Riedel (Z 6) |
18 juli 1935: kiellegging 22 april 1936: tewaterlating 2 juli 1937: indienststelling 15 januari 1946: uitgeleverd Groot-Brittannië 4 februari 1946: Kléber (Franse Marine) 30 december 1953: afgevoerd 1957: sloop |
Hermann Schoemann (Z 7) |
7 september 1935:
kiellegging 15 september 1936: tewaterlating 15 september 1937: indienststelling 2 mei 1942: gezonken |
Bruno Heinemann (Z 8) |
14 januari 1936:
kiellegging 20 augustus 1936; tewaterlating 8 januari 1938: indienststelling 25 januari 1942: gezonken |
Wolfgang Zenker (Z 9) |
22 maart 1935: kiellegging 27 maart 1936: tewaterlating 2 juli 1938: indienststelling 13 april 1940: gezonken |
Hans Lody (Z 10) |
1 april 1935: kiellegging 14 mei 1936: tewaterlating 13 september 1938: indienststelling 9 mei 1945: uit dienst genomen 6 januari 1945: uitgeleverd Groot-Brittannië ?: R 38, Royal Navy 1949: afgezonken |
Bernd von Arnim (Z 11) |
26 april 1935: kiellegging 8 juli 1936: tewaterlating 6 december 1938: indienststelling 13 april 1940: gezonken |
Erich Giese (Z 12) |
3 mei 1935: kiellegging 12 maart 1937: tewaterlating 4 maart 1939: indienststelling 13 april 1940: gezonken |
Erich Koellner (Z 13) |
12 oktober 1935:
kiellegging 18 maart 1937: tewaterlating 29 augustus 1939: indienststelling 13 april 1940: gezonken |
Friedrich Ihn (Z 14) |
30 mei 1935: kiellegging 15 november 1936: tewaterlating 6 april 1938: indienststelling 5 februari 1946: Zorkyj (Sovjet Marine) |
Erich Steinbrinck (Z 15) |
30 mei 1935: kiellegging 24 september 1936: tewaterlating 31 mei 1938: indienststelling 2 januari 1946: Pylkij (Sovjet Marine) |
Friedrich Eckoldt (Z 16) |
4 november 1935:
kiellegging 21 maart 1937: tewaterlating 28 juli 1938: indienststelling 31 december 1942: gezonken |
De schepen hadden hetzelfde ontwerp als de Type 1934 torpedobootjagers. Vanwege de zeewaardigheid problemen met deze klasse, werd het voorschip geheel herzien. De boeg werd hoger en de voorste spanten verstevigd. Veel succes had dit herontwerp niet, de schepen maakten evenals haar voorgangers te veel water bij hoge snelheid en hoge zee. De schepen hadden een lengte van 119 meter en een standaard waterverplaatsing van 2.206 - 2.306 ton. Aangedreven door twee Wagner geschakelde stoomturbines, kon een snelheid worden bereikt van 36 knopen (67 km/u) en een bereik worden gehaald van 8.100 km bij 19 knopen (35 km/u). De eerste drie schepen kregen drie generatoren. De prestaties van de schepen vielen nogal tegen. Bij de Wolfgang Zenker (Z 9), werden in plaats van de gangbare Wagner ketels, nieuwe Benson ketels toegepast, wat de prestaties echter niet verbeterde. De bewapening bestond uit vijf stuks enkele 12,7 cm SK C/34 geschut, twee op het voorschip en drie achter. Het luchtafweergeschut bestond uit vier enkele 3,7 cm SK C/30 stukken luchtafweer en zes enkele 2 cm C/30 luchtafweer. Op het middenschip bevonden zich twee batterijen met elk vier 522 mm torpedolanceerbuizen. Het achterschip had twee rails waar dieptebommen op waren bevestigd en deze konden worden vervangen door rails voor mijnen. De schepen ontvingen een Gruppenhorchgerät (GHG) om onderzeeboten te detecteren en een C/34Z vuurleidingsinstallatie.[1][2]
De torpedobootjagers van het Type 1934A waren vanaf de eerste oorlogsdag bij de strijd betrokken. Tijdens de inval in Polen opereerden de schepen voor de Poolse kust ter ondersteuning van de operaties. Tijdens Weserübung-Nord werden de torpedobootjagers ingezet bij Narvik en Trondheim. Tijdens de tweede slag bij Narvik op 13 april 1940, gingen de Bernd von Arnim (Z 11), Erich Giese (Z 12) en Erich Koellner (Z 13), verloren. Op 7 mei 1940 ging de Wolfgang Zenker (Z 9), eveneens bij Narvik verloren. Op 25 januari 1942 liep de Bruno Heinemann (Z 8) op een mijn en zonk. Tijdens een gevecht met HMS Edinburgh (16), werd de Hermann Schoemann (Z 7) dusdanig beschadigd dat de bemanning het schip tot zinken bracht. Tijdens de Slag in de Barentszee op 31 december 1942, werd de Friedrich Eckoldt (Z 16) door HMS Sheffield (24) tot zinken gebracht.[3]
Tussen 1940 en 1942 werden bij de overgebleven schepen diverse verbeteringen aan de stabilisatie aangebracht waarmee de zeewaardigheid verbeterde. Vanaf 1939 ontvingen de schepen een verbeterd A S-Gerät om onderzeeboten op te sporen en vanaf 1941 werd een FuMO 21 radar geïnstalleerd. Om de toename aan gewicht te compenseren werd een zoeklicht en een afstandsmeter verwijderd en een nieuw, kleiner model afstandmeter geïnstalleerd. Teneinde het aantal dieptebommen te kunnen vergroten en een anti magnetiseringsintallatie toe te passen, werd een reddingsboot verwijderd. Vanaf midden tot eind 1942 werden van de overgebleven schepen de schoorstenen verlaagd als gewichtsreductie. Het luchtafweer werd eind 1941 verbeterd door een vierling 2cm Flakvierling toe te passen in plaats van twee losse stukken luchtafweer op het achterschip. Gedurende het verdere verloop van de Tweede Wereldoorlog werd nog meet luchtafweer toegevoegd. Behalve de Theodor Riedel (Z 6), raakten de schepen in 1944 een 12,7 cm geschut kwijt ten gunste van meer 2 cm en 3,7 cm luchtafweergeschut. Eveneens werd in 1944 een FuMO 24 radar en een FuMO 63 K radar geïnstalleerd.[4][5]
Na de Tweede Wereldoorlog werden de Paul Jacobi (Z 5), Theodor Riedel (Z 6) en Hans Lodi (Z 10) door Britse troepen in beslag genomen. De eerste twee gingen respectievelijk als Desaix en Kléber in dienst bij de Franse Marine. De Hans Lody (Z 10) werd door de Britse Royal Navy als HMS R 38 voor proefnemingen gebruikt. De twee torpedobootjagers Friedrich Ihn (Z 14) en Erich Steinbrinck (Z 15) kwamen bij de Sovjet marine in dienst als respectievelijk Prytkij en Pylkij.
Klasse: | Type 1934A |
Aantal in klasse: |
12 |
Land: |
Duitsland (Frnakrijk,
Sovjet-Unie na Wo2) |
Type: |
Torpedobootjager |
Waterverplaatsing: |
2.171-2.270 lt
(2.206-2.306 t)
standaard 3.110-3.190 lt (3.160–3.240 t) maximaal |
Lengte: |
119 meter |
Breedte: |
11,31 meter |
Diepgang: |
4,23 meter |
Aandrijving: |
2x Wagner geschakelde
stoomturbines 6x boiler 3x deiselgenerator 70.000 ps (51,485 kW; 69.042 shp) 2 schachten |
Snelheid: |
36 knopen (67 km/u) |
Bereik: |
3.380 km bij 19
knopen (35
km/h) |
Bewapening (bij ontwerp): |
5x1 127 mm SK C/34 geschut 4x1 37 mm SK C/30 luchtafweergeschut 6x1 20 mm C/30 luchtafweergeschut 2x4 533 mm torpeodlanceerbuizen 60 mijnen 4 dieptebommenwerpers, 2 dieptebommenrekken |
Bemanning: |
325 |