Het Type 1936 Torpedobootjager werd besteld in 1935 en zou in totaal 26 schepen moeten tellen. Het ontwerp was een duidelijke verbetering op de voorgaande klassen waarbij vooral de zeewaardigheid werd verbeterd. Uiteindelijk werden zes schepen in deze klasse gebouwd. Vijf van deze zes schepen gingen verloren in april 1940 bij de strijd in Noorwegen. Eén schip overleefde de oorlog, kwam terecht bij de Sovjet marine en werd in 1956 gesloopt.
Diether von Roeder (Z 17) |
9 september 1936:
kiellegging 19 augustus 1937: tewaterlating 29 augustus 1938: aflevering 13 april 1940: gezonken |
Hans Lüdemann (Z 18) |
9 september 1936:
kiellegging 1 december 1937: tewaterlating 8 oktober 1938: aflevering 13 april 1940: gezonken |
Hermann Künne (Z 19) |
5 oktober 1936: kiellegging 22 december 1937: tewaterlating 12 januari 1939: aflevering 13 april 1940: gezonken |
Karl Galster (Z 20) |
14 september 1937:
kiellegging 15 juni 1938: tewaterlating 21 maart 1939: aflevering 1945: in Sovjet handen als Prochnyy (1946) 1956: gesloopt |
Wilhelm Heidkamp (Z 21) |
15 december 1937:
kiellegging 20 augustus 1938: tewaterlating 20 juni 1939: aflevering 10 april 1940: gezonken |
Anton Schmitt (Z 22) |
3 januari 1938: kiellegging 20 september 1938: tewaterlating 24 september 1939: aflevering 10 april 1940: gezonken |
In 1935 werden 26 schepen gepland van het Type 1936 torpedobootjager, ook wel Z 17-klasse (1937) besteld. Door diverse ontwikkelingen werden deze 26 schepen gebouwd in vier groepen waarbij iedere groep op basis van ervaringen die werden opgedaan, verbeteringen ontvingen. Van het Type 1936 zelf werden uiteindelijk zes schepen gebouwd. Deze zes schepen waren feitelijk een verbeterde en grotere versie van zowel het Type 1934 torpedobootjager als de Type 1934A torpedobootjager. Zowel de betrouwbaarheid van de motoren als de integriteit van de bovenbouw werd verbeterd, waardoor de schepen veel zeewaardiger waren dan hun voorgangers. Tijdens de strijd om Noorwegen gingen vijf van deze zes schepen verloren.[1][2][3][4]
De schepen werden vanaf 1936 op stapel gezet en de laatste kwam in september 1939 in dienst. De eerste drie (Z 17 t/m Z 19) hadden een lengte van 123,40 meter, terwijl de laatste drie vanwege een andere boegvorm een lengte van 125,10 meter kregen. Op de waterlijn waren alle schepen gelijk, namelijk 120 meter lang. Met een breedte van 11,75 meter en een waterverplaatsing van 2.450 ton standaard en 3.470 ton maximaal ontstond een maximale diepgang van 4,50 meter. Vijftien waterdichte compartimenten vormden het binnenste van de schepen, waarbij de middelste zeven bestemd waren voor de aandrijving en machinerie en beschermd werden met een dubbele bodem.[5]
De 323 bemanningsleden (348 indien dienst als flottieljeleider) hadden de beschikking over vijf 127 mm geschut, vier stuks 37 mm luchtafweergeschut, 2x4 533 mm torpedolanceerinstallaties, vier dieptebommenwerpers en zes rekken voor individuele dieptebommen op het achterschip. Op het achterschip konden aan weerzijde twee rails worden aangebracht voor het leggen van mijnen. De totale capaciteit aan mijnen kon 60 stuks bedragen. Voor het zoeken naar onderzeeboten waren hydrofoons en sonar in 1939 aangebracht. In 1942 ontving het enige overgebleven schip, de Karl Galster (Z 20), een radar installatie en gedurende het verloop van de oorlog werd het luchtafweer uitgebreid tot zes stuks 37 mm geschut en vijftien stuks 20 mm geschut.[6][7][8]
De schepen werden aangedreven door twee Wagner stoomturbines en zes Wagner waterboilers, die twee schroeven van 3,25 meter doorsnede aandreven. De turbines konden een vermogen van 70.000 mhp (51.000 kW) opwekken, waarmee een snelheid van 36 knopen (67 km/u) kon worden gegenereerd. Met volledige voorraad brandstof kon bij een kruissnelheid van 19 knopen (35 km/u) een afstand van 3.800 km worden afgelegd.[9][10][11]
Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog werden de schepen uit deze klasse veelvuldig ingezet voor het leggen van mijnenvelden tot dicht onder de Britse kust. De meeste schepen werden in april 1940 ingezet bij Operatie Weser, waarbij maar liefst vijf van de zes schepen uit deze klasse verloren gingen. De Karl Galster (Z 20) werd gespaard omdat het schip tijdens de strijd in onderhoud lag. Na dit onderhoud deed het schip escortediensten langs de Noorse kusten en werd het later het vlaggenschip van de 5. Zerstörerflottille. Het grootste deel van de loopbaan opereerde het schip echter in Sovjet wateren of de Oostzee, met enkele afwisselingen in Noorse wateren. Hierbij nam het schip deel aan Operatie Zitronella, de Duitse aanval op Spitsbergen in september 1943. In 1945 bevond het schip zich in de Oostzee, waar het na de Duitse overgave aan de Sovjet Unie werd toegewezen. In 1946 kwam het schip bij de Sovjet marine in dienst als Prochnyy (1946). In 1950 werd het schip een opleidingsschip en in 1954 een accommodatieschip. In 1956 werd het schip gesloopt.
Klasse: | Type 1936 torpedobootjager |
Aantal in klasse: |
6 |
Land: |
Duitsland, Sovjet Unie (1) |
Type: |
Torpedobootjager |
Waterverplaatsing: |
2.411 lt (2.450 t)
(standaard) 3.415 lt (3.470 t) (maximaal) |
Lengte: |
123,40 / 125,10 meter |
Breedte: |
11,75 meter |
Diepgang: |
4,50 meter |
Aandrijving: |
2x Wagner stoomturbine 6x waterboilers 2 schachten 70.000 pk (51.000 kW) |
Snelheid: |
36 knopen (67 km/u) |
Bereik: |
3.800 km bij 19 knopen (35
km/u) |
Bewapening: |
5x1 127mm SK C/34 geschut 4x1 37 mm SK C/30 luchtafweergeschut 2x4 533 mm torpedolanceerbuizen 4 dieptebommenwerpers 60 mijnen later: 5x1 127mm SK C/34 geschut 2x2 37 mm luchtafweergeschut 6x1 20 mm luchtafweergeschut 2x4 533 mm torpedolanceerbuizen 4 dieptebommenwerpers 60 mijnen |
Bemanning: |
323 (348) |