Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden verschillende landen antitankwapens zoals antitankkanonnen. De Duitse Wehrmacht en de Waffen-SS gebruikten antitankkanonnen (Panzerabwehrkanone) om tanks en andere gepantserde doelen te vernietigen. Bekend is dat de 3.7 cm Pak 35/36 (3.7 cm PaK 36), 5 cm PaK 38 en 7.5 cm PaK 40 ingezet werden. Minder bekend is dat experimentele antitankkanonnen zoals de 5 cm PaK L/35 (5-cm-Tak) ontwikkeld werden. Dit artikel gaat in op de ontwikkelingsgeschiedenis en de techniek van het experimentele wapen 5 cm PaK L/35 (5-cm-Tankabwehrkanone in Spreizlafette/5-cm-Tak).
De pogingen om de vuurkracht van de bestaande, vanaf 1929 ontwikkelde, 3.7 cm PaK (3.7-cm-Pak later '3.7 cm PaK 36' genoemd) te verbeteren hadden op de lange termijn geen zin. Zo was de wolfraammunitie van het 3.7 cm antitankkanon vaak niet in staat goed gepantserde vijandelijke tanks op lange afstand te doorboren. De noodzaak om, met het oog op de toekomst, een krachtiger antitankkanon te ontwikkelen was al eind jaren twintig in Duitsland ter sprake gekomen. De tegenstanders van een groter kaliber antitankkanon meenden dat het toegenomen gewicht en de omvang van het kanon doorslaggevende nadelen waren. De voorstanders van de ontwikkeling van een nieuw 5 cm antitankkanon waren zich ervan bewust dat de Franse industrie tanks ontwikkelde die met 40mm dikke stalen pantserplaten werden uitgerust. De Renault D-1 had bijvoorbeeld een 40mm dikke frontale bepantsering die nagenoeg ondoordringbaar was voor het 3.7 cm antitankwapen. Eind jaren dertig en begin jaren veertig (1935-1940) werden zware Franse tanks (Char B1 en Char B1 bis) geproduceerd die tijdens de Duitse aanval op Frankrijk vanaf juni 1940 nagenoeg onkwetsbaar waren voor 3.7 cm pantsergranaten.
De fabrikant Rheinmetall kreeg van het Heereswaffenamt (Waffenprüfwesen IV) de opdracht om een nieuw antitankkanon te ontwikkelen dat op een afstand van zevenhonderd meter minstens 40mm dik staal kon doorboren. Een kanon met een lange loop werd ontworpen, uitgerust met wielen en een 3 tot 4,5 mm dik gepantserd schild. Dat schild diende om kogels en kleine granaatsplinters te weren. In 1937 werd de 5 cm PaK L/35 (5-cm-Tak) geïntroduceerd. Schiettesten door het Waffenprüfwesen IV en VI met het antitankkanon begonnen in de herfst van 1937. Het onderstel maakte het mogelijk dat het kanon met een maximale snelheid van tachtig kilometer per uur kon worden voortgetrokken over een verharde weg.
De 1.75 kilogram wegende pantsergranaten (5-cm-Panzergranate) van het kanon waren in staat 44 mm staal tot op een afstand van zevenhonderd meter te doorboren bij een inslaghoek van zestig graden (vergeleken met de 3.7 cm Panzergranatpatrone van de 3.7 cm PaK 36 die bij een inslaghoek van zestig graden minder dan 29 mm staal tot op een afstand van zevenhonderd doorboorde).
Omdat er tanks bestonden, of ontwikkeld konden worden, die met 50 tot 60 mm dikke staalplaten uitgerust waren, was de 5 cm PaK L/35 (5-cm-Tak) in feite al verouderd. Door de loop van het wapen langer te maken en de pantsermunitie te verbeteren was het echter mogelijk dikker staal tot op lange afstand te doorboren. De 5 cm PaK L/35 (5-cm-Tak) was in feite een voorloper, of in ieder geval een experimenteel antitankkanon voor de ontwikkeling van de krachtigere 5 cm PaK 38 L/60. Op de lange termijn (1943-1945) bleek echter dat de 5 cm PaK 38 L/60 te zwak was om aan het Oostfront de nieuwe generatie Sovjettanks op lange afstand te vernietigen. Sterker nog: het 5 cm PaK 38 wapen had met standaard pantsermunitie soms grote moeite om de vanaf 1941 ingezette Sovjettanks zoals de T-34 tank en de KV-1 aan de voorkant te vernietigen.
Kaliber: | 50mm |
Lengte loop: | 1.75 meter |
Gewicht: | plusminus 380 kilogram |
Elevatie: | -8 tot +25 graden |
Draaiing: | 60° |
Mondingssnelheid: | 620m/s (Sprenggranate) |
Max. effectief bereik: | 6.5 kilometer |
Schoten per minuut: | 20 |
Productie: | onbekend |