Het Verdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) verbood Duitsland de ontwikkeling van tanks. In het geheim werkten Duitse militairen echter aan de wederopbouw van het Duitse leger. Tanks werden toentertijd met schuilnamen aangeduid ('Traktoren', 'Landwirtschaftlicher Schlepper'). Na de benoeming van Adolf Hitler (1889-1945) in januari 1933 als Rijkskanselier kreeg tankontwikkeling in Duitsland een grote impuls. Tanks waren volgens Hitler geschikt als aanvalswapen om gebieden te veroveren.
De Duitse SdKfz 121 (Sonder Kraft Fahrzeug 121) Panzerkampfwagen II (PzKpfw) was een van de belangrijkste lichte tanks van Hitler-Duitsland die vanaf 1936 ingezet werden aan oorlogsfronten. De voorganger van de Panzer II, de in de dertiger jaren ontwikkelde Panzerkampfwagen I (PzKpfw I), was bewapend met machinegeweren tegen infanterie en diende als testvoertuig in die zin dat kennis en ervaring werd opgedaan met het licht gepantserde tankmodel. Die Panzer I was eigenlijk veel te licht gepantserd en bewapend om het tegen vijandelijke tanks en pantservoertuigen op te nemen. De veldtochten in Spanje (1936-1939), Polen (1939), Frankrijk (1940) en de Sovjet-Unie (1941) bewezen dat. Ondanks die feiten werd tijdens die campagnes nog een lichte tank ingezet die beter gepantserd en bewapend was dan de Panzer I.
Die tank was de Panzerkampfwagen II (Panzer II). Zowel de Panzer I als de Panzer II waren lichte tanks die de later ontwikkelde middelzware modellen (Panzer III en IV/PzKpfw IV) moesten ondersteunen en vuursteun moesten verlenen aan de infanterie (bijvoorbeeld het onschadelijk maken van machinegeweernesten). De specifieke taak van de Panzer II bestond eruit de Panzer I met behulp van een snelvuurkanon aan te vullen, niet zozeer om vijandelijke tanks aan te vallen.
Generaal Heinz Guderian (1888-1954) wilde een lichte verkenningstank laten bouwen die ongeveer tien ton woog en bewapend was met een snelvuurkanon. In 1934 werd een ontwerp (La S 100/La.S.100) voor de Panzer II van de Duitse fabrikant MAN (Maschinenfabrik Augsburg-Nürnberg) door de Duitse legertop uitgekozen en verschillende prototypes werden gebouwd. De eerste pre-productiemodellen van de Panzer II verschenen in 1935 en 1936 waarbij de tanks steeds verbeteringen kregen. De bepantsering werd dikker en de aandrijving veranderde.
De eerste drie productieversies van de Panzer II (Ausf. A, B en C) die tussen 1937 en 1940 verschenen hadden verschillende specificaties. De Ausf. A woog plusminus zeven ton maar had een vrij zwakke motor. Ongeveer honderd exemplaren werden gebouwd in 1935 en 1936. De Ausf. B had een krachtigere motor, was zwaarder en langer. De Ausf. C verscheen in 1937 en had dikkere bepantsering. Die tank woog ongeveer 9,5 ton en deed in 1939 mee aan de Duitse veldtocht tegen Polen. Na die eerste versies werden later ook nog andere, zwaardere modellen (zoals de Ausf. F) gebouwd. De Panzerkampfwagen II Ausf. F woog 9.5 ton, was 4.81 meter lang en 2.15 meter hoog. Fabrikant van de F versie was FAMO (Fahrzeug- und Motoren-Werke). De tank had een Maybach HL62TR motor van 140pk en kon veertig kilometer per uur bereiken. De tank was bewapend met een 2 cm KwK 30 (of 38) L/55 kanon (met 180 granaten) en een machinegeweer (7.92mm MG34 met 2700 patronen). De voorkant van de tank was gepantserd met 30mm staal (koepel) en 35mm (romp), de zij- en achterkanten van de F versie waren voorzien van 15mm staal. De tank werd pas vanaf maart 1941 tot en met december 1942 geproduceerd. Een van de laatste versies, de Panzer II Ausf. J, had maximaal 80mm staal aan de voorkant van de romp waarvan MAN slechts tweeëntwintig exemplaren tussen april en december 1942 produceerde.
De romp van de Panzer II bestond uit gelast staal met een maximale dikte van 30 tot 35mm. De koepel was voorzien van plusminus 30 tot 35mm staal aan de voorkant en de zijkant van de tank was voorzien van 10 tot 20mm staal. De motor bevond zich in het achterste compartiment en de versnellingsbak (ZF) had zeven standen (zes voorwaarts en één achterwaarts). De bemanning bestond uit drie man (commandant/schutter, radioman/lader en bestuurder). Het richtvizier van de tank was de TZF4.
Het eerder genoemde 2 cm kanon was een op het 2 cm FlaK 30 snelvuurkanon gebaseerd wapen (maximaal 600 schoten per minuut, in de praktijk ongeveer 280 schoten per minuut) met een maximaal effectief bereik van een kilometer. Twee varianten van dat wapen bestonden (2 cm KwK 30 L/55 en 2 cm KwK 38 L/55). De 2 cm KwK 38 was een verbeterde versie van de KwK 30 en had een hogere vuursnelheid. De penetratiewaarden van de projectielen van dat kanon met de plusminus 0.15 kilogram wegende 20×138mmB pantsermunitie (PzGr, 780m/s) bedroegen plusminus 30 tot 45 mm staal tot op een afstand van honderd meter, ongeveer 30 mm tot op een afstand van vijfhonderd meter en plusminus 20 mm tot op een afstand van een kilometer (sommige bronnen noemen maximaal ongeveer 30 mm staal). Soms was wolfraammunitie beschikbaar (Panzergranate 40/PzGr 40) dat dikker staal doorboorde. De projectielen van de Panzergranate 40 wogen 0.1 kilogram, legden snelheden van 1050m/s af en doorboorden ongeveer 60 mm staal tot op een afstand van honderd meter. Er was ook nog een granaat tegen infanterie of licht gepantserde doelen beschikbaar (2 cm Sprgr. 39). Met die penetratiewaarden was het vaak lastig om goed gepantserde vijandelijke tanks te doorboren. Wel konden licht gepantserde trucks, licht gepantserde voertuigen en infanterie uitgeschakeld worden. Naast die hoofdbewapening had de Panzer II een 7.92mm MG 34 machinegeweer om infanterie uit te schakelen.
De Panzer II werd voor het eerst tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) of in Polen (1939) ingezet (onduidelijkheid bestaat hierover, zo zou de Panzer II als trainingsvoertuig in Spanje getest zijn). De eerder ontwikkelde en in Spanje ingezette Duitse Panzer I delfde het onderspit tegen de aan de Republikeinen geleverde Sovjettanks zoals de lichte T-26 tank. Het bleek later (1939-1942) dat het 2 cm snelvuurkanon van de Panzer II vijandelijke tanks niet goed kon vernietigen. Alleen op korte afstand kon het wapen iets uitrichten tegen Sovjettanks.
Omdat de pantsermunitie plusminus 30 tot 45 mm staal tot op een afstand van honderd meter doorboorde, waren Panzer II voertuigen vaak genoodzaakt om vijandelijke tanks tot dichtbij te naderen. Een groot nadeel was tevens dat vijandelijke tanks zoals de Sovjet T-26 lichte tank vaak beter bewapend waren. Het 45mm (20-K) kanon van de T-26 was krachtiger dan het 2 cm wapen van de Panzer II (het 45mm kanon had een grotere explosieve vulling en een vernietigender effect).
Tijdens de Duitse aanval op Polen vanaf 1 september 1939 waren plusminus 1223 Panzer II's beschikbaar, waarvan er 1151 werden ingezet. In Polen bleek dat de tank onvoldoende gepantserd was om antitankgranaten van kanonnen tegen te houden. Zo konden granaten met een kaliber van 37mm of meer, het pantser doorboren. De Poolse lichte tank 7TP kon met zijn 37mm Bofors wz. 37 kanon het pantser van de Panzer I en II doorboren. Ook was de bepantsering van de Panzer II op veel plekken te dun (vooral aan de bovenkant) om grote artilleriefragmenten tegen te houden.
Tijdens de Duitse aanval op Frankrijk in 1940 werd duidelijk dat de Panzer I en II tanks wat betreft vuurkracht en bepantsering veel te zwak waren vergeleken met zwaardere Franse tanks. De Panzer II was bijvoorbeeld niet in staat het pantser van de zware Char B1 te doorboren. Ook middelzware Franse tanks waren vaak te goed gepantserd voor de Panzer II. Het aanbrengen van extra bepantsering bij de Panzer II in de vorm van stalen platen was eigenlijk geen succes te noemen. Het gewicht nam toe en de vuurkracht bleef gelijk. Ook bleven de zijkanten van de tank kwetsbaar voor Frans antitank en tankvuur. Niet alleen die campagne, maar ook latere campagnes bevestigden het feit dat de Duitse lichte tanks zoals de Panzer I en II relatief zwak waren. Tijdens en na Operatie Barbarossa (1941) werd bijvoorbeeld duidelijk dat de Panzer II niet krachtiger was dan de lichte T-26, de middelzware T-28 of zwaardere Sovjettanks zoals de T-34 tank en de zware KV-1. De combinatie van zwak pantser (30-35mm maximaal) en een klein kaliber snelvuurkanon (2 cm) zorgden ervoor dat Panzer II onderdeed voor de T-26 wat betreft vuurkracht, onderdeed voor de T-28 wat betreft vuurkracht en bepantsering en volledig weggevaagd werd door de middelzware T-34 en de zware KV-1 tanks. De pantsermunitie van de Panzer II was te zwak om door het pantser van de T-34 en de KV te dringen (en tot op lange of middellange afstand te zwak om door het T-28 pantser te dringen).
Gelukkig voor de Wehrmacht bestond het overgrote deel van de Sovjettanks uit lichte tanks die tot op korte afstand door de Panzer II, door de Luftwaffe of door Duitse artillerie vernietigd konden worden. Het kleine aantal T-34 en KV tanks werd vaak door de Luftwaffe, Duitse artillerie, 88mm FlaK kanonnen of 105mm geschut uitgeschakeld. De slechte training van het Rode Leger en Stalins Zuiveringen hadden ervoor gezorgd dat het Rode Leger grotendeels werd overrompeld in juni 1941. Een groot voordeel van alle Duitse tanks was ook het feit dat radio's werden gebruikt om efficiënte communicatie mogelijk te maken (Sovjettanks hadden soms geen radio-uitrusting). Panzer II voertuigen dienden ook nog in Noord-Afrika waar de tanks uitgerust werden met filters om zand tegen te houden. In Noord-Afrika hadden de Duitse tanks vaak zandkleuren (aan het Westfront vaak grijze kleuren).
Omdat de Panzer II vanaf 1940 en 1941 te zwak bleek werd het voertuig in 1941 en 1942 vaak als verkenningsvoertuig ingezet. Elk tankregiment had een verkenningseenheid (peloton) waarbij de Panzer II geregeld als verkenningsvoertuig diende. Aan het eind van 1943 werd de Panzer II aan belangrijke fronten weggehaald en ingezet bij secundaire rollen of als trainingsvoertuig. De romp van de Panzer II diende als inspiratie voor daarop gebaseerde voertuigen zoals tankjagers (7.5 cm PaK 40 auf Fahrgestell Panzerkampfwagen II (Marder II) (Sd.Kfz. 131) en gemechaniseerde artillerie (15 cm sIG 33 auf Fahrgestell Panzerkampfwagen II (Sf). Opvallend gegeven is dat sommige Panzer II koepels gebruikt werden bij de constructie van de Atlantikwall.
De Panzer II was een lichte tank die in 1939 en 1940 met succes tegen infanterie en licht gepantserde doelen werd ingezet. Het snelvuurkanon en de vrij zwakke bepantsering zorgden er echter voor dat sterkere vijandelijke doelen zoals tanks en antitankkanonnen een grote bedreiging vormden (een grotere bedreiging dan voor Duitse middelzware tanks zoals de Panzer III en IV). Omdat de Panzer II vooral vanaf 1941, eigenlijk al vanaf 1940 gezien de sterkere Franse tanks, niet meer voldeed als offensief wapen, werd de Panzer II steeds meer ingezet aan secundaire fronten of achter de linies als trainingsvoertuig. In totaal werden 1,780 tot 1,856 Panzer II voertuigen geproduceerd (bronnen geven verschillende productieaantallen).
Model: | Panzerkampfwagen II Ausf. F |
Gewicht: | 9.5 ton |
Bemanning: | 3 man |
Motor: | Maybach HL62TR van 130 tot 140pk |
Snelheid: | 39 tot 40 km/u op de weg |
Afmetingen: | Lengte: 4.81 meter, hoogte: 2.15 meter, breedte: 2.28 meter |
Bewapening: | 1 x 2 cm (20mm) KwK 30/38 L/55 snelvuurkanon (180 granaten), 1 x 7.92mm MG34 (2700 patronen) |
Bepantsering: | 35mm staal voorkant romp, 30mm staal voorkant koepel, 15mm staal zij- en achterkant romp en koepel (dus koepel: 30/15/15 en romp: 35/15/15) |
Productieaantal: | 524 stuks tussen maart 1941 en december 1942 |