Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden verschillende landen antitankwapens zoals antitankkanonnen. De Duitse Wehrmacht en de Waffen-SS gebruikten antitankkanonnen (Panzerabwehrkanone) om tanks en andere gepantserde doelen te vernietigen. Bekend is dat de 3.7 cm Pak 35/36 (3.7 cm PaK 36), 5 cm PaK 38 en 7.5 cm PaK 40 ingezet werden. Vooral de 3.7 cm PaK 36 en 5 cm PaK 38 bleken op de lange termijn niet in staat tot op grote afstand effectief gepantserde vijandelijke tanks buiten gevecht te stellen. De Duitse inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 maakte duidelijk dat sommige Duitse antitankkanonnen sterk verouderd waren. De Sovjet T-34 tank en de KV-series (KV-1) waren bijvoorbeeld vaak te goed gepantserd om met standaard 3.7 en 5 cm pantsermunitie aan de voorkant uitgeschakeld te worden. Omdat het Duitse leger alle wapens goed kon gebruiken in de strijd tegen die en andere Sovjetwapens werden antitankkanonnen vaak veroverd en gemodificeerd om Duitse munitie af te kunnen vuren. Een van de belangrijkste Sovjet-antitankkanonnen was het 7.62 cm geschut dat door Duitse technici omgebouwd werd tot '7.62-cm-Panzerabwehrkanone 36'. Ook wel 7.62-cm-Pak 36 (ook met een hoofdletter geschreven 'PaK'), of 7.62-cm-Panzerabwehrkanone 36(r) genoemd. Het kanon was in staat Sovjet lichte, middelzware en zware tanks op grote afstand te vernietigen en werd gemonteerd in provisorisch gebouwde tankjagers.
Al in 1940 werden vijandelijke (Franse) antitankkanonnen veroverd door Duitse eenheden. De 7.5 cm PaK 97/38 was in feite een Frans kanon met een Duitse affuit. Vaak werden die wapens als noodoplossingen ingezet omdat de bestaande antitankkanonnen te zwak waren of, op dat moment, in te kleine aantallen waren geproduceerd en konden worden ingezet. Tijdens Operatie Barbarossa (1941) werden verschillende F-22 7.62 cm Sovjetveldkanonnen veroverd en als '7.62-cm-Feldkanone 296(r)' in Duitse dienst gebruikt. Modificaties werden uitgevoerd waarbij het kanon aangepast werd om de munitie van de Duitse 7.5 cm PaK 40 af te kunnen vuren (de granaten van de PaK 40 waren langer: 715mm versus 385.3mm en breder). Daarnaast kreeg het wapen een aangepast terugslagsysteem en hoogteregelingen om het kanon te richten die naar de linkerkant van de loop werden verplaatst. Het kanon kreeg tevens een mondingsrem en het onderstel werd met rubberen banden uitgerust (met stalen wielen). Op 18 augustus 1942 werd een Führerbeslissing uitgevaardigd waarin stond dat 900 Sovjetkanonnen omgebouwd moesten worden om dienst te doen in het Duitse leger. Daarbij ging het om kanonnen met een kaliber van 7.62 cm (771 Feldkanonen 296(r) -russ. 36 en 129 Feldkanonen 297(r) - russ. 39). Het krachtige kaliber van 7.62 cm zorgde ervoor dat het pantser van Sovjettanks aan het Oostfront op middellange tot grote afstand doorboord kon worden. Het kanon werd ook gebruikt als bewapening voor tankjagers zoals de Panzerselbstfahrlafette 1 (Sd. Kfz. 132) en de Panzerjäger 38 (t), oftewel 'Panzerjäger 38(t) für 7.62 cm PaK 36(r) (Sd.Kfz. 139) Marder III'. Het richtvizier van het 7.62 cm kanon was de Zieleinrichtung 38.
De 7.6 kilogram wegende projectielen (710 tot 740m/s) van de pantsermunitie (Panzergranatpatrone 39 rot, oftewel PzGr 39 rot) van de 7.62-cm-Panzerabwehrkanone 36 konden tot op een kilometer of verder de bepantsering van de T-34 (T-34-76) en de KV (KV-1 en KV-2) doorboren. De granaat was gevuld met twintig gram H.10 (explosief materiaal bestaande uit hexogeen, oftewel Cyclotrimethyleentrinitroamine en wax). De 7.62 cm Panzergranate 39 rot kon tot op een afstand van een halve kilometer meer dan 100 mm staal doorboren. Dat betekende dat de voorkant van de T-34 en de KV kon worden doorboord. Ook de zijkant van beide Sovjettanks, 40 tot 45mm bij de T-34 en tot 75mm bij de eerste versies van de KV-1, kon op die afstand worden doorboord. Bij een inslaghoek van negentig graden kon de PzGr 39 rot 133 mm staal tot op een afstand van honderd meter, 122 mm tot op een afstand van vijfhonderd meter, 108 mm tot op een afstand van een kilometer, 97 mm tot op een afstand van anderhalve kilometer en 86 mm tot op een afstand van twee kilometer doorboren. Dat betekende dat de pantsergranaat in staat was de T-34 en KV tanks tot op grote afstand te doorboren (voorkant, zijkant en achterkant). De voorkant van de T-34-76 tank was gepantserd met 45 of 53mm (koepel) tot 90mm staal (voorkant romp), en de voorkant van de KV-1 tanks (inclusief de beter gepantserde modellen) was voorzien van 75 tot 100mm staal.
Vergeleken met de PzGr 39 (740m/s) van het 7.5 cm KwK 40 L/43 tankkanon (gemonteerd in sommige Panzer IV/PzKpfw IV versies), doorboorde de PzGr 39 rot van de 7.62-cm-Pak 36 vanaf een kilometer afstand dikker staal (enkele millimeters). Het verbeterde 7.5 cm KwK 40 L/48 kanon (gemonteerd in de Panzer IV Ausf. H en J), was met de standaard PzGr 39 iets krachtiger dan de PzGr 39 rot van de 7.62-cm-Pak 36.
Andere munitiesoorten voor de 7.62-cm-Pak 36 zoals de 960 tot 990m/s afgevuurde 4.07 tot 4.15 kilogram wegende projectielen van de wolfraammunitie Panzergranatpatrone 40 (7.62-cm-Panzergranatpatrone 40, oftewel PzGr 40) doorboorden tot op een afstand van honderd meter 188 mm staal, tot een afstand van vijfhonderd meter 165 mm, tot een afstand van een kilometer 139 mm en tot een afstand van anderhalve kilometer ongeveer 117 mm staal. De holle lading, de 4,75 tot 5 kilogram wegende Granatpatrone 38 H1/B en 38 H1/C, was in staat 75 tot 100 mm staal tot op een afstand van anderhalve kilometer te doorboren (bij een rechte inslaghoek). Het grote nadeel van die munitie was het feit dat de projectielen een vrij trage mondingssnelheid hadden (450m/s). Dat maakte schieten op bewegende doelen lastiger. De brisant (Sprgr. 39, 6.3 kilogram) was alleen geschikt tegen infanterie, kleine kanonnen, machinegeweernesten of licht gepantserde doelen zoals trucks en pantserwagens.
Het antitankgeschut werd ingezet bij de Panzerjägerkompanien van de Panzerjägerabteilungen en in de Infanterie-Panzerjägerkompanien. Het grote gewicht van 1.710 kilogram zorgde ervoor dat rupsvoertuigen vereist waren om het kanon voort te trekken. Grote voordelen van het kanon waren de vuursnelheid en de nauwkeurigheid. Ook zorgde het affuit ervoor dat het kanon stevig in de grond verankerd was (Spreizlafetten). Een nadeel was de rookontwikkeling die de positie van het wapen kon verraden. Het wapen werd vooral aan het Oostfront en in Noord-Afrika ingezet. In maart 1945 waren 165 7.62-cm-Panzerabwehrkanone 36 (7.62-cm-Pak 36) aan het front in dienst. Grote nadelen van de tankjagers waarin het 7.62 cm kanon was gemonteerd was het feit dat die over het algemeen licht gepantserd waren en een open cabine hadden (kwetsbaar voor vliegtuigen, handgranaten, artillerie en mortieren).
Kaliber: | 76 (76.2) mm |
Lengte loop: | 3.9 (3.895) meter |
Gewicht: | plusminus 1.710 kilogram |
Elevatie: | -6 tot +18 graden |
Draaiing: | 12° |
Mondingssnelheid: | 710 tot 740m/s (Panzergranate 39 rot) |
Max. effectief bereik: | 10.4 kilometer (brisant) |
Schoten per minuut: | 10 tot 12 |
Productie: | onbekend, enkele honderden exemplaren |