Operatie Market Garden zou volgens de geschiedschrijving de operatie moeten zijn die de Tweede Wereldoorlog in Europa nog voor het einde van 1944 zou beëindigen. Tot op de dag van vandaag brengt deze operatie nog discussie te weeg over de doelstellingen, opzet en uitkomst. Wat er echter destijds allemaal is besloten en gebeurt lijkt hierdoor vaak naar de achtergrond te verdwijnen. Het lijkt erop dat vooral schuldvragen en wat men eigenlijk had moeten doen de overhand in de geschiedschrijving hebben gekregen.
Na de strijd in Normandië, leek het alsof Duitse verdediging aan het Westelijk front in verwarring was geraakt. Ogenschijnlijk was het Duitse leger was verslagen en tegen september waren nagenoeg geheel Frankrijk en België bevrijd. Dat de geallieerden niet sneller van deze situatie gebruik konden maken, lag echter niet aan de Duitse verdediging. Het waren de geallieerde aanvoerlijnen die te lang dreigden te worden om alle troepen voldoende te kunnen bevoorraden. Om dit op te lossen had men spoedig havens nodig. De meeste Franse havens aan het Kanaal waren nog in Duitse handen.
Hoewel op 4 september de havenstad Antwerpen nagenoeg onbeschadigd in Britse handen was gevallen, was de aanvoerroute via de rivier de Schelde nog stevig in Duitse handen. Juist op dat moment konden de geallieerde aanvoerlijnen het niet meer bolwerken en moest de Britse opmars richting het noorden halt houden. Hierdoor kon de Duitse Heeresgruppe B (Generalfeldmarschall Walter Model), die dit gebied verdedigde, zich hergroeperen. Toen XXX Corps (Lieutenant General Brian Horrocks), dat de aanval richting het noorden leidde, op 6 september voldoende voorraden had om de opmars voort te zetten, liep deze op enkele kilometers van de Nederlandse grens alweer vast.[1]
Bij het Schelde-Maaskanaal hadden de Duitsers een goed georganiseerde verdediging opgebouwd. Het was de Duitsers namelijk gelukt om het 15. Armee (General der Infanterie Gustav-Adolf von Zangen) uit haar benarde positie in noordwest België over de Schelde weg te halen. Doordat het front aan het Schelde-Maaskanaal dreigde vast te lopen, moesten de geallieerde legerleiders overschakelen naar een andere tactiek.
Zowel de Amerikaanse opmars in noordoost Frankrijk als de Brits-Canadese opmars in noordwest Frankrijk en België ondersteunen was logistiek geen optie. In de discussie die ontstond, trachtte Field Marshall Bernard Montgomery het pleit te winnen door een gedurfde operatie op te stellen, Operatie Comet. Dit plan behelsde een luchtlanding van de Britse 1st Airborne Division (Major General Robert E. Urquhart) in Nederland. Deze operatie diende ter verovering van de belangrijkste bruggen over de rivieren voor een opmars van het 2nd British Army (Lieutenant General Miles Christopher Dempsey) via de door de luchtlandingen gebaande route. General Dwight Eisenhower vond dit plan echter te riskant en wees het af. Montgomery verbeterde zijn plan.
Hij stelde een grondaanval van het 2nd British Army met XXX Corps als spits voor en de inzet van maar liefst drie luchtlandingsdivisies. Aldus ontstonden de hoofdlijnen van Operatie Market Garden.
Bestaande uit een luchtlandingsoperatie (Market) en een grondoperatie (Garden), zou een gezamenlijke operatie van Britse, Amerikaanse en Poolse troepen een grote wig moeten drijven in de Duitse verdedigingslinies in Nederland. Volgens rapporten bevonden zich hier maar tweederangs Duitse troepen. In één operatie zou op deze wijze de Duitse verdediging een zware klap kunnen worden uitgedeeld. Door de 'gevreesde' Duitse 'Westwall' te omzeilen, zouden de overgebleven Duitse troepen in Nederland worden geïsoleerd. De geallieerden zouden zich zo een groot bruggenhoofd op de Veluwe verschaffen. Met de IJssel zou er dan nog maar één obstakel naar Duitsland overblijven waarmee ook de Siegfried linie kon worden omzeild.[2]
Market Garden werd goedgekeurd en hiermee begon één van de meest omvangrijke operaties van de Tweede Wereldoorlog. De uitkomst is bekend. Ongeacht alle discussie hierover kan gesteld worden dat overschatting van de logistieke capaciteiten van de geallieerden en onderschatting van de kracht van de Duitse troepen in het gebied ertoe hebben geleid dat de doelstellingen van Operatie Market Garden niet werden bereikt.
Na de strijd in Normandië en Noord-Frankrijk, werd de geallieerde opmars verdeeld over drie groepen. General Dwight Eisenhower, Commanding Officer Supreme Headquarters Allied Expeditionary Forces (SHAEF), voerde het bevel over drie gelijktijdige campagnes. Field Marshall Bernard Montgomery voerde het bevel over de 21st Army Group, die zich met succes in noordelijke richting bewoog en de Nederlandse grens naderde. Vanuit Zuid-Frankrijk, rukte de 6th Army Group (Lieutenant General Jacob L. Devers) op. Deze legergroep ondervond veel tegenstand van de Duitse troepen die zij tegenover zich hadden. Daartussenin rukte de 12th Army Group (Lieutenant General Omar N. Bradley) op richting het Oosten naar de Rijn en de Duitse grens.[3]
Deze drie campagnes vergden veel logistieke inspanning. Vanwege de steeds langer wordende toevoerlijnen, opperde Field Marshall Bernard Montgomery al in augustus het idee om van strategie te veranderen. Drie campagnes tegelijk bevoorraden zou ondoenlijk zijn. Bernard Montgomery stelde voor om zijn 21st Army Group in staat te stellen, met steun van de US 1st Army (Lieutenant General Courtney H. Hodges), richting het noorden op te rukken. Hiertoe dienden de meeste voorraden naar zijn 21st Army Group te worden gestuurd. Volgens zijn redenatie was de Duitse tegenstand tegenover zijn troepen nagenoeg vernietigd. Een uitbraak in noordelijke richting zou gelijktijdig kunnen zorgen voor het uitschakelen van de aldaar gestationeerde V1 en V2 lanceerinstallaties. Vervolgens zouden hierbij de Franse havens kunnen worden bevrijd en in gebruik worden genomen. Bernard Montgomery gaf zelfs aan bereid te zijn om onder bevel van Lieutenant General Omar Bradley te opereren als dat goedkeuring van zijn plan zou bevorderen.
Van Amerikaanse zijde kwam veel tegenstand op de voorstellen. Gezien de Amerikaanse successen in Normandië, waren diverse Amerikaanse bevelhebbers ervan overtuigd dat de Amerikanen de leiding moesten krijgen over de verdere opmars. Bernard Montgomery wist uiteindelijk Dwight Eisenhower te overtuigen. Deze ommezwaai van Eisenhower was ingegeven door verscheidene ontwikkelingen.
Nadat Operatie Overlord was beëindigd, had Air Chief Marshall Trafford Leigh-Mallory zijn hoofdkwartier van de Allied Expeditionary Air Forces gesloten en waren de deelnemende groepen weer overgegaan naar hun nationaal bevel. De RAF kreeg weer bevel over haar 2nd Tactical Air Force en de USAF over de 9th Air Force. Eisenhower besloot op 2 augustus 1944 om de luchtlandingscomponenten onder te brengen bij de Combined Airborne Forces Headquarters, onder bevel van Lieutenant General Lewis H. Brereton. Op 16 augustus 1944 werd dit omgevormd tot het First Allied Airborne Army. Doelstelling was om te komen tot de fictieve vorming van een US 1st Army Group ter misleiding van de Duitse Inlichtingendiensten. Deze US 1st Army Group zou gaan bestaan uit het US XVIII Airborne Corps (17th Airborne Division, 82nd Airborne Division en 101st Airborne Division) onder bevel van Major General Matthew B. Ridgway en het Britse I Airborne Corps (1st Airborne Division, 6th Airborne Division en 1st Polish Independent Parachute Brigade) onder bevel van Major General Frederick Browning.
De Amerikaanse legerleiding in Washington verlangde echter dat de First Allied Airborne Army spoedig ingezet zou worden bij een grote operatie. Met het besluit om de leiding van het offensief bij Montgomery en zijn 21st Army Group neer te leggen, besloot Eisenhower om het First Allied Airborne Army onder deze legergroep te rangschikken. Op deze wijze begon Market Garden vorm te krijgen.
Het plan voorzag in een snelle aanval van het Britse Second Army vanuit een aanvalspunt langs het Schelde-Maas Kanaal naar het Noorden tot aan Nunspeet in Nederland nabij het IJsselmeer. Deze aanval zou worden ondersteund door luchtlandingen van het First Allied Airborne Army. Deze dienden de bruggen in te nemen langs de opmarsroute om deze vlot te laten verlopen. Na deze opmars zou het Britse Second Army oostwaarts kunnen trekken naar het hart van Duitsland. Op 10 september 1944 werd het plan door het geallieerde opperbevel aangenomen en werd Market Garden een feit. De operatiedatum werd vastgesteld op 17 september 1944.
De luchtlandingscomponent, Market, diende ervoor te zorgen dat bruggen over alle waterwegen bij Eindhoven, Nijmegen en Arnhem zouden worden ingenomen. Voor de luchtlandingen zouden vooral RAF-toestellen gebruikt worden om de zweefvliegtuigen te slepen en zouden met name USAAF-toestellen de paratroepers overbrengen. De totale overbrenging van de luchtlandingstroepen zou drie dagen in beslag nemen. Op de vierde dag zou de 52nd (Lowland) Division met transportvliegtuigen worden overgebracht naar het bij Arnhem veroverde vliegveld Deelen. Major General Paul L. Williams, bevelhebber van de US IX Troop Carrier Command was één van de bevelhebbers die had aangedrongen op maximaal één overbrengingsvlucht per dag. Hij werd hierbij gesteund door Lieutenant General Lewis Brereton, bevelhebber van de 1st Allied Airborne Army. Meer vluchten zou te veel inspanning verlangen van zowel grondpersoneel als vliegend personeel en hiermee het risico op verliezen vergroten. Direct gevolg hiervan was dat alle drie de luchtlandingsdivisies op de eerste dag niet volledig op sterkte zouden zijn en noodgedwongen op de grond troepen rond de landingsgebieden moesten handhaven. Deze moesten immers worden opengehouden voor latere landingen. De Britse 1st Airborne Division werd hierbij extra gehandicapt omdat een deel van de voor haar bestemde toestellen op de eerste dag toegewezen werden aan de groep voor de 82nd Airborne Division. Zij zouden namelijk het Britse I Airborne Corps Headquarters naar Nijmegen overbrengen. Major General Fredrick Browning had namelijk besloten dat zijn hoofdkwartier met de aanval mee moest.
De eerste dag dienden de eerst landingsgolven de belangrijkste strategische objecten te veroveren en de landingsgronden te verdedigen tot alle troepen geland waren. Tegelijkertijd diende men een gebied in handen te houden waarbij de grondoperatie in staat werd gesteld via de veroverde gebieden op te rukken. Er werd aangenomen dat van Duitse zijde weinig tot geen tegenstand te verwachten was. Dit werd aanvankelijk betwijfeld door Major Brian Urquhart, Chief of Intelligence van het Britse I Airborne Corps (niet te verwarren met Brigadier Roy Urquhart, bevelhebber Britse 1st Airborne Division). Hij vond dat totaal werd veronachtzaamd dat er berichten waren dat het Duitse II. SS-Panzerkorps zich in de nabijheid van Arnhem zou bevinden, zoals rapporten van het Nederlandse verzet hadden aangetoond. Er was echter al besloten dat de operatie voortgang moest vinden. Major Urquhart werd gedwongen om met ziekteverlof te gaan.
De gehele luchtlandingsoperatie werd onder bevel van het I Airborne Corps geplaatst. Dit bestond ten behoeve van de operatie uit de Britse 1st Airborne Division, de Amerikaanse 82nd Airborne Division en 101st Airborne Division en de 1st Polish Independent Parachute Brigade Group. De invulling van de luchtlandingsoperatie werd door Browning gedaan, waarbij hij de 101st Airborne Division (Major General Maxwell Taylor) bij Eindhoven zou laten landen. De 82nd Airborne Division (Brigadier General James M. Gavin) moest bij Grave en bij Nijmegen landen. De 1st Airborne Division (Major General Robert E. Urquhart) tot slot, diende bij Arnhem te landen en tegenaanvallen vanuit het noorden te weerstaan. De Britten zouden hierbij worden ondersteund door de Polen.
Voorafgaande aan de operatie dienden Britse en Amerikaanse bommenwerpers aanvallen uit te voeren op vliegvelden in Nederland, van waaraf Duitse jagers de transporttoestellen zouden kunnen bestoken en Flak opstellingen langs de aanvliegroutes en rond de landingsgebieden. Daarnaast dienden verschillende Duitse militaire installaties zoals kazernes en troepenconcentraties te worden gebombardeerd. Britse en Amerikaanse jagers zouden de luchtarmada van bommenwerpers, transporttoestellen en zweefvliegtuigen vergezellen ter bescherming. In de nacht van 16 op 17 september zouden 282 bommenwerpers van RAF Bomber Command de vliegvelden in Nederland en juist over de grens in Duitsland bombarderen. In de vroege ochtend van 17 september zouden nog eens 100 RAF bommenwerpers de kustbatterijen van Walcheren en Schouwen-Duiveland aanvallen, waarna meer dan 800 Amerikaanse bommenwerpers de vele FLAK installaties langs de aanvliegroute en rond de landingszones onder vuur zouden nemen. Het 2nd Tactical Air Force deed ondertussen precisieaanvallen op diverse doelen zoals kazernes rond Arnhem, Ede en Nijmegen.[4]
Even ten noorden van Eindhoven waren voor de 101st Airborne Division twee landingsgebieden aangewezen bij Son en Veghel. De divisie had tot taak het innemen van de bruggen bij Son, Sint Oedenrode en Veghel. Het 501st Parachute Infantry Regiment (Colonel Howard R. Johnson) diende op DZ-A (Dropzone A) nabij Veghel te landen en zich te concentreren op de spoor- en verkeersbruggen over het riviertje de Aa en over de Zuid Willemsvaart bij Veghel. Het 502nd Parachute Infantry Regiment (Colonel John H. Michaelis) kreeg DZ-B (Dropzone B) toegewezen ten noordwesten van Son. Zij dienden het landingsgebied te beschermen voor de later te arriveren zweefvliegtuigen. Daarnaast moesten zij de verkeersbrug over de Dommel bij Sint Oedenrode veroveren en indien mogelijk het 506th Parachute Infantry Regiment ondersteunen bij hun opmars naar Eindhoven. Het 506th Parachute Infantry Regiment (Colonel Robert F. Sink) diende te landen op DZ-B en DZ-C (Dropzone C) en vervolgens de brug over het Wilhelminakanaal bij Son te veroveren. Hierna moesten zij zich richting Eindhoven begeven, de bruggen over de Dommel innemen en als secundaire doelen eventueel de spoor- en verkeersbrug bij Best in te nemen.[5]
De 82nd Airborne Division werd eveneens op twee locaties gedropt. Ten zuidwesten van Nijmegen bij Grave voor de verovering van de bruggen bij Grave over de Maas en over het Maas-Waalkanaal bij Nijmegen. Het grootste landingsterrein was gesitueerd tussen Nijmegen, Berg en Dal en Groesbeek, waar men zou landen ter verovering van Nijmegen en de Waalbruggen. De brug bij Grave, codenaam Bridge Number 11 werd toegewezen aan het 504th Parachute Infantry Regiment (Colonel Reuben Henry Tucker III) en zou daartoe ten zuidwesten van Nijmegen op DZ-O (Dropzone O) bij Overasselt landen. Enkele kleinere onderdelen dienden direct nabij de brug bij Grave te landen. Als tweede doelen kregen zij de bruggen over het Maas-Waalkanaal toegewezen. Dit waren Bridge Number 7 (Heumen), Bridge Number 8 (Malden), Bridge Number 9 (Hatert) en Bridge Number 10 (Honinghutje). Het landingsterrein was dan ook gekozen tussen de brug bij Grave en de bruggen over het Maas-Waalkanaal.[6]
Het 505th Parachute Infantry Regiment (Colonel William E. Ekman) diende ten zuiden van Groesbeek op DZ-N (Dropzone N) te landen en hierna Groesbeek en het hoger gelegen gebied tussen Groesbeek en het Maas-Waalkanaal in te nemen. Het 508th Parachute Infantry Regiment (Colonel Roy E. Lindquist) zou in de driehoek Nijmegen, Groesbeek, Berg en Dal op DZ-T (Dropzone T) landen en Nijmegen aan die zijde afgrendelen. Daarnaast zouden zij de Waalbruggen (spoor- en verkeersbrug) over de Waal bij Nijmegen moeten innemen. Naast al deze doelen diende het 508th Parachute Infantry Regiment paraat te staan om bij eventuele Duitse druk de landingsterreinen te beschermen. Ter ondersteuning van het 505th Parachute Infantry Regiment zou het 376th Parachute Field Artillery Battalion (Lieutenant Colonel Wilbur M. Griffith) bij hen landen en zich ook ten dienste moeten stellen van het 504th Parachute Infantry Regiment. Het 307th Airborne Engineer Battalion (Colonel Edwin A. Bedell) diende te landen op DZ-N, tussen Mook en Groesbeek. Het bataljon diende vooral ter ondersteuning van de diverse overige eenheden en flankerende bescherming van het landingsgebied. De overige troepen van de 82nd Airborne Division zouden op latere momenten worden ingevlogen.[7][8]
Voor Arnhem zou de 1st Parachute Brigade (Brigadier Gerald W. Lathbury), 1st Airlanding Brigade (Brigadier Philip H.W. Hicks), Division Headquarters en diverse ondersteunende divisie eenheden zoals drie batterijen van het 1st Airlanding Light Regiment (Lieutenant Colonel William F.K. Thompson) en het 1st Airborne Reconnaissance Squadron (Major Charles Frederick Howard Gough) als eerste worden aangevoerd. Deze eenheden zouden gebruik maken van landingsterreinen DZ-X (Dropzone X), LZ-S (Landingzone S) en LZ-Z (Landingzone Z). De landingsterreinen zouden kort daarvoor worden beveiligd door Pathfinders van de 21st Independent Parachute Company. De 1st Airlanding Brigade diende vervolgens de landingsterreinen te beschermen ten bate van de 2e landingen de volgende dag. De 1st Parachute Brigade diende zich direct naar de brug in Arnhem te begeven en deze te beveiligen tot de rest van de divisie was aangekomen.
Omdat de Royal Air Force vanwege verwacht zwaar luchtafweer bij de brug in Arnhem geen overvaloperatie wenste uit te voeren zoals in Normandië bij de Pegasus brug was uitgevoerd, werd besloten dat het 1st Airborne Reconnaissance Squadron zich direct na de landing met hun jeeps naar de brug diende te begeven. Zij dienden deze met een overvalactie in te nemen en te behouden tot de 1st Parachute Brigade te voet de brug had bereikt. Van deze 1st Parachute Brigade zou het 2nd Parachute Battalion (Lieutenant Colonel John Dutton Frost) langs de rivier de Neder-Rijn oprukken naar de brug via een route met de codenaam "Lion Route". Hierbij dienden achtereenvolgens de spoorbrug, de pontonbrug en de verkeersbrug te worden ingenomen en beveiligd. Het 3rd Parachute Battalion (Lieutenant Colonel John A.C. Fitch), diende via de Utrechtseweg, volgens de route met codenaam "Tiger Route", op te rukken naar de verkeersbrug. Het 1st Parachute Battalion (Lieutenant Colonel David Theodore Dobie) moest ten slotte langs de Amsterdamseweg oprukken via een route met codenaam "Leopard Route" om de toegangswegen naar de brug op het hoger gelegen gebied ten noorden van Arnhem te beveiligen.
Op de tweede dag zou de 4th Parachute Brigade (Brigadier John Winthrop Hackett) landen op DZ-Y, tezamen met de nog niet overgebrachte onderdelen van de 1st Airlanding Brigade en overige ondersteunende divisie eenheden. Direct na deze landingen diende de gehele divisie naar Arnhem te trekken en deze stad af te grendelen. Op de derde dag zou de 1st Polish Independent Parachute Brigade Group (Major General Stanislaw Franciszek Sosabowski) aangevoerd worden. Zijn zweefvliegtuigen zouden op LZ-L (Landingzone L) ten noorden van de Neder-Rijn landen, terwijl de parachutisten op DZ-K (Dropzone K), ten zuiden van de Neder-Rijn zouden landen. Tot slot zou, zodra Arnhem door de 1st Airborne Division was beveiligd en het ten noorden van Arnhem gelegen vliegveld Deelen was ingenomen, de 52nd (Lowland) Division (Major General Edmund Hakewill-Smith) daarheen worden overgevlogen om zich bij de 1st Airborne Division te voegen.
Langs dit tapijt van luchtlandingen zou als grondcomponent Garden, XXX Corps, oprukken over één enkele tweebaansweg. XXX Corps zou hiertoe de beschikking hebben over het 2nd Household Cavalry Regiment (Lieutenant Colonel Henry Abel Smith), de Guards Armoured Division (Brigadier Allan Henry Shafto Adair), de 43rd (Wessex) Division (Lieutenant General Gwilym Ivor Thomas), de 8th Independent Armoured Brigade (Brigadier George Erroll Prior-Palmer), de 50th (Northumbrian) Division (Major General Douglas Alexander Henry Graham) en de Royal Netherlands Brigade 'Prinses Irene' (Kolonel Albert Cornelis de Ruyter van Steveninck), waarbij de Guards Armoured Division de leiding zou nemen. Indien de Guards Armoured Division ergens onderweg op een niet ingenomen bruggenhoofd zou stuiten, diende de 43rd (Wessex) Division een oversteek te forceren.
De opmars zou op de linkerflank ondersteund worden door XII Corps (Lieutenant General Neil Methuen Ritchie) en op de rechterflank door VIII Corps (Lieutenant General Richard Nugent O'Connor). Beide korpsen waren echter niet op volledige sterkte en hadden beide, in tegenstelling tot XXX Corps, nog geen bruggenhoofd over het Maas-Schelde kanaal gevestigd. Daarnaast waren onderdelen van deze korpsen op andere flanken van hun posities nog in gevecht met Duitse troepen en konden derhalve niet vrijgemaakt worden voor flankdekking van XXX Corps. Toch werden voor beide korpsen operatieplannen opgesteld ter ondersteuning van Market Garden.[9]
Het 1st Canadian Army had de westflank van XII Corps vanaf 10 september al overgenomen. Het XII Corps zelf had een bruggenhoofd bij Geel, juist over het Maas-Scheldekanaal, maar voor een goede opmars zou de 53rd (Welsh) Division (Major General Robert K. Ross) bij Lommel een nieuw bruggenhoofd vestigen, vanwaar het korps zou oprukken via Turnhout en Tilburg naar ’s-Hertogenbosch en aldaar de Maas overtrekken. Het VIII Corps had voor de flankoperatie de 11th Armoured Division (Major General George Roberts) en de 1e Belgische Infanterie Brigade (Kolonel Jean-Baptiste Piron) tot haar beschikking en zou bij Sint-Huibrechts-Lille het Maas-Schelde kanaal oversteken om via Helmond op te rukken naar Cuijk aan de Maas.
Bij het opstellen van de plannen was nauw overleg gepleegd met de Nederlandse regering in ballingschap in Londen. Ter ondersteuning van de operatie gaf deze aan de Nederlandse Spoorwegen de opdracht tot een algehele Spoorwegstaking om zo de Duitse troepenverplaatsingen te dwarsbomen. Daarnaast zouden activiteiten worden ondernomen om de verzetsgroepen in de landingsgebieden te organiseren en in te zetten. Hiervoor werden zogenaamde Jedburgh-teams ingezet die zich binnen bezet gebied in contact moesten stellen met het verzet en deze zo goed mogelijk te begeleiden bij activiteiten ter ondersteuning van de luchtlandingstroepen. Om de communicatie te bevorderen werden aan de diverse geallieerde eenheden en de Jedburgh-teams Nederlandse militairen, veelal met een commando opleiding, toegevoegd als tolk, gids en verbindingspersoneel.
Als uitgangspunt voor de grondoperatie van XXX Corps werd gekozen voor de brug over het Schelde-Maas kanaal (Kempisch Kanaal) in Barrier (Lommel, ook wel Groot Bareel genoemd). Deze brug was op 10 september veroverd door No. 1 Squadron (Major David Arthur Peel), 3rd Battalion, Irish Guards (Lieutenant Colonel John Ormsby Evelyn Vandeleur). Vanwege de bevelvoering door J.O.E. Vandeleur, kreeg deze brug de bijnaam "Joe's Bridge". Op 11 september 1944 had D Squadron (Lieutenant Rupert Buchanan-Jardine), van het 2nd Household Cavalry Regiment (Lieutenant Colonel Henry Abel Smith) het gebied voorbij deze brug al verkend. Op de avond van 16 september 1944 stond iedereen gereed voor de aanvang van Operatie Market Garden.[10]
Vanwege de snelle opmars van de geallieerden door Noord-Frankrijk en België, leek het er al op dat Nederland snel bevrijd zou worden. Als gevolg hiervan raakten de Duitsers enigszins in paniek. De Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete Arthur Seyss-Inquart had op 2 september 1944 het bevel gegeven dat alle Duitse burgers in Nederland naar Oost Nederland moesten worden geëvacueerd. Zij konden dan bij gevaar snel naar Duitsland ontsnappen. Seyss-Inquart zelf verschanste zich in zijn bunker in Apeldoorn. Ook Anton Mussert, de leider van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) adviseerde zijn partijgenoten zich in de richting van Duitsland te begeven. De val van Antwerpen op 4 september 1944, veroorzaakte op 5 september 1944 de nodige paniek onder Duitse troepen en NSB leden. Vele Duitse militairen deserteerden en hele eenheden trokken hals over kop richting Duitsland. Nederlanders raakten in de ban van een aanstaande bevrijding en gingen deze al vieren. Deze dag zou later bekend worden als Dolle Dinsdag.
Om de orde te herstellen, werd Oberbefehlshaber West,
Generalfeldmarschall Walter Model uit zijn functie ontheven en benoemd
tot Befehlshaber Heeresgruppe B. Op 5 september werd
Generalfeldmarschall Gerd von Rundstedt tot zijn opvolger benoemd.
Walter Model, kreeg als Befehlshaber Heeresgruppe B te maken met een
chaos. Zijn Heeresgruppe was feitelijk in twee stukken gehakt. Het 15. Armee (General der Infanterie Gustav-Adolf von Zangen), afgesneden ten
zuiden van de Westerschelde, was verwikkeld in een poging via Walcheren
en Zuid-Beveland naar het noorden te ontkomen. Het 7. Armee (General
der Panzertruppen Erich Brandenberger) was door de Amerikanen richting
het oosten, naar Maastricht en Aken teruggedreven. Tussen het 15. Armee
en het 7. Armee bevond zich een gat van 120 kilometer, waardoor vele
Duitse eenheden zich wanordelijk terugtrokken. Walter Model gaf
Generalleutnant Kurt Chill, die nagenoeg zijn gehele 85.
Infanterie-Division was kwijtgeraakt, het bevel de resterende eenheden
in het gat weer in gareel te brengen. Walter Model had hem hierbij
opdracht gegeven de troepen te verzamelen en naar Duitsland terug te
trekken. Kurt Chill besloot echter de eenheden, die hij opving, zich te
laten ingraven langs het Albertkanaal. Bij de belangrijkste bruggen
plaatse hij officieren die hij iedere Duitse militair die daar aankwam
liet opvangen en in liet indelen langs de linie. Op deze wijze wist men
effectief de terugtocht tot staan te brengen.
Een tweede actie werd ondernomen in opdracht van Adolf Hitler. Hij gaf
op 4 september 1944 opdracht aan het 1. Fallschirm-Armee (Generaloberst
Kurt Arthur Benno Student) om zich te posteren in het 120 km brede gat
tussen Antwerpen en Maastricht. Ook dit 1. Fallschirm-Armee viel
bevelsmatig onder Heeresgruppe B. Kurt Student nam direct contact op
met Kurt Chill en beide richtten een verdedigende linie in. Kurt
Student plaatste hierbij zijn hoofdkwartier in Huize Bergen in Vught.
Hij reorganiseerde zijn eigen troepen en organiseerde diverse in het
gebied aanwezige eenheden als Kampfgruppen.
Ondertussen gelukte het Gustav-Adolf von Zangen om het grootste
gedeelte van zijn 15. Armee terug te laten trekken naar Nederland. De
eenheden die achterbleven liet hij een verdedigingslinie vestigen vanaf
Zeebrugge, langs het Kanaal Gent-Brugge tot aan Antwerpen. Hiermee werd
de linie aangesloten op die van Kurt Student’s troepen. Op 12 september
werd de 59. Infanterie-Division (Generalleutnant Walther F.R. Poppe)
overgeheveld van het 15. Armee naar het 1. Fallschirm-Armee. De 59.
Infanterie-Division werd naast de 245. Infanterie-Division (Oberst
Gerhard Kegler) langs de linie Breda-Tilburg-Best[11] gepositioneerd.
Van de Wehrmachtsbefehlshaber Niederlande (General der Flieger
Friedrich Christiansen), ontving Kurt Student de 719.
Infanterie-Division (Generalleutnant Karl Sievers) welke langs het
Albertkanaal tussen Antwerpen en Hasselt in de linie werd geschoven.
Het 15. Armee zelf kreeg vanaf 6 september versterking van de
Kampfgruppe Chill die zijn troepen langs het Albertkanaal
positioneerde, tussen Herentals en Hasselt, aansluitend op de 719.
Infanterie-Division. De 59. Infanterie-Division werd versterkt met
Kampfgruppe Rink (Oberstleutnant Berthold Rink), Kampfgruppe Ewald
(Hauptmann/Major Werner Ewald), Kampfgruppe Duchstein (Hauptmann
Duchstein) en Kampfgruppe Jungwirth (Major Hans
Jungwirth).[12]
De in Nederland standaard gelegerde troepen bestonden voor een groot
deel uit opleidingseenheden voor Heer, Kriegsmarine, Luftwaffe en
Waffen-SS, eenheden voor zieken en herstellende gewonden, vaste
Kriegsmarine en Luftwaffe eenheden bij de marinebases en
luchtmachtbases, vaste Flak eenheden van Luftwaffe en RAD
(Reichsarbeitsdienst), enzovoorts. Met al deze eenheden werden min of
meer operationele Kampfgruppen, Alarmeinheiten en Sperrverbanden
opgericht die waar nodig konden worden ingezet als respectievelijk
gevechtseenheden, snelle reactie eenheden en verdedigingslinies.
Daarnaast werden diverse onderdelen als gevechts- of bewakingseenheid
ingezet die tot dan toe in Nederland alleen ondersteunend werk deden.
Zo kregen bijvoorbeeld in Arnhem leden van de Hochfrequenzforschung
Einsatzstab Hollland (Luftnachrichten-Funkleitstab 1) van de Luftwaffe,
gevestigd in het Christelijk Lyceum aan de Utrechtseweg te
Arnhem[13]
opdracht te patrouilleren op Station Arnhem en het emplacement teneinde
het tegengaan van sabotageoperaties van het verzet die in toenemende
mate op het Nederlandse spoor werden gepleegd.[14] Dit voorbeeld illustreert de inzet van een grote diversiteit
aan eenheden die in Nederland gelegerd waren en plots gevechtstaken
kregen zonder daarvoor bedoeld te zijn geweest. De vaste troepen in
Nederland, stonden onder bevel van de Wehrmachtsbefehlshaber
Niederlande. Toen op 4 september 1944 de stad Antwerpen in geallieerde
handen viel, gaf hij zelf al orders af om de troepen in Nederland te
reformeren tot een nieuwe verdedigingslinie. Hij stelde als bevelhebber
hiertoe General der Infanterie Hans von Tettau aan. De te vormen
verdedigingslinie werd de Waalstellung genoemd.[15]
Deze stelling volgde, zoals de naam al aangeeft, in grote lijnen de
rivier de Waal door Nederland. Het zou vooral gaan dienen als
opvanglinie voor naar het noorden vluchtende Duitse eenheden. Hierbij
dienden de troepen in de Waalstellung de vluchtende Duitse eenheden
tegen te houden en terug naar het front te sturen.
Rond Arnhem/Nijmegen, werd deze linie ingevuld door de
SS-Unterführerschule Arnheim (SS-Standartenführer Michael Lippert) uit
Arnhem en het Bataillon Krafft (SS-Sturmbannführer Sepp Krafft). Dit
Bataillon Krafft bestond uit Stab, 2. Kompanie (SS-Hauptsturmführer
Hans-Heinrich Köhnken) en 4. Kompanie (SS-Obersturmführer Ernst Kauer),
SS-Panzergrenadier-Ausbildungs und Ersatz Bataillon 16. Het Bataillon
Krafft was weggehaald uit de Wasserstellung (ongeveer gelijkwaardig aan
de Hollandse Waterlinie) en overgebracht naar Wolfheze waar het op 4
september aankwam. In Arnhem zelf waren al langere tijd twee andere
compagnieën van het bataljon van Krafft gelegerd en wel de 7. (Stamm)
Kompanie en 8. (Grenadier) Kompanie. Deze werden door Krafft
samengevoegd tot de 9. Kompanie (SS-Obersturmführer Günther Leiteritz).
Zijn hoofdkwartier vestigde Sepp Krafft uiteindelijk in Huize
Waldfriede op Landgoed Johannahoeve bij Wolfheze.
Eveneens in Wolfheze bevond zich een opleidingsabteilung van het
Artillerie-Regiment 184 (Hauptmann Breedemann). Zij ontvingen juist op
11 september veertig 105-mm veldhouwitsers[16], waarvan vele in de bossen rond Wolfheze werden opgesteld.
Dit geheel aan eenheden was nog aangevuld met enkele depotbataljons van
de Hermann Göring-Division, diverse Schiffs-Stamm-Abteilungen van de
Kriegsmarine, Fliegerhorstbataillone van de Luftwaffe en door de RAD
(Reichsarbeitsdienst) bemande luchtafweerbatterijen. Bij Oosterhout in
de Betuwe was de V. Abteilung, SS-Artillerie-Ausbildungs und
Ersatz-Regiment (SS-Hauptsturmführer Waffen-SS.htm"> Oskar Schwappacher) gelegerd.
In Duitsland was het dichtstbijzijnde district Wehrkreis VI (General
der Infanterie Franz Mattenklott). De Wehrkreis structuur in Duitsland
werd gebruikt voor de trainings- en vervangingseenheden van Infanterie-
en Panzertruppen. Ook Wehrkreis VI had diverse dergelijke eenheden
welke zich in diverse stadia van opleiding bevonden en eventueel konden
worden ingezet. Nadat de Duitse troepen in Normandië waren verslagen in
1944 besloot het Duitse opperbevel dat alle Wehrkreise hun
opleidingseenheden dienden te reformeren in zogenaamde Kampfgruppen.
Deze kregen tot doel de verdediging van hun eigen Wehrkreis op zich te
nemen indien geallieerde troepen het grondgebied binnen vielen. Ze
konden echter ook in een aangrenzend gebied als alarmeenheid worden
ingezet. Omdat Wehrkreis VI het dichtst bij Nederland gelegen was,
diende haar Kampfgruppen eventueel ingezet te kunnen worden in
Nederland. Eén van die Kampfgruppen was Kampfgruppe Knaust (Major
Hans-Peter Knaust) welke op papier bestond uit een stafbataljon met
Nachrichten-Zug en Pionier-Zug, 4 Panzergrenadier compagnieën, 1 Panzer
compagnie en een Panzerjäger-Zug (Sf.).[17] Deze Kampfgruppe was één van de eenheden aangewezen om zich
bij dreiging richting Nederland te begeven. De aan hem toegewezen
eenheden zouden worden gehaald uit het Panzergrenadier-Ausbildungs und
Ersatz-Regiment 57, Panzer-Ersatz und Ausbildungs-Abteilung 11 en de
Panzerjäger-Ausbildungs und Ersatz-Abteilung 6. Zelf voerde Hans-Peter
Knaust het bevel over het Panzergrenadier-Ausbildungs-Bataillon
64.[18] Ook de 176.
Infanterie-Division (Oberst Christian-Johannes Landau) uit Bielefeld
kon richting Nederland worden gedirigeerd om opengevallen plaatsen op
te vullen. Deze divisie werd uiteindelijk gestationeerd tussen Hasselt
en Maastricht. Eveneens richting Limburg werd de Panzer-Brigade 107
(Major Berndt-Joachim Freiherr von Maltzahn) gezonden. Deze
indrukwekkende pantsereenheid met PzKpfw V Panther tanks moest echter
met veel treinen worden aangevoerd en de voorhoede arriveerde pas op 18
september in Venlo. Zowel de Panzer-Brigade 107 als de 176.
Infanterie-Division werden onder het LXXXVI. Armeekorps (General der
Infanterie Hans von Obstfelder) geplaatst. De verse troepen in Limburg
zouden vanaf 12 september opereren onder bevel van Oberst Erich Walther
en hiermee de Kampfgruppe Walther vormen. Een andere eenheid die binnen
redelijke termijn Nederland zou kunnen bereiken was de schwere
Panzer-Ersatz und Ausbildungs-Abteilung 500 die in training te
Paderborn lag.
Op dat moment waren de Duitse bevelhebbers niet op de hoogte van enig
geallieerd aanvalsplan, laat staan dat vermoed werd dat Market Garden
eraan zat te komen. Toch hield het Duitse Opperbevel rekening met
diverse scenario's. Globaal werd rekening gehouden met twee
mogelijkheden op basis van inlichtingenrapporten. Een mogelijkheid waar
rekening mee werd gehouden, gezien het eerdere verloop van de opmars,
was een aanval vanuit de geallieerde posities langs het Maas-Schelde
kanaal. Een andere mogelijkheid waar rekening mee werd gehouden was een
landing van het British Fourth Army aan de Nederlandse kust. De
Duitsers wisten echter niet dat dit Britse leger slechts een fictief
leger was. Hierbij hielden de Duitsers er rekening mee dat het First
Allied Airborne Army de opmars zou ondersteunen met luchtlandingen
achter de linies.
Met al deze opgevangen, staande en nieuwe troepen, lukte het de Duitse
bevelhebbers om een Sperrlinie op te bouwen van Zeebrugge tot aan
Maastricht waarbij de Westkant tot Antwerpen werd bezet door de 245.
Infanterie-Division (Generalleutnant Erwin Sander), de 64.
Infanterie-Division (Generalmajor Knut Eberding) en de 712.
Infanterie-Division (Generalleutnant Friedrich-Wilhelm Neumann). Tussen
Antwerpen en Herenthals lag de 719. Infanterie-Division met hierop
aansluitend de Kampfgruppe Chill tot Hasselt en de 176.
Infanterie-Division tot Maastricht. Tussen Kampfgruppe Chill en de
troepen van Christian-Johannes Landau werd de 7.
Fallschirmjäger-Division (Generalleutnant Wolfgang Erdmann)
gepositioneerd. Achter deze linies waren diverse eenheden ondergebracht
zodat deze eventuele gaten zouden kunnen opvullen. Centraal binnen deze
Sperrlinie positioneerde Kurt Student zijn 1. Fallschirm-Armee die werd
versterkt met diverse Kampfgruppen op strategische posities. Verspreid
door de linies waren dit Kampfgruppe Hoffmann (Oberst Helmuth von
Hoffman, Fallschirmjäger-Regiment 9), Kampfgruppe Heydte
(Oberstleutnant Friedrich August Freiherr von der Heydte,
Fallschirmjäger-Regiment 6), Kampfgruppe Segler (SS-Hauptsturmführer
Dr. Karl Segler, II. / SS-Panzergrenadier-Regiment 19), Kampfgruppe
Krause (SS-Hauptsturmführer Gustav Krause, II. /
SS-Panzerartillerie-Regiment 9), Kampfgruppe Richter
(SS-Hauptsturmführer Friedrich-Wilhelm Richter, II. /
SS-Panzergrenadier-Regiment 21), Kampfgruppe Röstel (SS-Sturmbannführer
Erwin Franz Rudolf Röstel, SS-Panzer-Sturmgeschütz-Jäger-Abteilung 10),
Kampfgruppe Heinke (SS-Sturmbannführer Heinrich Heinke,
SS-Feld-Ersatz-Bataillon 10). Al de SS Kampfgruppen werden door Student
samengevoegd onder één Kampfgruppe Heinke.
Naast al deze troepen was het II. SS-Panzer-Korps in Nederland
gestationeerd om bij te komen van de strijd in Normandië en zich te
hergroeperen en herbewapenen. Het korps had nagenoeg al haar
operationele tanks verloren en bezat vooral defecte tanks. Wel waren
nog veel pantservoertuigen aanwezig. Dit korps werd echter niet onder
bevel van Walter Model geplaatst maar onder het legerbevel in Nederland
(Friedrich Christiansen). Bevelhebber SS-Obergruppenführer en General
der Waffen-SS Wilhelm Bittrich vestigde zijn hoofdkwartier in Kasteel
Slangenburg te Doetinchem en stationeerde zijn onderdelen voornamelijk
tussen Deventer en Arnhem.
De SS-Kampfgruppe Hohenstaufen, ook wel Kampfgruppe Harzer, de
restanten bevattend van de 9. SS-Panzer-Division 'Hohenstaufen' maakte
zich vanuit dit gebied klaar om naar Siegen te vertrekken voor
herbewapening. Zij zouden tussen 12 en 17 september vertrekken. De
eenheid was bij de strijd in Normandië dusdanig gedecimeerd dat ze
tijdelijk omgevormd was van een divisie tot een Kampfgruppe. De
SS-Kampfgruppe Hohenstaufen/Harzer stond op dat moment onder bevel van
de Ia (Stafchef) van de 9. SS-Panzer-Division, SS-Obersturmbannführer
Walter Harzer. Zijn werk als Stafchef werd tijdelijk waargenomen door
de Ic (Adjutant) SS-Hauptsturmführer Wilfried Schwarz.[19]
De diverse eenheden van de Kampfgruppe Harzer werden vanaf 13 september
omgevormd tot zogenaamde Alarmeinheiten, waarmee eventuele
luchtlandingen zouden kunnen worden aangevallen. De ervaringen in
Normandië hadden immers de Duitsers geleerd dat de geallieerden in
staat waren op grote schaal luchtlandingen uit te voeren achter de
frontlinie. Hiertoe waren de diverse Alarmeinheiten dan ook gelegerd op
locaties waar snel transport via belangrijke wegen kon plaatsvinden.
Het andere onderdeel van het korps, de restanten van de 10.
SS-Panzer-Division 'Frundsberg' (SS-Oberführer Heinz Harmel, vanaf 7
september SS-Brigadeführer), zouden uit het gebied vertrekken naar
Aken, maar had nog geen definitieve datum vastgesteld. Wel werden het
2. Bataillon, SS-Panzergrenadier-Regiment 19 (SS-Hauptsturmführer Karl
Heinz Euling) uit Rheden en een Abteilung, SS-Panzerartillerie-Regiment
9 welke zich in Dieren bevond op 12 september voorlopig bij de 10.
SS-Panzer-Division gevoegd.
Beide SS-Panzer-Divisionen waren eerst tijdelijk in Limburg aan de
Duitse verdedigingslinie toegevoegd. Toen ze zich verder moesten
terugtrekken om in Gelderland te reorganiseren, moesten beide divisies
Kampfgruppen afstaan ter verdediging van de frontlinie aldaar. De 10.
SS-Panzer-Division stond onder andere een versterkt bataljon af in de
vorm van Kampfgruppe Heinke, welke onder bevel van het 1.
Fallschirm-Armee kwam en in Weert werd gestationeerd. Later werd de
Kampfgruppe Heinke toegevoegd aan de Kampfgruppe Walther. Het zou deze
Kampfgruppe Walther zijn die, gelegen bij Neerpelt nabij het Britse
bruggenhoofd aldaar, het eerste obstakel zou gaan vormen voor de
grondoperatie van Market Garden. Oberbefehlshaber Heeresgruppe B,
Walter Model zelf nam zijn intrek in Hotel Tafelberg in Oosterbeek,
niet beseffend dat juist daar vlakbij de Britse 1st Airborne Division
zou gaan landen.
Onder de codenaam "Market" werden de luchtlandingen uitgevoerd ten bate
van Operatie Market Garden. De gehele luchtoperatie rond Market Garden
omvatte echter veel meer dan alleen de luchtlandingen. Vele
luchtmachteenheden werden ingezet ter voorbereiding, ondersteuning en
bescherming van de gehele operatie.
Op 16 september 1944, werden door ruim 1400 bommenwerpers
bombardementen uitgevoerd op diverse vliegvelden en stellingen met
luchtafweer in de omgeving van de doelen voor de luchtlandingstroepen.
Daarnaast werden toevoerroutes van de Duitsers zoals spoorknooppunten
en knooppunten van wegen onder vuur genomen. Even voor middernacht
voerden 200 Avro Lancaster bommenwerpers en 23 de Havilland Mosquito's
van RAF Bomber Command luchtaanvallen uit op Duitse vliegvelden in het
noorden en midden van Nederland. De US 8th Air Force volgde met 822
Boeing B-17 bommenwerpers en voerde luchtaanvallen uit op
luchtafweergeschut langs de transportroutes en de vliegvelden bij
Eindhoven, Deelen en Ede. Zij werden ondersteund door 54 Avro
Lancasters en 15 de Havilland Mosquito’s van de RAF. Ondertussen voerden
85 Avro Lancaster's en 15 de Havilland Mosquito’s van de RAF
luchtaanvallen uit op Duitse posities op het eiland Walcheren waar veel
Duits afweergeschut stond. Bij al deze aanvallen verloren de
geallieerden 'slechts' twee Boeing B-17 en 3 de Havilland Mosquito
toestellen.
Om 9.45 uur (Nederlandse tijd), op zondag 17 september 1944, stegen de
eerste vliegtuigen voor de luchtlandingsoperatie op vanaf vliegvelden
in Groot-Brittannië. Via twee verzamelpunten, Hatfield en March, trok
men richting Nederland. De troepen van de 101st Airborne Division
volgden een Zuidelijke route naar Nederland en de 82nd Airborne
Division en de 1st Airborne Division een meer Noordelijke route.
Zelfs op 17 september voerden bommenwerpers van de US 34th Bombardment
Group (7th Bombardment Squadron en 391st Bombardment Squadron) tussen
11.38 en 11.41 uur nog een bombardement uit op de Duitse
troepenconcentratie rond Wolfheze[20],
een bombardement dat overigens meer burgerslachtoffers maakte dan dat
er daadwerkelijk doelen werden geraakt.
Om 11.00 uur overzag Lieutenant General Brian Horrocks vanaf het dak van een fabriek het kleine bruggenhoofd over het Maas-Scheldekanaal en de onder hem opgestelde aanvalsmacht voor "Garden", de grondoperatie van Market Garden. In de voorhoede van XXX Corps stond de Guards Armoured Division (Major General Allan H.S. Adair) gevormd door de 5th Guards Armoured Brigade (Brigadier Norman G. Gwatkin) en de 32nd Guards (Infantry) Brigade (Brigadier George F. Johnson).[21] De voorhoede van de aanval zou gevormd worden door de Irish Guards Group met het 2nd Armoured Battalion Irish Guards (Lieutenant Colonel Giles A.M. Vandeleur) en het 3rd Battalion Irish Guards (Lieutenant Colonel J.O.E. Vandeleur). Lieutenant J.O.E. Vandeleur voerde hierbij tevens het algehele bevel over de Irish Guards Group. Achter de Guards volgde de 43rd (Wessex) Infantry Division (Major General G. Ivor Thomas) en de 50th (Northumbrian) Infantry Division (Major General Douglas A.H. Graham). Als hekkensluiters volgden nog de 8th Independent Armoured Brigade Group (Brigadier George Erroll Prior-Palmer) en de Prinses Irene Brigade (Kolonel Albert C. de Ruyter van Steveninck). Alles stond gereed om zich over de Corridor via Eindhoven, Son, Sint-Oedenrode, Veghel, Uden, Grave, Nijmegen, Elst, Arnhem naar Apeldoorn te begeven zoals de marsorders bevatten.[22] Onderweg zouden de door de vijand bezette stukken moeten worden overwonnen om contact te maken met de drie luchtlandingsdivisies die langs de route strategische locaties zouden bezetten.
Terwijl XXX Corps klaar stond, vlogen via de Zuidelijke Route, de 424
transportvliegtuigen over, met aan boord de parachutisten van de 101st
Airborne Division (Major-General Maxwell D. Taylor) met bestemming
Veghel, Sint-Oedenrode en Son. Langs de meer Noordelijke route naderden
de andere twee divisies.
De 1st Airlanding Brigade (Brigadier Philip Hicks) vormde met 320
zweefvliegtuigen de eerste groep en diende even na 13.00 uur te landen
op hun landingszone (LZ-S) en een klein deel op dropzone X (DZ-X). Zij
zouden binnen een half uur worden gevolgd door 140 transportvliegtuigen
met de 1st Parachute Brigade Group (Brigadier Gerald Lathbury). Zij
zouden landen op de dan al beveiligde dropzone X.
De 424 Douglas C-47 transportvliegtuigen met de 101st Airborne
Division, aangevuld met 70 C-47 toestellen als sleeptoestel voor Waco
zweefvliegtuigen vertrokken nagenoeg gelijk met de Britse troepen,
evenals de 625 transportvliegtuigen en 50 C-47 sleepvliegtuigen met
Waco's van de 82nd Airborne Division (Brigadier James M. Gavin). Tussen
de toestellen van de 82nd Airborne Division vlogen de sleepvliegtuigen
met de 38 Airspeed Horsa zweefvliegtuigen van het hoofdkwartier van
General Frederick Browning die ook bij Nijmegen zouden landen. Terwijl deze
troepenmacht in de lucht zich formeerde om 10.25 vlogen vooruit een
twaalftal Short Stirling bommenwerpers en zes C-47 transporttoestellen
met aan boord de 'Pathfinders' die de landingsgebieden moesten markeren.
Al deze vliegtuigen vormden uiteindelijk een 15 km breed en 150 km lang
tapijt van sleepvliegtuigen, ruim 500 zweefvliegtuigen en 1.073
transportvliegtuigen waarin de eerste golf van meer dan 20.000
parachutisten en luchtlandingstroepen werden overgebracht.[23] De luchtlandingsvloot werd begeleid door ruim 1.500 jachtvliegtuigen ter bescherming, waarbij de
RAF de Noordelijke en de USAAF de Zuidelijke route begeleidde. Langs de
gehele route zorgden bommenwerpers en jachtbommenwerpers ervoor dat de
Duitse luchtafweerstellingen werden aangevallen. Militaire doelen rond
Nijmegen, Deelen, Ede en Kleve werden door 48 North American B-25
bommenwerpers en 50 deHavilland Mosquito's aangevallen. Afweer van
Duitse zijde was minimaal, maar Duitse jachtvliegtuigen en
luchtafweergeschut haalden toch nog 68 grotere toestellen, 71
zweefvliegtuigen, 2 RAF-jagers en 18 USAAF-jagers neer.
Om 13.45 uur gaf Brian Horrocks opdracht dat om 14.00 uur het artilleriebombardement zou aanvangen en om 14.35 uur de operatie van start zou gaan. Om klokslag 14.00 uur openden 408 Stuks artilleriegeschut het vuur op de Duitse posities rond Joe’s Bridge, het bruggenhoofd van XXX Corps. Direct na de beschieting gaf Major Desmond J.L. Fitzgerald, commandant van 3rd Squadron van de Irish Guards, het bevel om de opmars te beginnen in de richting van Valkenswaard. Om 14.35 uur zette de eerste tank (Lieutenant Keith Hethcote) zich in beweging. Het 1st Squadron en 2nd Squadron volgden direct, met op hun tanks de manschappen van het 3rd Battalion Irish Guards. De artillerie verlegde het vuur voor de troepen uit, ter ondersteuning. Hierboven zorgden Hawker Typhoon jachtbommenwerpers van RAF No. 38 Group[24] voor luchtsteun.
De tegenstand was bij de opmars veel sterker dan verwacht. Kampfgruppe
Walther (Oberst Erich Walther), in hinderlaag langs de weg wist al
binnen enkele minuten negen tanks en twee pantserwagens uit te
schakelen. Ten westen van diezelfde weg lag het
Fallschirmjäger-Regiment 6 (Oberstleutnant Friedrich August Freiherr
von der Heydte) dat zich direct in de gevechten mengde.[25] Aan de Oostzijde lag Kampfgruppe Heinke
(SS-Sturmbannführer Waffen-SS.htm"> Heinrich Heinke). Even ten westen van Kampfgruppe
Walther lag ook nog Kampfgruppe Chill (Generalleutnant Kurt Chill) en
ten oosten de 7. Fallschirmjäger-Division. Hawker Typhoon toestellen
werden ingeschakeld om de Duitse stellingen uit te schakelen. Het
duurde echter enkele uren voordat de opmars kon worden voortgezet.
De Irish Guards, ondersteund op de flanken door infanterie van de 2nd
Battalion The Devonshire Regiment (2nd Devons), 231st Infantry Brigade
(Brigadier Alexander G. B. Stanier Bart), trokken als eerste verder.
Voor Valkenswaard werd de opmars opnieuw afgebroken door aanvallen van
een Kompanie van de Panzer-Brigade 107 met acht Sturmgeschütze. Wederom
werd de hulp ingeroepen van Hawker Typhoon jagers om de blokkade te
beslechten.
Om 16.30 uur bereikten de Irish Guards en het 1st Battalion, The
Dorsetshire Regiment, de brug over de Dommel bij Valkenswaard die nog
intact was. De geallieerde artillerie kon vanaf 17.00 uur haar
vuurlinie verleggen tot vlak voor Valkenswaard. Bij de opmars hadden de
Irish Guards toen al 10 tanks verloren. Het was de Duitsers gelukt om
dit deel van de opmars al danig te vertragen. Hierbij werd echter een
deel van Kampfgruppe Hoffman (Fallschirmjäger-Regiment Von Hoffman,
Helmuth von Hoffman) uitgeschakeld en werd Kampfgruppe Heinke (Heinrich
Heinke) gedwongen zich terug te trekken naar Achel en Kampfgruppe
Kerutt (Major Hellmut Kerutt) naar Schaft. Rond 19.30 uur wist de
Grenadier Guards Group dan ook Valkenswaard zelf te bereiken. Hiermee
was de opmars voor die dag echter tot een halt gekomen. De rek zat er
niet meer in en oprukken gedurende de nacht zou met de onverwachte
Duitse tegenstand en zonder luchtsteun onverantwoord zijn.
Bij het vallen van de avond om 19.30 uur waren de voorhoedes van XXX
Corps, de Guards Armoured Division, opgerukt tot Valkenswaard, terwijl
men eigenlijk al in Eindhoven had moeten zijn.[26] Door de gevechtspauze kon Kampfgruppe
Walther zich reorganiseren en haar defensieve posities langs de weg
naar Eindhoven versterken.
Ondertussen was Generaloberst Kurt Student in een moeilijke positie
terecht gekomen. Zijn 1. Fallschirm-Armee was door de luchtlandingen in
twee sectoren gesplitst. Daarnaast had hij moeite om met zijn eenheden
in verbinding te blijven. Een verkenningspatrouille bracht hem echter
een meevaller. Bij het Wilhelminakanaal, ten Zuiden van Dongen, was een
Airspeed Horsa zweefvliegtuig neergekomen. Het toestel, nr.
413[27], had een noodlanding moeten
maken vanwege een gebroken sleepkabel. Dit toestel hoorde bij A
Squadron, No. 38 Group, betrokken bij het transport van het
hoofdkwartier van General Frederick Browning. Aan boord bevonden zich de piloten
Staff Sergeant Jock Campbell en Sergeant David Monk en voorts Sergeant
Russell D. Greenhalgh, Captain Joseph Peter Astbury, Signaller Watty
Adamson, Signaller David H. Fulton, Code Operator Harold Chapman en
Lieutenant Prentiss (101st Airborne Division Liaison Officer). Na het
neerkomen werden ze aangevallen door een groep Duitse militairen
waarbij Sergeant Greenhalgh om het leven kwam. Na ondervraging en
doorzoeken van het toestel vonden de Duitse troepen een document,
waarschijnlijk de dagorder van de 101st Airborne Division. Doordat Kurt
Student echter geen verbinding met Walter Model kon krijgen, lukte het
niet de informatie van dit document door te geven. Kurt Student zelf
was nu wel op de hoogte van de opmarsroute van XXX Corps en de
landingszones en doelstellingen voor de 101st Airborne Division. Tevens
waren in het document de transporten voor 18 en 19 september vermeld.
Met deze informatie kon Kurt Student zijn troepen reorganiseren,
waarbij hij het splitsen van zijn troepen tot een voordeel wist om te
zetten. Hij wist nu dat de geallieerden langs een Corridor optrokken en
dat hij zijn troepen zodanig kon positioneren dat hij deze Corridor van
twee kanten kon aanvallen. Globaal bevond zijn LXXXVI. Armeekorps
(General der Infanterie Hans von Obstfelder) zich ten oosten van de
geallieerde opmars en het LXXXVIII. Armeekorps (General der Infanterie
Hans-Wolfgang Reinhard) ten westen. Hij stuurde het Kampfgruppe Huber
(Major Huber, Grenadier-Regiment 1035), delen van het
Grenadier-Regiment 1036 van de 59. Infanterie-Division en de
Flak-Abteilung 424 naar Best. Kampfgruppe Ewald (Hauptmann Werner
Ewald) werd naar Sint-Oedenrode gezonden en Kampfgruppe Duchstein
(Fallschirmjäger) naar Veghel. Kampfgruppe Rink (Oberstleutnant
Berthold Rink) werd eveneens naar Best gezonden.
Kampfgruppe Huber kreeg opdracht de weg zelf bij Sint-Oedenrode te
veroveren. Hiertoe had hij de beschikking over het Grenadier-Regiment
1035, vier Jagdpanthers, enkele eenheden van de 17.
Luftwaffen-Feld-Division en van het Luftwaffen-Jäger-Regiment 36, de
Kampfgruppe Köppel (Flak-Brigade XVIII) en
Heeres-Flak-Artillerie-Abteilung 284.
XII Corps dat één van de flanken van XXX Corps moest dekken, onder
bevel van Lieutenant General Neil M. Ritchie, was ondertussen ook in de
aanval gegaan, met de 15th (Scottish) Division en de 53rd (Welsh)
Division in de voorhoede, maar liep al snel vertraging op doordat zij
zware strijd moest leveren met de Kampfgruppe Chill. Voor dit Corps zou
het oponthoud typerend worden voor hun voortgang en het gebrek aan
flankdekking voor XXX Corps tijdens de verdere opmars.
Met 424 transportvliegtuigen werden de manschappen van de 101st Airborne Division (Major General Maxwell Davenport Taylor) vervoerd naar de Dropzones (DZ) en Landingzones (LZ) bij Best, Son, Sint-Oedenrode en Veghel. Zeventig Douglas Dakota sleepvliegtuigen met zweefvliegtuigen vervoerden de aanvullende voertuigen, voorraden en daarvoor bestemde manschappen. Zij hadden als doel de verovering van de bruggen over de Aa, de Zuid-Willemsvaart, de Dommel en het Wilhelminakanaal. Vervolgens diende de divisie op te rukken naar Eindhoven om aldaar contact te leggen met XXX Corps en een veilige doortocht te garanderen naar het gebied van de 82nd Airborne Division.
Het 501st Parachute Infantry Regiment (Colonel Howard R. Johnson) had
Veghel met haar bruggen als primair doel. Het 1st Battalion (Lieutenant
Colonel Harry W.O. Kinnard) diende op Dropzone A1 te landen bij de
spoorbrug over de Aa. De eenheid was echter rond 13.00 uur per abuis
bij Heeswijk gesprongen, aan de verkeerde kant van de rivier de
Aa. Rond 16.00 uur wist hij alsnog Veghel te bereiken en samen
met 2nd Battalion de spoorbrug te veroveren en Veghel in te nemen. Het
2nd Battalion (Lieutenant Colonel Robert A. Ballard) en het 3rd
Battalion (Lieutenant Colonel Julian J. Ewell) waren correct op
Dropzone A bij Veghel geland. Het 2nd Battalion veroverde samen met het
later aankomende 1st Battalion de spoorbrug over de Aa en de verkeers-
en spoorbrug over de Zuid-Willemsvaart. Het 3rd Battalion was
ondertussen iets na 15.00 uur erin geslaagd om de weg tussen Veghel en
Sint-Oedenrode te blokkeren. Met deze wegblokkade richting
Sint-Oedenrode door 3rd Battalion richtten 1st en 2nd Battalion een
verdedigingslinie rond Veghel in.
Het 502nd Parachute Infantry Regiment (Colonel John H. Michaelis)
landde op Dropzone B bij Sint-Oedenrode. Hier trok 1st Battalion
(Lieutenant Colonel Patrick J. Cassidy) direct naar Sint-Oedenrode,
veroverde de plaats en de verkeersbrug over de Dommel. Het bataljon
moest hiervoor kort strijd leveren met Duitse eenheden van
Flieger-Regiment 93, behorende bij Kampfgruppe Gotsche (Generalmajor
Reinhold Gotsche) welke in Sint-Oedenrode haar commandopost
had.[28] Het 3rd Battalion (Lieutenant
Colonel Robert G. Cole) zelf richtte het landingsterrein in ter
verdediging vanwege de latere komst van de zweefvliegtuigen en nam op
diverse punten strategische posities in langs de opmarsroute. H Company
(Captain Robert E. Jones) van het 3rd Battalion werd naar de brug over
het Wilhelminakanaal bij Best gezonden. De brug was aangemerkt als een
secundair doel, maar omdat de andere bruggen relatief eenvoudig in
handen waren gevallen besloot men ook deze burg te veroveren. De
versterkte compagnie trok via het Sonse bos en toen men in het westen
de bosrand bereikte, stuitte men op een vuurlinie van Kampfgruppe Rink.
Deze had met het Feld-Ersatz-Bataillon 347 en het I. Bataillon,
SS-Polizei-Sicherungs-Regiment III, vier stuks flak op een kruispunt in
Best op de weg tussen Eindhoven en Boxtel een verdedigingslinie
ingericht. H Company probeerde nog door de pelotons in een omsingelende
beweging van meerdere kanten te laten oprukken verder te komen, maar de
tegenstand was te zwaar voor één compagnie. Hij liet Lieutenant Colonel
Cole inlichten en om versterking vragen. Op dat moment naderde vanuit
Boxtel een Duitse kolonne met twaalf vrachtwagens en twee stuks
gemechaniseerd 20mm geschut. Dit waren versterkingen van de 245.
Infanterie-Division voor Best. Lieutenant Colonel Cole liet ondertussen
om 18.00 uur de rest van 3rd Battalion naar Best oprukken. Het gelukte
echter niet meer om op 17 september de Duitsers te verdrijven. Door de
vlotte verovering van de aan het regiment gestelde doelen kon men 2nd
Battalion (Lieutenant Colonel Steve A. Chappuis) in reserve houden.
Het 506th Parachute Infantry Regiment (Lieutenant Colonel Robert F.
Sink) landde zonder veel tegenstand op Dropzone C, gelegen op de Sonse
Heide. Alle drie haar bataljons trokken na de landing op naar Son. Het
1st Battalion (Lieutenant Colonel James L. LaPrade) volgde een route
door de bossen en over de velden. Via een route langs de hoofdweg in de
richting van de verkeersbrug over het Wilhelminakanaal trok 2nd
Battalion (Lieutenant Colonel Robert L. Strayer). Als reserve, volgde
3rd Battalion (Major Oliver M. Horton) de route van 2nd Battalion. Bij
nadering van Son kwam de eenheid onder vuur te liggen van drie stuks 88
mm geschut en haar beschermende eenheid. Men wist het obstakel uit te
schakelen en verder op te trekken naar de brug. Toen de troepen de brug
bij Son naderden werd deze door de Duitsers opgeblazen. De verdediging
werd hier gevormd door Kampfgruppe Fullriede ( Fritz Fullriede, II.
Abteilung, SS-Panzer-Ersatz und Ausbildungs-Regiment Hermann Göring).
Onder dekking van 2nd Battalion trok 1st Battalion voorwaarts en nadat
enkele manschappen het kanaal zwemmend en per roeiboot waren
overgetrokken wist men de verdedigers op de vlucht te jagen. Een
peloton van Company C, 326th Airborne Engineer Battalion lukte het om
binnen twee uur een voetgangersbrug te plaatsen.[29] Om 23.00 uur was het gehele regiment het Wilhelminakanaal
overgestoken. Company A en Company D veroverden vervolgens zonder
noemenswaardige tegenstand het plaatsje Son zelf. In Son bleken de twee
bruggen aldaar al opgeblazen te zijn.
De 82nd Airborne Division (Brigadier General James Maurice Gavin) werd met 482 Douglas Dakota toestellen vervoerd. Zij voerde luchtlandingen uit bij Grave ter verovering van de brug over de Maas aldaar, bij Overasselt ter verovering van de bruggen over het Maas-Waalkanaal en bij Groesbeek ten behoeve van de verovering van de Waalbruggen (spoor- en verkeersbrug) bij Nijmegen en de hoogvlakte bij Groesbeek. De verovering van de hoogvlakte bij Groesbeek was van belang om de toegang vanuit Duitsland via het Reichswald af te grendelen en de landingsterreinen te beschermen. Een vijftigtal sleepvliegtuigen bracht de zweefvliegtuigen met A Battery, 80th Airborne Anti Aircraft & Anti Tank Battalion.[30]
De luchtarmada met de troepen van de 82nd Airborne Division kreeg het
zwaar te verduren tijdens hun vlucht over bezet Nederland. Diverse
transportvliegtuigen en zweefvliegtuigen moesten vroegtijdig een
noodlanding maken of werden neergehaald.
Met 137 Douglas Dakota toestellen werd het 504th Parachute Infantry
Regiment (Lieutenant Colonel Rueben H. Tucker) ingevlogen. Om 13.15 uur
landden de eerste para’s van het regiment op Dropzone O[31] bij Overasselt. Ze waren om 12.47 uur voorafgegaan
door twee toestellen die een groep Pathfinders hadden gedropt. Het
overgrote deel van deze troepen was bestemd voor de verovering van de
vier bruggen (gecodeerd Bridge 7, Bridge 8, Bridge 9 en Bridge 10) over het Maas-Waalkanaal.
Major Willard E. Harrison, Commanding Office van 1st Battalion,
dirigeerde direct na de landing de manschappen van B Company (Captain
Thomas C. Helgeson) richting de brug over het Maas-Waalkanaal bij
Heumen, Bridge 7 volgens de aanvalsplannen, en C Company (Captain
Albert E. Milloy) richting de brug bij Malden, Bridge 8, over
hetzelfde kanaal. A Company werd achter de hand gehouden bij te
springen waar nodig. Rond 15.30 uur bereikte B Company de brug bij
Heumen.[32] Vrijwel direct kwam de
groep onder vuur te liggen vanaf het eiland in het kanaal. Om 16.00 uur
werd een eerste poging gedaan de eerste brug naar het eiland te
passeren. Een klein deel van de manschappen wist de eerste brug naar
het eiland te passeren, maar raakte aldaar vast in Duits afweervuur.
Rond 16.45 uur wist men enige versterkingen op het eiland te krijgen en
om 17.00 uur probeerde men door te stoten naar de andere oever. Het
Duitse afweervuur hield verdere voortgang echter tegen. 3rd Platoon van
A Company werd er op uitgestuurd om extra vuursteun te kunnen geven.
Rond 19.30 uur werd de aanval hervat en na hevige gevechten kon rond
23.00 uur gemeld worden dat de brug bij Heumen was
veroverd.[33]
C Company, onder bevel van Captain Albert E. Milloy, trok na de landing
bij Overasselt in de richting van Malden voor de verovering van de brug
over het Maas-Waalkanaal (Bridge 8) aldaar. Hiervoor kreeg C Company
versterking van Headquarters Company.[34].Tegen 14.15 uur trok men richting de brug en ondernam 1st
Platoon onder bevel van Lieutenant Howard A. Kemble een frontale aanval
op de brug terwijl 2nd Platoon onder bevel van Sergeant William L. Reed
vuursteun leverde. Vanwege het zware afweervuur van de Duitse troepen
raakte de aanval in een impasse. Door 2nd en 3rd Platoon langs de
flanken te laten oprukken wist men uiteindelijk een goede
aanvalspositie te bereiken. Tegen 16.15 uur was men de brug zo dicht
genaderd dat een nieuwe poging werd gedaan de brug in te nemen. Op dat
moment werd de brug door de Duitsers opgeblazen.[35]
Rond dezelfde tijd als de landingen bij Overasselt, landde 2nd
Battalion, 504th Parachute Infantry Regiment[36] rond de brug bij Grave. D Company, F Company en Headquarters
Company onder bevel van Major Edward N. Wellems[37] sprongen ten Noorden van de brug in het zuidelijke
gedeelte van Dropzone O, terwijl E Company (Captain Walter S. Van
Spoyck) ten zuiden van de brug haar landingszone (Special DZ) had.
Vanuit Molenhoek konden vier 81 mm mortieren de aanval ondersteunen.
Lieutenant-Colonel Wellems had voorafgaande aan de landing zijn
officieren geïnstrueerd dat verovering van de brug essentieel was en
dat men derhalve prioriteit moest geven aan het zo snel mogelijk
bereiken van die brug boven zich begeven naar het afgesproken
verzamelpunt.[38] Hierdoor trok een
mengeling van eenheden direct na de landing aan de noordzijde in de
richting van de brug. Al om 13.45 uur bereikte Lieutenant William L.
Watson met een kleine groep de noordelijke oprit. De enige tegenstand
trof men aan van Duitsers in schuttersputjes, terwijl een kazemat met
een 20mm geschut erop was verlaten.
Bij de landing van E Company liet het toestel van Lieutenant John S.
Thompson met vijftien manschappen deze te laat springen, waardoor zij
niet op de landingszone, maar dichter bij Grave op ongeveer 650 meter
ten Zuidwesten van de brug landden, veel dichter bij de brug dan de
rest van E Company. Na enige schermutselingen op de weg leidend naar de
zuidelijke oprit, schakelde hij met zijn manschappen de twee kazematten
rond de oprit, bewapend met twee stuks 20 mm luchtafweergeschut uit.
Daarna schakelde men de verdediging rond het Gemaal van Sasse uit en
nam stelling in bij de zuidelijke toegang tot de brug. De inname van de
zuidelijke oprit om 14.15 uur was hiermee voor de Duitsers een
volledige verrassing.
Rond 14.30 uur arriveerde de rest van het 2nd Battalion en was de
noordelijke oprit zelf zeker gesteld. Van beide kanten langs de
noordelijke rivieroever kwam de eenheid onder vuur te liggen door
Duitse opstellingen met 20 mm geschut en patrouilles werden erop
uitgezonden deze uit te schakelen. Hierbij gaf men vuursteun met een
onbeschadigd stuk 20 mm geschut dat bij de brug was veroverd. Om 15.35
uur had men het vijandelijk vuur het zwijgen opgelegd en was de brug
bij Grave stevig in Amerikaanse handen. Rond 15.30 uur was de gehele
noordoever rond de brug gezuiverd van alle Duitse tegenstand. 2nd
Battalion stelde zich vervolgens rond de beide toegangen naar de brug
op ter verdediging van eventuele Duitse tegenaanvallen. Lieutenant John
M. Bigler, C Company, 307th Airborne Engineer Battalion ging vervolgens
aan het werk om alle explosieven, waarmee de brug was ondermijnd te
verwijderen.[39] Het 3rd Battalion had
ondertussen verdedigende posities betrokken langs de weg Grave-Nijmegen.
Het 505th Parachute Infantry Regiment (Colonel William E. Ekman) landde
op Landingzone N/Dropzone N. Dit terrein lag op de Knapheide nabij
Klein Amerika, ten Zuiden van Groesbeek. De opdracht voor het regiment
was de veroveringen van Groesbeek zelf, het afgrendelen van het
Reichswald en de verovering van de spoorbrug bij Mook.[40] Na het bereiken van deze doelstellingen diende
het 505th Parachute Infantry Regiment de gehele Zuidelijke toegang tot
de landingszone en Nijmegen veilig te stellen en te assisteren bij de
verovering van de bruggen over het Maas-Waalkanaal. LZ-N/DZ-N diende
beveiligd te worden aangezien hier tevens 82nd Airborne
Headquarters en een deel van het 307th Airborne Engineer Battalion
(Colonel Edwin A. Bedell) direct na de initiële landingen gingen landen.
Een kleine 20 minuten later werd dit nog eens gevolgd door een deel van
het 376th Parachute Field Artillery Battalion en de voorhoede van het
456th Parachute Field Artillery Battalion.
Naast de zweefvliegtuigen met de artillerie, werd eveneens een deel van
het 325th Glider Infantry Regiment aangevoerd. Buiten de para’s en
zweefvliegtuigen voor de 82nd Airborne Division, landden op Landingzone
N ook zes Waco en 32 Horsa gliders met het I Airborne Corps
Headquarters van Lieutenant General Frederick Browning. James Gavin
vestigde zijn hoofdkwartier van de 82nd Airborne Division in Groesbeek
in hotel ‘De Wolfsberg’.
Groesbeek werd rond 15.00 uur veiliggesteld door het 3rd Battalion
(Major James L. Kaiser), 505th Parachute Infantry
Regiment.[41] Hierna stelde het bataljon
zich in ter verdediging ten noordoosten en zuidoosten van Groesbeek en
LZ-N. Het zwaartepunt werd hierbij gericht naar de grens met Duitsland.
Bij de verovering van Groesbeek had 3rd Battalion assistentie gehad van
2nd Battalion (Lieutenant Colonel Benjamin H. Vandervoort) die op
Dropzone T waren geland. Hierna stelde 2nd Battalion om 15.45 uur de
Hoge Hoenderberg (Hill 81.8) veilig en zond Benjamin Vandervoort
patrouilles uit in de richting van de bruggen over het Maas-Waalkanaal
bij Heumen en Malden. Het 1st Battalion had ondertussen posities
betrokken tussen Groesbeek, Riethorst en Mook waarbij de weg
Nijmegen-Gennep kon worden gecontroleerd. De spoorbrug bij Mook kon
niet meer worden veroverd aangezien de Duitsers deze om 19.00 uur
opbliezen.
De eerste manschappen van 508th Parachute Infantry Regiment (Colonel
Roy E. Lindquist) die boven Dropzone T sprongen, waren leden van het
1st Battalion (Lieutenant Colonel Shields Warren) om 13.28 uur. DZ-T
was gesitueerd nabij de Wylerbaan, Voxhill en landgoed Den Heuvel.
Ongeveer 40 minuten later trok het 1st Battalion via de bossen tussen
Groesbeek en Nijmegen naar hun eerste doel, De Ploeg ten Zuidoosten van
Nijmegen vlakbij de Heilige Landstichting. Hierbij werd nagenoeg geen
enkele tegenstand ontvangen en men groef zich bij De Ploeg in. Om 18.25
uur vestigde Colonel Lindquist hier het Regimental Command Post
gevestigd.[42]
Op datzelfde moment was een peloton van C Company (Lieutenant Robert J.
Weaver) met de S-2 sectie en twee eskadrons lichte machinegeweren via
een directe route in de richting van de Waalbrug gezonden om polshoogte
te nemen. Nog voor men zich goed en wel had kunnen ingraven bij De
Ploeg, beval Colonel Roy Lindquist aan Lieutenant-Colonel Warren
Shields om met zijn 1st Battalion op weg te gaan om de Waalbrug in te
nemen. Dit bevel was rond 19.00 uur gekomen nadat James Gavin aan Roy
Lindquist had laten weten niet langer te wachten met het aanvallen van
de Waalbrug. Hoewel Roy Lindquist duidelijk opdracht had de Waalbrug
aan te vallen, is het altijd onduidelijk gebleven hoe strikt deze
orders waren. Interviews en bronnen na de oorlog geven aan dat Roy
Lindquist opdracht had zijn 1st Battalion naar de Waalbrug te sturen,
zo snel als hij dit mogelijk en verantwoord achtte. Colonel Roy
Lindquist, een van nature voorzichtige bevelhebber, kwam dan ook pas in
actie toen hij hier rechtstreeks door General James Gavin toe werd
aangespoord.[43] Door ruimte te laten
voor eigen interpretatie door Colonel Roy Lindquist, lijkt het er op
dat General James Gavin mogelijk zelf hierdoor vertraging veroorzaakte.
In tegenstelling tot het advies van General James Gavin (een route te
nemen via de buitenrand van Nijmegen), werden A Company en B Company
via het centrum naar de Waalbrug gezonden omdat deze route langs het
hoofdkwartier van het verzet in Nijmegen liep en men daar eerst
inlichtingen over de Duitsers wilde halen.
Het 2nd Battalion (Major Otho E. Holmes) trok richting de bruggen over
het Maas-Waalkanaal bij Hatert, die zij diende te veroveren als
ondersteuning voor 504th Parachute Infantry Regiment. D Company werd
achtergelaten bij Dropzone T ter beveiliging van het landingsterrein.
Het 2nd Battalion zou echter een lange weg moeten afleggen voor zij hun
doelstellingen bereikten en zouden dit pas gedurende de nacht kunnen
volbrengen.
In de tussentijd waren de manschappen van het 3rd Battalion
(Lieutenant-Colonel Louis G. Mendez) gearriveerd op hun verdedigende
posities ten oosten van de Waalbrug, rond Berg en Dal. Het bataljon was
om 13.36 uur gesprongen boven de landingszone en had rond 16.30 uur
Berg en Dal veroverd. Rond 18.30 uur werd G Company (Captain Russel C.
Wilde) voorwaarts gezonden voor een verkenning richting de Waalbrug.
Vooruitgeschoven verkenningspatrouilles hadden al gerapporteerd dat er
weinig tegenstand op de toegangswegen richting Nijmegen was. Tegen de
tijd dat de zon onder ging was G Company al gesetteld op Heuvel 64.6,
op korte afstand van de brug.[44] Rond
20.00 uur lagen zij in een perfecte positie om een aanval op de, toen
nog matig verdedigde brug, te ondernemen.[45] Zij hadden echter geen opdracht de brug in te nemen, maar
moesten de toegangsweg richting de landingszone van deze richting uit
verdedigen.
De ondertussen aangevangen opmars van het 1st Battalion, kon redelijk
ongehinderd tot het Keizer Karelplein oprukken voor de eerste aanval op de Waalbrug. Daar de eenheid onder
vuur te liggen van Duitse pantserwagens. De Amerikanen waren hierbij
gestuit op een groep Duitse pantserwagens van
SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 9 die de Betuwe in gezonden waren en ook
Nijmegen verkenden. Na enige schermutselingen wist men uiteindelijk het
Keizer Karelplein te bereiken.
Rond het Keizer Karelplein en het Keizer Lodewijkplein had Kampfgruppe
Hencke (Oberst Friedrich Hencke, Fallschirmjäger-Lehrstab 1) haar
posities ondertussen versterkt. Kampfgruppe Hencke was samengesteld uit
diverse groepen in en rond Nijmegen aanwezige eenheden. Zelf
commandeerde Friedrich Hencke zijn Fallschirmjäger-Lehrstab 1 en het
II. Bataillon, Fallschirmjäger-Panzer-Ersatz und Ausbildungs-Regiment
‘Hermann Göring’. Deze laatste was onder andere uitgerust met enkele
lichte PzKpfw II tanks die rond de verkeersbrug waren gepositioneerd.
Tevens onder zijn bevel had Hencke de Kampfgruppe Runge
(SS-Sturmbannführer Otto Runge) met een compagnie SS-Junkerschule,
Regiment Hermann Göring, drie compagnieën Ersatz und
Ausbildungs-Bataillon 6, de 406. Landesschützen-Division en enkele
andere kleinere eenheden. Andere groepen onder bevel van Friedrich
Hencke waren Kampfgruppe Melitz (Major Engelbert Melitz) met bewakings-
en politie-eenheden, Kampfgruppe Ahlhorn (Major Ahlhorn) met onderdelen
van Grenadier-Ersatz und Ausbildungs-Bataillon 365. Als losse eenheden
had Friedrich Hencke nog de beschikking over de 4. Kompanie en 5
Kompanie, 14. Schiffstamm-Abteilung, 4. Batterie, schwere
Flak-Abteilung 572 en een Flak-Ersatz-Abteilung.[46] Korte tijd kreeg men hier bezoek van voertuigen van
SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 9 (SS-Hauptsturmführer Waffen-SS.htm"> Viktor Gräbner)
die een verkenning uitvoerde en ook in Nijmegen polshoogte nam. Na kort
in gevecht te zijn geweest rond het Keizer Karelplein, keerden de
pantserwagens terug naar Elst.
Ondertussen ging de hoofdaanval vanaf het Keizer Karelplein voort
richting de Waalbrug. Op dat moment kwam er echter een stevige Duitse
tegenaanval waardoor de aanval vastliep nog voordat deze goed en wel op
gang was gekomen. De Amerikanen zagen zich genoodzaakt terug te trekken
tot een gebied rond het Keizer Karel Plein. Toch wisten verspreide
groepen para's de Waalbrug zelf of directe omgeving te bereiken en
leverden verbitterd strijd met de stevige Duitse verdediging die
ondertussen was samengetrokken. Sommigen groepen parachutisten raakten
geïsoleerd van de hoofdmacht en moesten zich schuilhouden tot op 19
september opnieuw een aanval zou worden uitgevoerd op de Waalbrug.
Captain Jonathan E. Adams leidde in de nacht zelfs een patrouille van
pelotonformaat waarbij de Belvedère Toren werd bereikt,
bedieningspanelen die mogelijk bedoeld waren voor het opblazen van de
brug werden vernield en twee man van de patrouille zelfs de Waalbrug
zelf wisten te bereiken.[47] Nadat deze
eerste aanval was mislukt, werd besloten de volgende dag, langs een
andere route een tweede aanval op de Waalbrug te wagen.
Een vloot van 145 transportvliegtuigen en 358 sleepvliegtuigen met zweeftoestellen bracht de eerste landingsgolf van de 1st Airborne Division.
Rond 12.40 uur sprongen de leden van de 21st Independent Parachute
Company (Major Bernard A. Wilson)[48] uit
de twaalf Short Stirling toestellen van No. 190 Squadron en No. 620
Squadron. Elk van de drie te beveiligen landingsterreinen werd door een
peloton ingenomen en gemerkt voor de aankomende luchtlandingen. Slechts
twee gewonden waren te betreuren, door ongevallen tijdens de landing.
Even na 13.00 uur landde de 1st Airlanding Brigade (zoals aangegeven
zonder A en C Company, 2nd South Staffordshires) op Landingzone S
oftewel Reijerscamp. Van de 153 vertrokken zweefvliegtuigen gingen er
om diverse redenen 19 verloren of keerden terug naar Engeland. Om 13.19
uur landden op de Renkumse Heide, Landingzone Z de toestellen van de
Divisional Headquarters, met ongeveer de helft van de divisie eenheden,
het Reconnaissance Squadron, twee batterijen van de 1st Airlanding
Light Regiment en de voertuigen en antitankgeschut van de 1st Parachute
Brigade. Van de 167 zweefvliegtuigen bedoeld voor LZ-Z gingen 17
toestellen verloren of keerden terug naar Engeland. De landingen van de
zweefvliegtuigen vonden zonder noemenswaardige tegenstand plaats.
Slechts enkele Duitse militairen konden reageren, maar met deze
tegenstand werd al snel afgerekend. Enkele zweefvliegtuigen
verongelukten bij de landingen, waarbij met name de grotere General
Aircraft Hamilcar zweefvliegtuigen moeite bleken te hebben met het
landingsterrein. Deze Hamilcars waren voornamelijk geladen met het
zwaardere materieel.
Om 13.40 uur was de laatste glider geland. Kort daarna, om 13.50 uur
begonnen de luchtlandingen van de 1st Parachute Brigade op de Renkumse
Heide Dropzone X/Landingzone X, waarbij ook de meeste manschappen van
het Reconnaissance Squadron zich bevonden. Ook deze landingen verliepen
uitstekend en zonder noemenswaardige Duitse tegenstand. Direct na de
landing bleek de meegenomen radioapparatuur echter niet goed te
functioneren. Hiermee was de eerste landing bij Arnhem compleet.
Terwijl de 1st Parachute Brigade zich gereed maakte om naar Arnhem te
trekken, begon de 1st Airlanding Brigade zich rond de landingsterreinen
in te graven teneinde deze te kunnen verdedigen tegen eventuele
aanvallen van Duitse zijde. Twee pelotons van de 2nd South
Staffordshires bezetten het stadje Wolfheze, terwijl de rest van dit
bataljon de noordoostelijke zijde van Landingzone Z beschermden. Het
1st Battalion, The Border Regiment (1st Borders) vestigden zich ter
verdediging rond Dropzone X en Landingzone Z. De eenheid stond
tijdelijk onder bevel van Major H. S. Cousens omdat het toestel met
Lieutenant Colonel Tommy Haddon wegens problemen had moeten terugkeren
naar Engeland. A Company (Major Thomas Montgomery) nam de noordelijke
sector bij de spoorlijn voor haar rekening. D Company (Captain William
K. Hodgson) bezette het plaatsje Heelsum en B Company (Major Tom
Armstrong) de plaats Renkum en met name de steenfabrieken in de
uiterwaarden, waarmee zij de toegangsweg vanuit Arnhem, de
Utrechtseweg, konden afgrendelen. C Company (Major William Neill)
betrok de Oostrand van de landingszone.
De 7th King's Own Scottish Borderes (Lieutenant General Robert Payton
Reid) trokken naar de Ginkelse Heide, waar zich Dropzone Y bevond. Hier
zou op de tweede dag de 4th Parachute Brigade landen. A Company (Major
Robert G. Buchanan) bezette hierbij de weg tussen Arnhem en Ede, de
Amsterdamseweg (tegenwoordig verlengde Arnhemseweg). B Company (Major
Michael B. Forman) bezette de bosrand aan de westzijde met C Company
(Major G.M. Dinwiddie) langs de spoorlijn Arnhem-Utrecht). D Company
(Major Charles Gordon Sherriff) beveiligde de bosrand ten zuidoosten.
Ook deze operatie verliep zonder noemenswaardige tegenstand.
De landingsgebieden van de Britten bevonden zich op ongeveer 13
kilometer afstand van de Arnhemse bruggen. Al direct tijdens de opmars
naar Arnhem kregen de Britten te maken met sterke Duitse tegenstand en
al snel bleek dat zij op de restanten van twee Duitse SS
Pantserdivisies waren gestoten die rond Arnhem tot rust aan het komen
waren van de strijd in Frankrijk. Bij de opmars naar Arnhem kon die
eerste dag maar een deel van de Airbornes worden ingezet. De 1st
Airborne Brigade, onder leiding van Brigadier Philip Hicks had opdracht
het landingsterrein bezet te houden vanwege de luchtlandingen die de
volgende dagen zouden plaatsvinden.
De luchtlandingen konden met hun enorme omvang onmogelijk onopgemerkt
blijven door de Duitsers. Lokaal hadden de Duitse bevelhebbers echter
nog geen idee van de totale omvang. In zijn hoofdkwartier Hotel
Tafelberg, kon Generalfeldmarschall Walter Model maar één reden
bedenken waarom de geallieerden bij Arnhem landden en dat was zijn
aanwezigheid. Hij verliet zijn hoofdkwartier dan ook vrijwel direct en
vertrok naar Arnhem.[49] In Arnhem ging
hij direct op zoek naar Feldkommandantur 642 in Villa Heselbergh, waar
Generalmajor Friedrich Kussin het bevel voerde over Noord-Arnhem. Na
hem de nodige bevelen te hebben overhandigd, reed Model door naar
Kasteel Slangenburg, het Hoofdkwartier van Bittrich, in Doetinchem.
Hier kwam hij tegen 15.00 uur met zijn Ia (Stafchef) General Hans
Krebs, aan. Daar nam hij direct contact op met de Oberbefehlshaber
West, Generalfeldmarschall Gerd von Rundstedt om de nodige versterkingen te
regelen. Hierna begaf hij zich naar Kasteel Wisch in Terborg, iets
zuidelijker, waar zijn staf ondertussen het hoofdkwartier had
ingericht.[50]
Georganiseerd als de Duitse bevelvoering was, werden de diverse
rapporten al snel samengevoegd tot een totaalbeeld en wisten de
Duitsers zich op onnavolgbare wijze te reorganiseren met de tot hun
beschikking staande troepen. Walter Model plaatste direct het II.
SS-Panzer-Korps onder bevel van zijn Heeresgruppe B en verdeelde het
strijdgebied in drie overzichtelijke sectoren van aandacht. De
zuidelijke sector, het opmarsgebied van XXX Corps en de
landingsgebieden van de 101st Airborne Division, de midden sector rond
Groesbeek-Nijmegen en de noordelijke sector Arnhem-Oosterbeek.
Generaloberst Kurt Student kreeg het bevel over de zuidelijke sector en
kreeg hiertoe de nodige versterkingen in de vorm van de 59.
Infanterie-Divison en Panzer-Brigade 107. Wehrkreis VI kreeg de sector
Nijmegen-Groesbeek toegewezen waarbij Korps Feldt het zwaartepunt zou
vormen. Zij kreeg hierbij versterking van de 406.
Landesschützen-Infanterie-Division en delen van het II.
Fallschirmjäger-Korps. De sector Oosterbeek-Arnhem werd aan Friedrich
Christiansen toegewezen die daarbij de beschikking had over de
Kampfgruppe Von Tettau en het II. SS-Panzer-Korps van Wilhelm Bittrich.
Walter Harzer, die op dat moment tijdelijk het
bevel voerde over de 9. SS-Panzer-Division, bevond zich in de ochtend
met twee van zijn officieren in Hoenderloo bij de
SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 9 voor de Ridderkruisuitreiking aan haar
Kommandant SS-Hauptsturmführer Viktor Gräbner. Hij zou dit ontvangen
voor acties in Normandië. Zijn hele afdeling was hiervoor aangetreden.
Zij waren allen getuige van de Britse luchtlandingen. De pantserwagens
van de afdeling waren echter al opgeladen op treinen om te worden
overgedragen aan de 10. SS-Panzer-Division. Besloten werd de ceremonie
in te korten en direct aan de slag te gaan met het rijklaar maken van
de voertuigen.[51] Zij zouden zich direct
naar Velp moeten begeven, waarna een deel naar Nijmegen werd
gedirigeerd en een ander deel naar Oosterbeek.
In Brummen had SS-Hauptsturmführer Hans Möller, bevelhebber van het
SS-Panzer-Pionier-Bataillon 9 de luchtlandingen gadegeslagen. Zich
realiserend wat er gebeurde, alarmeerde hij zijn eenheid en om 14.00
uur begaf hij zichzelf naar het hoofdkwartier van de 9.
SS-Panzer-Division.[52]
De bevelhebber van het SS-Panzergrenadier-Ausbildungs und
Ersatz-Bataillon 16, SS-Sturmbannführer Sepp Krafft zag vanuit zijn
hoofdkwartier in Wolfheze de parachutisten dichtbij neerkomen en
aarzelde geen moment. Om 12.30 uur[53]
gaf hij al het bevel aan zijn bataljon tot algehele paraatheid. Hij
organiseerde zijn 2. Kompanie en 4. Kompanie als Kampfgruppe Krafft
(Bataillon Krafft). Zijn derde compagnie de 9. Kompanie, bestond uit
langdurig zieken en bevond zich nog in de Coehoornkazerne in
Arnhem.[54]
Sepp Krafft realiseerde zich vrijwel direct dat de luchtlandingstroepen
de brug bij Arnhem tot doel moesten hebben en reageerde dan ook gelijk
om deze dreiging het hoofd te kunnen bieden. Opererend vanuit Hotel
Wolfheze, positioneerde hij zijn manschappen zodanig dat hij vrijwel
iedere route van Landingzone Z richting Arnhem kon afgrendelen. Hij
liet een linie opstellen van de spoorlijn Wolfheze-Arnhem tot aan de
Utrechtseweg, precies langs de routes die zouden worden genomen door
het Reconnaissance Squadron, 1st Parachute Battalion en 3rd Parachute
Battalion. Krafft hoopte dat hij de opmars zodanig kon afremmen dat
troepen rond Arnhem de tijd kregen zich te reorganiseren. Rond 15.30
kreeg hij ook nog de beschikking over zijn 9. Kompanie die uit Arnhem
was overgebracht.
Al spoedig na de luchtlandingen had het hoofdkwartier van het II.
SS-Panzerkorps de haar toebedeelde eenheden al in opperste paraatheid
gebracht via de Adjutanten van de divisies. Om 16.00 uur[55] vaardigde SS-Obergruppenführer Wilhelm Bittrich aan
de 9. SS-Panzer-Division het bevel uit om Arnhem te bezetten, de
luchtlandingstroepen vast te pinnen op hun posities en vervolgens te
vernietigen. De 10. SS-Panzer-Division diende zich naar Nijmegen te
begeven en aldaar een bruggenhoofd te formeren en zo de vijand de
toegang tot de noordzijde van de Waal te ontzeggen.
Walter Harzer gaf vanuit zijn hoofdkwartier Hotel Beekhuizen ten
noordoosten van Velp, opdracht aan zijn troepen om een Kampfgruppe
Harzer te verzamelen bij Kasteel Biljoen nabij Vught en van daaruit
naar Oosterbeek te trekken. Om 16.30 uur kreeg hij echter het bevel dat
hij zijn SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 9 naar Nijmegen moest dirigeren
voor een verkenningsoperatie. Hij mocht tien van de pantserwagens
behouden voor de opmars naar Oosterbeek. Om 17.00 uur had de
SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 9 zich bij Kasteel Biljoen verzameld.
Rond 17.30 uur trok Viktor Gräbner met het grootste deel van zijn
eenheid richting Nijmegen. De SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 10 onder
bevel van SS-Sturmbannführer Heinrich Brinkmann, welke onder bevel van
de 9. SS-Panzer-Division was gesteld werd naar Arnhem gedirigeerd.
Alleen de SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 9 wist echter de Rijnbrug te
passeren met 30 pantserwagens, voordat de 1st Parachute Brigade aldaar
arriveerde en de brug afgrendelde. Na het gebied tussen Arnhem en
Nijmegen te hebben uitgekamd naar neergekomen para's, liet Viktor
Gräbner een deel van zijn voertuigen naar Nijmegen gaan en trok zelf
met zijn hoofdmacht naar Elst. De doorgezonden pantserwagens kwamen in
Nijmegen aan op het moment dat op 17 september het 508th Parachute
Infantry Regiment een eerste aanval op de Waalbrug ondernam.[56] Tot die tijd was de
verdediging van Nijmegen in handen van Kampfgruppe Hencke, een adhoc
eenheid met ongeveer 750 manschappen. Direct na de luchtlandingen
hadden zij hun verdedigingswerken rond het Keizer Karelplein in het
Nijmeegse centrum en het Keizer Lodewijkplein bij de brug versterkt en
kregen dus ook nog tijdelijk ondersteuning van de pantserwagens van
Viktor Gräbner.
Ondertussen was Generalfeldmarschall Walter Model ook in actie gekomen.
Alle troepen in Noord-Nederland werden in de hoogste paraatheid
gebracht en de regionale troepen en trainings-eenheden bij Arnhem
werden samengevoegd onder de Kampfgruppe Von Tettau. Generalleutnant
Hans von Tettau, de bevelhebber, was de meerdere van SS-Sturmbannführer
Sepp Krafft en was dan ook goed op de hoogte van zijn posities. Hans
von Tettau beval de 6. Kompanie, 14. Schiffstamm-Abteilung zich van hun
positie bij Opheusden, via de Grebbe, de Nederrijn over te steken en
zich naar de oostkant van Wageningen te begeven. Het
Artillerie-Regiment 184, dat geen geschut meer bezat en als infanterie
op diende te treden[57], werd naar de
bossen ten oosten van Bennekom gezonden. Een deel van het
SS-Wach-Bataillon 3, onder bevel van SS-Sturmbannführer Paul Anton
Helle moest zich via de weg Arnhem-Ede richting de luchtlandingen
begeven. Dit SS-Wach-Bataillon kwam al spoedig ten oosten van Ede onder
Brits vuur te liggen. Hierbij splitste de 4. Kompanie, onder bevel van
SS-Hauptsturmführer Ernst Bartsch, zich af en trok naar Restaurant de
Ginkel die zij ter verdediging inrichtte. De 5. Kompanie, onder bevel
van SS-Obersturmführer Wilhelm Fernau bezette de nabijgelegen barakken
van de Arbeitsdienst en zetten die ter verdediging op.
Vanuit de Betuwe werden de 10. Schiffstamm-Abteilung en de
Regiments-Stab Lippert eveneens de Nederrijn over gestuurd en bezetten
de oude Nederlandse linies op de Grebbeberg. De rest van Regiment
Lippert ( Michael Lippert) met daarbij de Stab Bataillon Mattusch
(SS-Hauptsturmführer Walter Mattusch) en Stab Bataillon Oelkers
(SS-Hauptsturmführer Heindrich Oelkers) bleven in de Betuwe.
Wehrkreis VI, gelegen rond Münster, liet de 406. Ersatz-Division
overbrengen naar Kleve en vanuit Sleeswijk-Holstein werd de 190.
Ersatz-Division naar diezelfde omgeving gedirigeerd.
Toen in Nijmegen de eerste parachutisten bij Groesbeek naar beneden
dwarrelden, alarmeerde Oberst Friedrich Hencke, bevelhebber van de
Fallschirm-Lehrstab 1 aldaar, alle in Nijmegen tot zijn beschikking
staande troepen. In en rond Nijmegen lagen troepen van diverse
pluimage, van Landesschützen tot Stamm-personal Lehrstab.[58] Aan Friedrich Hencke was het de taak van deze
verschillende eenheden een soort troepenmacht te formeren binnen de
Kampfgruppe Hencke. Vanwege de naderende Amerikanen verliet Oberst
Friedrich Hencke rond 18.30 uur zijn hoofdkwartier in het
Neboklooster[59] en betrok een andere
locatie in de stad. Hij had op dat moment tot zijn beschikking het 365.
Ausbildungs- und Ersatz-Bataillon, het Ausbildungs- und
Ersatz-Bataillon van het Panzergrenadier-Regiment Hermann Göring,
diverse Marinestaven, NSKK staven, Stab Flak eenheden, eenheden van
Luftgau West, Stab Ordnungspolizei Rüstungsinspektion Holland en een
Schützgruppe van in en rond Nijmegen wonende Duitsers. Hiermee had hij
ongeveer 750 man tot zijn beschikking. Friedrich Hencke positioneerde
zijn troepen rond de spoor- en verkeersbrug. In Lent positioneerde hij
de Landesschützen Kampfgruppe Hartung (Oberst Günther Hartung). Toen de
locaties van de luchtlandingen aangemerkt konden worden, werden vanuit
diverse posities in de Betuwe de 21. Batterie, 5. Bataillon,
SS-Artillerie-Ausbildungs- und Ersatz-Regiment, II. SS-Panzer-Korps en
de Stabsbatterie naar Oosterhout verplaats onder bevel van
SS-Sturmbannführer Oskar Schwappacher. Oskar Schwappacher zelf vestigde
zijn hoofdkwartier in de Belvedère toren bij de Waalbrug aan de
Nijmeegse kant.
Viktor Gräbner was, zoals aangegeven, met 30 pantserwagens de Rijnbrug
bij Arnhem overgestoken juist voordat de Britten deze konden
afgrendelden. Tot 19.00 uur was hij op 2 km ten zuiden van de brug
gestopt om de omgeving af te zoeken naar mogelijke parachutisten en
vertrok toen naar Elst. Hier bleef zelf met een deel achter in Elst en
de rest reed door naar Nijmegen. In Nijmegen reden enkele wagens door
tot het Keizer Karelplein, waar ze om 22.00 uur aankwamen precies op
het moment dat A Company van 508th Parachute Infantry Regiment onder
leiding van Captain Jonathan Adams een poging waagde de Waalbrug te
bereiken. Na het afslaan van de Amerikaanse aanval trokken de
overgebleven pantserwagens, de Amerikanen vernielden er twee, zich via
de Waalbrug terug naar Elst.
General Kurt Student, die in Vught van de geallieerde aanval op de
hoogte werd gesteld, liet de 59. Infanterie-Division van het 15. Armee,
het LXXXVIII. Armeekorps versterken in Best. General Otto Sponheimer,
bevelhebber van het LXXXVIII. Armeekorps verplaatste de 719.
Küsten-Division naar Turnhout.
De 1st Parachute Brigade (Brigadier Gerald Lathbury) zou drie routes
naar Arnhem volgen, 1st Battalion de noordelijke Leopard-route via de
Amsterdamseweg, 2nd Battalion zo dicht mogelijk langs de Rijn in een
directe lijn naar de bruggen en 3rd Battalion via de Tiger-route over
de Utrechtseweg via Oosterbeek naar het centrum. Het Reconnaissance
Squadron (Major Freddie Gough) zou met hun jeeps rechtstreeks naar de
verkeersbrug rijden. Zij hadden echter de nodige problemen bij het
uitladen van de jeeps waardoor zij pas later op pad gingen. Om 15.00
uur trokken de eerste eenheden richting Arnhem.
Het Reconnaissance Squadron trok zoals vermeld met enige vertraging via
"Leopard Route". De eerste jeeps vertrokken om circa 15.30 uur en
liepen direct in een hinderlaag van troepen van Kampfgruppe Krafft die
juist daarvoor hun posities hadden ingenomen. Twee jeeps en acht man
gingen hierbij verloren terwijl de rest zich gedwongen voelde terug te
trekken. Hiermee was de overvalpoging op de Rijnbrug komen te vervallen
en gaf Brigadier Gerald Lathbury al zijn bataljonscommandanten opdracht
zich zo spoedig mogelijk richting hun doelen te begeven. Aangezien
Major-General Roy Urquhart vanwege de radioproblemen niet op de hoogte
was dat zijn bevelhebbers al wisten van het falen van het
Reconnaissance Squadron, verliet hij met een jeep zijn hoofdkwartier in
een gewaagde poging zelfstandig Gerald Lathbury op de hoogte te stellen.
Het 1st Parachute Battalion vertrok opzettelijk een half uur later dan
2nd Parachute Battalion en 3rd Parachute Battalion, zodat zij in zeker
zin als reserve ingezet konden worden indien één van de andere
bataljons op problemen stuitte. Toen de eenheid uiteindelijk op pad
ging, stuitte Lieutenant Colonel David Dobie, de bevelhebber, al snel
op de restanten van het Reconnaissance Squadron. Direct anticiperend op
de informatie die hij kreeg, besloot hij zijn bataljon meer naar het
noorden te sturen en direct langs de Amsterdamseweg op te rukken. Door
de bossen richting de weg trekkend, liep R Company aan kop om 16.30 uur
tegen Duitse weerstand op in de vorm van een pantserwagen (SPW) van de
SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 9, die spoedig kon worden uitgeschakeld.
Om 19.00 uur op de Amsterdamseweg aangekomen, liep men echter vast op
Kampfgruppe Weber (Hauptmann Willi Weber). Kampfgruppe Weber bestond
uit twee compagnieën Luftwaffe personeel van Stab II, IV. Abteilung,
Luftnachrichten-Regiment 213 en waren leden van het Duitse
afluisterstation Teerose I, II en III). De Luftwaffe militairen werden
ondersteund door enkele pantservoertuigen. Deze Jagdpanzer IV (1
of 2) van SS-Panzerjäger-Abteilung 9, was versterkt met tien
pantserwagens (SPW) van SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 9. Deze eenheid
bevond zich nabij het kruispunt met de Amsterdamseweg en de
Dreyenseweg[60] en was eigenlijk op weg
naar de landingsterreinen. De gevechten bleven hier doorgaan, rond de
bossen en de weg, tot het donker werd.
Ondertussen nam T Company de opmars langs de Amsterdamseweg over, maar
werd in steeds grotere mate geconfronteerd met Duitse
pantservoertuigen, waartegen hun wapens niet opgewassen waren. David
Dobie besloot T Company van de weg af te halen en door de bossen te
laten voortgaan. Vanwege het invallen van de nacht liet hij zin troepen
zich ingraven bij de Johannahoeve.
Het 2nd Parachute Battalion onder leiding van Lieutenant Colonel John
Frost wist zonder noemenswaardige tegenstand op te rukken. A Company
(Major Digby Tatham-Warter) vormde het spits en 3rd Platoon (Lieutenant
Andrew McDermot) wist een Duitse patrouille in een hinderlaag te lokken
toen men juist de landingszone had verlaten. Dit was naar alle
waarschijnlijkheid een verkenningspatrouille van de 2. Kompanie,
Bataillon Krafft. Voorttrekkend door de bossen kwam A Company onder licht
mortiervuur van een Duitse eenheid, die door 2nd Platoon op
de vlucht werd gedreven. Aangekomen in Oosterbeek, splitste C Company
af van de route om de spoorbrug in te nemen en over de brug hun opmars langs de Zuidelijke oever van de
Nederrijn voort te zetten zodat de Rijnbrug van twee kanten kon worden
ingenomen. No. 8 Platoon zorgde voor vuursteun, terwijl No. 9 Platoon
(Lieutenant Peter Barry) de aanval op de spoorbrug ondernam. De aanval
verliep voorspoedig en toen men bij de brug aankwam en even op adem
kwam voordat men het spoortalud ging bestormen, werd de middelste
overspanning door het bij de brug gelegerde Sprengkommando opgeblazen.
Hierop gaf John Frost aan C Company de opdracht zich weer bij het
bataljon te vervoegen. 32nd Parachute Battalion moest nu onder het
spoor van Arnhem-Nijmegen bij Station Oosterbeek-Laag door verder
trekken. 6th Platoon (Lieutenant Robin Vlasto) kwam daarbij onder vuur
te liggen van een Selbstfahrlafette met 20 mm kanon van de
SS-Panzer-Flak-Abteilung 9. Deze kon echter op de vlucht worden gejaagd
door het naar voren brengen van een 6 ponder anti-tank geschut. Korte
tijd later moest A Company weer halthouden omdat het vanaf hoger
gelegen gebied Den Brink, onder machinegeweervuur kwam te liggen. B
Company werd er op uit gestuurd deze tegenstand uit de weg te ruimen.
Hierbij werd B Company vanuit diverse posities onder vuur genomen
waardoor het hen niet lukte de tegenstand uit te schakelen. Besloten
werd rond Den Brink zich in te graven en de Duitsers dusdanig bezig te
houden dat de overige para's hun weg konden vervolgen. De groep
Duitsers waarop B Company waren gestoten rond Oosterbeek-Laag en de
spoorbrug waren leden van het SS-Panzergrenadier-Regiment 21 en de
SS-Flak-Abteilung 10, behorende tot de 10. SS-Panzer-Division die sinds
Normandië hun eenheid kwijt waren geraakt en onderweg waren naar hun
divisie. Ze bevonden zich juist tussen Arnhem en Oosterbeek toen de
Britse landingen begonnen. De groep onder leiding van SS-Sturmman
Helmut Buttlar besloot zich ter plaatse te bewapenen en posities in te
nemen nabij de spoorbrug. Zij waren juist op weg naar de spoorbrug toen
deze werd opgeblazen en de Britten de spoorlijn Arnhem-Nijmegen wilden
passeren.
Tegen de tijd dat het donker werd, was A Company Arnhem
binnengetrokken. Gebruikmakend van de dekking van huizen en tuinen,
trachtte men de Duitse patrouilles te omzeilen en onnodige gevechten te
vermijden. Oprukkend langs de Klingelbeekseweg en de Hulkesteinseweg
trok A Company voort. Langs de route liet Frost op diverse posities
patrouilles zijn flanken beschermen, waarbij een strategische villa op
de hoek van de Utrechtseweg en de Diependalstraat werd ontdekt en die
direct ter verdediging werd ingericht. Van hieruit kon men namelijk de
gehele Utrechtseweg beheersen.
In de tussentijd had Hans Möller (SS-Panzer-Pionier-Bataillon
9/Kampfgruppe Möller), zijn SS-Erkundungszug richting Arnhem gezonden
op een verkenningsmissie om de aankomst van zijn troepen aldaar voor te
bereiden. Hans Möller moest met zijn eenheid de vijand aanvallen langs
de weg Arnhem-Renkum-Utrecht. Hij bereikte met zijn eenheid de wijk
Lombok, even ten noorden van de marsroute van John Frost's
parachutisten. Hierbij bereikten ze de Bethelkerk[61] nabij het Sint Elisabeths Gasthuis, waar men de
commandopost inrichtte die tot 26 september werd gehandhaafd. De 3.
Kompanie, twee pantserwagens en de Erkundungszug van het
SS-Panzer-Pionier-Bataillon 9 trokken hierna verder, met de 1. Kompanie
en 2. Kompanie hier op enige afstand achter. De 3. Kompanie trok
hierbij naar de vork, bij de aftakking tussen de spoorlijnen Arnhem-Ede
en Arnhem-Nijmegen, waar deze zich ingroeven. De 1. Kompanie en de 2.
Kompanie posteerden zich bij de brug over het spoor.
Korte tijd later arriveerde ook de 2. Batterie, SS-Flak-Abteilung 9
(SS-Obersturmführer Heinz Gropp) in het gebied rond Lombok en De Brink.
Het was dan ook de Selbstfahrlafette type SdKfz 10/4 met een 20 mm
Flak-kanon 38, die de Britten bij het spoorviadukt bij Oosterbeek-Laag
tegenkwamen. De 1. Kompanie (SS-Untersturmführer Georg Steinert) en de
2. Kompanie (SS-Untersturmführer Eberhard Voss) werden toen zij van de
gevechten van de 2. Batterie hoorden, richting het zuiden gezonden.
Vanaf de Oranjestraat trok men de Utrechtseweg op waarbij de 1.
Kompanie de linkerflank nam en de 2. Kompanie de rechter. Hier kwamen
ze onder hevig Brits vuur te liggen. De Wilhelminastraat intrekkend om
de vijand te omzeilen, kwam Eberhard Voss in contact met de 2.
Batterie, SS-Flak-Abteilung 9 die zich terugtrok van Den Brink. Al
spoedig bleek dit vuur te komen vanuit de witte villa die door leden
van John Frost‘s A Company was ingenomen. De 1.Kompanie had ondertussen
een route via de Klingelbeekseweg en Diependalstraat uitgekozen.
Hierdoor kwamen beide compagnieën langzaam maar zeker dichter bij de
witte villa. Ook de 3. Kompanie was ondertussen naar dit gebied
gedirigeerd zodat de gehele eenheid een aanval op de witte villa kon
ondernemen. Om 19.00 uur begon de aanval en ook al wisten de Duitsers
de villa binnen te dringen, de Britten sloegen dermate hard van zich af
dat de Duitsers zich moesten terugtrekken. Bij het gevecht bleek
Eberhard Voss te zijn omgekomen. Door de geleden verliezen tijdens de
strijd om het witte huis en het verder oprukken van John Frost met zijn
2nd Parachute Battalion, zag Hans Möller zich genoodzaakt het
SS-Pionier-Bataillon 9 terug te trekken richting de brug over de
spoorlijn Arnhem-Ede/Nijmegen.
Op dat moment, 19.30 uur[62] passeerden
John Frost zijn mannen de Oranjestraat op weg naar de Rijnbrug. Via
Onderlangs en de Oude Kraan bereikten zij het Roermondseplein en de
schipbrug. Het middelste deel was echter weggevaren en John Frost trok
met zijn manschappen via de Weerdjesstraat verder. Ondertussen was een
Britse eenheid naar het Elisabeth Gasthuis getrokken en overmeesterde
de kleine Duitse bezetting aldaar. Om 21.00 uur betrok de 16th
Parachute Field Ambulance het gasthuis en richtte het in als het
belangrijkste veldhospitaal in Arnhem.
John Frost bereikte via de Rijnkade en de Oranjewachtstraat om 20.00
uur de noordelijke oprit van de Rijnbrug en begon positie in te nemen
rond deze oprit. Tot zijn opluchting bleek de brug onbeschadigd en men
wist de posities rond de brug zodanig te kiezen dat de Britten deze
volledig in handen hadden zonder zich op de brug zelf te hoeven
begeven. John Frost zag nog juist enige Duitse voertuigen richting het
zuiden de brug passeren. Dit zijn hoogstwaarschijnlijk de laatste
wagens van Viktor Gräbner's SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 9 geweest
die de brug rond 18.00 uur waren beginnen over te steken.[63] Op dat moment wist John Frost nog niet dat hij
later een deel van deze pantserwagens weer zou tegenkomen op de brug.
De Britten hadden echter alleen de noordzijde in bezit en hoewel men zo
overtrekkende troepen kon bestoken, wilde John Frost het liefste ook de
zuidelijke oprit bezetten. Gedurende de nacht werden twee pogingen
ondernomen die door Duitse tegenstand werden teruggedreven. Op de brug
bevond zich een kleine bunker met machinegeweer en aan de overzijde van
de brug had zich een pantservoertuig gepositioneerd die de brug kon
bestoken. Een poging om de bunker uit te schakelen mislukte, waarbij
een aantal munitieopslagplaatsen werden geraakt. Door de brand en
explosies die ontstonden werd de gehele brug voor een groot deel van de
nacht dusdanig verlicht dat iedere poging de brug alsnog te passeren
een zelfmoordoperatie zou worden.
Kort nadat men de brug had ingenomen, verscheen de 1. Kompanie,
SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 10 (SS-Obersturmführer Karl Ziebrecht)
vanuit het oosten ten tonele. Toen deze door de Britten onder vuur werd
genomen trok zij zich haastig terug en berichtte de inname van de brug.
Lieutenant Colonel John Frost had nu de Noordelijke oprit
veiliggesteld, maar had door de weerstand bij zijn opmars wel begrepen
dat in en rond Arnhem meer tegenstand aanwezig was dan vooraf was
ingeschat. Hij stuurde een radio naar het hoogste punt dat men kon
vinden en liet deze om hulp vragen in de hoop dat iemand het zou
oppikken. Ondanks alle problemen met de radio's werd het signaal zonder
enige probleem opgepikt door 1st Battalion en Lieutenant Colonel David
Dobie stuurde zijn T Company als spits op pad en trok direct op weg
naar de brug. De tegenstand in Arnhem door Duitse patrouilles was op
dat moment al zodanig groot geworden dat 1st Battalion hopeloos
verspreid raakte en slechts kleine groepen de brug wisten te bereiken.
De rest werd één voor één, groepje voor groepje door Duitse patrouilles
uitgeschakeld dan wel gevangengenomen.
C Company van het 2nd Battalion kreeg later die avond opdracht zich
naar de brug te begeven. Om 22.00 uur passeerde men de Oranjestraat en
kwam bij het Sint Elisabeth Gasthuis kort in gevecht met Duitsers en
trok vervolgens via Bovenover de stad in. B Company, die in gevecht was
met de Duitse troepen van SS-Sturmman Butler bij Den Brink, kon pas
laat die nacht verder trekken en gelukte het ongeschonden om 05.00 uur
de Rijnbrug via de Oranjestraat te bereiken.
Aan Duitse zijde werd het SS-Panzer-Artillerie-Regiment 9 van
SS-Sturmbannführer Ludwig Spindler in de richting van Lombok-Den Brink
gezonden, waarna de SS-Pionier-Abteilung 9 van Hans Möller zich bij die
van Ludwig Spindler voegde. Op dat moment konden de Duitsers vanaf
Lombok een gesloten linie tot aan de rivier vormen. Andere delen van de
SS-Panzeraufklärungs-Abteilung waren in Arnhem aangekomen en hun
bevelhebber Heinz Brinkmann kreeg opdracht de Britten bij de Rijnbrug
te verdrijven en deze in te nemen.
Otto Paetsch, die op dat moment tijdelijk bevelhebber van de 10.
SS-Panzer-Division was beval tot de vorming van een Kampfgruppe
Reinhold (SS-Sturmbannführer Leo Reinhold), die via de Rijnbrug naar
Nijmegen moest trekken. Deze Kampfgruppe zou bestaan uit het
SS-Panzergrenadier-Bataillon Euling (SS-Hauptsturmführer Karl-Heinz
Euling), de II. Abteilung van het SS-Panzer-Regiment 10 met PzKpfw IV
tanks, SS-Panzerartillerie-Regiment 10 en een kompanie van het
SS-Panzer-Pionier-Bataillon 19. Het was de voorhoede van deze eenheid,
die als eerste de Britten bij de Rijnbrug vanuit het oosten aanviel.
Later zou Kampfgruppe Reinhold opdracht krijgen zich richting Pannerden
te begeven om aldaar met boten en de veerpont de oversteek naar de
Betuwe te maken. Gedurende de nacht van de 17e op de 18e zou echter
alleen de 1. Kompanie, SS-Panzer-Pionier-Bataillon 10, Nijmegen op
fietsen en boerenkarren weten te bereiken. Leo Reinhold zelf zou
Nijmegen pas 's middags samen met Bataillon/Kampfgruppe Euling
bereiken.[64]
De opmars van 3rd Parachute Battalion werd aangevoerd door B Company.
Al snel kwamen zij een Duitse stafwagen tegen die gelijk onder vuur
werd genomen. Hoewel de parachutisten het op dat moment nog niet
wisten, kwam hierbij Generalmajor Friedrich Kussin om het leven. Hij
was de Ortskommandant van Arnhem en was juist op bezoek was geweest bij
SS-Sturmbannführer Sepp Krafft om zich van de situatie op de hoogte te
stellen. Voorttrekkend liep B Company korte tijd later zelf tegen de
troepen van Sepp Krafft op en wel de 9. Kompanie, ondersteund door een
stuk gemechaniseerd geschut. Sepp Krafft had deze om 17.30 uur naar de
plek gezonden waar Friedrich Kussin was gesneuveld. Verrast dat zij
gepantserde tegenstand tegenkwamen, zochten de para's dekking, waarbij
een 25 ponds geschut, het enige dat 3rd Battalion bij haar opmars mee
had kunnen nemen, door het Duitse gemechaniseerde geschut werd
uitgeschakeld. De Duitsers voelden zich echter dusdanig bedreigd door
de Britse opmars dat zij zich terugtrokken, waardoor B Company verder
kon oprukken. A Company, welke zich achteraan de opmars bevond, kwam om
18.30 uur onder mortier- en machinegeweervuur te liggen vanuit de
bossen. Hierdoor zouden zij de volgende twee uren in gevecht betrokken
raken. Lieutenant Colonel John Fitch concludeerde hieruit dat de
Duitsers vooral bezig waren de opmars te vertragen en besloot om C
Company (Major Peter Lewis) een meer noordelijke route te laten nemen
in een poging de Duitse stellingen te omzeilen via een weg langs de
spoorlijn naar Arnhem.
Dit alles had er wel toe bijgedragen dat 3rd Parachute Battalion geen
hechte gevechtsgroep meer was. Om te voorkomen dat de eenheden van
elkaar gescheiden zouden raken werd besloten dat C Company zou wachten
bij Hotel Hartenstein in Oosterbeek tot de andere compagnieën zich weer
hadden aangesloten. Dit had tot gevolg dat 3rd Parachute Battalion pas
de volgende dag haar opmars kon vervolgen. Rond 22.00 uur brak men
iedere opmars voor de nacht af. Detail hierbij was dat zowel Roy
Urquhart als Gerald Lathbury, op dat moment afgesneden van hun HQ, zich
bij het 3rd Battalion bevonden. De omgeving rond Hotel Hartenstein was
toen nog niet gezuiverd van Duitse tegenstand en beide konden niet
vertrekken.
Om 17.00 uur vaardigde Wilhelm Bittrich een nieuw bevel uit. Hierin
vermelde hij dat de 9. SS-Panzer-Division zich moest richten op Arnhem
en omgeving ter bescherming van de Rijnbrug. De 10. SS-Panzer-Division
diende zich naar Nijmegen te begeven. De 9. Panzer-Division zou de
Arnhem binnengedrongen vijand terugdrijven richting het westen en
vastpinnen aan de Nederrijn. De 10. SS-Panzer-Division diende zich naar
Nijmegen te begeven, de Waalbruggen daar in bezit nemen en houden. Als
scheiding tussen de beide divisies werd een lijn getrokken van Velp
naar de Rijnbrug. De 9. Panzer-Division diende zich in verbinding te
stellen met de al aanwezige Kampfgruppe Krafft. De 10.
SS-Panzer-Division zou de SS-Aufklärungs-Abteilung 10 en een batterij
van de SS-Werfer-Abteilung 102 af te staan aan de Kampfgruppe van de 9.
Panzer-Division. De troepen bij Arnhem kwamen vervolgens onder bevel te
staan van SS-Sturmbannführer Ludwig Spindler, waarmee de Kampfgruppe Spindler
was geboren.
SS-Sturmbannführer Sepp Krafft realiseerde zich rond 21.30 uur dat zijn
troepen het gevaar liepen te worden omzeild door de vijand. Op dat
moment was hij niet op de hoogte dat B Company en C Company van het 3rd
Battalion eigenlijk zijn posities al waren gepasseerd. Ondanks dat,
gelukte het Sepp Krafft om het merendeel van zijn troepen zich naar een
verzamelgebied in het noordoosten te laten terugtrekken. Hoewel het hem
niet was gelukt de Britse opmars te stuiten, was het Sepp Krafft wel
gelukt de opmars dusdanig te vertragen dat op het moment dat hij zijn
troepen terugtrok, de 9. SS-Panzer-Division al posities aan het innemen
was nabij Arnhem. Om 22.30 uur kwamen zijn troepen in contact met
Kampfgruppe Spindler. Om 22.45 uur kreeg hij de opdracht zijn 2.
Kompanie, af te staan aan het SS-Panzer-Pionier-Bataillon 9. Vanaf dat
moment zou deze groep bekend staan als Kampfgruppe Möller. Kampfgruppe
Krafft kreeg vervolgens het bevel het gebied langs de Koningsweg af te
grendelen en contact te maken met Bataillon Junghans (Major Junghans,
II. Bataillon, Sicherungs-Regiment 908) om zo één front te vormen. Dit
contact werd tegen 02.00 uur, op 18 september, bij Schaarsbergen
gelegd.[65]
Walter Harzer kreeg om 21.00 uur opdracht het bevel op zich te nemen
van alle operaties rond Arnhem ten noorden van de Nederrijn. Hij
verplaatste hiertoe zijn hoofdkwartier van Hotel Beekhuizen naar de
Feldkommandantur in Arnhem. Hier werd hij op de hoogte gebracht dat
General Friedrich Kussin om het leven was gekomen. Hij kreeg ook te
horen dat hem versterkingen zouden worden gezonden in de vorm van
Panzer-Kompanie Mielke (Oberleutnant Wilhelm Mielke, 6. Kompanie,
Panzer-Ersatz und Ausbildungs-Abteilung 11)[66] uit Bielefeld. Deze zou in Elten worden samengevoegd met
de Panzer-Grenadier-Ausbildungs und Ersatz-Bataillon 64 uit Bocholt
onder bevel van Major Hans-Peter Knaust. Deze Kampfgruppe Knaust werd
per trein naar Emmerik en Elten vervoerd en zou vervolgens over de weg
naar Arnhem gaan.[67] Rond middernacht
arriveerde Hans-Peter Knaust zelf al en meldde zich bij Walter Harzer.
De eerste onderdelen van deze Kampfgruppe Knaust bereikten Arnhem rond
04.00 uur en werden bij Kampfgruppe Brinkmann ingedeeld voor de strijd
bij de brug.
Gedurende de avond van de 17e september, had ook de
Garnizoenskommandant van Wesel, Oberst Hellriegel opdracht gekregen
zijn eenheden te verzamelen en het front bij Arnhem te gaan versterken.
Kampfgruppe Von Tettau's 6. Kompanie, 14. Schiffstamm-Abteilung
bereikte in de avonduren haar posities. Langzaam maar zeker bereikten
alle troepen die vanuit het westen en de Betuwe naar Ede waren
gedirigeerd hun uitgangsposities. Gedurende de nacht konden de 10.
Schiffstamm-Abteilung, de SS-Bataillon Schulz en de Regiments-Stab
Lippert hun posities ten oosten van Wageningen langs de weg
Wageningen-Arnhem betrekken. Zo leek het er al met al op dat de Duitse
troepen rond Arnhem de posities van de Britten en hun eigen posities
redelijk hadden gestabiliseerd. Belangrijkste minpunt alhier was dat de
Britten de Rijnbrug hadden kunnen afgrendelen wat een streep trok door
Wilhelm Bittrich ’s plan Nijmegen te versterken.
Gedurende die nacht begon ook de Wehrmachtsbefehlshaber Niederlande
Friedrich Christiansen zich met de strijd te bemoeien en stelde
aanvullend de Kampfgruppe Eberwein (SS-Sturmbannführer Eugen Eberwein),
Kampfgruppe Knoche (Hauptmann/Major Wilhelm Knoche, Sicherungs-Regiment
26 met Char B1 tanks), drie bewakingseenheden van Nederlandse
vliegvelden en de Panzer-Kompanie (c) 224 ter beschikking van de
Kampfgruppe Von Tettau. De bevelhebber van de Waffen-SS stelde de
Kampfgruppe E en Kampfgruppe A van het Regiment Hermann Göring en de
Kampfgruppe Polizei-Schule III ter beschikking.
Nadat de overval op de nog intact zijnde bruggen bij Best op 17
september was mislukt, besloot Lieutenant Colonel John Michaelis (502nd
Parachute Infantry Regiment) om 04.00 uur, de volgende dag, zijn 2nd
Battalion (Lieutenant Colonel Steve Chappuis) naar Best te sturen om H
Company te ontlasten. Van Duitse kant waren ook versterkingen
aangekomen in de vorm van Grenadier-Regiment 1034 (Oberst Georg Klemm),
Grenadier-Regiment 1036 (Oberst Günther von Dewitz), I. Bataillon,
Grenadier-Regiment 327 en I. Bataillon, Grenadier-Regiment 723.
Net als H Company de dag ervoor, liep ook het 2nd Battalion vast op de
Duitse verdediging en werd gedwongen zich rond 11.00 uur terug te
trekken. Precies op dat moment werden de bruggen door de Duitsers
opgeblazen. Hoewel de Amerikanen hun posities voor de bruggen bij Best
wisten te handhaven, was er geen doorkomen aan. Besloten werd om alle
troepen daar verder terug te trekken.
De Britse grondtroepen liepen ook op maandag 18 september de nodige vertraging op. Om 04.30 uur vertrok Battalion HQ, met 2 compagnies van 1st Battalion The Dorsetshire Regiment, waarbij A Company werd vervoerd op de Cromwell tanks van 15/19 Hussars en C Company op vrachtwagens, vanuit Valkenswaard.
Terwijl XXX Corps zich opmaakte voor de voortzetting van haar opmars,
was rond 06.00 uur het 506th parachute Infantry Regiment van Bokt in de
richting van Eindhoven getrokken. Het 3rd Battalion voorop, gevolgd
door het 2nd Battalion met het 1st Battalion als reserve. Bij Woensel
werd een eerste vuurcontact met een Duitse eenheid gemaakt.
De Welsh Guards, in de punt van de opmars, liepen rond 06.00 uur bij
Aalst vast op een verdedigingslinie van Kampfgruppe Walther. Hier waren
het de restanten van I. Bataillon, Fallschirmjäger-Regiment 9 ( Hellmut
Kerutt), ondersteund door III. Bataillon (Helmuth von Hoffmann), die
met vuursteun van Flak-Abteilung 645 en Kampfgruppe Henke een
effectieve linie hadden opgezet. Ondertussen waren om 09.00 uur de
Irish Guards verder getrokken om via Aalst en Eindhoven naar Son op te
rukken. C Squadron, 2/Household Cavalry Regiment was de eerste eenheid
die Eindhoven wist te bereiken, met de Guards direct achter zich. De
stad was toen echter nog niet geheel door de 101st Airborne Division
bevrijd. Het 506th Parachute Infantry Regiment had zich ondertussen
gericht op het zuiveren en verdedigen van de stad. Langs de zuidrand
van Eindhoven legde het 3rd Battalion een verdedigingslinie aan terwijl
het 2nd Battalion zich richtte op de bewaking van de door haar
veroverde bruggen. De zuivering van de stad zelf werd door het 1st
Battalion ondernomen. Hoewel het 2nd Battalion vier bruggen over de
Dommel en het Eindhovens kanaal veilig had weten te stellen, kon pas om
17.00 uur Eindhoven als bevrijd worden beschouwd nadat alle Duitse
verzetshaarden waren opgeruimd.
Terwijl de voorhoede van 2/Household Cavalry Regiment voortraasde
richting Son, bereikten de eerste troepen van de Guards Armoured
Division rond 18.30 Eindhoven. Rond 19.00 uur[68] volgde de hoofdmacht. Hoewel men eindelijk Eindhoven dus had
weten te bereiken, werd de opmars vertraagd door een uitzinnige menigte
die haar bevrijders verwelkomde.
Pas om 11.00 uur wisten de pantserwagens van C Squadron 2/Household
Cavalry Regiment, onder bevel van Major Wignal en B Squadron
2/Household Cavalry Regiment de brug bij Son te bereiken, opgehouden
door files op de weg er naartoe.
Bij Son werd in allerijl een Type 140 Baileybrug over de Dommel
aangelegd door het 14th Field Squadron Bridging Train, Royal Engineers
(Major J.N. Thomas), met hulp van het 3rd Platoon, Company C, 326th
Parachute Engineers. Het zou echter tot 19 september 06.00 uur duren
voor de brug kon worden gepasseerd!
Rond 13.45, landden op LZ-W tussen Son, Best en Sint-Oedenrode, het
101st Airborne Divisional Headquarters, en enige speciale eenheden. Dit
werd om 14.30 uur gevolgd door een deel van het 327th Glider Infantry
Regiment (Colonel Joseph H. Harper).
Het 2nd Battalion en het 3rd Battalion van het 501st Parachute Infantry
Regiment, eerder geland bij De Dubbelen tussen Eerde en Veghel, had
deze twee plaatsen ondertussen versterkt teneinde een Duitse
tegenaanval te kunnen weerstaan. Deze aanval vond ook plaats toen
Duitse troepen vanuit Schijndel via het Duitse Lijntje de aanval op
Veghel openden. In Eerde kwamen Amerikaanse para's onder vuur te liggen
van Duitse troepen komend vanuit de zandduinen ten Zuidoosten van
Eerde. Het was hen hierbij gelukt om de opmars van Kampfgruppe
Jungwirth tegen te houden.
Om 13.30 uur wisten C Company 2/Household Cavalry Regiment en de eerste
Irish Guards tanks de brug bij Son te bereiken.
Ondertussen kreeg men bij Sint-Oedenrode te maken met een Duitse
tegenaanval door Kampfgruppe Ewald. De eerste aanvallen werden door het
502nd Parachute Infantry Regiment redelijk eenvoudig afgeslagen. Na
zich teruggetrokken te hebben voor reorganisatie, ontving Oberst Werner Ewald
versterking met drie compagnieën van de 59. Infanterie-Division en het
2. Zug, 2. Kompanie, Grenadier-Regiment 1034.[69]
XIII Corps trok op 18 september bij Lommel het Maas-Scheldekanaal over
middels een daartoe geslagen Baileybrug en kon eindelijk met haar
opmars beginnen. Al heel snel liep de opmars vast op de Kampfgruppe
Chill. Ook VIII Corps was haar opmars begonnen, waarbij de 3rd Infantry
Division rond middernacht het spits afbeet door met stormboten het
Maas-Scheldekanaal over te steken bij Sint-Huibrechts. Bij Neerpelt
trok een deel van de 11th Armoured Division over het kanaal via daartoe
geïmproviseerde bruggen. De eerst gelegde brug was echter niet sterk
genoeg en pas om 19.30 was een tweede brug gereed. Om de verdediging
van de Corridor te versterken, werd op 18 september de 50th
(Northumbrian) Infantry Division, overgeheveld naar XII Corps.
De gehele nacht waren de schermutselingen van het 1st Battalion, 508th
PIR rond het Keizer Karelplein doorgegaan. Rond 07.45 besloot
Lieutenant-Colonel Louis Mendez van het 3rd Battalion, 508th PIR zijn G
Company (Captain Russell C. Wilde) de opdracht te geven een poging te
wagen de Waalbrug in te nemen via de Oostzijde. Aan de ene kant hoopte
hij gebruik te maken van de Duitse aanvallen op het 1st Battalion bij
het Keizer Karelplein, waardoor wellicht de Duitse verdediging aan de
Oostzijde was afgezwakt. Aan de ander kant hoopte hij dat zijn aanval
de druk op het 1st Battalion zou doen afnemen en dat zo een
gezamenlijke aanval van het 1st Battalion en G Company meer kans van
slagen zou hebben. G Company wist via de vele straten rond de Berg en
Dalseweg tot aan het Keizer Lodewijkplein te komen. Hierbij werd nauw
contact onderhouden met B Company en C Company. Bijna tegelijkertijd
wist B Company via een omtrekkende beweging vanaf het Keizer Karelplein
ook de nodige voortgang te maken. Tegen 10.00 uur was het de Amerikanen
gelukt om Duitse stellingen rond de Waalbrug zelf onder vuur te nemen.
Het leek erop dat deze tweede aanval op de Waalbrug verder kwam dan
de eerste die dag ervoor.
Aan Duitse zijde had men ondertussen versterking gekregen vanaf de
noordelijke oever door aanvoer van eenheden van Kampfgruppe Reinhold
met Bataillon Euling. Hiermee werd de druk op de Amerikanen vergroot,
maar waren er nog steeds kansen op een verovering van de Waalbrug.
Lieutenant-Colonel Shields Warren maakte zich vervolgens op voor een
hernieuwde poging de Waalbrug in te nemen toen om 11.00 uur het bevel
kwam zijn 1st Battalion terug te trekken uit Nijmegen.[70] De reden hiervan was de situatie op het
landingsgebied ten noorden van Groesbeek. Hierdoor konden Duitse
troepen bij de Waalbrug meer druk uitoefenen op G Company en om 15.30
uur werd opdracht gegeven terug te vallen op Berg en
Dal.[71] Hiermee was de tweede poging
de Nijmeegse Waalbrug in handen te krijgen afgeblazen.
Walter Model had al heel snel General der Fallschirmtruppen Eugen
Meindl, die in Keulen was, gealarmeerd over de Amerikaanse landingen
bij Nijmegen. Eugen Meindl organiseerde een Kampfgruppe rondom de 3.
Fallschirmjäger-Division, 5. Fallschirmjäger-Division, 6.
Fallschirmjäger-Division en diverse Korpstruppen. General Eugen Meindl
trok direct naar Kleve. Naast zijn eenheden was echter heel Wehrkreis
VI door Walter Model aangestuurd om de geallieerden bij Nijmegen aan te
vallen. Het dichtstbij gelegen was de 406.
Ersatz-Landesschützen-Infanterie-Division (Generalleutnant Gerd
Scherbening). Naast deze, trok ook Korps Feldt (General der Kavallerie
Kurt Feldt) ten aanval bij Groesbeek. Korps Feldt, de troepen van Eugen
Meindl en de 406. Division werden gereorganiseerd in Kampfgruppe
Stargaard, Kampfgruppe Fürstenberg en Kampfgruppe Greschick (Major
Greschick). Om 06.00 uur gingen ze tussen Wyler en Groesbeek in de
aanval met infanterie en steun door pantserwagens. Kampfgruppe
Fürstenberg tok bij Wyler op, Kampfgruppe Stargaard bij Groesbeek en
Kampfgruppe Greschick bij Grafwegen. Een vierde georganiseerde
Kampfgruppe, Kampfgruppe Göbel (Oberleutnant Göbel) kreeg versterking
van het bataljon Grünenklee en trok richting Mook. Al snel wisten de
Duitse aanvallers LZ-T en DZ-N nagenoeg geheel van geallieerden te
zuiveren.
Het 508th Parachute Infantry Regiment kreeg hierdoor opdracht troepen
uit Nijmegen terug te trekken richting de landingszones om de aldaar in
gevaar rakende troepen te ontzetten. Vanuit Wyler rukten tussen 08.00
uur en 10.00 uur Duitse eenheden op en dreven D Company (Captain Norman
McVicar), 508th Parachute Infantry Regiment, terug van hun ingenomen
posities rond LZ-T. Met veel moeite wist D Company de vijand bezig te
houden, maar de druk groeide. Tegen 12.30 uur had het 1st Battalion
vanuit Nijmegen de landingszone bereikt en kon zich mengen in de
strijd. Hierdoor werden de Duitse aanvallers al snel teruggedrongen.
Rond 14.00 uur was de landingszone weer stevig in Amerikaanse handen,
juist op het moment dat de eerste zweefvliegtuigen met versterkingen
hun landing gingen inzetten. Deze brachten de nodige versterkingen in
de vorm van artillerie en luchtafweergeschut.
Rond dezelfde tijd rukten Duitse eenheden vanuit het Reichswald op naar
de posities Dropzone N en dreigde deze onder de voet te lopen. Het 1st
Battalion 505th Parachute Infantry Regiment kreeg opdracht LZ-N te
zuiveren. Haar eenheden lagen echter in gevecht met Duitse eenheden
richting Riethorst en Mook. Company C met hulp van Company I (van het
3rd Battalion) gelukte het echter rond 13.50 uur de Duitse aanval af te
slaan. Rond 14.15 uur hernieuwden de Duitsers de aanval vanuit het
Reichswald met 3 compagnies en 11 pantserwagens.[72] Maar het ondertussen aangekomen 3rd Battalion 505th
Parachute Infantry Regiment, wist deze af te slaan met hulp van
artillerievuur.
Juist daarvoor, om 14.00 uur waren in het zuidelijke gedeelte van LZ-N
de volgende luchtlandingen aangevangen. Op LZ-N kwamen B Battery, 80th
Airborne Anti Aircraft Battalion, overige onderdelen van het 307th
Airborne Engineer Battalion, Headquarters, het 320th Glider Field
Artillery Battalion en het 456th Parachute Field Artillery Battalion
aan de grond. Op LZ-T landden het 319th Glider Field Artillery
Battalion, 320th Glider Field Artillery Battalion en B Battery, 456th
Parachute Field Artillery Battalion.
Alleen G Company, 3rd Battalion bleef de druk op de Waalbrug
uitoefenen, maar werd onder zwaar artillerievuur rond 12.45 uur
gedwongen zich enigszins terug te trekken. Om 15.30 uur kreeg ook deze
eenheid de opdracht zich uit Nijmegen terug te trekken naar Berg en Dal.
Ook vanuit Arnhem wisten de Duitsers, ondanks dat op dat moment de
Rijnbrug min of meer werd afgegrendeld door de Britse Airbornes,
troepen richting Nijmegen te dirigeren. Via het veer tussen Pannerden
en Doornenburg werd de Kampfgruppe Euling, bestaande uit de 1.
Kompanie, SS-Panzer-Pionier-Abteilung onder leiding van
SS-Untersturmführer Werner Baumgärtel en het 2. Bataillon,
SS-Panzergrenadier-Regiment 19 onder bevel van SS-Hauptsturmführer
Karl-Heinz Euling, met 500 man de Rijn over gezet en wisten al snel via
de in Duitse handen zijnde Waalbrug het Hunnerpark te bereiken, waar
zij zich ingroeven ter verdediging van de Waalbrug. Tegen de middag
waren bij Nijmegen zowel de Kampfgruppe Euling als de Kampfgruppe
Reinhold beschikbaar voor de verdediging met uitzondering van de zware
tanks en pantservoertuigen.
Hier stelden zij zich onder bevel van SS-Sturmbannführer Waffen-SS.htm"> Leo-Hermann
Reinhold, die zich met zijn hoofkwartier op de Noordoever van de Waal
vestigde. Verder had Leo-Hermann Reinhold Fallschirmjäger Friedrich
Hencke met zijn troepen tot zijn beschikking die zich rond de Spoorbrug
posteerden. Voorposten werden ingericht nabij het Keizer Karel plein,
rond de Oranjesingel en het Keizer Lodewijkplein.
Het 2nd Battalion 508th Parachute Infantry Regiment, was na de landing
meer zuidelijk getrokken en F Company had een verdedigende positie
ingenomen rond de weg van Nijmegen naar Mook. Eén peloton kreeg de
opdracht om Bridge 10 bij Honinghutje in te nemen. Via de Nijmeegse
wijk Hatert en langs het Maas-Waalkanaal naderde men de brug. Men werd
al snel door Duits vuur aan de grond genageld. Rond 10.00 uur kreeg het
peloton steun van een peloton van E Company.
Onder druk van de aanval, besloten de Duitse verdedigers de bruggen
(een spoorbrug en een verkeersbrug) op te blazen en rond 10.30 uur
gingen deze dan ook de lucht in. Het bleek echter dat alleen de
spoorbrug opgeblazen was en de verkeersbrug slechts licht beschadigd.
Beide pelotons naderden de brug nu van twee kanten langs dezelfde oever
en trokken de Duitsers zich terug waarna de brug rond 14.00 uur in
Amerikaanse handen was. Tot hun verbazing vonden de Amerikanen aan de
overzijde een peloton van C Company, 504th Parachute Infantry Regiment,
die daar rond 13.00 uur was aangekomen.[73]
Op het HQ van de 1st Airborne Division was men nagenoeg niet op de
hoogte wat er zich in Arnhem afspeelde. Major-General Roy Urquhart, de
bevelhebber, werd nog vermist en Brigadier Philip Hicks werd tijdelijk
met het bevel belast. Het enige dat duidelijk was, was dat de troepen
in Arnhem versterking konden gebruiken. De 1st Airlanding Brigade was
echter volop in verdediging rond de landingszones. Philip Hicks besloot
echter de 2nd South Staffordshires (Lieutenant Colonel Derek McCardie)
weg te halen rond LZ-S. Zij zouden direct vertrekken en zodra de rest
van hun eenheid bij de tweede landing aan de grond was zouden die
achter hen aan worden gestuurd. Tevens werd besloten dat zodra de 4th
Parachute Brigade was geland, het 11th Parachute Battalion ook naar
Arnhem zou worden gezonden.
Bij Heelsum, de Zuidelijke rand van LZ-X en LZ-Z had D Company van 1st
Battalion The Border Regiment, met hulp van geschut van het 1st
Airlanding Light Regiment vanaf 10.00 uur diverse aanvallen moeten
afslaan van SS-Bataillon Schulz, onderdelen van Artillerie-Regiment 184
en het Fliegerhorst Bataillon van Soesterberg, onderdelen van
Kampfgruppe Von Tettau. A Company, iets noordelijker verloor
manschappen door een aanval van Messerschmitt Me 109 jagers, waarvan
men eerst dacht dat het geallieerde jagers waren. Toen de manschappen
die wilden begroeten, werden ze direct aangevallen. De Luftwaffe wist
een dertigtal Messerschmitt jagers naar de landingsgebieden te
dirigeren. B Company van 1st Battalion The Border Regiment had zich
verschanst in een steenfabriek bij Renkum waar men de Utrechtseweg kon
overzien. Om 07.00 uur bereikten manschappen van het Duitse
Marine-Wachbataillon 10 de plaats zonder dat ze wisten dat de Britten
zich daar bevonden. Het bataljon werd nagenoeg geheel door de Britten
vernietigd. Een aanval van te hulp schietende infanteristen werd even
later ook afgeslagen. Hierop trachtten de Duitsers om B Company te
omsingelen en te decimeren met mortiervuur. Deze wist echter langs de
rivieroever te ontsnappen en voegde zich rond 14.00 uur bij de rest van
1st Battalion The Border Regiment. Hiertoe hadden zij echter wel hun
mortieren en antitankgeschut achter moeten laten.
De 7th King's Own Scottish Borderers, rond DZ-Y kreeg het eveneens
druk. No. 16 Platoon van D Company bevond zich aan de noordoostelijke
rand en werd aangevallen door 5. Kompanie, SS-Wachbataillon 3 en werd
gedwongen zich over te geven. De Duitsers namen direct bezit van de
Britse positie en voorkwamen zo tegenaanvallen van de rest van D
Company. B Company ten Westen van DZ-Y, zonder No. 7 Platoon dat in
Engeland was achtergebleven, werd herhaaldelijk aangevallen door
Nederlandse vrijwilligers van SS-Wachbataillon 3. Zij wisten echter
alle aanvallen af te slaan.
A Company bevond zich ten Oosten van het terrein, waarbij No. 4 Platoon
zich ten Noordoosten van DZ-Y langs de Amsterdamseweg bevond op enige
afstand van A Company. Na het geslaagd afslaan van diverse aanvallen,
raakte het peloton uiteindelijk in de problemen door de numeriek
overweldigende vijand. Slechts enkele manschappen wisten te ontkomen
naar de posities van A Company.
C. Company van het 1st Battalion the Border Regiment lag rond de
Steenfabriek bij Renkum en kreeg te maken met een aanval om 09.00 uur
van de 10. Schiffstamm-Abteilung maar wist deze met gemak af te slaan.
Intussen was met enige vertraging door mist in Engeland het tweede
luchtlandingstransport op gang gekomen. Uiteraard wisten ook de Duitse
bevelhebbers dat er weer transporten zouden komen. Al was men nog niet
geheel op de hoogte dat nog meer troepen werden ingevlogen; algemeen
bekend was dat een luchtlandingsoperatie mede afhankelijk was van
bevoorrading door de lucht gedurende de gehele operatie. Tegen deze
tijd was dan ook de gehele Duitse luchtafweer in opperste paraatheid.
Ook de Luftwaffe lukte het om 90 van haar jagers de lucht in te
krijgen. Vanwege de luchtsuperioriteit van de geallieerden hadden de
transportvliegtuigen echter alleen te vrezen van het
luchtafweergeschut. Toen de landingsgebieden bij Arnhem werden
genaderd, kwam 7th King's Own Scottish Borderers rond DZ-Y zwaar onder
Duitse aanvallen te liggen. Headquarters Company, Support Company en C
Company hadden te maken met een aanval vanuit het Zuiden en het
Zuidwesten. D Company was volop in gevecht met de Duitse eenheden die
haar posities waren binnen gedrongen. De bossen ten Noorden van de
landingszone waren ondertussen volledig in Duitse handen.
De luchtarmada kwam boven DZ-Y dan ook midden in een slagveld terecht.
Ondanks het zware luchtafweer, gelukte het de US 341th Troop Carrier
Group en 315 Troop Carrier Group om de 4th Parachute Brigade boven de
dropzone te laten springen. Om 15.09 uur kwamen de eerste para's aan op
de grond. Vanwege het zware luchtafweer waren de toestellen in nauwe
formatie aangevlogen om zo kort mogelijk boven het terrein te zijn en
binnen 9 minuten was de gehele brigade gedropt. Naar schatting 32
para's kwamen tijdens de dropping om het leven. Naast de slachtoffers
in de toestellen die werden neergeschoten vóór de drop, wist toch nog
het overgrote deel van de 4th Parachute Brigade aan de grond te komen.
Op LZ-S en LZ-X zouden de gliders van de tweede landing neerkomen. Op
LZ-S landden 69 zweefvliegtuigen met de restanten van de 1st Airlanding
Brigade. Ze moesten grote moeite doen om door een barrage van Duits
luchtafweer aan de grond te komen en bij de landing de achtergelaten
zweefvliegtuigen van de eerste landing ontwijken. Desondanks wist het
overgrote deel veilig aan de grond te komen. Op LZ-X landden 104
zweefvliegtuigen met de overige divisie eenheden. Hoewel hier al
verscheidene Duitse troepen de verdediging hadden weten te infiltreren,
gelukte het toch de meeste zweefvliegtuigen om veilig aan de grond
gezet te worden. Dit kwam mede door het uitstekende werk van de
mortieren van het 1st Battalion The Borders Regiment die tussen de
zweefvliegtuigen door hun granaten precies op de Duitse posities wisten
te deponeren.
Op LZ-L ging het echter mis. Hier zouden 33 Short Stirling
bommenwerpers van de RAF voorraden droppen. Het grootste deel van het
landingsterrein was echter al in Duitse handen, waardoor de meeste
voorraden in Duitse handen vielen.
Ook de 7th King's Own Scottish Borderers hadden zich uiteindelijk deze
richting op begeven en hun B Company in de voorhoede liep eveneens vast
op zwaar Duitse afweer. Beide waren vastgelopen op Sperrverband
Spindler, een linie opgeworpen door delen van de 9. SS-Panzer-Division
onder bevel van SS-Sturmbannführer Waffen-SS.htm"> Ludwig Spindler. Ondanks alle
problemen bij deze tweede landing, waren nu echter alle eenheden van de
1st Airborne Division aan de grond en kon men zich volledig
concentreren op de doelstelling van de luchtlanding namelijk de
bezetting en verovering van Arnhem en de Rijnbrug. Al direct ontstond
echter de nodige verwarring. De opdracht van de juist gelande 4th
Parachute Brigade had zich via de Amsterdamseweg begeven naar Arnhem om
de posities van het 1st Parachute Battalion op het hogere terrein ten
Noorden van Arnhem over te nemen.
Vanwege de problemen met de radioverbindingen was men in Engeland niet
op de hoogte van de situatie in en rond Arnhem. Men wist dus niet dat
het 1st Parachute Battalion die posities verlaten had en op weg was
richting de Rijnbrug. Direct na de landing kreeg de bevelhebber van de
4th Parachute Brigade, Brigadier John Hackett te horen dat Brigadier
Philip Hicks voorlopig bevelhebber was van de 1st Airborne Division en
dat hij zijn 11th Parachute Battalion direct naar Arnhem moest zenden
om de para's daar te versterken. John Hackett ging akkoord onder de
voorwaarde dat hij de 7th King's Own Scottish Borderers te vervanging
kreeg. Zij waren echter nog volop in verdediging bij LZ-L, waar de
volgende dag de Poolse zweefvliegtuigen nog moesten landen.
Ondertussen kreeg de 4th Parachute Brigade geen nieuwe orders en ging
dus op pad om de oorspronkelijke posities in te gaan nemen. Om 17.00
uur ging het 156th Battalion op weg via een route langs de spoorlijn.
Alles ging goed tot men LZ-L bereikte waar C Company onder zwaar Duits
vuur kwam te liggen. Dit Sperrverband Spindler had een stevige
verdedigingslinie opgeworpen, lopend van de Amsterdamseweg tot aan de
oever van de Nederrijn. Dit oponthoud hield Brigadier Hackett dusdanig
bezig dat hij pas tegen middernacht zich naar het divisie hoofdkwartier
kon begeven voor bespreking met Brigadier Hicks. De gesprekken tussen
hen resulteerden in een opdracht dat de 4th Parachute Brigade zich
diende te begeven naar de Koepel, een gebied ten Noorden van Oosterbeek
en de spoorlijn op hoger gelegen terrein. Van daaruit diende de brigade
zich richting Arnhem te begeven om zich daar te vervoegen aan de
linkerflank van er 1st Parachute Brigade zodat beide brigades een
aanval richting Arnhem konden ontwikkelen.
Doordat het 2nd Parachute Battalion de Rijnbrug had afgegrendeld kwamen
de Duitsers voor een dilemma te staan. De 10. SS-Panzer-Division had
immers als opdracht over de Rijnbrug naar Nijmegen te trekken, maar was
hierin nog niet geslaagd. Hierdoor werd men gedwongen de manschappen en
voertuigen over te zetten via het enige middel dat daartoe op dat
moment voorhanden was en dat was de veerpont bij Pannerden. Dit was een
omvangrijke en langzame procedure en het werd van cruciaal belang dat
de Rijnbrug weer in Duitse handen kwam.
Op maandag 18 september 1944 kregen de Britse luchtlandingstroepen hun
eerste versterkingen middels een tweede luchtlandingsgolf. De Bij
Wolfheze en Ede gelande Britten konden echter niet doordringen naar
Arnhem dat door de Duitsers dan al hermetisch is afgesloten. Op
de Ginkelse Heide landde de 4th Parachute Brigade (onder bevel van
Brigadier John Hackett) en kwam midden in een veldslag terecht die om
de heide gaande was.
De troepen onder leiding van John Frost raakten bij de Rijnbrug
omsingeld en afgesloten van iedere bevoorrading en versterking.
Langzaam maar zeker wisten de Duitsers de Britse troepen richting
Oosterbeek terug te dringen. Hiervoor was Kampfgruppe Brinkmann
verantwoordelijk, het verkenningsbataljon van de 10.
SS-Panzer-Division. Deze was overgedragen aan de 9. SS-Panzer-Division
omdat het haar eigen verkenningseenheid wel was gelukt de brug te
passeren, juist voordat de Britten deze bereikten. SS-Sturmbannführer
Heinrich Brinkmann kreeg hiervoor de beschikking over acht tanks en
vier compagnieën infanterie van Kampfgruppe Knaust, de eenheid van
Wehrkreis VI. Kampfgruppe Knaust zou de brug vanuit het Noorden
aanvallen terwijl Kampfgruppe Brinkmann hetzelfde deed vanuit het
Oosten.
Om zijn eigen positie te versterken had John Frost zijn B Company, die
zich bij de schipbrug bevond, opdracht gegeven zich bij hem te voegen
bij de Rijnbrug. Ondertussen trachtten manschappen van het 1st
Battalion via Arnhem eveneens de brug te bereiken. Ook was het 3rd
Battalion, die had overnacht in Oosterbeek, haar opmars richting Arnhem
gaan hervatten. B Company moest zich onder zware Duitse tegenstand een
weg banen naar de brug. Hierbij verloor zij No. 4 Platoon, die
gedwongen werd dekking te zoeken in een huis, dat zij de komende 24
uur, tot hun munitie op raakte, wist te verdedigen. Ongeveer 70
manschappen van B Company wisten rond 05.30 uur de brug te bereiken.
C Company trok gedurende de nacht ook richting de brug, maar ondervond
zware tegenstand. Zij werden gedwongen de nacht door te brengen in de
omgeving van het Gemeentemuseum nabij het Sint Elizabeth Gasthuis. C
Company had eigenlijk als doel de bezetting van het Duitse
hoofdkwartier in Arnhem maar werd door John Frost opgedragen zich naar
de brug te begeven. Major Victor Dover leidde zijn manschappen door
Arnhem en hoewel een kleine groep manschappen het 3rd Battalion wist te
bereiken, gelukte het niet tot aan de brug te komen. De restanten van C
Company raakten slaags met een grote eenheid Duitsers en Victor Dover
zag zich uiteindelijk gedwongen om zich over te geven.
Met B Company had John Frost echter 350 man tot zijn beschikking, een
hoeveelheid die gedurende de nacht nog werd uitgebreid omdat kleine
groepen zich door de Duitse linies heen wisten te begeven. Ook de 1st
Parachute Brigade Headquarters (circa 110 man), twee groepen Royal
Engineers (75 en 30 man) van het 1st Parachute Squadron en de 9th Field
Company, vier stuks anti-tank geschut van B en C Troop 1st Airlanding
Anti-Tank Battery en 30 man RASC van 250 Light Composite Company lukte
het tot de brug te komen. John Frost ontving verder nog 12 Glider
piloten en acht man van het Reconnaissance Squadron, inclusief Major
Freddie Gough. Uiteindelijk wisten ook nog 45 manschappen van C Company
van het 3rd Parachute Battalion de perimeter van Frost te bereiken
waarmee John Frost uiteindelijk een eenheid van 740 man rond de
Noordelijke oprit had gelegerd.
Gedurende de nacht van de 17e op de 18e september hadden de Duitsers
weinig actie ondernomen tegen de Britten bij de brug. De enige aanval
vond plaats op A Troop (Captain Eric Mackay) van het 1st Parachute
Squadron, hetgeen zich had gepositioneerd in de bibliotheek. Hoewel de
aanval werd afgeslagen had Mackay de indruk dat de bibliotheek moeilijk
te verdedigen was en verplaatste hij zijn Troop naar de Van Limburg
Stirum School, die samen met B Troop en C Company van het 3rd Parachute
Battalion ter verdediging werd ingericht. John Frost deed deze nacht
nog één poging de overzijde van de brug te bereiken, maar deze werd
door zware tegenstand van de andere oever afgeslagen, waardoor Frost
besloot geen pogingen meer te ondernemen. In plaats daarvan
positioneerde hij zijn troepen zodanig in de huizen rond de Noordelijke
oprit dat de brug effectief kon worden afgegrendeld. De tegenstand aan
de overzijde diende dan maar door XXX Corps te worden opgeruimd. De
eerste aanvallen op de perimeter bij de brug werden uitgevoerd door
Kampfgruppe Brinkmann. Brinkmann had de sterkte van de Britten echter
ernstig onderschat en alle aanvallen konden eenvoudig worden afgeslagen.
Om 09.00 uur hoorden de Britten pantservoertuigen naderen vanaf de
overzijde van de Nederrijn. Aanvankelijk dacht men dat dit de voorhoede
van de Guards Armoured Division was die op tijd waren gearriveerd. Al
snel wist men de pantserwagens echter als Duits te identificeren. Dit
bleken 22 voertuigen te zijn van de SS-Panzeraufklärungs-Abteilung 9 te
zijn, terugkerend vanuit Nijmegen en de Betuwe. Het bataljon kwam
zonder enige twijfel de Britten via de brug tegemoet rijden. John Frost
liet de Duitse pantserwagens tot zeer dichtbij komen en liet toen het
vuur openen. De infanterie van de Duitsers kon niet verder dan
halverwege de brug komen, mede door vuursteun die John Frost had weten
te krijgen vanuit Oosterbeek door de 3rd Battery, 1st Airlanding Light
Regiment die uitstekend zicht op de brug had. Naar schatting 70 van de
400 Duitsers kwamen hierbij om het leven en na de strijd bleven 12 van
de 22 pantserwagens vernield op de brug achter. De bevelhebber van de
eenheid, SS-Hauptsturmführer Viktor Gräbner, kwam hierbij om het leven.
De rest van de dag vielen Duitse troepen diverse malen aan. Alle
aanvallen werden afgeslagen, maar stukje bij beetje moesten de Para's
zich terugtrekken tot een steeds kleiner wordend gebied.
Zoals vermeld had het 1st Parachute Battalion besloten zich naar Arnhem
te begeven. Gedurende de nacht was men opgetrokken tot de Utrechtseweg.
S Company (Major Ronnie Stark) wist ongehinderd Oosterbeek te passeren
en trok rond 05.00 uur naar het spoorviadukt onder de spoorlijn
Arnhem-Nijmegen, waar ze de nodige tegenstand ontmoetten. No. 7 Platoon
kreeg het zwaar te verduren en leed zware verliezen. Ronnie Stark wilde
juist met zijn twee overgebleven pelotons een flankerende actie
uitvoeren toen hij van Lieutenant Colonel David Dobie opdracht kreeg de
aanval af te breken. T Company zou de aanval overnemen en het bataljon
langs een meer Zuidelijke route leiden, waarlangs ook het 2nd Battalion
was gelukt op te rukken. De "Lion Route" volgend, wist het 1st
Battalion de onderdoorgang onder de spoorweg Arnhem-Nijmegen te
naderen, waar ze contact maakten met een deel van het 3rd Battalion dat
gescheiden was geraakt van hun bataljon. De onderdoorgang werd
echter verdedigd door een Duitse eenheid met infanterie en
pantservoertuigen. No. 10 Platoon en No. 11 Platoon van T Company
ondernamen een eerste aanval en werden gedwongen in nabijgelegen huizen
dekking te zoeken. De Duitse tegenstanders omzeilend via de huizen en
de tuinen erachter wist men uiteindelijk verder te trekken.
Om 04.30 uur hervatte het 3rd Parachute Battalion haar opmars en ook
zij kozen een meer zuidelijke route. De troepen van Lieutenant Colonel
John Fitch raakten echter zodanig verspreid dat verscheidene keren
gewacht moest worden om te hergroeperen. Tevens bevonden zich Brigadier
Gerald Lathbury en Major General Roy Urquhart nog bij deze groep,
waardoor John Fitch zich toch beperkt voelde in zijn bewegingsvrijheid.
De opmars werd opgemerkt door de Duitsers die er in slaagden het
bataljon vast te pinnen in een klein gebied, tot de meeste leden van
het bataljon gedurende de schemer tussen de Duitse linies door wisten
te slippen. In de middag waren Urquhart, Lathbury en twee andere
officieren vertrokken. Roy Urquhart vond het noodzakelijk worden zich
weer te trachten bij zijn hoofdkwartier te voegen. Tijdens hun tocht
raakte Gerald Lathbury gewond en moest bij een Nederlands gezin worden
achtergelaten. De situatie op straat was ondertussen dusdanig dat de
drie overgebleven mannen zich in ieder geval tot het donker moesten
schuilhouden.
Zowel het 1st Parachute Battalion als het 3rd Parachute Battalion lagen
nu op verschillende plaatsen tegenover Sperrverband Spindler, waarbij
aan Britse zijde de aantallen en de munitie voorraden slonken en de
Duitsers langzaam de overhand begonnen te krijgen. Om 20.00 uur
verscheen hier echter ook het 2nd Parachute Battalion The South
Staffordshire Regiment (Lieutenant Colonel Derek McCardie) en vlak daar
achteraan kwam het 11th Parachute Battalion. Deze had na veel
tegenstand tot Arnhem weten door te dringen vanaf de landingsgebieden.
Hiermee hadden Lieutenant Colonel David Dobie en Lieutenant Colonel
Derek McCardie een aanzienlijke strijdmacht tot hun beschikking die
tegenover de Duitse alleen onderdeed in het bezit van pantservoertuigen.
Kampfgruppe Krafft kreeg rond het middaguur opdracht zich te versterken
om de Britse troepen aan de noordzijde van Oosterbeek terug te dringen
naar het zuiden. Sepp Krafft kreeg hiertoe de Marine-Kampfgruppe 642,
1. Kompanie, I. Flottenstamm-Bataillon, Marinestamm-Regiment 1 en 10.
Bataillon, SS-Polizei-Regiment 3 tot zijn beschikking. Hiermee moest
hij de volgende dag posities innemen, oprukken naar Oosterbeek en
contact maken met de Kampfgruppe Von Tettau bij Rhenen.
Op het moment dat Viktor Gräbner met zijn manschappen poogden de
Rijnbrug te passeren, was Walter Model naar het hoofdkwartier van de 9.
SS-Panzer-Division getrokken en vaardigde daar nieuwe bevelen uit. De
scheidslijn tussen de 9. SS-Panzer-Division en de 10.
SS-Panzer-Division zou verschuiven waarbij de Rijnbrug onder het
operatiegebied van de 10. SS-Panzer-Division kwam te
vallen.[74] Hij kon daarnaast vermelden
dat versterking zou komen in de vorm van het
Panzergrenadier-Ersatz-Bataillon 361 vanuit Münster onder bevel van
Hauptmann Hans Bruhn en de schwere Panzer-Abteilung 506 (Major Eberhard
Lange) vanuit Ohdruf. In het gebied van de 9. SS-Panzer-Division werden
twee Kampfgruppen extra geformeerd, de Kampfgruppe Von Allwörden rond
de bevelhebber van de SS-Panzerjäger-Abteilung 9, SS-Hauptsturmführer
Klaus von Allwörden en de Kampfgruppe Harder onder bevel van
SS-Obersturmführer A. Harder, chef van de 7. Kompanie,
SS-Panzer-Regiment 9.
Om 06.00 uur trok de B Squadron 2/Household Cavalry Regiment, over het
Wilhelmina Kanaal op naar Grave. Pas om 06.45 uur was de Baileybrug bij
Son gereed en konden de zware tanks voortrollen. Eindelijk kon de
opmars in volle gang worden voortgezet. Om 10.00 uur kwam de Grenadier
Guards Group, die op dat moment de spits vormde van de Guards Armoured
Division, echter pas bij de brug in Son aan en kon men de opmars naar
Grave inzetten.
Bij Sint-Oedenrode werd ondertussen de Dommel gepasseerd en werd om
07.00 uur Veghel bereikt. Op het landingsterrein bij Son en
Sint-Oedenrode landden op deze dag het 1st Battalion, 327th Glider
Infantry Regiment (Captain George P. Nichols), het 81st Airborne
Artillery Anti Tank Battalion (Lieutenant Colonel X.B. Cox), het 321st
Glider Field Artillery Battalion (Lieutenant Colonel Edward L.
Carmichael), 377th Parachute Field Artillery Battalion (Lieutenant
Colonel Benjamin Weisberg), en het 907th Glider Field Artillery
Battalion (Lieutenant Colonel Clarence F. Nelson), waarmee eindelijk de
101st Airborne Division compleet was.
Bij Best werden door het Grenadier-Regiment 1036 en Kampfgruppe Lenz de
laatste kleine verzetshaarden van de Amerikaanse parachutisten
opgeruimd. Hiermee was het de 101st Airborne Division definitief niet
gelukt om Best te veroveren en vestigden de Duitsers zich op de flank
van XXX Corps in een gunstige uitgangspositie. General Maxwell Taylor
besloot in overleg met Brian Horrocks dat deze dreiging uit de weg
geruimd moest worden. Hiertoe stelde hij een Combat Team, onder bevel
van Brigadier Gerald J. Higgins, op met als basis het 2nd Battalion en
het 3rd Battalion van het 502nd Parachute Infantry Regiment. Dit werd
versterkt met het 2nd Battalion, 327th Glider Infantry Regiment
(Colonel Thomas J. Rouzie) en het 1st Battalion, 401st Glider Infantry
Regiment (Lieutenant Colonel Ray Allen), dat als het 3rd Battalion van
327th Glider Infantry Regiment optrad. Deze infanterie-eenheid kreeg ondersteuning van tanks
van het 44th Battalion, Royal Tank Regiment en 15th/19th The King's
Royal Hussars. Hun opdracht was het innemen en veiligstellen van de weg
tussen Eindhoven en Boxtel, het gebied rond de bruggen bij Best en de
weg naar Sint-Oedenrode.[75] Om 14.00
uur ving deze operatie aan en dit keer was de geallieerde overmacht te
groot voor de Duitse verdedigers. Het Grenadier-Regiment 1036 trok zich
terug en Kampfgruppe Lenz verschanste zich bij Best in de steenfabriek
‘De Leeuwerik’.[76] Tot aan het water
bij Best was de flank van XXX Corps nu echter voldoende beschermd en
het zou tot 25 september duren voordat van XII Corps de 15th (Scottish)
Division zover was opgerukt dat men de fabriek kon innemen. Best zelf
werd pas op 24 oktober door dezelfde divisie ingenomen.
De taak van 101st Airborne Division werd nu het openhouden van de
Corridor tussen Eindhoven en Uden. Een taak die eigenlijk niet nodig
werd geacht omdat op de flanken van XXX Corps twee andere legerkorpsen
zouden optrekken. Het XII Corps op de linkerflank was al de vorige dag
vastgelopen op linies van Kampfgruppe Chill en Kampfgruppe Von der
Heydte. Hier waren het de 15th (Scottish) Infantry Division (Major
General Colin Barber) en de 53rd Infantry Division die waren belast met
het opruimen van deze tegenstand. Zij boekten echter op 19 september
maar weinig voortgang. Het 501st Parachute Infantry Regiment had zich
ondertussen voornamelijk geconcentreerd rond Veghel. Met Britse
tanksteun wist het regiment Eerde veilig te stellen en Heeswijk in te
nemen.
Bij Sint-Oedenrode probeerde de nu versterkte Kampfgruppe Ewald wederom
om de bruggen daar te heroveren. Ook dit keer wist het 502nd Parachute
Infantry Regiment de aanval tot staan te brengen. De Kampfgruppe Ewald
besloot zich dit keer echter in te graven en te wachten op versterking
van Kampfgruppe Huber, die met vier Jagdpanthers onderweg was.
Het 506th Parachute Infantry Regiment had opdracht om naast de
verdediging van de flanken van de Corridor rond Eindhoven en het
Wilhelminakanaal, deze verder uit te breiden. Het 2nd Battalion werd,
met Britse tanksteun richting het Oosten gezonden, terwijl het 3rd
Battalion hetzelfde richting het westen deed. Het 1st Battalion bleef
in reserve. De spits van de opmars van het 2nd Battalion werd
uitgevoerd door E Company (Captain Richard D. Winters) die in de
richting van Helmond oprukte met steun van tanks van 15th/19th Hussars.
Bij Nuenen stuitte men echter op een colonne van de Panzer-Brigade 107
( Berndt-Joachim Freiherr von Maltzahn), welke de dag ervoor vanuit
Venlo was vertrokken. Panzer-Brigade 107 had de opdracht ontvangen om
de brug bij Son te veroveren. E Company en de Britse tanks kregen het
zwaar te verduren en trokken zich terug op Nuenen. Op dat moment rukten
de Duitsers niet verder op naar Nuenen en E Company retireerde naar
Tongelre.
Dat de Duitsers Nuenen niet aanvielen had alles te maken met hun
opdracht, de brug bij Son. Om 17.00 uur viel de Panzer-Brigade 107 dan
ook voor de eerste keer de verdedigers bij Son aan. De tanks werden
hierbij ondersteund door manschappen van het I. Bataillon,
Fallschirmjäger-Regiment 21 (Hauptmann Karl Vosshage). De verdedigende
genie- en hoodkwartiertroepen lieten direct versterking aanrukken. Het
1st Battalion, 327th Glider Infantry Regiment en B-Battery, 81st
Airborne Anti-Aircraft Battalion werden direct naar de brug gezonden.
Om 19.00 uur kreeg ook het 1st Battalion, 506th Parachute Infantry
Regiment de opdracht vanuit Tongelre naar de brug bij Son te gaan. Het
2nd Battalion, 506th Parachute Infantry Regiment zou de noordoostelijke
toegang van Tongelre verdedigen en het 3rd Battalion het dorp zelf en
de bruggen aldaar. Het lukte de verdedigers bij de bug bij Son de
aanval van de Panzer-Brigade 107 terug te slaan. Op de weg rond de brug
en de brug zelf werden echter door de Duitse tanks diverse voertuigen
vernietigd waardoor de doorgang voor XXX Corps hier wederom werd
versperd.
Pas om 8.20 uur bereiken eerste pantserwagens van B Squadron,
2/Household Cavalry Regiment de brug bij Grave en de eerste tanks van
de Grenadier Guards Group rond 10.00 uur.[77]
De Britse tanks en pantservoertuigen werden aanvankelijk naar Nijmegen
gestuurd via Alverna, maar moesten vanwege de te zwakke toestand van de
brug omkeren om via Overasselt naar Heumen te gaan om daar het
Maas-Waalkanaal over te steken. Via Malden trok men vervolgens op naar
Nijmegen. Met een vertraging op de planning van 10 uur, reed om 12.00
uur op dinsdag 19 september 1944[78], de
voorhoede van XXX Corps Nijmegen binnen. Via Heumensoord trokken de
voertuigen naar hun verzamelpunt bij Sionshof aan de Groesbeekseweg.
Terwijl de tanks van de Grenadier Guards aldaar achter bleven, trok B
Squadron 2/Household Cavalry Regiment via de Sofiaweg naar Berg en Dal
waar zij 508th Parachute Infantry Regiment dienden te versterken bij
Ubbergen en in Berg en Dal zelf. De Grenadier Guards werden toegevoegd
aan het 2nd Battalion, 505th Parachute Infantry Regiment voor een
vernieuwde aanval op de Waalbruggen.
Frederick Browning, James Gavin (82nd Airborne Division), Brian
Horrocks en Allan Adair (XXX Corps) bespraken in Molenhoek de ontstane
situatie in Nijmegen en men besloot definitief een derde poging te
ondernemen de Waalbruggen te veroveren.
Ondertussen wist 508th PIR de weg Nijmegen-Beek-Wyler geheel in te
nemen en te beveiligen. Hierbij werden de dorpen Beek, Berg en Dal,
Wyler en de Duivelsberg ingenomen. Hiermee was deze sector van het
front effectief afgegrendeld. De Duivelsberg was hierbij het moeilijkst
te veroveren terrein gebleken, waarbij na een zware strijd de Hill
75.9, zoals deze genoemd werd, rond 16.30 uur door de Amerikanen werd
veroverd op Kampfgruppe Fürstenberg (Hauptmann Clemens Freiherr von
Fürstenberg). Deze heuvel zou echter vier dagen en vijf nachten het
toneel blijven van een zware strijd om de Duivelsberg.
Voor de derde aanval op de Waalbruggen werden drie colonnes
samengesteld, die onder begeleiding van Nederlandse gidsen via het
centrum van Nijmegen naar de Verkeers- en de Spoorbrug zouden oprukken.
De bevelhebber van het 1st Battalion Grenadier Guards/1st (Motorized)
Battalion (Lieutenant Colonel Edward H. Coulburn) verdeelde zijn tanks
over twee groepen, 20 tanks voor de aanval op de Spoorbrug en 20 voor
de aanval op de verkeersbrug.
Om 17.00 uur gingen de drie colonnes op pad. Column A, "Road Bridge
Column", voor de verkeersbrug, met E Company en F Company, 2nd
Battalion 505th Parachute Infantry Regiment, 3 Troops tanks (12 stuks),
3rd Squadron van 2nd Armoured Battalion Grenadier Guards gingen onder
begeleiding van gids Adriaan Slob op pad. Middels straatgevechten,
waarbij drie tanks werden uitgeschakeld, wist men uiteindelijk de Sint
Canisiussingel te bereiken tot vlak bij het Keizer Lodewijkplein. Het
plein werd afgegrendeld door een stuk 88 mm luchtafweer, waarmee alle
toegangswegen konden worden bestreken. Op de Zuidelijke oprit stonden
vier Duitse tanks gereed om in stelling te worden gebracht. Bevelhebber
van het 2nd Battalion, 505th Parachute Infantry Regiment, Colonel
Benjamin Vandervoort bereidde juist de aanval op het Hunnenpark voor,
waarna hij de Britse tanks de brug op zou kunnen leiden, toen hij van
hogerhand het bevel kreeg zijn posities te behouden, ter voorbereiding
van een nieuwe aanval op 20 september. Column B, "Railway Bridge
Column", voor de spoorbrug, onder bevel van Captain John Neville van de
Grenadier Guards en begeleid door gids Herman van Pol en mogelijk Piet
Gerrits, bestond uit 2 mobiele pelotons van 2nd Battalion Grenadier
Guards, D Company van het 2nd Battalion, 505th Parachute Infantry
Regiment en vijf Shermans van het 2nd Battalion Grenadier Guards (onder
bevel van Lieutenant James Scott). Deze column trok via de Wezenlaan en
de Groenestraat, de Graafseweg, de Nieuwe Nonnendaalseweg en de
Koninginnelaan richting de spoorbrug. Aangekomen in de omgeving van de
spoorbrug ontstond een hevige strijd in het Kronenburgerpark, rond de
Hezelpoort, aan de Waalkade en rond de Zuidelijke oprit van de
spoorbrug. Men was hier gestuit op eenheden van Kampfgruppe Runge. Twee
van de Britse tanks werden door een stuk 88 mm geschut en twee Duitse
snelvuurkanonnen uitgeschakeld. Captain John Neville zag zich door
gebrek aan munitie genoodzaakt terug te trekken tot de kerk aan de
Krayenhofflaan. Column C, "Post Office Column", onder bevel van Major
George Thorne van de Grenadier Guards, werd begeleid door gids Henk van
Berne. De column bestond uit een Tank Troop met vier tanks van No. 1
Squadron, 2nd Grenadier Guards, twee pelotons infanterie van 3rd
Company, 1st Grenadier Guards en een peloton van het 2nd Battalion,
505th Parachute Infantry Regiment. De eenheid trok via de
Groesbeekseweg, de Coehoornstraat, de Van Ghentstraat naar de Prins
Bernhardstraat, waar een Duits snelvuurkanon buiten gevecht moest
worden gesteld om verder te gaan. Via de Oranjesingel trok men de van
Schevichavenstraat in en nam men rond 17.30 uur het postkantoor in
bezit. Oprukkend richting de verkeersbrug bereikte men om 20.00 uur,
via de van Broekhuysenstraat en het Hertogplein de Gerard Noodtstraat.
Hierbij liep men in een hinderlaag van een stuk Duits gemechaniseerd
geschut. De voorste tank van de column werd geraakt en blokkeerde
hiermee de doorgang voor de rest. Tegen middernacht voelde George Thorn
zich gedwongen terug te trekken op het postkantoor.
De aanvallen liepen derhalve vast op een antitankfront rond de
Waalbruggen, dat werd gesteund door artillerie die rond Lent was
opgesteld. Het werd al snel duidelijk dat een nieuw plan nodig was
waarbij de bruggen van beide kanten konden worden aangevallen. Gekozen
werd voor een aanval waarbij de bruggen van zowel zuidelijke en
westelijke zijde als van noordelijke zijde zouden worden aangevallen.
Om een Noordelijke aanval te kunnen uitvoeren dienden delen van de
504th Parachute Infantry Regiment met boten over de Waal te worden
gezet. Deze aanval zou op 20 september ondernomen worden. Het was ook
op deze dag, 19 september, dat Frederick Browning voor het eerst
gedetailleerde informatie ontving over de situatie ten rond
Arnhem.[79]
In de middag had Walter Model aan Eugen Meindl in Kleve de opdracht
gegeven zo snel mogelijk de geallieerden bij Nijmegen verder in het
nauw te drijven. Door de ontwikkelingen rond Arnhem groeide het Duitse
zelfvertrouwen en verschoof de concentratie van Arnhem naar Nijmegen.
Arnhem zag men onderhand vooral als een kwestie van tijd en het was van
het grootste belang geworden de opmars van de geallieerden bij Nijmegen
tot stand te brengen. Eugen Meindl en Kurt Feldt waren echter nog volop
bezig hun eenheden te reorganiseren na de mislukte aanval op 18
september en besloten een nieuwe aanval pas op 20 september om 06.30
uur te kunnen ondernemen. Korps Feldt werd hiertoe versterkt met
Kampfgruppe Becker (Major Karl-Heinz Becker) en Kampfgruppe Herrmann
(Oberstleutnant Harry Herrmann). Kampfgruppe Becker (onderdelen van de
3. Fallschirmjäger-Division) werd versterkt met eenheden van de 406.
Ersatz-Landesschützen-Division, Kampfgruppe Fürstenberg en delen van
Fallschirmjäger-Sturmgeschütz-Brigade 12. Karl-Heinz Becker diende via
Wyler en Beek naar Nijmegen aan te vallen om vervolgens via Hatert naar
het Maas-Waalkanaal op te rukken. Kampfgruppe Greschick werd versterkt
met geschut van de 4. Flak-Division (Generalleutnant Ludwig
Schilffarth) en diende vanuit het Reichswald het dorp Groesbeek te
veroveren en op te rukken naar het Maas-Waalkanaal bij Malden. De
Kampfgruppe Herrmann was opgebouwd rond het
Fallschirmjäger-Lehr-Regiment 21 (Oberstleutnant Harry Herrmann) en was
versterkt met een batterij van I. Abteilung,
Fallschirm-Artillerie-Regiment 6 (Major Walter-Otto Franke) en een
kompagnie Vlaamse Waffen-SS (Oberleutnant Omer van Hyfte). Zij moesten
via Plasmolen, Mook en Molenhoek naar Heumen oprukken. Kampfgruppe
Herrmann kreeg hierbij steun van Kampfgruppe Göbel.[80]
Lieutenant Colonel David Dobie verzamelde de avond van de 18e om 21.00
uur zijn aanwezig troepen om de opmars richting de Rijnbrug voort te
zetten. Op dat moment had hij nog zijn 150 man sterke 1st Battalion en
de helft van het 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment tot
zijn beschikking. De rest van het 2nd Battalion The South Staffordshire
Regiment en de 11th Parachute Battalion waren wel al in aantocht. David
Dobie ontving echter een bericht van Divisional Headquarters dat de
Rijnbrug in Duitse handen was gevallen en dat hij met zijn troepen
moest terugtrekken naar Oosterbeek. Lieutenant Colonel Dobie was al
bezig deze terugtocht te organiseren toen hij om 02.30 uur het bericht
kreeg dat de Rijnbrug nog steeds in Britse handen was. Deze vertraging
had aan Duitse kant de mogelijkheid gegeven om de troepen in Arnhem
tussen hem en de brug beter te organiseren. Aan Britse zijde had het
oponthoud ervoor gezorgd dat het 11th Parachute Battalion, R Company
van het 1st Parachute Battalion en de rest van het 2nd Battalion The
South Staffordshire Regiment zich bij Dobies troepen had kunnen voegen.
Besloten werd de aanval om 04.00 uur te hervatten langs de rivieroever
met 1st Battalion in de spits van de aanval, met aan de Utrechtseweg,
op de linkerflank het 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment.
Het 11th Parachute Battalion zou als reserve dienen. Toen de opmars
begon waren de eerste troepen die men tegenkwam echter geen Duitsers,
maar de restanten van het 3rd Parachute Battalion van Lieutenant
Colonel John Fitch die langs dezelfde route bij het Sint Elizabeth
Gasthuis vast waren gelopen tegen Sperrverband Spindler. John Fitch
voegde zich met zijn overgebleven manschappen bij de reserve van David
Dobie. Kort daarna, op nagenoeg dezelfde locatie nabij het Sint
Elizabeth Gasthuis, liep ook deze aanval vast op de nu sterker geworden
Duitse verdediging. Hierbij werd de colonne tevens onder vuur genomen
vanaf een steenfabriek aan de overzijde van de rivier waar zich de
restanten van het SS-Aufklärungs-Abteilung 9 hadden gevestigd na hun
mislukte poging de Rijnbrug over te trekken. Desondanks liet David
Dobie een aanval op de Duitse linies uitvoeren, maar de Britten werden
genadeloos afgeslagen. Tegen 06.30 uur moest David Dobie de tegen de 40
man die nog over waren, opdracht geven de aanval af te breken en zich
in de omliggende huizen te verschansen. Om 07.30 uur moest alle
weerstand worden gestaakt omdat de Duitsers ondertussen verscheidene
tanks en veel machinegeweren tegen hen in stelling hadden kunnen
brengen. De overlevenden werden, al dan niet gewond, inclusief
Lieutenant Colonel David Dobie, gevangen genomen.
Het 3rd Parachute Battalion, hoewel in reserve, was eveneens onder
zwaar afweervuur komen te liggen toen zij de aanval van het 1st
Parachute Battalion van vuursteun wilde voorzien. Lieutenant Colonel
John Fitch gaf zijn manschappen opdracht zich in twee en drietallen
terug te trekken en te verzamelen bij het Rijnpaviljoen. De meeste van
zijn manschappen gelukte dit, maar Lieutenant Colonel John Fitch werd
gedood door een mortiergranaat. Het 2nd Battalion The South
Staffordshire Regiment op de linkerflank was een half uur later
vertrokken dan de rest, maar nog nagenoeg op volle sterkte. Ook zij
liepen snel tegen de Duitse verdediging op, waarbij de leidende D
Company veel slachtoffers opliep. Men wist niet verder te komen dan
het gebied tussen het museum en het Sint Elizabeth Gasthuis, waar men
vastliep op een Duitse verdedigingslinie met machinegeweren, mortieren
en tanks. Wel wisten ze de woning te bevrijden waar Roy Urquhart zich
bevond en deze liet zich direct door één van de jeeps van het 2nd
Battalion The South Staffordshire Regiment naar zijn hoofdkwartier
rijden.
Zich nestelend in de omgeving trachtte het 2nd Battalion The South
Staffordshire Regiment hun positie te behouden en men wist een
tegenaanval rond 08.00 uur nog af te slaan. Langzaam maar zeker gelukte
het Duitse eenheden zich tussen en rond de Britten te nestelen. A
Company die zich in het museum en de gebouwen daaromheen had genesteld
raakte omsingeld. Terwijl zij de Duitse aanvallers bezighielden liet
men de rest van het 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment
terugtrekken. A Company raakte nagenoeg geheel in krijgsgevangenschap.
De rest van het 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment kwam
echter niet veel verder aangezien Duitse pantsertroepen zich in hun
achterhoede hadden begeven. Tot het middaguur wisten de 2nd South
Staffords Duitse aanvallen te weerstaan maar moesten zich uiteindelijk
overgeven. Derek McCardie had nog ondersteuning gevraagd van 11th
Parachute Battalion, echter tegen die tijd was Roy Urquhart weer
verenigd met zijn hoofdkwartier en had hij 11th Parachute Battalion de
opdracht gegeven iedere aanval af te breken en hun positie van dat
moment vast te houden. Hij was ervan overtuigd door zijn ervaringen in
Arnhem dat 1st Parachute Brigade zonder hulp niet zou kunnen
doorbreken. Ook zond hij Colonel Hilaro Barlow, de plaatsvervangend
bevelhebber van de 1st Airlanding Brigade naar Arnhem om het bevel over
de troepen aldaar op zich te nemen. Hilaro Barlow kwam echter al snel
na zijn aankomst in Arnhem om het leven door mortiervuur.
Tegen 11.00 uur kreeg 11th Parachute Battalion de opdracht de hoger
gelegen gebieden te Heijenoord-Diependal te bezetten in de hoop dat dit
Duitse troepen weg zou lokken en er zo een opening voor de 4th
Parachute Brigade zou ontstaan. Teneinde dit mogelijk te maken dienden
het 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment Den Brink in te
nemen. Hoewel het Major Robert Cain (B Company, 2nd Battalion The South
Staffordshire Regiment) lukte om met twee pelotons Den Brink te
veroveren, bleek het onmogelijk zich hier in te graven en dwong Duitse
artillerie en mortiervuur hem deze positie rond 13.30 uur alweer te
verlaten.
Pas tegen 12.30 uur lukte het 11th Parachute Battalion om zich los te
maken van hun gevechten met Duitse troepen dat men zich richting
Heijenoord-Diependal kon begeven. De opmars raakte al snel in zulk
zwaar gevecht met Duitse troepen en tanks dat A Company volledig van de
rest werd afgesneden. Tegen 14.30 kreeg men bij Sperrverband Spindler
door dat het 11th Parachute Battalion zich noordwaarts begaf, waarna
men deze met alle macht aanviel. De verplaatsing van 11th Parachute
Battalion werd dan ook een fiasco. Sperrverband Spindler had zich
ondertussen in een dusdanig vaste positie weten te vestigen dat men van
defensief naar offensief overschakelde en langzaam maar zeker de
Britten terug richting Oosterbeek wist te drijven. De verbinding tussen
de luchtlandingstroepen bij Ede en Wolfheze en de brug in het centrum
was door de Duitsers volledig afgegrendeld. De enige hoop voor de
Britten bij de brug lag nu bij 4th Parachute Brigade.
Deze 4th Parachute Brigade was bij het aanbreken van de dag begonnen
met haar opmars richting Arnhem. Het 156th Parachute Battalion
(Lieutenant Colonel Richard Des Voeux) zou als eerste de hoge gronden
nabij LZ-L innemen van waaruit men op de Johannahoeve uitkeek, evenals
de bossen bij Huize Lichtenbeek en het gebied de Koepel. C Company
gelukte het zonder al te veel tegenstand de eerste fase uit te voeren.
Tegenstand werd niet ondervonden aangezien de Duitsers zich licht
hadden teruggetrokken en een linie hadden geformeerd langs de
Dreijenseweg, tussen de Spoorlijn en de Amsterdamseweg. A Company
(Major John Pott) zou de vervolgaanval leiden. Hierbij moesten zij
voorwaarts zonder No. 3 Platoon welke nog op de landingszone met
beschermingstaken bezig was. In plaats daarvan was een peloton
samengesteld uit D Squadron The Glider Pilot Regiment onder bevel van
Captain Iain Muir. Oprukkend door de bossen verliep de opmars
voorspoedig tot men op de open gronden bij de Dreijenseweg aankwam. Met
een bajonetaanval gelukte het uiteindelijk de voorste Duitse linies
binnen te trekken, maar de in de achterhoede van de Duitsers aanwezig
pantserwagens voorkwamen enige verdere voortgang. Alleen Major John
Pott met enkele manschappen gelukte het Huize Lichtenbeek te bereiken.
Deze positie wisten zij een uur lang tegen Duitse aanvallen te
verdedigen voordat zij zich moesten overgeven. Door de slechte werking
van de radio's werd B Company (Major John Waddy) naar voren gezonden,
zonder te weten dat de aanval van A Company nagenoeg was mislukt.
Aankomend bij de Dreijenseweg werden zij geconfronteerd met
terugtrekkende gewonden van A Company. Om verder bloedvergieten te
voorkomen, gaf Major John Hackett het bevel aan 156th Parachute
Battalion de aanval af te breken. Het bataljon was toen echter al
nagenoeg gehalveerd.
Ook het 10th Parachute Battalion (Lieutenant Colonel Ken Smyth) gelukte
het de kruising Amsterdamseweg-Dreijenseweg te bereiken, waar D Company
bij het waterpompgemaal onder vuur kwam te liggen. In plaats van
vruchteloos aan te vallen besloot men D Company haar positie te laten
vasthouden tot de mortieren van het bataljon in stelling waren
gebracht. Gedurende het mortierbombardement trachtte A Company (Captain
Lionel Queripel) een aanval uit te voeren, maar de Duitse verdedigers
van Sperrverband Spindler wisten stand te houden en A Company moest
terugtrekken. Aangezien enig doorbreken van deze Duitse linie
onmogelijk leek werd besloten het 10th Parachute Battalion terug te
trekken. Onder een rookscherm gelukt het 10th Parachute Battalion de
strijd af te breken.
Vanwege de mist in Engeland ging de geplande dropping van de Poolse
parachutisten echter niet door. Terwijl de aanval richting Arnhem
plaatsvond, had het 7th Battalion The King's Own Scottish Borderers
haar taak volbracht met het openhouden van LZ-L. Hier zouden immers de
zweefvliegtuigen van de 1st Polish Independent Parachute Brigade Group
die dag aankomen. Deze zouden de voertuigen en het geschut van de
Brigade aanvoeren, terwijl de parachutisten zouden landen op DZ-K ten
Zuiden van Arnhem. De Glider landingen konden door optrekkende mist wel
voortgang vinden. De 7th Battalion The King’s Own Scottish Borderers
had tot dan nog slechts te maken gehad met artilleriebombardementen en
enkele luchtaanvallen van de Luftwaffe, maar nog geen noemenswaardige
strijd hoeven te leveren. Op het vastgestelde tijdstip van de landing
kwamen echter geen zweefvliegtuigen. Door de slechte communicatie was
men bij het landingsterrein niet op de hoogte van de vertragingen in
Engeland door de mist.
Ondertussen trokken het 10th Parachute Battalion en het 156th Parachute
Battalion zich terug naar het landingsterrein, op de voet gevolgd door
de Duitse troepen die in het offensief waren gegaan.
Tegelijkertijd zag ook de 4th Brigade genoodzaakt zich terug te trekken
richting de rest van de 1st Airborne Division naar het gebied ten
Zuiden van de spoorlijn. Hiervoor waren in principe twee mogelijkheden,
de spoorwegovergang via het viaduct bij station Oosterbeek of de
spoorwegovergang bij station Wolfheze. Oosterbeek Hoog was op de
kruising met de Dreijenseweg gelegen welke in Duitse handen was en het
Nederlandse verzet had gerapporteerd dat een Duitse eenheid,
Kampfgruppe Von Tettau in dit geval, zich in de richting van de Britten
begaf vanuit het Westen. Hierdoor besloot men de overweg bij Wolfheze
te gebruiken.
Vanuit Engeland waren ondertussen de zweefvliegtuigen onderweg met
eenheden van de 1st Airborne Division welke nog niet hadden kunnen
worden overgebracht, evenals de Gliders met de Poolse brigade. Tegelijk
waren RAF-transporttoestellen onderweg met voorraden. Geen van deze
toestellen was, vanwege de falende communicatiemiddelen rond Arnhem, op
de hoogte van de situatie op de grond, evenmin was men op de hoogte dat
verschillende dropzones en landingsterreinen al ingenomen waren door
Duitse troepen of dreigden te worden ingenomen. Ook het Duitse
luchtafweer onderweg was volledig alert en veel toestellen werden
geraakt voor ze het droppingsgebied of landingsgebied konden bereiken.
Doordat de zweefvliegtuigen een hogere aanvliegroute hadden dan de
transportvliegtuigen, wisten zij redelijk ongeschonden boven de
landingszones te komen. Bij de landing kwamen zij echter in een
spervuur van lichtere en zwaardere wapens van Duitse zijde terecht.
Toch wisten de meeste zweefvliegtuigen redelijk ongeschonden aan de
grond te komen. Het 7th Battalion The King’s Own Scottish Borderers
was ondertussen dusdanig in de verdrukking gebracht door de Duitse
tegenaanvallen dat zij weinig konden doen om te helpen. Twee
zweefvliegtuigen landden op het al door Duitse troepen ingenomen LZ-S
en de meeste inzittenden werden gedood of gevangengenomen.
Op LZ-L probeerde men zo goed en zo kwaad als het kon in deze hectiek
de gliders te lossen toen op datzelfde moment 10th Parachute Battalion
het gebied bereikte met direct achter hen de Duitse pantserwagens en
infanterie die hun terugtocht achtervolgden. Door de verwarring die
ontstond en ieder zich in veiligheid probeerde te brengen moesten veel
voorraden achtergelaten worden.
Het landingsterrein werd frontaal aangevallen door de 9. Kompanie van
Kampfgruppe Krafft, waardoor zowel HQ Company als D Company van het 7th
Battalion The King’s Own Scottish Borderers zware verliezen leden. A
Company werd overlopen en de meeste Britten moesten zich overgeven.
Door de verschijning van de Duitse troepen was iedere hoop om Wolfheze
te bereiken vervlogen en het 4th Parachute Brigade haastte zich over
de spoorweg op ieder locatie die daar maar enigszins geschikt voor was
en vervolgens een weg naar Oosterbeek te zoeken waar de 1st Airborne
Division zich ging verzamelen. Overlevenden van Brigade HQ en het 7th
Battalion The King’s Own Scottish Borderers wisten zo te ontkomen,
gevolgd door 156th Parachute Battalion. Bijna de helft van de
manschappen van het 156th Parachute Battalion kon echter niet worden
gewaarschuwd en trok verder naar Wolfheze waar ze zich aansloten bij
10th Parachute Battalion en een groep Glider Pilots. Wolfheze was
nagenoeg verlaten en de groep groef zich in ten einde het te
verdedigen, verwachtend dat meer troepen hier de spoorlijn moesten
oversteken.
Ten oosten van Wolfheze werd een kleine onderdoorgang onder het spoor
ontdekt en men besloot daar de kleine voertuigen van de 4th Parachute
Brigade door naar de andere zijde te dirigeren. A Company van het 10th
Parachute Battalion verschanste zich rond de onderdoorgang in de bossen
ten noordwesten teneinde vijandelijke troepen tegen te houden en B
Company van het 7th Battalion The King’s Own Scottish Borderers deed
hetzelfde ten noordoosten.
Al spoedig moesten de twee eenheden het opnemen tegen aankomende Duitse
troepen en wisten deze tot woensdagochtend 20 september te verdedigen.
Hiermee gelukte het een groot deel van de voertuigen van de brigade in
veiligheid te brengen. Captain Lionel Queripel was de laatste die
achterbleef om de terugtocht van zijn eigen manschappen te dekken. Hij
zou hierbij om het leven komen.
Lieutenant Colonel John Frost had de nacht van 18 op 19 september
weinig tegenstand ondervonden. Om 03.00 uur trok echter een Duitse
eenheid samen bij de Van Limburg Stirum School, waar zich Engineers van
het 1st Parachute Squadron en manschappen van 3rd Battalion bevonden.
De Duitsers waren volledig verrast toen ze door de Britten vanuit het
gebouw werden overvallen en moesten na grote verliezen terugtrekken.
Gedurende de ochtend kwamen diverse Panzerkampfwagen III tanks vanuit
het oosten de stad binnen rijden en begonnen, buiten bereik van de
Britse antitankwapens de Britse posities te bestoken. Eén van de tanks
werd door Captain Tony Frank, Second-in-Command A Company, 2nd
Parachute Battalion, uitgeschakeld met een PIAT granaat en dwong de
overige tanks zich terug te trekken. Kort daarna kwam het eerste Duitse
verzoek binnen aan de Britten om zich over te geven. Het door de eerder
gevangengenomen Lance Sergeant Halliwell overgebrachte verzoek werd
door John Frost zo belachelijk gevonden dat hij er niet eens op liet
reageren. John Frost had op dat moment immers een redelijk sterke
positie. Hij bezat de toegang tot de brug, domineerde de omgeving en
onthield iedere mogelijkheid de brug te passeren. Voor zover Frost
wist, was XXX Corps op weg om hem te ontzetten.
De situatie die ontstond stelde met name de 10. SS Panzer-Division voor
moeilijke beslissingen. Zij had immers de opdracht haar manschappen en
materieel over te brengen naar de Betuwe en op te trekken naar Nijmegen
teneinde de Waalbruggen tegen inname door de geallieerden te
beschermen. Langzaam wist men manschappen en voertuigen over te zetten
via het veer bij Pannerden, maar dit was een langzaam proces en het was
moeilijk met name de zware tanks via het tamelijk lichte veer over te
zetten. Men moest de Rijnbrug weer in handen krijgen. Directe
infanterieaanvallen hadden gefaald aangezien de Britten zich uitstekend
verschanst hadden en alle toegangswegen beheersten. De enige hoop die
de Duitsers hadden was de Britten uit hun posities te dwingen door
artillerie en mortiervuur. Daarnaast trachtte men door gecombineerde
aanvallen van kleine groepen infanterie met sterke pantsersteun de
Britten langzaam maar zeker, huis voor huis terug te dringen.
Vanaf deze dinsdagmiddag begon de Duitse artillerie de perimeter rond
de brug dan ook systematisch te bestoken, waarbij gebouw na gebouw
volledig in puin werd geschoten. Met fosforgranaten werd getracht de
gebouwen in brand te zetten zodat de Britten ze wel moesten verlaten.
Het mag duidelijk zijn dat dit tot zware verliezen leidde bij de
manschappen van John Frost.
Tijdens de bombardementen positioneerden Duitse sluipschutters zich
zodanig dat de bewegingsvrijheid van de Britten nog verder werd
beperkt. Desondanks gelukte het de Britten om aanval na aanval van
infanterie en pantserwagens af te slaan.
Gedurende de avond verschenen Tiger tanks van Kampfgruppe Brinkmann
rond de brug en vielen de noordoostelijke sector aan. Zelfs hierna
waren de Britten slechts gedwongen één positie, die van de RAOC Troop
van de 1st (Airborne) Divisional Field Park, op te geven.
Gedurende het vallen van de nacht vielen de Duitse aanvallers terug op
hun uitgangsposities, hoewel de artillerie- en mortierbombardementen de
gehele nacht voortgingen. John Frost wist de Rijnbrug te behouden, maar
zijn sterkte nam stukje bij beetje af en munitie en voedselgebrek
begonnen de manschappen parten te spelen.
Op woensdag 20 september werden door Duitse aanvallen op de
toevoerroute naar Nijmegen en in Noord-Brabant, de aanvoer van troepen
en voorraden ernstig in gevaar gebracht. Ondertussen voerden de
Duitsers ook hun eigen aanvallen richting Nijmegen op. Om 06.30 uur
trokken drie groepen naar Nijmegen. Kampfgruppe Becker trok via de weg
Beek-Nijmegen naar Neerbosch, terwijl Kampfgruppe Herrmann via Mook en
Malden naar Hatert en Hees optrok. Kampfgruppe Greschlick tot slot,
trok via Groesbeek op richting het Maas-Waalkanaal.
Ondanks deze tegenaanvallen, werd in de middag wederom een poging
ondernomen om tot de verovering van de Waalbruggen te komen. Dit keer
besloot men een deel van de troepen, in dit geval het 3rd Battalion
(Major Julian A. Cook), 504th Parachute Infantry Regiment, nabij de
PGEM-elektriciteitscentrale in Nijmegen met behulp van aanvalsboten de
Waal over te laten steken. In de avond van 19 september was het
bataljon al bij Grave vertrokken naar Nijmegen en had zich om 21.15 uur
gevestigd in het Jonkerbos. Captain Julian Cook moest echter nog
wachten op aanvalsboten om de rivier te kunnen oversteken. Aangezien
deze vanuit België moesten worden aangevoerd, kon de aanval pas op 20
september plaatsvinden. De aanval zou om 14.00 uur beginnen,
tegelijkertijd met een aanval op de zuidelijke oprit naar de
verkeersbrug en de spoorbrug. Uiteindelijk kreeg men de beschikking
over 26 boten en kon om 15.03 uur met de oversteek worden begonnen. De
boten zouden worden gevaren door C Company (Captain Wesley D. Harris),
307th Airborne Engineer Battalion (Colonel Edwin A. Bedell).
De voorbereidingen om tot de oversteek te kunnen komen begonnen vroeg
op de 20e doordat het 1st Motorized Battalion, Grenadier Guards
(Lieutenant Colonel Edward H. Goulburn) samen met 2nd Battalion, 504th
Parachute Infantry Regiment het terrein in Nijmegen-West, Waterkwartier
en Hees zuiverden van vijandelijkheden. Hierdoor konden het 3rd
Battalion (onder bevel van Major Julian Cook), het 1st Battalion (onder
bevel van Major W. Harrison) van 504th Parachute Infantry Regiment en
Company C, 307th Parachute Engineer Battalion (onder bevel van Captain
Wesley Harris), zich ongestoord naar hun uitgangsposities bij de PGEM
centrale begeven. H Company (Captain Carl W. Kappel) en I Company
(Captain Thomas Moffatt Burriss) zouden de eerste aanvalsgolf vormen
waarbij H Company zich aan de noordzijde zou begeven langs Fort Hof van
Holland, oprukken naar het spoorviadukt bij Lent (thans Station Lent)
en vervolgens de verkeersbrug innemen. I Company diende langs de
spoordijk op te rukken en de spoorbrug in te nemen.
De spoorbrug zou aan de zuidelijke kant van de Waal aangevallen worden
door Cie/Squadron Groups Colonne B (onder bevel van Captain John
Neville), ondersteund door leden van 2nd Company 505th Parachute
Infantry Regiment en enkele Grenadier Guards tanks. Deze groep
ondervond taaie tegenstand van Kampfgruppe Henke rond het
Kronenburgerpark en moesten zich zelfs over de daken van de huizen een
weg banen richting de spoorbrug. De verkeersbrug zou vanuit het zuiden
aangevallen worden door de 4th Company, Grenadier Guards (Major H.F.
Stanley), King’s Company (Lieutenant Dawson) en het 2nd Battalion,
505th Parachute Infantry Regiment.
Om 14.40 uur werd de aanval geopend door een raketaanval met Hawker
Typhoon jachtbommenwerpers van 2nd Tactical Air Force. Om 15.00 uur
openden tanks van No. 2 en No. 3 Squadron, 2nd Armoured Battalion Irish
Guards, geschut van 376th Parachute Field Artillery Battalion en van
153rd (Leicester Yeomanry) Field Regiment het vuur op het gebied waar
504th Parachute Infantry Regiment de boten moest verlaten. Om 15.03 uur
begon de oversteek.
De boten kwamen, ondanks een rookgordijn, vrijwel direct onder vuur van
Duitsers aan de overzijde. Het gebied werd verdedigd door manschappen
van Kampfgruppe Henke, waaronder genietroepen van de Reichs
Arbeitsdienst. Vuursteun kregen de Duitsers van een batterij artillerie
en luchtdoelgeschut[81] onder bevel van
Oberleutnant Beck, dat was opgesteld langs de Oosterhoutsestraat. Waffen-SS.htm"> Oskar
Schwappacher zelf kon alleen zijn 19. Leichte-Batterie inzetten omdat
zijn zware geschut volop betrokken was bij het vuren op Nijmegen. Met
zware verliezen lukte het H Company en I Company aan de overkant te
komen en lukte het in relatief korte tijd de oever te zuiveren van
Duitse tegenstand.
Fort Hof van Holland kon snel worden ingenomen. Gebruikmakend van de
dekking van huizen en de spoordijk, wisten de Amerikanen zich te
vestigen rond het spoorviaduct in Lent. De noordelijke oprit van de
spoorbrug zelf werd na zware gevechten om 17.00 uur bereikt. Rond
datzelfde moment had men aan de zuidzijde eveneens de oprit naar de
spoorbrug veiliggesteld. De Duitse troepen rond de spoorbrug voelden
zich in het nauw gedreven en trachtten via de brug de noordelijke oever
te bereiken. Zij waren niet op de hoogte dat die al door leden van het
504th Parachute Infantry Regiment was veroverd. De vluchtende Duitsers
werden ontvangen in een spervuur vanaf de noord en zuidzijde. Het
aantal slachtoffers dat hierbij aan Duitse zijde viel is nooit precies
vastgesteld, maar aan de hand van ooggetuigenverslagen kan
geconcludeerd worden dat bij de spoorbrug mogelijk meer Duitse
slachtoffers vielen dan bij de verkeersbrug.
Om 15.30 uur begon de aanval op de zuidelijke oprit van de
Verkeersbrug. No. 4 Company, Grenadier Guards (onder bevel van Major
H.F. Stanley) trok via het Kelfkensbos richting de brug ter
ondersteuning van de aanval door de King's Company (onder bevel van
Lieutenant Dawson) welke via het Kelfkensbos en de Jorisstraat
optrokken naar het Hunnerpark. Ondertussen trok 2nd Battalion, 505th
Parachute Infantry Regiment het Keizer Lodwijkplein op en schakelde het
lastige 88 mm geschut en drie van de vier aanwezige Duitse lichte tanks
uit.
Rond 18.00 uur reden vier van de zes tanks van No. 1 Troop, 1st
Squadron, 2nd Battalion Grenadier Guards van de Guards Armoured
Division de verkeersbrug op. Twee werden uitgeschakeld, maar twee
konden de betonnen wegversperring aan de noordelijke zijde bereiken.
Direct achter de tanks reed de Scoutcar van Lieutenant Tony Jones, 14th
Field Squadron, Royal Engineers. Zij begonnen direct met het
verwijderen van alle ontstekingen, draden enzovoorts van alle
explosieven die zij op de brug tegen kwamen. Eén tank bleef achter bij
de betonnen versperring terwijl de andere doorreed naar het
spoorviaduct in Lent. Verder oprukken bleek onmogelijk omdat juist
voorbij het spoorviaduct een Duits antitankgeschut strategisch was
opgesteld. Zonder aanzienlijke infanteriesteun kon niet verder worden
opgerukt. Enige tijd later volgden Major Peter Carrington in zijn
commandotank en H.J. Mitchell met zijn Recce Humber Scoutcar vanuit
Nijmegen naar de noordzijde.
Tegen het bevel van zijn meerdere, Feldmarschall Walter Model, in, had
de bevelhebber van de 10. SS-Panzer-Division, SS-Brigadeführer Waffen-SS.htm"> Heinz
Harmel, besloten de Nijmeegse Verkeersbrug met explosieven gereed te
maken om opgeblazen te worden zodra de geallieerden dreigden deze in te
nemen. Een poging de brug in de lucht te laten vliegen mislukte echter.
Om tot op de dag van vandaag onbekende redenen weigerden de
springladingen te exploderen.
Tegen 19.15 uur bereikten de manschappen van 504th Parachute Infantry
Regiment[82] die de Waal met boten
waren overgestoken eveneens de noordelijke oprit van de Waalbrug,
waarmee iedere Duitse tegenstand bij de brug werd beëindigd en de
Waalbrug definitief in handen was van de geallieerden. Men had nu een
klein bruggenhoofd gevestigd vanaf Fort Hof van Holland, via het
viaduct onder de spoordijk in Lent tot enige honderden meters van de
verkeersbrug. Verdere uitbreiding van het bruggenhoofd werd gepland
vanaf 09.00 uur de volgende dag. Desondanks waren de gevechten in
Nijmegen nog niet achter de rug. Tot diep in de nacht waren Britse
infanteristen in gevecht met kleine groepen Duitsers en konden daardoor
niet ter ondersteuning van de tanks over de Waalbrug worden gezonden.
Aan Duitse zijde wist Karl-Heinz Euling met een kleine zestig
manschappen rond 22.30 uur zelfs nog via de onderdoorgang onder de
verkeersbrug en de Ooijpolder met enkele roeibootjes naar Haalderen aan
de andere oever te ontsnappen. Leo Reinhold had zich via de dijk naar
Bemmel in veiligheid weten te brengen. Heinz Harmel en Leo Reinhold
hadden gelijk vanuit Bemmel opdracht gegeven een antitankstelling op te
richten halverwege de weg tussen Elst en Lent. Vanaf Oosterhout, via
Ressen naar Bemmel werd een nieuwe verdedigingslinie opgeworpen.
Hiertoe kon hij bij Bemmel het SS-Panzergrenadier-Regiment 22 en de II.
Abteilung, SS-Panzer-Regiment 10 inzetten. Deze Panzer-Abteilung was
bij Pannerden overgezet en met zestien Panther tanks onderweg naar
Bemmel.
Ondertussen waren de Welsh Guards als reserve toegevoegd aan de 82nd
Airborne Division en naar Molenhoek gezonden. Zij kwamen daar om 17.30
uur aan om het 1st Battalion 505th Parachute Infantry Regiment te
ondersteunen met het tot staan zien te brengen van de Kampfgruppe
Herrmann bij Mook. Om 18.15 uur ontvingen zij het sein om Mook aan te
vallen. Bij het spoorviadukt tussen Molenhoek en Mook wist men de
Duitse aanvallers af te slaan, waarbij één van de Britse tanks op een
mijn liep en een andere door de Duitsers werd vernietigd. De Coldstream
Guards kregen vervolgens de opdracht om de para's en de Welsh Guards te
komen bijstaan, maar de vijand werd afgeslagen voordat zij zich bij de
strijd konden voegen. Het 1st Battalion, 505th Parachute Infantry
Regiment gelukte het gedurende de avond om met hulp van tanks van de
Coldstream Guards en eigen artillerie, Mook te zuiveren en de vijand
verder terug te dringen. Hiermee werd de dreiging op de brug bij Heumen
afgewend.
Het 508th Parachute Infantry Regiment had diezelfde dag bij Beek haar
handen vol aan de verdediging van toegangswegen tot de
landingsterreinen. Hiertoe kregen zij bijstand van tanks van de
Sherwood Rangers. Ingegraven op de hellingen tussen Beek en Berg en Dal
wisten zij aanvallen van de Duitsers af te slaan. A Company, onder
bevel van Lieutenant John P. Foley, vocht een even zware strijd rond de
Duivelsberg. Hoewel een tank naar hen werd gezonden ter ondersteuning
moest deze al snel weer naar Beek terugkeren omdat die daar harder
nodig was.
Kampfgruppe Becker lukte het om tot in Beek door te dringen,
Kampfgruppe Greschick tot in Groesbeek en Kampfgruppe Göbel tot in
Mook. Deze laatste kreeg hulp van Kampfgruppe Herrmann die Plasmolen en
Riethorst wist te heroveren. De hulp van de tanks was voor de
Amerikanen precies op tijd gekomen. Hiermee wist men de Duitse
tegenaanvallen tot staan te brengen, maar de situatie bleef dreigend.
Pas de volgende dag zouden de geallieerden de situatie ten oosten en
ten zuiden van Nijmegen onder controle hebben.
Op de flanken van XXX Corps had XII Corps nog maar de lijn
Retie-Postel-Bladel-Wintelre bereikt.[83] Op de flank van VIII Corps, had de 3rd Infantry Division
deze dag Achel, Hamont en Budel bevrijd en later die dag wist men ook
Maarheeze op de Kampfgruppe Heinke te veroveren. De corridor van XXX
Corps zelf werd op 20 september wederom door de Duitse Panzer-Brigade
107 met ondersteunende troepen afgesneden, waardoor wederom vertraging
ontstond in het transport van voorraden en manschappen naar Nijmegen.
Nadat op 19 september de geallieerden een aanval van Panzer-Brigade 107
op de brug bij Son hadden weten af te slaan, werd op 20 september vanaf
06.15 uur wederom gepoogd de brug bij Son in te nemen of te
vernietigen. Panzer-Brigade 107 en haar ondersteunende troepen
vertrokken vanuit Nuenen en stuitten tussen Esp en Son op de
geallieerde verdedigingslinie. Ondanks de zware strijd die ontstond en
de uitstekende verdediging, gelukte het acht Duitse tanks tot nabij de
brug door te dringen. Hier stuitten zij echter op tegenstand van
Cromwell tanks van 15th/19th Hussars. Een ware tankslag bij de molen in
Esp ontstond. Door deze gevechten werd de corridor echter gedurende
ruim zeven uur versperd.
De situatie rond de landingsterreinen en in Arnhem was op woensdag 20
september dusdanig ernstig geworden dat Major General Roy Urquhart zich
gedwongen zag van tactiek te veranderen. Het was duidelijk geworden dat
de rest van de 1st Airborne Division met geen mogelijkheid op korte
termijn richting Arnhem zou kunnen oprukken. Zijn eerste besluit was
dat Lieutenant Colonel John Frost bij de brug zichzelf zou moeten zien
te redden tot XXX Corps arriveerde. Roy Urquhart overwoog dat als de
brug in Duitse handen zou vallen, Market Garden nog zou kunnen slagen
indien het hem met de rest van zijn divisie gelukte een bruggenhoofd op
de noordoever vast te houden. Indien XXX Corps dan arriveerde zou daar
een brug geslagen kunnen worden over de Nederrijn. Hiervoor koos hij
Oosterbeek uit en gaf alle restanten van zijn divisie de opdracht zich
naar Oosterbeek te begeven.
Dit was nog niet zo eenvoudig omdat vele van zijn troepen in de
gebieden tussen Arnhem, Wolfheze en Ede in gevecht waren met Duitse
eenheden. Het 1st Battalion The Border Regiment had zich al in de
bossen ten Westen van Oosterbeek genesteld en hun linie zou de
westelijke verdediging van de perimeter worden. De oostelijke linie was
echter nog volledig onbezet. Alleen de schutters van het Light Regiment
en een groep Glider Pilots bevonden zich ter hoogte van de kerk van
Oosterbeek. De medische staf had haar intrek genomen in Hotel
Schoonoord, op het kruispunt van de Utrechtseweg en de Stationsweg.
Deze onverdedigde medische staf werd echter al op woensdag
gevangengenomen door een Duitse patrouille, die zich echter weer
terugtrok uit angst voor Britse troepen in de buurt.
Gedurende deze woensdag kwamen langzaam maar zeker steeds meer eenheden
aan in Oosterbeek. In het Oosten settelden zich de restanten van het
1st Parachute Battalion, het 3rd Parachute Battalion, het 11th
Parachute Battalion en het 2nd Battalion The South Staffordshire
Regiment, waarmee bijna een bataljon qua sterkte kon worden geformeerd.
De groep was opgevangen door Lieutenant Colonel William Francis
Kynaston Thompson en Major Robert Henry Cain, de hoogste in rang
aanwezig, kreeg van hem de opdracht de verdediging met deze manschappen
te organiseren. William Thompson ging bij het HQ (hoofdkwartier)
voorraden organiseren en kreeg een nieuwe bevelhebber in de vorm van
Major Richard Thomas Henry Lonsdale met zich mee. De als zodanig
samengestelde eenheid kreeg de tijdelijke naam Lonsdale Force. Al
spoedig zou deze Lonsdale Force zich moeten verweren tegen troepen van
Kampfgruppe Spindler. Tijdens de gevechten die volgden was het dat
Lance Sergeant John Baskeyfield die, als enige overgeblevene van zijn
geschutbemanning, zich gewond en wel verweerde tegen aanvallen van
Duitse pantserwagens. Deze actie moest hij met zijn leven bekopen.
Ondanks de zware strijd, wist Lonsdale Force haar sector te behouden.
Wel moest men zich onder de aanhoudende Duitse druk steeds verder
terugtrekken richting de kerk van Oosterbeek en de omgeving er van.
Samen met William Thompsons Light Regiment trachtte men hier de
Duitsers van zich af te houden.
Vanuit het Westen was ook de 4th Parachute Brigade op weg naar
Oosterbeek. Om 13.10 uur was 10th Parachute Battalion de eerste die de
perimeter binnenkwam hoewel men een groot deel van haar sterkte was
verloren. Brigade Headquarters en 156th Parachute Battalion hadden het
zwaar tijdens de terugtocht vanwege de constante strijd met Duitse
troepen. Lieutenant Colonel Richard Des Voeux kwam hierbij om het leven
en Brigadier John Hackett nam tijdelijk zelf het bevel over het
bataljon. Uiteindelijk wist men de omsingeling door Duitse troepen te
doorbreken en terug te vallen binnen de posities van A Company van het
1st Battalion The Border Regiment.
B Company van 7th Battalion The King’s Own Scottish Borderers had de
nacht doorgebracht in Hotel Wolfheze en kreeg versterking van een klein
deel van 156th Parachute Battalion dat hier terecht was gekomen. In de
middag leidde Major Michael Forman zijn troepen naar het zuidwesten in
de hoop zich aan te kunnen sluiten bij anderen. Hierbij liep de eenheid
recht in een Duitse linie en werd gevangengenomen.
In kleine en grotere groepen vielen op 20 september de meeste restanten
van de 1st Airborne Division terug op Oosterbeek. Van de 10.000 man
sterke 1st Airborne Division lagen toen slechts ruim 3600 man in en
rond Oosterbeek. Met tekorten aan munitie en voorraden probeerde Roy
Urquhart zo goed en kwaad als het ging een verdediging op te zetten.
De westzijde van de Perimeter werd verdedigd door het bijna intacte 1st
Battalion The Border Regiment, ondersteund door Glider Pilots en Royal
Engineers. Het 7th Battalion King's Own Scottish Borderers hadden de
noordzijde in hun grip met het Reconnaissance Squadron als hun
rugdekking. Aan hun linkerflank lagen de Independent Company en de
restanten van het 4th Parachute Squadron. Deze gehele sector kwam onder
bevel te staan van Brigadier Philip Hicks.
De Oostelijke sector werd door Brigadier John Hackett gereorganiseerd
vanuit diverse groepen paratroepers met in het zuiden Lonsdale Force,
gesteund door het geschut van de 1st Airlanding Light Regiment. Tussen
Lonsdale Force en de Nederrijn lag een stuk onverdedigd gebied dat
moeilijk begaanbaar was, maar kon worden bestreken met machinegeweren
en patrouilles. Het kruispunt van de Utrechtseweg en de Stationsweg
werd verdedigd door het 10th Parachute Battalion met ten noorden van
hen 156th Parachute Battalion langs de Stationsweg. Hiertussen werden
twee Squadrons van het Glider Pilot Regiment en de 250th Light
Composite Company gelegerd. Roy Urquhart vestigde zijn Divisional
Headquarters definitief in Hotel Hartenstein. Zijn opdracht was simpel,
houd de vijand tegen tot XXX Corps arriveerde.
Gedurende de gehele dag kreeg met name het 1st Battalion The Border
Regiment het hard te verduren van Duitse aanvallen door Kampfgruppe Von
Tettau. Rond 10.00 uur werd A Company zwaar aangevallen door infanterie
en een stuk gemechaniseerd geschut. C Company kwam vervolgens onder
zware druk te staan en moest verschillende posities prijsgeven. Door
sterke tegenaanvallen wist men de meeste posities te heroveren en toen
een stuk antitankgeschut het gemechaniseerde kanon wist uit te
schakelen trokken de Duitsers terug.
In de sector van het 7th Battalion The King’s Own Scottish Borderers
was het relatief rustig. Een patrouille gelukte het twee Duitse tanks
in een hinderlaag te lokken en één er van met het antitankgeschut uit
te schakelen. Roy Urquhart had ondertussen contact weten te leggen met
de leiding van XXX Corps en geregeld dat de Poolse parachutisten niet
ten zuiden van de verkeersbrug zouden worden gedropt maar nabij Driel.
Major General Stanislaw Sosabowski en zijn 1st Polish Independent
Parachute Brigade Group was immers nog steeds niet naar het
strijdgebied getransporteerd vanwege de mist in Engeland. De drop zou
deze middag plaatsvinden. De Polen moesten nu bij Driel landen en dan
het veer Driel-Heveadorp gebruiken om over te steken naar Oosterbeek.
Door slecht weer werd de drop echter wederom 24 uur uitgesteld.
Een poging van de RAF om met 160 Short Stirling bommenwerpers en
Douglas Dakota transportvliegtuigen de 1st Airborne Division te
bevoorraden ging wel door. De dagen ervoor hadden de transporten de
voorraden bij de Duitsers gedropt, aangezien ze niet op de hoogte waren
dat de landings- en dropzones al in Duitse handen waren. Divisional
Headquarters had voor woensdag echter wel contact kunnen leggen met de
buitenwereld en de RAF zou de voorraden binnen de perimeter droppen.
Toch was er binnen de RAF nog de nodige onduidelijkheid en 33
toestellen dropten hun voorraden boven LZ-Z en die vielen in Duitse
handen. Toch kon de helft van alle voorraden nog in Britse handen
terechtkomen.
Hoewel de brug bij Arnhem nog in Britse handen was, begon gebrek aan
voedsel, water en munitie zorgwekkende vormen aan te nemen. Doordat de
troepen volledig van de buitenwereld waren afgesloten, werd de uitkomst
van de strijd hier eigenlijk al duidelijk. Zonder doorbraak van
buitenaf, moest de brug worden opgegeven. Bij het eerste daglicht
hadden Duitse sluipschutters en machinegeweer teams zich zodanig
gepositioneerd dat nagenoeg de gehele perimeter rond de brug door hen
kon worden bestreken. Deze posities waren zodanig gekozen dat de
Britten aan beide zijden van de brugoprit van elkaar geïsoleerd
raakten. Artillerie- en mortiervuur bleef onophoudelijk op de Britten
neerdalen en de Duitsers bleven gecombineerde infanterie en gepantserde
aanvallen uitvoeren. De infanterieaanvallen konden door de Britten nog
redelijk worden afgehouden, maar de Duitse tanks hadden nagenoeg vrij
spel.
John Frost wist kortstondig radiocommunicatie met Roy Urquhart te
plegen waarbij het hem duidelijk werd dat hij van de rest van de 1st
Airborne Division geen hulp kon verwachten, de enige redding voor John
Frost en die van de rest van de 1st Airborne Division rustte op de
komst van XXX Corps. Gedurende de gevechten raakten Lieutenant Colonel
John Frost en Major Doug Crawley (B Company, 2nd Parachute Battalion)
dusdanig gewond dat John Frost zich genoodzaakt zag het bevel over te
dragen aan Major Freddie Gough van het Reconnaissance Squadron. De
perimeter werd ondertussen steeds kleiner en besloten werd alle
beschikbare manschappen terug te trekken naar de posities van het 1st
Parachute Battalion Headquarters. Van hieruit kon met de brug blijven
bestoken en alle vuurkracht concentreren op de omgeving. Desondanks kon
niet voorkomen worden dat het de Duitsers lukte om vanaf dat moment
pantservoertuigen de brug te laten passeren. Juist op dat moment
begonnen enkele kilometers naar het zuiden, eveneens Britse tanks de
brug bij Nijmegen te passeren.
Voor John Frost en Freddie Gough was het duidelijk dat iedere verdere
tegenstand alleen maar onnodig bloedvergieten zou opleveren. Besloten
werd met de Duitsers te onderhandelen om de gewonden, inclusief John
Frost uit het strijdgebied te evacueren en in krijgsgevangenschap te
begeven. Een bestand van twee uur werd overeengekomen waarin de
gewonden werden afgevoerd in een gezamenlijke operatie van Britten en
Duitsers. Major Digby Tatham-Warter nam het bevel op zich van de
overgebleven troepen en na de evacuatie begon het artillerie- en
mortierbombardement weer alsof er niets was gebeurd. Major Digby
Tatham-Waters splitste zijn troepen in twee en gaf hen opdracht dekking
te zoeken en pas de strijd te hervatten als dit mogelijk was.
Met de inname van de Waalbruggen kon XXX Corps troepen de Betuwe in
brengen. De dag ervoor was de opmars afgebroken omdat er nog maar
weinig Britse tanks waren overgestoken en de Duitsers direct na het
spoorviaduct in Lent een afweerlinie met anti-tank geschut hadden
opgesteld
Ook de Duitsers hadden ondertussen een behoorlijke verdediging de
Betuwe in kunnen dirigeren. Eerst via het veer bij Pannerden en
gedurende de 21e ook volop via de in bezit genomen Rijnbrug bij Arnhem.
Na de nacht te hebben doorgebracht bij het Lentse bruggenhoofd, keerden
de tanks van Carrington in de vroege ochtend terug naar Nijmegen. Ze
werden afgelost door tanks van het 2nd Armoured Battalion Irish Guards
en het 3rd (Infantry) Battalion Irish Guards die posities innamen voor
de uitbraak richting Arnhem. Zij waren om 03.00 uur de verkeersbrug
overgetrokken. Het 153rd (Leicester Yeomanry) Field Regiment, Royal
Artillery, trok met acht stuks gemotoriseerde 25 pond geschut de
Waalbrug over om als vuursteun te dienen voor de opmars die zou worden
aangevoerd door het 2nd Battalion, Irish Guards. Voor de opmars naar
Arnhem werd gekozen voor de Griftdijk van Lent naar Elst. Bekend was
dat bij station Ressen-Bemmel zes Duitse 88 mm kanonnen waren opgesteld
en dat er een linie door de Duitsers was opgetrokken om de weg naar
Elst te blokkeren. Hiertoe had men langs de stationsstraat van Ressen
naar Oosterhout geschut en infanterie samengetrokken. Deze linie sloot
aan op een inderhaast opgetrokken verdedigingslijn met anderhalf
bataljon van het SS-Panzergrenadier-Regiment 22 ten zuiden van Bemmel,
één bataljon SS-Panzergrenadier-Regiment 21 bij De Heuvel ten noorden
van Bemmel, restanten van Kampfgruppe Euling bij Haalderen, II.
Abteilung, SS-Panzer-Regiment 10 bij Bemmel, 1. Kompanie,
SS-Panzer-Pionier-Abteilung 10 ten oosten van Bemmel.
De 5. Fallschirmjäger-Kompanie (Oberst Johann Hemsoth) en restanten van
Kampfgruppe Hartung bevonden zich ten noordoosten van Bemmel tussen De
Heuvel en de Aam. De restanten van Gräbner’s troepen, nu onder bevel
van SS-Hauptsturmführer Karl-Heinz Recke bevonden zich in Elst. De
beide Kampfgruppen Hemsoth en Hartung bevonden zich bij de Heuvel en
bij Ressen. Qua vuursteun konden de Duitse troepen gebruik maken van
III. Abteilung en IV. Abteilung, SS-Panzer-Artillerie-Regiment 10 bij
Pannerden en Angeren. De II. Abteilung van hetzelfde regiment lag bij
Flieren en stond onder direct bevel van SS-Sturmbannführer Fritz Haas,
de bevelhebber van het regiment. Bij Doornenburg lag ook de
SS-Panzer-Flak-Abteilung 10. Het totale afweerscherm werd aan de
Oostzijde bezet door de troepen ingedeeld bij de V. Abteilung,
SS-Artillerie-Ausbildungs und Ersatz-Regiment onder Waffen-SS.htm"> Oskar Schwappacher
dat bij Oosterhout lag.
Bij het spoorwegviaduct in Lent stond om 13.00 uur No. 1 Squadron
(Major Michael James Palmer O’Cock), gevolgd door No. 2 Squadron (Major
Edwin G. Tyler) met de manschappen van No. 4 Company (Major John S.O.
Haslewood). No. 3 Squadron (Major Desmond Fitzgerald) kwam hierachter
en vervoerde manschappen van No. 2 Rifle Company (Major Alec Hendry).
Tot slot werd No. 1 Company, 3rd Battalion Irish Guards hierachter door
vrachtwagens vervoerd. Na een artilleriebombardement ving de opmars om
13.30 uur aan.[84] Alles ging
voortvarend tot men bij de Groenestraat aankwam. Tussen de Groenestraat
en de Stationsstraat namen de Duitsers de colonne onder vuur. De
voorste drie tanks werden onmiddellijk uitgeschakeld door het Duitse
antitankgeschut en de begeleidende infanterie werd direct onder vuur
genomen. De Duitse linie bleek hier zeer sterk te zijn. De Duitsers
hadden hier het gevreesde 88 mm geschut, 75 mm luchtafweergeschut, 20
mm luchtafweergeschut en gemechaniseerd geschut samengebracht.
Door de vernielde tanks werd de doorgang nu geblokkeerd en de
hierachter vastlopende tanks konden onvoldoende gericht vuur
uitbrengen. De vastgepinde Britten lukte het niet om luchtsteun te
krijgen wegens defecte radioapparatuur. Artilleriesteun kreeg men pas
om 17.00 uur. Om 19.00 uur kreeg men het bevel terug te trekken
richting Lent en te wachten op versterking van infanterie.
De 43rd (Wessex) Division (Major General Gwilym Ivor Thomas) kreeg
opdracht de Betuwe in te trekken. Zij waren echter nog tussen Grave en
Nijmegen waardoor de opmars wederom werd vertraagd. De vastgelopen
Guards bij Lent/Oosterhout hadden bijna eerste rang zicht op een
schouwspel dat zich tijdens hun strijd ontvouwde. Om 17.20 uur begon
bij Driel de landing van de 1st Polish Independent Parachute Brigade
Group (Major General Stanislaw Sosabowski).
Ook nu ging het weer mis bij het opstijgen in Engeland: 41
transporttoestellen met ruim 500 para's keerden terug vanwege het
slechte weer. De overige landden rond 17.20 uur bij Driel. Het
landingsterrein lag even ten oosten van Driel, tussen Driel en de weg
van Elst naar Arnhem. Bij de landing zelf kwamen de Polen vrijwel
direct onder vuur te liggen. De komst van de luchtarmada was door de
Luftwaffe gesignaleerd en die stuurde diverse jachtvliegtuigen op pad.
Messerschmitt Me 262 jagers van II. Jagdkorps, Luftflotte
3[85], waren de eersten die de
vliegtuigen aanvielen. Luchtdoelgeschut rond Arnhem en Elst, dat nog
was versterkt met de Flak-Abteilung Von Svoboda (Oberstleutnant Hubert
Edler von Svoboda) en Artillerie-Regiment 191, mengden zich in het
afweervuur.
Wilhelm Bittrich reageerde direct op de nieuwe luchtlandingen en
reorganiseerde snel zijn troepen in de Betuwe. Hij liet hen een
afweerlinie opbouwen ten oosten van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen.
Deze linie, Sperrverband Harzer genaamd, werd ten noorden van de
Nederrijn bezet door Kampfgruppe Krafft en ten zuiden van noord naar
zuid door Bataillon Schörken (Hauptmann Otto Schörken), 14.
Schiff-Stamm-Abteilung (Fregattenkapitän Peter Hauth),
Festungs(MG)-Bataillon 41 en III. Bataillon, SS-Grenadier-Regiment
Landstorm Nederland (SS-Obersturmbannführer Hermann Delfs). Het bevel
over deze linie kreeg Oberst Egon Gerhard (Panzergrenadier-Ausbildungs
und Ersatz-Regiment 57). Bataillon Schörken was afkomstig van de 116.
Panzer-Division en wel Panzergrenadier-Ersatz und Ausbildungs-Bataillon
60. Gerhard zelf vestigde zich in Elden. Tanks van de 5. Kompanie,
SS-Panzer-Regiment 9 werden aan het Sperrverband toegevoegd ter
versterking. Dit Sperrverband Harzer was niet direct op 21 september
compleet aangezien enkele eenheden nog van elders aangevoerd moesten
worden of elders in gevecht waren, maar zou de komende dagen verder
vorm krijgen en nog verder versterkt worden. Zo werden op later moment
een SS-Sicherungs-Kompanie en Festungs(MG)-Bataillon 37 nog toegevoegd.
Desondanks lukte het de Polen, eenmaal op de grond, zich redelijk
eenvoudig te reorganiseren. Het 3rd Parachute Battalion trok direct
naar hun doel langs de oever van de Nederrijn en het 2nd Parachute
Battalion trok direct naar het veer Driel-Heveadorp. Aangekomen bij het
veer bleek dat deze uit de vaart was en er geen veerboot te bekennen
viel. Stanislaw Sosabowski was nog niet op de hoogte dat aan de
overzijde de strijd tot gevolg had gehad dat de veerstoep aldaar in
Duitse handen was en de Polen kwamen dan ook nagenoeg direct onder vuur
te liggen. Achteraf bleek dat de
veerbaas, toen hij zich realiseerde dat de Duitsers de Westerbouwing
veroverden, zijn veerboot tot zinken had gebracht om te voorkomen dat
de Duitsers die zouden gebruiken zoals ze in Pannerden deden.
Major General Roy Urquhart had de landing van de Polen gadegeslagen
vanuit Oosterbeek maar kon geen radiocontact leggen. De locatie Driel
was door Roy Urquhart voorgesteld zodat de Polen zijn troepen in
Oosterbeek konden versterken.[86] Zijn
Poolse Liaisonofficier, Captain Ludwik Zwolanski bood aan de Rijn over
te zwemmen en bericht naar Stanislaw Sosabowski te brengen. Het bericht
behelsde dat Roy Urquhart een poging zou ondernemen de Westerbouwing en
het veer aan de Noordzijde te heroveren en dat hij vlotten liet maken
om de Poolse voertuigen over te zetten. De herovering mislukte en ook
het maken van de vlotten duurde langer dan verwacht. Aan Poolse zijde
trachtte men ondertussen middelen te vinden om de rivier over te steken.
Ook deze poging lukte niet voor de volgende dag en Stanislaw Sosabowski
liet zijn Brigade het dorp Driel inrichten ter verdediging voor de
nacht.
Rond 12.00 uur[87] werden bij de
Rijnbrug in Arnhem de laatste Britse verzetshaarden opgerold door
Kampfgruppe Brinkmann en Kampfgruppe Knaust. De Duitsers hadden weer
volledige controle over deze brug. Kampfgruppe Knaust kreeg direct het
bevel de brug te passeren. Al snel werden zij gevolgd door andere
eenheden. De schwere Panzer-Kompanie Hummel met PzKpfw VIb Königstiger en I. Bataillon,
SS-Panzergrenadier-Regiment 21 hadden bij de strijd om de brug de
doorslag gegeven en konden nu in de Betuwe worden ingezet. Om 16.15 uur
trok Kampfgruppe Knaust de Betuwe in en ging via Elden naar Elst.
Kampfgruppe Knaust was ondertussen een behoorlijke strijdmacht
geworden. De I. Abteilung, SS-Panzer-Regiment 9 met Panther tanks en
gemotoriseerd geschut was toegevoegd, evenals de schwere
Panzer-Kompanie Hummel van Hauptmann Hans Hummel met Tiger tanks. Tot slot waren een restant
van Viktor Gräbner’s eenheid en 3. Kompanie, Panzergrenadier-Regiment
21 aan de Kampfgruppe toegevoegd.
Rond 17.00 uur arriveerde Kampfgruppe Knaust in Elst en vroeg in de
avond was men bij Ressen. Kampfgruppe Knaust nam direct de Sperrlinie
tussen Elst en Lent over van de aldaar aanwezige troepen. Major
Hans-Peter Knaust haalde deze echter niet weg, maar versterkte hun
linies met zijn eigen troepen en tanks. De 5. Panzer-Kompanie van
Oberleutnant Wilhelm Mielke werd naar Oosterhout, iets ten westen van
Lent, gezonden om dit dorp te verdedigen. De hoofdmacht van Kampfgruppe
Knaust trok zich echter terug naar Elst. Hans-Peter Knaust vond
namelijk het gebied tussen Elst en Lent ongeschikt voor zijn tanks om
te manoeuvreren. Indien de geallieerden zouden oprukken naar Arnhem,
was hij ervan overtuigd dat ze dit via Elst zouden doen. Hij zorgde
daarom voor versterking van de al aanwezige Sperrlinie bij Ressen en
richtte Elst in als zijn hoofdverdediging. Om de nodige artilleriesteun
te kunnen geven aan de Kampfgruppe Knaust en Sperrverband Harzer, werd
bij Elden en Rijkerswoerd een detachement van Artillerie-Regiment 191
(Hauptmann Karl Baan), Flak-Abteilung Von Svoboda en
SS-Werfer-Abteilung 102 van SS-Nebelwerfgruppe Nickmann
(SS-Hauptsturmführer Alfred Nickmann) opgesteld.[88] Tussen Sperrverband Harzer en Kampfgruppe Knaust werd
Kampfgruppe Brinkmann (SS-Panzer-Aufklärungs-Abteilung 10,
SS-Sturmbannführer Heinz Brinkmann) gepositioneerd.
Bij de Rijnbrug in Arnhem was op donderdag 21 september de situatie
dusdanig verslechterd dat de strijd werd opgegeven. Hiermee kregen rond
12.00 uur die dag[89] de Duitsers de
Rijnbrug volledig en ongeschonden in handen en konden ze deze
ongehinderd gebruiken om hun troepen in de Betuwe verder te versterken.
Door het wegvallen van het verzet bij de Rijnbrug, konden de overige
Duitse troepen bij Arnhem zich volledig richten op de bij Oosterbeek
teruggedrongen Britse 1st Airborne Division.
Bij Oosterbeek waren de Duitse troepen om 08.00 uur begonnen met
aanvallen op de Perimeter. Bij Restaurant Westerbouwing, werd B Company
van het 1st Battalion The Border Regiment volledig verrast door een
aanval met tanks en infanterie van het Hermann Göring Regiment. Met
Bren guns wist men de infanterie van zich af te houden maar moest onder
druk van de tanks de verdediging prijsgeven. Het 1st Battalion The
Border Regiment ondernam nog drie pogingen de Westerbouwing te
heroveren, maar alle mislukten. Door de Duitse verovering van de
Westerbouwing, was het veer Driel-Heveadorp nu in Duitse handen en was
de Perimeter danig geslonken. Ook dreigde hierdoor de verbinding met de
Nederrijn te worden afgegrendeld. Major Charles Breese organiseerde
echter een groep, bekend als Breeseforce met onder andere twee pelotons
van A Company, No. 17 Platoon van C Company 2nd Battalion The South
Staffordshire Regiment en diverse paratroepers. Het gelukte een stevige
verdediging richting de oever van de Nederrijn op te zetten. A Company,
C Company en D Company van het 1st Battalion The Border Regiment waren
eveneens onder zwaar Duits artillerie- en mortiervuur komen te liggen.
A Company kwam onder zware druk van Duitse infanterie te staan maar
wist deze gedurende de dag en nacht tegen te houden.
Ook C Company dreigde onder de voet te worden gelopen, maar door
gewaagde tegenaanvallen wisten ook zij de Duitse aanvallers van zich af
te houden. D Company, die direct naast de Westerbouwing lag,
kwam onder druk van infanterie en tanks te staan, maar wist met hun
antitankgeschut uiteindelijk één van de aanvallende tanks uit te
schakelen, waarop de aanvallers zich terugtrokken.
Ook in de Oostelijke sector kwam Lonsdale Force onder Duitse druk te
staan van infanterie en tanks. Ten koste van behoorlijke verliezen wist
men deze echter af te slaan, waarbij Major Robert Cain op dat moment
het bevel over het 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment voerde.
Het 10th Parachute Battalion in het noorden kreeg eveneens met zware
tegenaanvallen te maken langs de Utrechtseweg. Duitse aanvallen met een
gemechaniseerd kanon maakten zo veel slachtoffers dat het 10th
Parachute Battalion nagenoeg werd uitgeschakeld als eenheid. Hierbij
kwamen de meeste bevelhebbers om of raakten gewond. Groepjes militairen
onder bevel van Captain Peter Roderick MacGregor Barron van de 2nd
Airlanding Anti-Tank Battery, wisten hun posities echter vast te houden
tot Brigadier John Hackett de 21st Parachute Company naar hen kon
sturen om de posities over te nemen. Dankzij dit alles gelukte het de
Duitse aanvallers niet om belangrijke terreinwinst te boeken.
Rond Hotel Dreijeroord vond deze dag de laatste grote Duitse aanval
plaats op de posities van het 7th Battalion The King’s Own Scottish
Borderers die het als White House in hun verdediging hadden opgenomen.
Uiteindelijk werd gedurende de volgende ochtend deze aanval afgeslagen
doordat twee Pelotons van het 1st Battalion The Border Regiment hen
te hulp kwamen.
Om 16.30 uur lanceerden de Duitsers een grote infanterie aanval waarbij men
diep in de verdediging van het 1st Battalion The Border Regiment
doordrong, die de aanval met man tegen man bajonetgevechten terugdrong.
Alle verloren terrein kon hiermee worden heroverd. De aanvallen hadden
echter dusdanig veel van hen geëist dat zij gedwongen waren zich
iets verder naar het zuiden terug te trekken teneinde een compactere
verdediging op te zetten. Major General Roy Urquhart besloot hierop
zijn verdediging compacter te maken en liet enkele eenheden die nu in
gevaar kwamen, de Independent Company en het 4th Parachute Squadron,
voorlopig in reserve gaan.
Een nieuwe bevoorrading van de Perimeter vanuit de lucht met 117 Short
Stirling en Douglas Dakota toestellen werd, ondanks geallieerde
luchtsuperioriteit, door Messerschmitt Me 109 en Focke Wulf Fw 190
jagers van de Luftwaffe ernstig bemoeilijkt. De meeste van de gedropte
voorraden kwamen in Duitse handen terecht.
De 1st Airborne Division had een zware dag op deze 21e september, maar
buiten het verlies van de Westerbouwing en kleine correcties om de
verdediging beter te organiseren, was de Perimeter rond Oosterbeek
nagenoeg onaangetast. De Duitse verliezen bij de aanvallen waren zo
hoog gebleken dat dit de tactiek van de aanval door de Duitsers de
hierop volgende dagen zou beïnvloeden. Ernstiger was echter dat ook de
verliezen aan Britse zijde aanzienlijk waren en de voorraden steeds
verder uitgeput raakten.
Toch had de dag ook nog enkele lichtpuntjes: Division Headquarters had
eindelijk contact weten te leggen met XXX Corps en de 1st Airborne
Divisional Headquarters Royal Artillery had direct contact met het 64th
Medium Regiment en het 52nd (Bedfordshire Yeomanry) Heavy Regiment van
XXX Corps. Door de ontwikkelingen rond Nijmegen en de volgende dagen in
de Betuwe zou dit 64th Medium Regiment een rol gaan spelen in de strijd
in Oosterbeek. Langs de corridor van XXX Corps in Brabant lukte het bij
Sint-Oedenrode de Duitsers verder terug te dringen. Een tegenaanval bij
Schijndel van Kampfgruppe Huber werd afgeslagen en Schijndel werd
veroverd. Een nieuwe aanval, ditmaal van Kampfgruppe Jungwirth, kon
eveneens worden afgeslagen. Geldrop en Nederwetten werden ingenomen en
Panzer-Brigade 107 werd bij Nuenen gedwongen zich terug te trekken naar
Helmond. Door druk van de geallieerden aldaar, werd Berndt-Joachim
Freiherr von Maltzahn gedwongen zijn brigade nog verder terug te
trekken en kreeg hij bevel zich bij Kampfgruppe Walther te voegen. VIII
Corps wist de Zuid-Willemsvaart over te steken en een bruggenhoofd bij
Someren-Asten te vestigen waar zij tegenover Kampfgruppe Heinke en de
7. Fallschirmjäger-Division kwamen te liggen. Om de Zuid-Willemsvaart aldaar over te steken werd een ware slag om Sluis 11 uitgevochten. XII Corps was minder ver
opgeschoten en bevond zich nog ten zuiden van Wintelre. Al met al liep
de voortgang van deze corridor dus… dagen achter op het masterplan van
Montgomery.
Gedurende de nacht was eindelijk de 43rd (Wessex) Infantry Division
(Major General Gwilym Ivor Thomas) in Nijmegen gearriveerd. De divisie
kreeg direct de opdracht om de Betuwe in te trekken. De infanteristen
moesten de Irish Guards bij Lent/Ressen helpen door te breken en zo
spoedig mogelijk de 1st Airborne Division bij Oosterbeek ontzetten. Om
06.17 uur dienden zij hun opmars in te zetten.
De 214th Infantry Brigade (Brigadier Hubert Essame) zou via de
spoorbrug en de Oosterhoutsedijk naar Oosterhout oprukken en moest
daarna via Driel naar het Drielseveer trekken. Hierbij kreeg ze
tanksteun van C Squadron (Major A.W.P. Peter Herbert) van het 2nd
Battalion, The Household Cavalry Regiment. De 129th Infantry Brigade
(Brigadier Gerard H.L. Mole) diende via de verkeersbrug en de Griftdijk
naar de Irish Guards bij Lent/Ressen op te trekken en via Elst naar het
noorden te gaan. De 130th Infantry Brigade (Brigadier Ben B. Walton)
nam de verdediging van de Waalbruggen op zich, terwijl de Nederlandse
Prinses Irene Brigade de bewaking van de brug bij Grave op zich nam. De
oversteek en opmars van 214th Infantry Brigade wilde men al gedurende
de nacht laten beginnen, maar dit mislukte omdat de Somerset Light
Infantry (Prince Albert’s) in Nijmegen de weg kwijtraakte en terecht
kwam op de verkeersbrug in plaats van bij de spoorbrug.[90]
Major Peter Herbert vond het noodzakelijk zo snel mogelijk de Polen bij
Driel te bereiken en wilde niet wachten op de Somerset Light Infantry.
Hij poogde langs twee routes de Polen te bereiken. No. 4 Troop
(Lieutenant D. Corbett) probeerde via Bemmel een route te vinden, maar
liep daar al snel vast op een Duitse afweerlinie. No. 5 Troop (Captain
Richard J. Wrottesley) trok via een omweg naar het westen, waarbij de
manschappen de dijk volgden tot Slijk-Ewijk en vervolgens binnendoor
trokken over Andelst, Zetten, Indoornik en Heteren naar Driel. Zonder
ook maar enige tegenstand te ondervinden, wisten ze om 08.00 uur
contact te maken met de Polen bij Driel. No. 2 Troop (Lieutenant Arthur
V. Young) nam dezelfde route als No. 5 Troop en kwam onderweg enkele
Duitse tanks tegen die leken te zijn uitgeschakeld.[91] Dit was echter niet het geval; door puur geluk werden
de verkenningswagens niet opgemerkt door de rustende Duitsers. Om 09.00
uur wisten ook zij Driel zonder enige tegenstand te bereiken.
De Duitsers zaten echter niet stil en Kampfgruppe Brinkmann was de
eerste die deze dag een aanval vanuit Elst ondernam op de Polen bij
Driel. Commandant Heinz Brinkmann was op dat moment niet op de hoogte
dat de Polen versterking hadden gekregen van Britse pantserwagens en
liep dan ook onverwacht op tegen Poolse parachutisten die gesteund
werden door pantserwagens. Heinz Brinkmann werd gedwongen zijn aanval
te staken en trok zich terug ten oosten van de spoorlijn
Arnhem-Nijmegen tussen Elst en De Laar.
Ondertussen ging men aan Pools-Britse kant verder met het trachten te
realiseren van een oversteek naar Oosterbeek. Doordat vanuit Nijmegen
meer troepen en materieel de Betuwe in kon worden getransporteerd, werd
gezocht naar een plek in de Nederrijn om eventueel met DUKW’s te kunnen
oversteken. No. 2 Troop commandant Young werd hiermee belast en liep
bij zijn speurtocht langs de oever van de Nederrijn om 13.30 uur tegen
Lieutenant Colonel Edward C.W. Myers en Lieutenant Colonel Charles
Mackenzie aan. Deze twee stafofficieren van Urquhart waren met een
bootje de rivier overgestoken om contact te leggen met de Polen. Zij
waren door Urquhart gezonden om de Britten en Polen ervan te overtuigen
dat de situatie bij Oosterbeek onhoudbaar was geworden en dat men
eerder aan evacuatie dan aan versterking moest denken. Overtuigd van de
hachelijke situatie besloot Brian Horrocks direct alles in het werk te
stellen om te komen tot een evacuatie. Terwijl de Britten en Polen
zochten naar boten en een geschikte locatie voor een evacuatie, werd in
Nijmegen het 5th Battalion, The Duke of Cornwall's Light Infantry
(Lieutenant Colonel George Taylor) in gereedheid gebracht om zodra de
situatie het toeliet onverwijld naar Driel te trekken om de evacuatie
te begeleiden. Dit bataljon zou hierbij steun krijgen van B Squadron
(Major David Richards), 4th/7th Royal Dragoon Guards. Hiertoe diende
echter eerst een bres in de Duitse Sperrlinie te worden geslagen.
Hiervoor besloot men gebruik te maken van de aanval die door 214th
Infantry Brigade en 129th Infantry Brigade op 22 september werd
ondernomen.
No. 1 Troop van C Squadron (Major A.W.P. Peter Herbert) van het 2nd
Battalion, The Household Cavalry Regiment, was evenals de andere Troops
in de hele vroege ochtend van 22 september op pad gegaan. Op de
Waaldijk bij Oosterhout liepen de troepen echter vast op een
verdediging van Mielke met tanks en infanterie. Onder dekking van een
rookgordijn lukte het de verkenningseenheid zich terug te trekken met
steun van tanks van A Squadron (Captain John Stirling), 4th/7th Royal
Dragoon Guards. De Duitsers verdedigden Oosterhout en lagen hiermee
direct in de opmarsroute van 214th Infantry Brigade. De opmars moest
echter doorgang vinden omdat dit de flank was van de opmars van 129th
Infantry Brigade via Ressen naar Elst en de opmarsroute voor 5th
Battalion DCLI naar Driel.
Om 08.30 opende 214th Infantry Brigade de aanval op Oosterhout. In de
voorhoede bevond zich het 7th Battalion the Somerset Light Infantry
(Prince Albert’s) (Lieutenant Colonel H.A. Borradaile), gevolgd door
het 1st Battalion The Worcestershire Regiment (Lieutenant Colonel R.E.
Osborne Smith). Vuursteun aan de Somersets werd gegeven door A
Squadron, 4th/7th Royal Dragoon Guards. De aanval liep echter al snel
vast op de Duitse verdediging. Meter voor meter, gebruikmakend van de
vele sloten in het gebied, trachtte men dichter bij Oosterhout te
komen. De vooruitgang stokte echter vlak voor het dorp en besloten werd
om zware artilleriesteun aan te vragen. Vanaf 15.05 uur regende het
granaten op de Duitse linies. Om 15.05 begon het artilleriebombardement op de Duitse linies.
Het werd elke 20 minuten noordwaarts verlegd en eindigde om 16.00 uur .
Ondertussen trokken de Somersets achter dit artillerievuur en met
tanksteun naar voren. Pas om 17.00 uur was Oosterhout ingenomen. De
restanten van de 5. Panzer-Kompanie van Mielke trokken zich terug naar
Elst. Om 18.30 achtten de Britten het veilig genoeg om 5th Battalion
Duke of Cornwall's Light Infantry op weg naar Driel te sturen. De troepen verdeelden zich in twee
kolonnes, de ene trok via Slijk-Ewijk en Valburg naar Driel en de
tweede zou volgen zodra de eerste op voldoende afstand was. De eerste
kolonne ondervond weinig problemen en bereikte rond 19.00 uur Driel, de
tweede kolonne volgde om 20.30 uur in Driel met eveneens weinig
tegenstand. Men moest de omslachtige route via Slijk-Ewijk en Valburg
nemen omdat de aanval van de naburige 129th Infantry Brigade volledig
was vastgelopen.
De 129th Infantry Brigade was om 08.00 uur aan haar opmars begonnen waarbij 4th Battalion The Wiltshire Regiment (Lieutenant Colonel E.L. Luce), met steun van B Squadron, 13th/18th Royal Hussars diende op te rukken naar Elst. Het 5th Battalion The Wiltshire Regiment en het 4th Battalion The Somerset Light Infantry zouden hierna de opmars richting Arnhem overnemen. Al spoedig liep de opmars vast op de Duitse Sperrlinie langs de stationsstraat van Ressen naar Oosterhout, dezelfde als waar een dag eerdere de Irish Guards op vastliepen. Deze Sperrlinie was ondertussen versterkt met infanterie en Panthertanks. De Duitse tanks waren strategisch zo opgesteld dat er geen doorkomen aan was via de smalle en hooggelegen Griftdijk. Verscheidene Britse tanks werden uitgeschakeld en de enige optie bleek om zich vooralsnog in te graven tegenover de Duitse linie. Gedurende de nacht werd nog getracht langs de spoordijk een omsingelende beweging te maken, maar deze liep vast bij station Ressen-Bemmel. Wederom was het de Duitsers gelukt met deze Sperrlinie tussen Ressen en Oosterhout de Britse opmars tegen te houden. Op dat moment was men bij deze Sperrlinie nog niet op de hoogte dat de Britten Oosterhout al waren gepasseerd.
Urquhart ontving om 07.40 uur het bericht dat de 43rd (Wessex) Infantry
Division zijn richting uit was gezonden.
Tot de conclusie gekomen dat aanvallen met infanterie en tanks op de
Perimeter rond Oosterbeek, alleen succes zouden hebben tegenover grote
verliezen, besloot het Duitse bevel om dezelfde tactiek toe te passen
als men in Arnhem had toegepast. Men begon de perimeter te bestoken met
artillerie- en mortierbombardementen, terwijl sluipschutters langs de
gehele linie iedere bewegingsvrijheid trachtten teniet te doen.
Tussendoor werden op verschillende plaatsen kleine aanvallen met
infanterie en tanks uitgevoerd om de zwakke plekken in de verdediging
te ontdekken. Dat dit niet zonder gevaar was, kon worden afgeleid uit
het feit dat diverse tanks hierbij ten prooi vielen aan het goed
opgestelde antitankgeschut en het slimme gebruik van PIAT's in en rond
de perimeter. Bittrich gaf ondertussen het bevel dat de Britten bij
Oosterbeek deze dag opnieuw moesten worden aangevallen.
De strijd in Oosterbeek van de restanten van de 1st Airborne Division
was op dit moment vooral een overlevingsstrijd geworden in de hoop zo
veel mogelijk manschappen te kunnen evacueren. Kampfgruppe Von Tettau
bevond zich rond de gasfabriek, langs de Van Borsselenweg richting het
noorden. Hierop aansluitend trok Kampfgruppe Bruhn samen met het II.
Bataillon, Sicherheits-Regiment 908 (Major Junghans) verder richting
Oosterbeek. Aan de oostzijde van hotel Schoonoord in Oosterbeek lagen
de Kampfgruppe Spindler en Kampfgruppe Möller. Door de uiterwaarden en
langs de Benedendorpseweg rukten Kampfgruppe von Allwörden, Kampfgruppe
Harder en Kampfgruppe Weber steeds verder op. De ring rond Oosterbeek
dreigde zich te sluiten en het gebied waarbinnen de Britten nog strijd
leverden werd steeds kleiner.
Wilhelm Bittrich bracht om zowel de Britten bij Oosterbeek als de Polen
bij Driel en de Britse dreiging vanuit Nijmegen te kunnen weerstaan,
een nieuwe scheidslijn aan in de Duitse defensie. Kampfgruppe Harzer
(9. SS-Panzer-Division) kreeg het bevel over het noordwestelijk front
en de 10. SS-Panzer-Division over het zuidoostelijk front. Alle
aanwezige troepen werden onder bevel van deze divisies gebracht. De
scheidslijn liep van Valburg-Noord, via Elst-Noord, Rijkerswoerd en
Klein Holthuizen naar Westervoort aan de IJssel.
Rond 21.00 uur trachtten de Polen manschappen en voorraden over te
zetten met hulp van eenheden van 5th Battalion Duke of Cornwall's Light Infantry. Aan de overkant van de
Nederrijn werden zij geholpen door 9th Field Company, Royal Engineers
en No. 3 Troop, 4th Parachute Squadron RE (Captain Henry F. Brown). De
oversteekplaats lag echter in het volle zicht van Duitse eenheden. Toch
lukte het om 52 Poolse para’s over te brengen die zich bij de Britten
in Oosterbeek konden aansluiten. Om 03.00 uur moesten verdere
overzetpogingen gestaakt worden. De bootjes die beschikbaar waren,
waren tegen die tijd door beschadigingen onbruikbaar geworden.
Ondertussen hadden de Duitsers in Brabant en Limburg niet stilgezeten.
De corridor van XXX Corps diende opnieuw te worden aangevallen. Op 22
september was gekozen voor een geconcentreerde aanval met de verovering
van Veghel, het blokkeren van de Britse opmarsroute en de vernietiging
van de bruggen over de Zuid-Willemsvaart en de Aa als doel. Aan de
oostzijde van de corridor had Kurt Student het LXXVI. Armeekorps
(General der Infanterie Hans von Obstfelder). Dit legerkorps had de
beschikking over de 7. Fallschirmjäger-Division (Generalleutnant
Wolfgang Erdmann), de 176. Infanterie-Division (Oberst
Christian-Johannes Landau) en de Kampfgruppe Walther. Ten westen van de
corridor lag het LXXXVII. Armeekorps ( Hans-Wolfgang Reinhard) met
Kampfgruppe Chill als voornaamste eenheid. Kampfgruppe Walther was
volledig gereorganiseerd met Panzer-Brigade 107, I. Bataillon,
Fallschirmjäger-Regiment 21 ( Hellmut Kerutt), 1. Kompanie,
Grenadier-Ersatz und Ausbildungs Bataillon 16, Abteilung van
Artillerie-Regiment 180, SS-Infanterie-Bataillon Richter (Kampfgruppe
Heinke) en SS-Sturmgeschütz-Abteilung 10 (SS-Sturmbannführer Erwin
Röstel). De verdediging in dit gebied werd gevormd door 1st Battalion
(Lieutenant Colonel Harry Kinnard), 501st Parachute Infantry Regiment
in Schijndel. Vlakbij Schijndel bevond zich het 3rd Battalion
(Lieutenant Colonel Julian Ewell) van hetzelfde regiment. Het 1st
Battalion (Lieutenant Colonel Robert A. Ballard) was in Veghel als
reserve. Het 502nd Parachute Infantry Regiment lag bij Sint-Oedenrode
en het 506th Parachute Infantry Regiment in Eindhoven en bij Son. Omdat
Britse troepen de Amerikanen in Eindhoven en Son konden vervangen werd
het 506th Parachute Infantry Regiment naar Uden gezonden waar een
kleine groep om 10.25 uur aankwam. Zij konden vanuit Uden juist zien
dat de corridor door Duitse tanks werd afgesneden. Het 2nd Battalion en
het 3rd Battalion konden hierdoor niet verder komen dan Veghel. De
kleine strijdmacht in Uden richtte het dorp gelijk in ter verdediging
en de rest deed hetzelfde in en rond Veghel.
Wat was er gebeurd? Om 09.00 uur was de voorgenomen Duitse aanval
begonnen. Kampfgruppe Walther met Panzer-Brigade 107 in de spits trok
via Erp naar de weg Veghel-Uden en naar Veghel op. De troepen werden
hierbij geflankeerd door het SS-Infanterie-Bataillon Richter en
Grenadier-Ersatz und Ausbildungs-Bataillon 16. Men wist snel de brug
over de Aa te bezetten en troepen naar Uden te zenden. Kampfgruppe
Huber trok ondertussen via Eerde naar de weg Sint-Oedenrode-Veghel. Al
rond 11.00 uur naderde Kampfgruppe Walther de plaats Uden en blokkeerde
de Panzer-Brigade 107 de weg Veghel-Uden. SS-Bataillon Richter naderde
ondertussen Veghel. Bij Uden wisten de Amerikanen de Duitse aanval af
te slaan, waarop de aanvallers richting Veghel trokken. Ook bij Veghel
lukte het de Amerikanen de aanval af te slaan. De Duitsers trokken
echter tussen de linies door en blokkeerden rond 13.00 uur de corridor
bij Mariaheide. Om deze dreiging het hoofd te bieden, moest XXX Corps
versterkingen uit Nijmegen in de vorm van de 32nd Guards Brigade
(Brigadier George F. Johnson) terugroepen. Deze stuurde delen van de
Grenadier Guards Group en het 5th Battalion Coldstream Guards terug
naar het gebied Veghel-Uden.
Kampfgruppe Huber naderde tegen 14.00 uur de Amerikanen bij Veghel en
probeerde de brug over de Zuid-Willemsvaart te veroveren of
vernietigen. Een gezamenlijke geallieerde aanval op Schijndel werd
vanwege deze dreiging afgeblazen en de troepen aldaar trokken naar
Veghel. Door deze dreiging mislukte de Duitse aanval op Veghel. Later
die middag probeerde Kampfgruppe Walther nogmaals met een
geconcentreerde aanval Veghel te veroveren. De geallieerde druk in deze
sector groeide echter met het uur. De gevechten zouden echter nog tot
diep in de nacht voortduren.
Ondertussen bevond XII Corps zich nog onder Best en was het vastgelopen
op een Duits front. VIII Corps was de vorige dag de Zuid-Willemsvaart
bij Asten overgestoken en had deze ochtend Asten ingenomen. De troepen
rukten gestaag op naar Helmond, Deurne en Bakel. Hierdoor drukten zij
Kampfgruppe Heinke steeds verder terug en bedreigden zij de achterhoede
van Kampfgruppe Walther. Mede onder deze druk moest Kampfgruppe Walther
haar pogingen Veghel in te nemen afbreken. Om deze sector te versterken
besloot Dempsey de 10st Airborne Division onder bevel van VIII Corps te
stellen. Ook de in de buurt gelegen 50th (Northumbrian) Infantry
Division ging naar VIII Corps over. De vorderingen die XII Corps en
VIII Corps eindelijk maakten, zorgden ervoor dat de
verantwoordelijkheid over het openhouden van het zuidelijke gedeelte
van de corridor van XXX Corps aan deze twee ander korpsen kon worden
overgedragen.
Vanwege het mislukken van de doorstoot van de 129th Infantry Brigade moest Thomas zijn volledige offensief in de Betuwe herzien. Hij besloot de gehele 43rd (Wessex) Infantry Division in de strijd te gooien. De 130th Infantry Brigade (Brigadier Ben Walton) kreeg de opdracht zich eerst naar Oosterhout en vervolgens via Slijk-Ewijk en Valburg naar Driel te begeven om daar de frontlinie te versterken. De 241st Infantry Brigade (Brigadier Hubert Essame) diende het gebied ten oosten van 130th Infantry Brigade te zuiveren en vanuit Valburg op te trekken naar Elst. De 129th Infantry Brigade (Brigadier Gerald Mole) moest de Duitse sperrlinie tegenover zich doorbreken en van daaruit oprukken naar Elst. Tot slot werd het 43rd (Wessex) Reconnaissance Regiment (Lieutenant Colonel Francis G.W. Lane Fox) ingezet om het gebied tussen Andels, Zetten en Randwijk vrij te maken.
Om 06.30 uur trok 130th Infantry Brigade de veilig geachte route op via Slijk-Ewijk en Valburg naar Driel. Het 5th Battalion The Dorsetshire Regiment (Lieutenant Colonel Basil A. Coda) voorop, gevolgd door het 7th Battalion The Hampshire Regiment (Lieutenant Colonel D.E.B. Talbot). Hierachter volgde het 4th Battalion The Dorsetshire Regiment (Lieutenant Colonel Gerard Tilly). De brigade werd gesteund door een squadron van 13th/18th Royal Hussars. De brigade had de beschikking over, door vrachtwagens vervoerde, canvasboten en over DUKW’s. Hier had Roy Urquhart vanuit Oosterbeek om verzocht zodat de Poolse parachutisten konden worden overgezet om zijn troepen te versterken, dan wel om de evacuatie uit te kunnen voeren.
Bij Valburg kwam de kolonne onder hevig Duits artillerievuur te liggen. Vanuit Elst kwamen ook Duitse tanks aanrijden. Kampfgruppe Knaust en de Hussars raakten in een tankslag verwikkeld tussen Valburg en Lienden.[92] Tijdens deze slag raakte een deel van de Dorsets, die al waren gepasseerd, geïsoleerd van de rest. Lieutenant Colonel Basil Coad, die zich bij hen bevond, besloot door te rijden naar Driel en kwam daar om 11.30 uur aan. Ook de rest van de 130th Infantry Brigade lukte het uiteindelijk om door te breken, waarbij 4th Battalion zich pas om 16.45 uur bij Homoet wist aan te sluiten.
Door de vertragingen wilden de Britten niet meer assisteren bij een oversteek van de Poolse troepen. Stanislaw Sosabowski besloot echter die nacht dan maar zonder hun hulp een oversteek te wagen. De vertragingen die de 130th Infantry Brigade opliep had gevolgen voor de operatie die de 214th Infantry Brigade moest ondernemen. Door de strijd tussen Valburg en Lienden konden zij immers niet verder over dezelfde weg. De eenheden in de spits van de brigade, 7th Battalion The Somerset Light Infantry en 1st Battalion The Worcestershire Regiment, bereikten pas laat in de middag hun uitgangsposities en konden pas na 17.00 uur hun aanval op Elst ondernemen. De Worcestershires rukten vanuit Valburg op naar Lienden, voorafgegaan door een artilleriebombardement. Ze werden kort na de spoorwegovergang van de spoorlijn Tiel-Elst door Kampfgruppe Knaust verwelkomd met artillerie- en machinegeweervuur. Al spoedig verschenen ook Duitse Panther- en Tigertanks waar de Royal Dragoons de strijd mee aangingen. De tanks dwongen de infanteristen een omweg te nemen, waarbij men iets noordelijker van Lienden uitkwam.
In de tussentijd waren iets zuidelijker ook de manschappen van 7th Somersets aan hun opmars naar Elst begonnen. Zij konden al veel sneller richting Elst oprukken, waardoor de Duitsers bij Lienden zich in het nauw gedreven voelden en zich terug begonnen te trekken op Elst. De Britten was het gelukt Driel veilig te stellen en de buitenrand van Elst te bereiken. Elst zou echter tevens vanuit het zuiden door 129th Infantry Brigade worden aangevallen. De opmars daar verliep echter veel stroever. Wederom lukte het de Irish Guards, Royal Hussars en Wilthires niet de Duitse sperrlinie te doorbreken. Via een omtrekkende beweging lukte het 5th Battalion The Wiltshire Regiment om tussen Ressen en Reeth de spoorlijn Arnhem-Nijmegen over te steken. Hiermee was een eerste bres in de Duitse sperrlinie bij Ressen geslagen.
In het westen was het de 43rd (Wessex) Infantry Division gelukt Andelst, Zetten en Hemmen te bereiken en het gebied te zuiveren van Duitse weerstand. In het noorden wist men Randwijk en het Lexkesveer te bereiken. Er was definitief contact gelegd met de Polen in Driel en een aanval op Elst was ophanden. Op diverse plaatsen was het eindelijk gelukt om bressen in de diverse Duitse sperrlinies te slaan.
Bij Veghel had Kampfgruppe Walther de dag ervoor wederom de corridor
afgesloten en moesten tanks van de 32nd Guards Brigade (Grenadier Group
en Coldstream Group) in allerijl terugkeren. Met hulp van A Squadron
2/HCR, 501st Parachute Infantry Regiment, 506th Parachute Infantry
Regiment, tanks van B Squadron 44/RTR en 907/GIR Field Artillerie,
probeerde men de vijand te verdrijven.
Fallschirmjäger-Regiment 6 (Oberstleutnant Friedrich August Freiherr
von der Heydte) werd ten westen van de corridor richting Veghel
gedirigeerd in een poging de verdedigers in een tangbeweging vast te
zetten. In de vroege ochtend om 08.30 uur liet Friedrich von der Heydte
zijn troepen aanvallen, maar hun aanval liep bij Wijbosch en Eerde al
snel vast op het afweerscherm van de Amerikaanse para’s van 501st
Parachute Infantry Regiment. Aan de oostkant had die nacht Kampfgruppe
Walther, met Panzer-Brigade 107 in de punt van de aanval, tot twee keer
geprobeerd Veghel te veroveren. Hierbij waren zware verliezen geleden
in de strijd tegen het 44th Royal Tank Regiment.
De Grenadier Guards trokken ondertussen richting Veghel en de
Coldstream Guards naar Volkel. Bij Volkel raakten de Coldstream Guards
slaags met Panzer-Brigade 107 en moesten bij Erp hun opmars staken.
Gedurende de ochtend ondernamen de Amerikaanse para’s zelf
tegenaanvallen en om 15.00 uur ontmoetten de 506th Parachute Infantry
Regiment en de Grenadier Guards elkaar bij Mariaheide waarmee zij de
blokkade van de corridor weer wisten op te heffen.
Pas op deze dag konden de Amerikaanse luchtlandingsdivisies op volle
sterkte worden gebracht en kon men de rest van de Poolse Brigade
overzetten. Om 17.00 uur landde het 1st Parachute Batallion bij
Overasselt op LZ-O dat zich over de weg naar het front moest
verplaatsen. Het bataljon landde samen met delen van het 327th Glider
Infantry Regiment en delen van het 907th Glider Field Artillery
Battalion. Hiermee was de 101st Airborne Division eindelijk compleet
aangevoerd.
Oberst Erich Walther kreeg bericht van de nieuwe luchtlandingen bij
Overasselt en zag in deze vooral een bedreiging voor zijn troepen. In
de tussentijd was het VIII Corps gelukt uit zijn bruggenhoofd te breken
bij Asten en vormde het zo eveneens een bedreiging voor Kampfgruppe
Walther. Om 19.00 uur trok de Kampfgruppe zich dan ook terug tussen
Beek en Boekel.
Aan de Nijmeegse zijde van de Waal trachtte het 3rd Battalion, 508th
Parachute Infantry Regiment, gesteund door een bataljon tanks van de
Sherwood Rangers Yeomanry, 8th Armoured Brigade, om verder op te rukken
in de Ooijpolder en deze te zuiveren van Duitse troepen. Stevige
weerstand van Duitse zijde wist deze opmars tot staan te brengen.
Rond 16.00 uur landde eindelijk de rest van de 82nd Airborne Division.
Het 325th Glider Infantry Regiment (Lieutenant Colonel Charles
Billingslea) en het 80th Airborne Anti Aircraft Battalion (Lieutenant
Colonel Raymond E. Singleton), enkele divisietroepen en A Company,
307th Airborne Engineer Battalion complementeerden de gehele 82nd
Airborne Division.
1st Border kreeg te maken met Duitse aanvallen die het regiment wist af
te slaan. Hierbij werden de munitievoorraden dusdanig aangetast dat
velen de wapens van gevallen Duitse militairen afnamen en met Duitse
wapens de strijd voortzetten. D Company raakte echter geïsoleerd van de
rest van de divisie en trachtte zo goed en kwaad als mogelijk de strijd
voort te zetten.
Voor de Duitsers veranderde er niet veel. Walter Harzer verplaatste de
opmars aan de zuidrand naar de Benedendorpseweg in een poging de
Britten bij Oosterbeek af te sluiten van de over van de Nederrijn. Het
lukte de Britten de hieruit resulterende aanvallen vooralsnog af te
slaan. In Oosterbeek vonden de gevechten nu van huis tot huis plaats
waarbij het Pionier-Lehr-Bataillon de opmars ondersteunde met
vlammenwerpers.[93] De opbouw en opmars
van Britse troepen stelde Von Tettau echter voor dilemma’s. Hij besloot
een nieuwe verdedigingslinie op te bouwen om aanvallen via de Betuwe in
de rug te kunnen weerstaan. Deze linie liep van Ochten naar de
Nederrijn en sloot aan op de Grebbestellung ten noorden van de rivier.
Hij positioneerde in de Betuwe het Fliegerhorst-Bataillon 2 (Major
Liebisch) met 4. Kompanie (Major Thiel) bij Herveld en Kompanie
Schwarzäcker bij Dodewaard. Op de noordoever liet hij hierop 10.
Schiff-Stamm-Abteilung (Zaubzer) en Festungs(MG)-Bataillon 30
aansluiten van de Grebbe tot Heveadorp. Von Tettau wilde hiermee
voorkomen dat Britse troepen verderop de Nederrijn zouden oversteken en
zijn troepen bij Oosterbeek in de rug zouden aanvallen. Zijn angst was
ingegeven door de Britse activiteiten in de Betuwe bij Lakemond,
Randwijk, Lexkesveer, Driel, Dodewaard en Opheusden.[94] Von Tettau verplaatste diverse troepen in de
West-Betuwe om deze dreiging te weerstaan. Het Sicherungs-Regiment 26
(Oberleutnant Hänisch) trok naar Lienden en kreeg versterking van
Festungs-Infanterie-Bataillon 1409, Fliegerhorst-Bataillon 2 en
Festungs(MG)-Bataillon 29 (Hauptmann Vock). Kampfgruppe Knoche werd
overgeplaatst naar de noordelijke oever van de Nederrijn en geplaatst
bij Fliegerhorst-Bataillon 3 (Major Merkens). Deze nieuwe Kampfgruppe
werd versterkt met Kampfgruppe Schenning (Oberst Schenning, II.
Bataillon, Sicherheits-Infanterie-Regiment 26) en
Festungs(MG)-Bataillon 30. De 1. Kompanie,
SS-Panzer-Aufklärungs-Abteilung 10 kon nu worden vrijgemaakt bij de
Rijnbrug en kwam de troepen rond Oosterbeek versterken.
Op 22 september was door de RAF geen dropping uitgevoerd aangezien men
ervan uit ging dat XXX Corps nu snel de Britten bij Oosterbeek zou
kunnen ontzetten. Op de 23e was de voorraad van de 1st Airborne
Division gevaarlijk klein geworden, wat bevoorrading vanuit de lucht
weer noodzakelijk maakte. Ook nu weer vielen veel voorraden in Duitse
handen.
Ondanks de uitzichtloze situatie en het feit dat diverse bevelhebbers
ter plaatse aangaven dat de positie van de Britten bij Oosterbeek
onhoudbaar was geworden, had Brian Horrocks de hoop nog niet opgegeven.
Hij besloot een poging te wagen de Britten bij Oosterbeek via de
Nederrijn te bevoorraden en tussen Oosterbeek en Renkum te trachten een
tweede bruggenhoofd te vestigen. De Polen moesten de Britten bij
Oosterbeek ontzetten en voor het nieuwe bruggenhoofd zouden het 5th
Battalion The Dorsetshire Regiment en het 7th Battalion The Hampshire
Regiment moeten worden overgezet. Om 20.30 uur zouden de Polen grotere
boten ontvangen om te worden overgezet ter hoogte van de kleine
Hervormde Kerk aan de Benedendorpseweg. De Poolse parachutisten gingen
om 23.00 uur op weg naar de locatie bij het Drielse veer. De boten
arriveerden pas vlak na middernacht en bleken veel kleiner te zijn dan
beloofd. Om 02.00 uur begon het afgesproken Britse
artilleriebombardement. Korte tijd later gingen de Polen het water op
en werden vrijwel direct onder vuur genomen door Duitser troepen.
Ondanks zware verliezen wisten 153 van de 250 overgezette Polen de
Britten bij Oosterbeek te bereiken. De voorgenomen Britse oversteek had
door gebrek aan boten en onvoldoende vuursteun nooit plaatsgevonden.
Zoals eerder vermeld bezorgden de nieuwe luchtlandingen en de situatie in de Betuwe de nodige onrust aan Duitse kant. De Duitse hergroepering rond Arnhem en in de Betuwe werd grondig aangepakt. Ook Generalfeldmarschall Walter Model beval de nodige reorganisaties. Hij bracht alle troepen aan de westzijde van de corridor van XXX Corps onder bevel van Gustav-Adolf von Zangen en zijn 15. Armee. Alle troepen ten oosten van de corridor kwamen onder bevel van Kurt Student en zijn I. Fallschirm-Armee. Hiermee kwamen ook de troepen rond Arnhem en Nijmegen onder Kurt Student te vallen.
Om 05.35 ontving Roy Urquhart bericht over de ontwikkelingen in de
Betuwe. Hij werd ingelicht over de posities en operaties van de diverse
infantry brigades. Men had besloten om dat 103th Infantry Brigade in de
nacht van 24 op 25 september de Nederrijn zou oversteken en dat er een
Class 40 brug over de Nederrijn zou worden gelegd. De 69th Infantry
Brigade zou de geteisterde 129th Infantry Brigade aflossen, waarna
129th Infantry Brigade de Nederrijn zou oversteken ter versterking van
het bruggenhoofd. De 214th Infantry Brigade zou de westflank zuiveren.
De toestand in de Betuwe, het gebrek aan boten en de bouw van een brug
onder vijandelijk vuur zouden deze operatie niet eenvoudig maken. Het
plan van Dempsey en Montgomery werd echter door Horrocks en Browning
afgekeurd. De risico’s waren te groot en de tijd die nodig was om het
ten uitvoer te brengen zou te langdurig zijn om de verdedigers bij
Oosterbeek te kunnen helpen.
Het falen van de pogingen van XXX Corps om de para's bij Oosterbeek te
bereiken overtuigde de Britse bevelhebbers dat operatie Market Garden
niet het beoogde doel zou bereiken. Besloten werd dan ook om alle
pogingen om de 1st Airborne Division te versterken op te geven.
Aan de 1st Airborne Division bij Oosterbeek werd de opdracht gegeven
zich terug te trekken over de Nederrijn. Feitelijk werd hiermee
toegegeven dat operatie Market Garden had gefaald.
Stanislaw Sosabowski werd rond 10.00 uur gesommeerd zich naar Valburg
te begeven voor overleg. Hij nam hierbij zijn tolk Lieutenant Jerzy H.
Dyrda en liaison officer Lieutenant Colonel George Stevens (1st
Airborne Division) mee. Stanislaw Sosabowski werd ontvangen door Major
General George Ivor Thomas (43rd Infantry Division). Verder waren
Frederick Browning, Brian Horrocks, Brigadier Hubert Essame (214th
Infantry Brigade), Brigadier Gerard Mole (129th Infantry Brigade) en
Brigadier Ben Walton (130th Infantry Brigade) aanwezig. Zijn
gesprekspartners waren kil en afstandelijk tegenover Sosabowski. Hoewel
hem gevraagd werd naar zijn inschatting van de situatie, werd ieder
advies of elke mening van hem weggewuifd. Alles leek erop dat er al een
beslissing was genomen over het verloop van Market Garden.
Er dienden de volgende nacht twee oversteekpogingen te moeten worden
ondernomen, waarbij Thomas het bevel zou voeren. Het doel was de
evacuatie van de restanten van de 1st Airborne Division. Het 4th
Battalion, The Dorsetshire Regiment diende als eerste de Nederrijn over
te steken, gevolgd door het 1st Polish Parachute Battalion. Sosabowski
kreeg in deze keuze geen inspraak. Deze eenheden zouden oversteken
nabij het Drielse veer. Om 22.00 uur diende de rest van de Poolse
Brigade over te steken nabij de kerk in Oosterbeek. Stanislaw
Sosabowski was verbijsterd over deze schaamteloze degradatie van zijn
persoon tot simpele bataljonscommandant. Hij schikte zich in zijn rol,
overtuigd dat de vastgestelde operatie gedoemd was te mislukken.
De bij Nijmegen gelegen Canadese genie, 5th Field Company, 20th Field
Company en 23rd Field Company, kreeg in de ochtends van 24 september
het bevel de Betuwe in te trekken ten bate van een oversteek van de
Nederrijn. Om 12.00 uur ging men op pad, maar de tocht stokte alweer om
13.15 uur voor de Waalbrug doordat de tocht vanwege de intussen
ontstane situatie werd afgeblazen. Er was namelijk besloten dat de
restanten van de 1st Airborne Division zouden worden geëvacueerd en
niet worden versterkt.
Eigenlijk was het 5th Battalion Duke of Cornwall's Light Infantry
bestemd voor een oversteek en deze eenheid moest dan ook plaats maken
voor het 4th Battalion The Dorsetshire Regiment. Het 5th Battalion Duke
of Cornwall's Light Infantry nam nu posities in ten westen van de
spoorlijn Arnhem-Nijmegen en ten noorden van Elst. Het 4th
Battalion The Dorsetshire Regiment bereidde zich vervolgens voor op de
oversteek die gepland stond voor de komende nacht. De oversteek zou
worden aangevangen door A Company en B Company, waarna C Company en D
Company zouden volgen. Op de flanken zou de oversteek worden beschermd
door 5th Battalion The Dorsetshire Regiment en 7th Battalion The
Hampshire Regiment. Tanks, artillerie en mortiervuur zouden de
oversteek begeleiden. Iets verder naar het oosten zouden de Polen hun
oversteek uitvoeren. Om 22.00 uur zou de oversteek moeten beginnen.
Voor een veilige evacuatie van de 1st Airborne Division was Brian Horrocks ervan overtuigd dat de inname van Elst van groot belang was. Maar ook Wilhelm Bittrich zag Elst als het zwaartepunt van de strijd in de Betuwe. Kampfgruppe Knaust en Kampfgruppe Brinkmann dienden daarom versterkt te worden. Op 24 september ontving Kampfgruppe Brinkmann eenheden van SS-Panzer-Regiment 10 met Panthertanks, SS-Flak-Batterie 102 ( Alfred Nickmann) en Festungs(MG)-Bataillon 37 (Hauptmann Klapper). Rond Elst lag het afweerscherm van Heinz Harmel’s 10. SS-Panzer-Division. Deze werd versterkt door de schwere Heeres-Panzer-Abteilung 506 (Major Eberhard Lange) met Königstiger tanks. Hiervan werden er veertien, de 2. Kompanie, naar Oosterbeek gezonden. Deze zouden na de strijd bij Oosterbeek op 26 september naar de Betuwe worden gezonden. De 3. Kompanie (Hauptmann Wacker) werd ter beschikking gesteld van de Kampfgruppe Knaust bij Elst. Het vernieuwde afweerscherm werd gepositioneerd vanaf Elden via De Laar en Rijkerswoerd en sloot vervolgens aan op Sperrverband Harzer.
Vanuit het oosten werd het rustig. VIII Corps was ondertussen weten op
te rukken en de Panzer-Brigade 107 was teruggedrongen naar
Gemert.[95] Op 24 september lukte het
dit korps om Deurne te veroveren en Kampfgruppe Walther terug te
dringen naar Oploo. Kampfgruppe Walther bouwde nu een linie op tussen
Venray, Overloon, Oploo en Boxmeer en vormde zo geen bedreiging meer
voor de Corridor.
De meeste dreiging kwam nu nog vanuit het westen en wel van het 15.
Armee. Kampfgruppe Chill viel vanaf 09.00 uur de corridor aan bij
Schijndel-Sint-Oedenrode. Ze moest Veghel aanvallen en de weg tussen
Veghel en Nijmegen blokkeren. Om 07.00 uur viel Kampfgruppe Chill
Schijndel aan met twee bataljons van Fallschirmjäger-Regiment 6 en III.
Bataillon, Hermann Göring Regiment. De aanval werd ondersteund door
tanks en Sturmgeschütze van schwere Panzerjäger-Abteilung 559. Om 09.00
uur naderden ze de Eerdse Duinen waar het 1st Battalion, 501st
Parachute Infantry Regiment zich ophield. Deze eenheid kreeg al snel
versterking van het 3rd Battalion met steun van A Squadron, 44th
Battalion Royal Tank Regiment en 907th Glider Field Artillery
Battalion. Er ontstond een ware veldslag die tot 15.30 uur zou
voortduren en waarbij de Amerikaanse parachutisten uiteindelijk de
Duitsers wisten te verdrijven. Ondertussen was het op de flank van
Kampfgruppe Chill de Kampfgruppe Jungwirth gelukt om Koevering te
bereiken en om 17.00 uur wederom de Corridor te blokkeren. Deze
Kampfgruppe werd ondersteund door Jagdpanthers van 1. Kompanie, schwere
Panzerjäger-Abteilung 559. Twee compagnieën van 502nd Parachute
Infantry Regiment werden snel naar Koevering gedirigeerd met steun van
C Squadron, 44th Battalion Royal Tank Regiment. Ook aan Duitse kant
werden nodige versterkingen naar deze sector gestuurd. De Duitsers
lukte het de Brits-Amerikaanse aanvallen af te slaan en de Corridor
geblokkeerd te houden.
De sector van 2nd South Staffords binnen Lonsdale Force kreeg te maken
met een sterke Duitse aanval ondersteund door twee tanks. De twee tanks
wisten de Britse linies te penetreren nadat het 6-ponder anti-tankkanon
was uitgeschakeld. Door in allerijl een 75 mm antitankgeschut van het
1st Airlanding Light Regiment hierheen te brengen wist men één tank uit
te schakelen waarna de andere afdroop.
Binnen de Perimeter werd de situatie echter penibel. Het aantal Britse
gewonden in de perimeter was dusdanig groot dat er niet meer afdoende
zorg geboden kon worden. De meeste gewonden werden ondergebracht in de
omgeving van de kerk van Oosterbeek en in het daarbij gelegen huis van
Kate ter Horst, die haar woning had opengesteld om gewonden te
verzorgen. De senior Medical Officer van 1st Airborne Division, Colonel
Graeme Warrack, kreeg toestemming de Duitsers te verzoeken om een
wapenstilstand teneinde de gewonden uit het gebied te kunnen
transporteren. SS-Obergruppenführer Wilhelm Bittrich ging akkoord en
met hulp van Duitse voertuigen werden de gewonden uit de Perimeter
getransporteerd terwijl diegenen die konden lopen te voet gingen. Bijna
alle gewonden gingen eerst naar het Sint Elizabeth Gasthuis in Arnhem.
Vanwege de voorgenomen evacuatie vanuit Oosterbeek, kregen 7th Battalion The Somerset Light Infantry en 1st Battalion The Worcestershire Regiment de opdracht deze dag Elst te veroveren en vervolgens het gebied tussen Elst en de oever van de Nederrijn te zuiveren. De Worcestershires vielen aan vanaf De Hoop waarbij A Company direct noordwaarts trok richting Snodenhoek. B Company en D Company trokken Elst binnen via het centrum. Zij werden ondersteund door tanks van C Squadron, Royal Dragoon Guards. Bij het binnentrekken van Elst kwamen de Britten onder zwaar vuur te liggen en moesten ze huis voor huis zuiveren voordat ze verder konden trekken. A Company kwam bij Snodenhoek vast te zitten. De begeleidende tanks konden niet verder omdat ze werden bedreigd door vanuit het noorden verschijnende Duitse tanks. De gevechten in het centrum van Elst gingen de gehele nacht door.
Ondertussen waren de Somersets om 07.30 uur ten zuiden van Elst aan hun
opmars begonnen. Zij werden gesteund door A Squadron Royal Dragoon
Guards. Bij de kruising met de Rijksweg en de Stationsstraat kwamen zij
onder zwaar vuur te liggen. Hoewel men de Rijksweg wist over te steken,
werd een poging om 18.30 uur om door te breken naar het station van
Elst door de Duitsers afgeslagen. Vanwege de invallende duisternis werd
besloten zich rond de Stationsstraat in te graven.
Bij de Sperrlinie langs de Stationsstraat in Ressen lukte het 4th
Battalion The Wiltshire Regiment met steun van No. 4 Troop van A
Squadron en No. 5 Troop van C Squadron, Royal Dragoon Guards eindelijk
om het kruispunt Griftdijk-Stationsstraat in te nemen en de Sperrlinie
te breken. Het bleek dat de meeste Duitsers zich gedurende de nacht
hadden teruggetrokken op een nieuwe linie tussen Merm, Aam, Vergert en
Bemmel. Het 4th Battalion nam Ressen in en vestigde zich hier ter
verdediging. Het 5th Battalion Wiltshire Regiment was iets noordelijker
doorgedrongen tot Merm maar kon niet verder. In het oosten werd wel
contact gemaakt met het 2nd Battalion Welsh Guards dat vanaf 23
september verantwoordelijk was voor de bevrijding van Bemmel, maar hier tegen een
afweerscherm bij Doornik vastliep.
In de avond werd de geplaagde 129th Infantry Brigade afgelost door de
69th Infantry Brigade (Brigadier Knox). De brigade kreeg als opdracht
om samen met het 124th Field Regiment Bemmel te veroveren. De strijd om
Bemmel zou tot begin oktober voortduren. Hoewel Bemmel zelf nog in
september bevrijd zou worden, zou het gebied ten noorden en ten oosten
van Bemmel nog tot april 1945 het toneel zijn van diverse zware
gevechten. Het 6th Battalion The Green Howards (Lieutenant Colonel C.F.
Hutchinson) loste de Britten in Ressen af en het 7th Battalion the
Green Howards die bij Merm.
Het 4th Battalion The Dorsetshire Regiment werd met vrachtwagens naar Driel vervoerd. Om 22.00 uur bereikten de troepen hun verzamelplaats en maakten ze zich klaar voor de oversteek van de Nederrijn. Om 01.30 uur begon de overtocht. Al gelijk kwam men onder vuur te liggen van Bataillon Schulz, Bataillon Wossowski en de 10. Schiff-Stamm-Abteilung aan de overzijde. Desondanks lukte het 315 van de 350 manschappen de overzijde te bereiken. Hier kwamen zij echter verspreid terecht tussen de Duitse stellingen. De meeste Dorsets kwamen om of werden gevangen genomen. Een kleine groep wist rond 06.05 uur de Britten bij Oosterbeek te bereiken. De oversteek was duidelijk mislukt.
De positie van de Britten bij Oosterbeek was onhoudbaar. Van de divisie waren rond Oosterbeek nog 3000 manschappen inzetbaar. Om 06.00 uur ontving Roy Urquhart een brief van Major General Gwilym Ivor Thomas van de 43rd Wessex Division, dat XXX Corps alle pogingen de 1st Airborne Division te versterken zou staken en dat de 1st Airborne Division zich over de Nederrijn moest terugtrekken. Twee uur later reageerde Urquhart dat zijn divisie in de nacht van 25 op 26 september zou trachten zich terug te trekken. Op dat moment lage de Perimeter nog steeds zwaar onder Duitse aanvalsdruk. Het Light Regiment had een Duits bericht weten te onderscheppen waarin werd aangekondigd dat er een Duitse aanval zou plaatsvinden op de sector in de zuidoostelijke hoek van de perimeter, waar Lonsdale Force lag. Doel was een wig te drijven in de Britse troepen en iedere verbinding met de rivieroever af te grendelen. In de loop van de dag werden deze aanvallen dan ook uitgevoerd en wel door de Kampfgruppe Von Allworden en Kampfgruppe Harder. Al bij de eerste aanval lukte het de Duitsers door de Britse linies te glippen met de hulp van tanks. Door hulp in te roepen van artillerie van het 64th Medium Regiment van XXX Corps, wist men de Duitse opmars echter tot stilstand te brengen, waarbij granaten zelfs tussen de Britse linies op de Duitse troepen werden afgevuurd. Het 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment konden echter hun linie onder deze aanval niet behouden, maar ook hier wist artillerie van XXX Corps de Duitse aanval tot staan te brengen.
In Elst drong 1st Battalion The Worcestershire Regiment met steun van C
Squadron Royal Dragoon Guards de Duitse weerstand langzaam maar zeker
terug. A Company ten noorden van Elst wist boerderij De
Santackers[96] te bereiken waarvandaan
men de Kampfgruppe Brinkmann aan de Rijksweg onder vuur kon nemen. De
Somersets wisten ook op te rukken. B Company trok op de Rijksweg naar
het noorden. De overige eenheden volgden gestaag. Vanwege de zware
tegenstand van Duitse infanterie en Tiger- en Panthertanks duurde het
nog tot in de avond voordat Elst in Britse handen was. Hierbij dwong
men Kampfgruppe Knaust terug te trekken richting Elden. Het 5th
Battalion The Cornwall Light Infantry, dat ten westen van de spoordijk
lag, zag dit gebeuren en trachtte deze terugtocht de pas af te snijden.
Hierbij lukte het via een tunnel onder de spoordijk over de Kroonse Wal
naar het oosten op te rukken. De aanval werd echter door de Duitsers
afgeslagen en aan het begin van de avond was de spoordijk weer in
Duitse handen. Ten noorden van Elst werden goederenwagens door
antitankkanonnen van het 5th Battalion The Cornwall Light Infantry
onder vuur genomen omdat men Duitsers deze zag uitladen. Er klonken
gigantische explosies. Later bleek dat men een munitietrein met
vliegtuigbommen had geraakt. Hierbij werden een groot deel van de
spoorlijn en gebouwen in de omgeving vernield.
Ten oosten van Elst slaagden het 2nd Armoured Battalion Welsh Guards en
5th Battalion The East Yorkshire Regiment na zware strijd in de bevrijding van Bemmel op 26 september. De rest van 69th Infantry Brigade rukte vanaf 26 september op tot Aam, Vergert
en De Heuvel ten noorden en vlak voor Baal ten noordoosten van Bemmel.
De Duitse verdedigingslinie was hierdoor teruggedrongen tot achter de
wetering/rivier de Linge en liep nu langs de spoorlijn Arnhem-Nijmegen
tot De Laar en vervolgens via Rijkerswoerd naar De Heuvel, Baal en
Haalderen. Deze frontlinie zou echter allesbehalve statisch blijken de
komende dagen.
Bij Sint-Oedenrode gingen in de vroege ochtend eenheden van de 59. Infanterie-Division in de aanval. De aanval werd door de 502nd Parachute Infantry Regiment afgeslagen. Via Eerde trok de Kampfgruppe Drever op. Een aanval door deze eenheid werd hier door het 502nd Parachute Infantry Regiment afgeslagen. Het 327th Glider Infantry Regiment lukte het een aanval bij Veghel af te slaan. In de tussentijd hield Kampfgruppe Jungwirth bij Koevering nog steeds de Corridor geblokkeerd. Het 506th Parachute Infantry Regiment werd hierheen gezonden om samen met 44th Battalion Royal Tank Regiment de Duitsers te verdrijven. Hoewel men de Duitse linies dicht wist te naderen kon men de blokkade niet opheffen. Ondertussen werden een regiment van de 50th (Northumbrian) Infantry Division en de 5th Royal Inniskilling Dragoon Guards eveneens naar Koevering gezonden. De geallieerde troepen wisten om 17.00 uur wel contact met elkaar te maken, maar konden de Duitse blokkade nog steeds niet doorbreken. De gevechten zouden hier nog tot 14.00 uur op 26 september voortduren voordat de Duitse blokkade was opgeruimd. Door het steeds verder oprukkende VIII Corps, kon het gebied langs de Corridor bij Sint-Oedenrode, Veghel en omstreken eindelijk veiliggesteld worden. XII Corps ten westen van de corridor had het nog steeds moeilijk maar wist in de nacht van 25 op 26 september tot nabij Sint-Oedenrode door te dringen en zou op 26 september contact maken met de Amerikaanse parachutisten.
Major General Urquhart had ondertussen zijn plan voor de aftocht
gereed. Dit plan, genaamd Operation Berlin, was gebaseerd op een poging
de Duitsers te laten denken dat de Britse linies nog volledig bezet
waren. Hiertoe dienden het Light Regiment en de artillerie van XXX
Corps de aftocht te ondersteunen met een zwaar artilleriebombardement
op de Duitse posities zodat zij niet konden waarnemen dat de Britten
terugtrokken. Aangezien het nagenoeg onmogelijk was de niet lopende
gewonden mee te nemen over de rivier, besloot Urquhart dat zij de
linies zouden bezetten om de Duitsers de indruk te geven dat de Britse
posities nog steeds bemenst waren. Het meeste medische personeel en
enkele radio-operators beleven ook achter om de indruk te vergroten en
de gewonden te verzorgen. Elk uitrustingsstuk dat geluid kon maken
moest worden achtergelaten, vernield of dusdanig ingewikkeld te worden
in dekens, dat geluid ten alle tijde werd voorkomen. De manschappen
maakten alle zichtbare delen van hun huid met modder zwart zodat
iedereen nagenoeg op kon gaan in de nacht. Het 5th Battalion The
Wiltshire Regiment voerde ten oosten van Heteren een afleiding uit om
bij de Duitsers de indruk te wekken dat daar een nieuwe poging de
Nederrijn over te steken werd uitgevoerd.
De evacuatie werd aangevangen vanuit die posities die het minst onder
Duitse druk stonden. Bij het vallen van de nacht vertrok 7th King's Own
Scottish Borderers vanuit het noordoosten als eerste. Langzaamaan
volgde op deze wijze de gehele linie, aldus wegsluipend van noord naar
zuid. Enkele eenheden waren echter al dusdanig omsingeld dat men hen
moest achterlaten.
Manschappen van het Glider Pilot Regiment hadden ondertussen de routes
naar de rivier gemarkeerd en fungeerden als gids langs de route. Het
overzetten van de eerste manschappen, waarbij de lopende gewonden
prioriteit kregen, begon om 22.00 uur en werd uitgevoerd met boten van
de 23rd Canadian Field Company en de 260th (Wessex) Field Company.
Daarnaast waren de 553rd (Wessex) Field Company en de 20th Canadian
Field Company bij de evacuatie betrokken.
Operatie Berlijn werd zo een behoorlijk succes, ondanks het feit dat
veel boten gedurende de nacht uitvielen door mankementen of sporadisch
Duits afweervuur en door uitputting van de bemanningsleden. Bij het
langzaam opkomende ochtendlicht besloten veel Britse para's niet meer
op boten te wachten en te proberen de rivier al zwemmend over te
steken, waarbij de sterke stroming het hen niet eenvoudig maakte. Om
verdere ontdekking door de Duitsers te voorkomen moest de overtocht bij
het licht gestaakt worden. Het was gelukt om 2163 man de rivier over te
zetten.
Negen dagen na aanvang van operatie Market Garden, reden op 26 september Duitse tanks de perimeter van Oosterbeek binnen. Ze vonden nagenoeg alleen maar achtergelaten gewonde parachutisten. Hiermee was de laatste geallieerde aanwezigheid ten noorden van de Rijn uitgeschakeld. Het geallieerde opperbevel blies deze dag formeel operatie Market Garden af. Door middel van Operatie Berlijn waren de restanten van de 1st Airborne Division teruggehaald naar geallieerd gebied.
Operatie Market Garden had de geallieerden ongeveer 17.000 manschappen
gekost en de Duitsers naar schatting 13.000 manschappen. Formeel werd
operatie Market Garden als een overwinning van de Duitsers gezien, hun
laatste aan het westelijke front. De geallieerden zagen Market Garden
als een mislukking en al snel werd gezocht naar zondebokken om het
falen van de operatie op af te schuiven.
Geconcludeerd kan worden dat de kracht van de Duitse troepen
voorafgaand aan en tijdens de operatie volledig verkeerd was ingeschat.
Waarschuwingen van het verzet uit Nederland, ondersteund door
luchtfoto's dat er zich sterke pantsertroepen in Nederland bevonden,
werden in de wind geslagen. De veerkracht van de Duitsers en hun
improvisatievermogen waren twee van de doorslaggevende factoren aan
Duitse zijde.[97]
Ook kan gesteld worden dat de voorbereidingstijd tussen vaststelling
van de operatie (10 september) en aanvang van de operatie (17
september) wel heel kort was om logistiek een dergelijk grote operatie
te kunnen voorbereiden.[98]
Hoewel de bruggen bij Nijmegen in geallieerde handen waren, was het
gevaar niet geweken. Diverse aanvallen met vliegtuigen, geleide
raketbommen, dwergonderzeeboten en kikvorsmannen, en pogingen om via de
Betuwe Nijmegen te heroveren, werden door de Duitsers ondernomen om de
bruggen te heroveren of te vernietigen. In de nacht van 28 op 29
september 1944 vielen twaalf Duitse kikvorsmannen van eenheid MEK 65 de
spoor- en verkeersbrug aan via de Waal. De verkeersbrug raakte licht
beschadigd en de middenboog van de spoorbrug werd vernield. Van de
twaalf kikvorsmannen wisten er slechts twee te ontsnappen, de rest werd
gevangen genomen. Al de volgende dagen, 29 en 30 september, bouwden
Royal Engineers een pontonbrug over de Waal, tussen de spoor- en de
verkeersbrug, en legden een baileybrug over het gat dat in het wegdek
van de verkeersbrug was geslagen. Ook bij Grave werd een extra
pontonbrug aangelegd om de doorstroming te verbeteren.
Gedurende operatie Berlijn was het gelukt om ruim 2100 manschappen over
te zetten. Verscheidene achtergebleven para's die op enig moment
tijdens de strijd rond Arnhem hun eenheid hadden verloren wisten zich,
al dan niet met hulp van het verzet, verborgen te houden in bezet
gebied. Twee operaties, operatie Pegasus 1 en operatie Pegasus 2,
werden opgezet in overleg met het verzet om zoveel mogelijk van hen
alsnog in veiligheid te brengen. Bij Pegasus 1 lukte het nog 138
manschappen over de Nederrijn te brengen. Pegasus 2 liep echter op een
mislukking uit.
Market Garden zelf had ervoor gezorgd dat het 2nd British Army een
positie behield met aan beide flanken aanzienlijke Duitse
troepenconcentraties. Besloten werd de positie van XXX Corps te
veranderen. De frontlinie in de Betuwe werd verschoven naar een lijn
ten zuiden van Driel. Heeresgruppe B aan de Duitse kant lanceerde op 1
oktober een offensief om te trachten de Britten in de Betuwe terug te
dringen. De strijd in de Betuwe duurde vijf dagen waarbij het de
Britten lukte de Duitsers af te houden. Op 7 oktober werd de brug bij
Arnhem door Amerikaanse bommenwerpers vernield om zo de Duitsers het
oversteken van de Nederrijn te bemoeilijken. Aan dit deel van de
frontlinie ontstond een impasse die tot maart 1945 duurde. Op 24 maart
1945 slaagden de 6th Airborne Division en de 17th Airborne Division er
in om bij Wesel een bruggenhoofd over de Rijn te vestigen. In april
1945 stootten de geallieerden door, waarbij de Betuwe werd bevrijd.
Tijdens een tweede slag om Arnhem werd ook Arnhem, dit keer vanuit het
oosten, bevrijd.
Direct na de strijd barstte een andere strijd los, namelijk die om de
schuldvraag. Hoewel de 1st Polish Parachute Brigade Group zich onder de
omstandigheden uitstekend had verweerd, besloten de Britse bevelhebbers
dat de Polen de voornaamste schuld voor het falen van Market Garden in
hun schoenen geschoven kregen. Bernard Montgomery en Frederick Browning rapporteerden
over falende acties en leiding bij de Polen en op 9 december 1944
resulteerde dit in het verwijderen van Major General Stanislaw Sosabowski uit
zijn positie. Het zou nog tot 2006 duren voordat, tenminste van
Nederlandse zijde, eerherstel werd gegeven aan de Polen door aan
Sosabowski de Bronzen Leeuw en aan de 1e Onafhankelijke Poolse
Parachutisten Brigade de Militaire Willemsorde toe te kennen. De
Amerikanen en de Britten waren al veel eerder door de Nederlandse
overheid geëerd met diverse onderscheidingen aan personen en eenheden.
Market Garden had ook gevolgen voor de Duitse zijde. Op 25 september
1944 om 05.00 uur gaf Adolf Hitler persoonlijk[99] het bevel dat de vijand in de Betuwe diende te worden
vernietigd. De Duitse legerleiding onder leiding van Von Rundstedt en
Model besloot dat de vijand ten noorden van de Maas moest worden
teruggedrongen. Als gevolg hiervan werd de 712. Infanterie-Division
(Generalleutnant Neumann) opgedragen de Corridor tussen Grave en
Nijmegen aan te vallen. De 15. Armee en het 1. Fallschirmjäger-Armee
kregen de opdracht om de druk rond Veghel te vergroten. De
Fallschirmjäger werden hiervoor danig versterkt met diverse
tankeenheden.
De eerste fase van het Duitse offensief bestond uit aanvallen op de
sector Grave-Nijmegen. Doel was de verovering van het gebied ten oosten
van Nijmegen. Op 28 september trokken de Duitsers op naar Wyler,
Groesbeek en Nijmegen en wisten Erlecom in te nemen. Ondanks zware druk
lukte het de geallieerden de Duitse opmars tot staan te brengen en op 2
oktober lag de frontlinie van Erlecom via Wyler en Den Heuvel over
Riethorst naar Middelaar. Tussen Grave en Nijmegen lukte het de
Duitsers niet om ook maar enige terreinwinst te boeken. De tweede fase
van het offensief ving op 29 september aan en vond plaats in de Betuwe.
Het doel was het terugdringen van de geallieerden tot over de Waal.
Zware gevechten tussen Britse en Amerikaanse infanterie, parachutisten
en tanks aan de ene kant en Duitse infanterie en tanks aan de andere
kant lieten de frontlinie vele malen heen en weer golven. Britten en
Amerikanen moesten in september en oktober zware gevechten voeren in de
westelijke sector rond plaatsen als Opheusden en Kesteren. Tussen Elst
en Bemmel vonden ware veldslagen plaats bij De Aam, De Vergert en De
Heuvel en voerden de Duitsers de druk op bij Haalderen. Het front werd
hier pas na de eerste week van oktober enigszins gestabiliseerd. De
voorgenomen derde fase van het Duitse offensief, dat op 29 september
had moeten aanvangen, kon door de falende 1e en 2e fase nagenoeg niet
ten uitvoer worden gebracht.
Het debat over Market Garden zal waarschijnlijk nog tot in de verre
toekomst gevoerd worden. Bovenstaand artikel probeert vooral een
overzicht te geven van hetgeen zich tijdens deze operatie op militair
gebied heeft afgespeeld. Het blijft altijd moeilijk conclusies te
trekken omdat er altijd wel ergens een ander argument gevonden kan
worden of iets kan worden aangedragen dat de zaken weer in een ander
daglicht stelt. Een paar zaken kunnen echter wel gesteld worden.
De drie luchtlandingsdivisies waren volledig op zichzelf aangewezen. Ze
zouden elkaar nooit kunnen ondersteunen, simpelweg vanwege het feit dat
men dan naast het beveiligen van een gebied van naar schatting 40 km
lang, ook nog troepen had moeten vrijmaken om een andere eenheid bij te
staan. De drie luchtlandingsdivisies moesten duidelijk hun eigen sector
beschermen en de doelen daarbinnen bereiken en vervolgens wachten op
steun van XXX Corps.
Voor de opmars van XXX Corps was echter een smalle route beschikbaar
over vaak open terrein. Aangezien de opdracht van XXX Corps vooral
gericht was op het bereiken van de drie luchtlandingsdivisies waren er
minder troepen beschikbaar voor de bescherming van de corridor.
Alternatieve routes waren nauwelijks beschikbaar en blokkades op de
corridor door aanvallende vijandelijke troepen dan wel door opgeblazen
bruggen, zouden de nodige vertraging veroorzaken.
De luchtlandingstroepen dienden zich over relatief lange afstanden te
verplaatsen om hun doelen te bereiken en moesten tegelijkertijd troepen
op de landingsgebieden achterlaten om deze open te houden voor
droppingen op latere momenten, zelfs op opvolgende dagen. De
bescherming van deze gebieden heeft zeker gezorgd voor vertragingen in
het bereiken van de daadwerkelijke doelen.
Market Garden heeft nooit het bereiken van Duitsland en het Ruhrgebied
als doel kunnen hebben. De opmars zelf was vooral gericht op het
bereiken van het IJsselmeer. Voor het oversteken van de laatste
waterweg tussen Nederland en Duitsland, de IJssel, waren immers geen
plannen opgenomen binnen Market Garden.
De Duitsers waren niet op de hoogte van de volledige plannen van Market
Garden. De plannen gevonden in de bij Vught neergekomen glider konden
nooit het volledige plan zijn. De in de glider aanwezige militairen
hadden simpelweg niet het niveau dat zij dergelijke plannen in hun
bezit konden hebben.
De Waalbrug is niet opgeblazen doordat dit de Duitsers op 20 september
niet lukte. Hoewel Jan van Hoof zeker op 17 september op de brug is
geweest en hij vrijwel zeker iets heeft gedaan waardoor hij dacht dat
de brug veilig was, is het onwaarschijnlijk dat tussen 17 september en
de verovering van de brug op 20 september geen enkele Duitse eenheid de
springladingen en leidingen heeft nagelopen of uitgebreid. Britse
Engineers, en niet Amerikaanse zoals wel eens in geschiedenisboeken
wordt beschreven, hebben bij het verwijderen van de springladingen en
de leidingen niets gevonden dat het opblazen had voorkomen. Aangezien
de Duitsers vanaf de Lentse kant hebben getracht de brug op te blazen.
Het lijkt het meest waarschijnlijk dat granaatinslagen aldaar de
leidingen hadden beschadigd.
Tot slot is er nog het debat over de aanwezige Duitse pantsertroepen.
Ten minste kan hierover geconcludeerd worden dat hier te makkelijk aan
voorbij werd gegaan door de plannenmakers. Toch waren de 9.
SS-Panzer-Division en de 10. SS-Panzer-Division niet de meest geduchte
tegenstander. Zij hadden immers rond Arnhem geen eigen tanks die
rijklaar waren en konden de strijd alleen met pantserwagens aanvangen.
De eerste tanks die bij de brug in Arnhem verschenen waren immers uit
Duitsland aangevoerd.
Market Garden werd hiermee misschien wel de meest bediscussieerde en
beschreven operatie van de Tweede Wereldoorlog, waarbij bijna gesteld
kan worden dat er even zovele visies, meningen en zelfs verdraaiingen
van feiten plaatsvonden en -vinden als dat er boeken zijn geschreven.
Aangezien er nog dagelijks nieuwe bronnen ontsloten worden, zal dit
debat nog wel decennia voortgaan en zullen er steeds nieuwe inzichten
worden gevonden. Al met al is hierdoor Market Garden één van de meest
interessante militair historische gebeurtenissen geworden.