"It was a bold and exciting plan with a touch of 'into the valley of death' about it"
We schrijven september 1944. Dolle Dinsdag is net achter de rug en operatie Market Garden staat op het punt te beginnen. Het strategische doel van operatie Market Garden was de vestiging van een bruggenhoofd op de Veluwe met uitlopers over de IJssel. Hiervoor werden de bekende luchtlandingstroepen ingezet die een aantal rivierovergangen moesten veroveren waarover de grondtroepen van het XXX Corps konden oprukken. Dit korps zou over de 'Hell's Highway' oprukken vanaf de Belgische grens van Eindhoven en Nijmegen naar Arnhem. De brug bij Arnhem bleek uiteindelijk 'een brug te ver' te zijn. Het korps werd op de linkerflank ondersteund door het XII Corps en op de rechterflank door het VIII Corps. Deze laatste eenheid werd hierdoor ook verantwoordelijk voor het gebied rond Someren, Asten en Helmond. De 11th Armoured Division was onderdeel van het VIII Corps en stond onder leiding van Lieutenant-General G.P.B. Roberts.
Patrick Delaforce schrijft over de 11th Armoured Division in zijn boek 'The Black Bull': "In de nacht van de 20ste werden de vooruitgeschoven eenheden gewijzigd. Het 3rd Royal Tank Regiment en het 3rd Monmouthshire Regiment met het 23rd Hussars en 8th Rifles kwamen onder het commando van de 29th Brigade en het 2nd Fife and Forfarshire en 1st Herefordshire Light Infantry samen met de 4th King's Shropshire Light Infantry en 15/19th Hussars onder het commando van de 159th Brigade. 29th Brigade werd naar het noorden gestuurd en de 159th naar Someren." Het 3rd Royal Tank Regiment, 23rd Hussars en 2nd Fife and Forfarshire waren de tankeenheden, uitgerust met Shermantanks. Het 15/19th Hussars was de verkenningseenheid van de divisie, de overige eenheden behoorden tot de infanterie.
De Zuid-Willemsvaart is het kanaal tussen Maastricht en Den Bosch met een lengte van 123 kilometer. Al in de 15e en 16e eeuw was er sprake van een noodzaak voor een kanaal, vooral omdat de Maas niet altijd bevaarbaar was. "De stad van den Bossche heeft noodich een middel tot vermeerderinge van traffycq ende aencoomen int groott van alle Luycxe waeren ende overvloedicheyt van torff uuytten Peel van Someren, Asten Deurne, Bakel, enz." Het zou tot begin 19e eeuw duren voordat de schop daadwerkelijk in de grond ging. Het kanaal heeft een verval van 40 meter, waardoor er in het ontwerp van 1820 rekening gehouden werd met 21 sluizen. Deze sluizen zijn genummerd van Den Bosch (Sluis 0) naar Maastricht (Sluis 20).
Sluis 11 ligt ten zuiden van Helmond, tussen Someren op de westelijke oever en Asten op de oostelijke. De Zuid-Willemsvaart lag in dit deel van Nederland ten oosten van Hell's Highway, de opmarsroute van XXX Corps. Het oostelijk gedeelte van de opmarsroute, met aan de westkant Hell's Highway en aan de noordkant het Wilhelminakanaal, was het terrein van de 11th Armoured Division. Het was haar taak om een bruggenhoofd te slaan over de Zuid-Willemsvaart en zo het gebied Helmond, Bakel, Deurne, Asten en Someren te controleren.
Generaal Roberts had hiervoor zijn eenheden in drie speerpunten verdeeld. De meeste noordelijke groep bestond uit het 23rd Hussars en het 8th Rifles. Zij rukte op de 21ste september op vanuit Geldrop naar Nuenen om zo Gerwen en de Gerwense Heide te bereiken. Zij stuitte daar op Duitse Panthertanks en kon niet verder oprukken. De volgende dag, de 22ste, trokken de Duitsers zich al vechtend terug naar Helmond en bliezen in de stad de laatste bruggen over de Zuid-Willemsvaart op.
De middelste groep bestond uit het 3rd Royal Tank Regiment en het 3rd Monmouthshire Regiment; zij richtte zich voornamelijk op de zuidelijke kant van Helmond en Mierlo-Hout. Ook zij stuitte op de opgeblazen bruggen in Helmond en kon niet verder. Het gedeelte van Helmond ten westen van de Zuid-Willemsvaart werd door deze eenheden op 22 september bevrijd. Zij konden echter nergens de Zuid-Willemsvaart oversteken en draaiden naar het zuiden om daar bij Sluis 11 van het daar ontstane bruggenhoofd gebruik te maken.
De zuidelijke speerpunt bestond uit het 2nd Fife and Forfarshire Regiment en het 1st Herefordshire Light Infantry Regiment. Het richtte zich op Sluis 10 en Sluis 11 in het gebied van Lierop, Someren en Asten.
Sluis 10 wordt in de Engelse bronnen ook wel aangeduid met de naam 'Boomen Bridge', naar het gelijknamige buurtschap. Toen de tanks van het 2nd Fife and Forfar eenmaal daar aankwamen bleek ook deze brug opgeblazen. Ook zij draaiden om naar het zuiden om richting Sluis 11 op te rukken. We zien hier alle drie de speerpunten op de 21ste en 22ste vastlopen op opgeblazen bruggen over de Zuid-Willemsvaart. Alle eenheden van de divisie keerden dan naar het zuiden voor het enige bruggenhoofd dat er dan nog is, bij Sluis 11 te Someren. Maar hoe kwamen de eerste eenheden in Someren aan?
De tanks van het 2nd Fife and Forfar bevonden zich op woensdag 20 september nog in Achel, net over de grens in België. De opmars ging richting Leende en dit dorp werd met lichte tegenstand ingenomen. Hierna werd Heeze ingenomen waarbij de eenheden met mitrailleurvuur en antitankgeschut werden onthaald. In het kasteel van Heeze werd een oorlogsdagboek bijgehouden; "In Heeze telkens het geblaf van de mitrailleurs; om 4 uur nam dat zeer in hevigheid toe en mengde zich daartusschen het geschut van de Engelsche tanks die het dorp binnenkwamen. Tusschen 6 en 7 lag de oprijlaan van het kasteel in het schoot-veld en toen de kogels tegen de muren kletsten, gingen wij allen in de kolen-kelder van het oude kasteel, die tot schuilkelder was ingericht. Het dreunde overal geweldig. Tegen half 8 werd het stil. De slag om Heeze was afgeloopen met eene Engelsche overwinning." Hierna werd het vizier op het oosten gericht en ging de opmars verder naar Someren dat van Heeze gescheiden wordt door de Strabrechtse Heide en diverse bosgebieden. "Zonder ophouden stroomde de vloed Engelse voertuigen het dorp in. Een gedeelte reed door de Boschlaan naar den Somerschen weg."
Een brug, vermoedelijk over de Sterkselse Aa, stortte door het zware verkeer in, maar de opmars werd via een alternatieve route voortgezet. Via de Vaarselstraat en de Speelheuvelstraat werd vlak voor het donker op de 20ste Someren door de eerste troepen bereikt. Een aantal Duitsers met panzerfausten had op de Markt in Someren een kanon opgesteld; dat werd echter volledig door de Britten genegeerd en zij wisten zich later over Sluis 11 terug te trekken. De infanteristen van het Herefordshire Regiment, die achterop de tanks van de Fife and Forfar mee reden, deden een poging om de brug bij Sluis 11 in handen te krijgen, maar deze werd vlak voor aankomst door de Duitsers opgeblazen. De opmars liep zowel over de Kanaalstraat als de parallel gelegen Schoolstraat. Indertijd begon de Schoolstraat bij de Speelheuvel, waar nu de Avennelaan loopt. Het waren dan ook huizen aan deze twee straten die het moest ontgelden tijdens de bevrijdingsdagen. Zes boerderijen en een dubbele gemeentewoning werden verwoest.
De volgende morgen om 06:00 uur werden A en C Squadron van het Fife and Forfar naar het noorden langs het kanaal gestuurd op zoek naar andere bruggen. C Company van het Herefords reed mee op de tanks van C Squadron. Zoals gezegd stuitten ze op de opgeblazen Boomenbrug bij Sluis 10. Beide eenheden keerden terug naar Sluis 11. Er zat niks anders op dan de vijand aan de andere kant van het kanaal te beschieten en hier een oversteek te forceren.
Tegen welke Duitse eenheden de Britten het precies opnamen is lastig te achterhalen, want er vochten veel verschillende eenheden rond het bruggenhoofd. Het boek 'Geschiedenis van Someren in de Tweede Wereldoorlog' geeft aan dat er in eerste instantie jongens van 16-17 jaar gelegerd waren onder leiding van een Rode Kruis-soldaat. "In plaats van te trainen voor de komende strijd, brachten ze samen de tijd door met vissen in het kanaal. Hij was van plan als de Engelsen zouden komen zich met zijn troep over te geven zonder te vechten. Een groep van 120 SS'ers vestigde zich met de staf in het huis van de familie Lammers aan Sluis XI. Toen deze het bevel overnamen moesten de jongens de strijd in." Major Hutchinson, commandant van A Squadron, 2nd Fife and Forfar, gaf in een interview aan dat hij dacht dat ze het tegen Duitse parachutisten moesten opnemen.
Tegen het middaguur op de 21ste werd door de Duitsers de evacuatie van Asten bevolen. Iedereen moest voor vier uur weg zijn. Veel inwoners begroeven hun kostbaarheden in de schuilkelder of tuin en verlieten het dorp met de paar bezittingen die ze mee konden dragen: "Had je medelijden met de kinderen en moeders; een brok schoot je in de keel als je een oude man, de neus bijna aan de grond, een beladen kruiwagen zag duwen. […] Een oud echtpaar, geen kind of kraai meer bezittend, schuifelde, elkaar in de arm, de weg naar Liessel op. Nu en dan stonden ze stil en keken ze terug op het dorp." "Tegen 5 uur leek het dorp een dodendorp. Er was niets te horen dan nu en dan het schieten van een kanon en het inslaan van een granaat."
De infanterie van het Herefords was om 19:30 uur op de 21ste begonnen met het overzetten van de eerste twee compagnieën om het bruggenhoofd te maken. A en D Company staken het kanaal met aanvalsbootjes over. C Company volgde daarna via de intact gebleven sluisdeuren. Ze werden ondersteund door artillerie die op dat moment een ring vuurde rond het bruggenhoofd én rond het dorp Asten in zijn geheel. Rond 02:00 uur begon de Duitse tegenaanval vanuit Asten die drie uur aanhield. Hierbij wisten de Duitse eenheden de Britse posities te infiltreren. De tegenaanval werd met zwaar artillerievuur in de vroege ochtend afgeslagen.
Lieutenant Robert Jackson was een verbindingsofficier bij het brigadehoofdkwartier. Hij was op het tijdstip van de tegenaanval bij de brug aanwezig. Hij wist hoe kritiek de situatie was en verzamelde persoonlijk een aantal achterblijvers om ze over de sluisdeuren naar het bruggenhoofd te brengen. Na verslag uitgebracht te hebben stak hij wederom met een aantal achterblijvers het kanaal over om aldaar een positie in te nemen met 15 man. Na zware gevechten, waaronder man-tegen-man-gevechten hield Jackson nog maar een half dozijn mannen over. Major How omschreef hem als een moderne Horatius. Horatius zou volgens de legendes in 507 voor Christus in zijn eentje een brug in Rome tegen de Etrusken verdedigd hebben. Voor zijn uitmuntende leiderschap en dapperheid werd Lieutenant Jackson de Distinguished Service Order toegekend. Lieutenant Jackson sneuvelde op 4 april 1945 in Noord-Duitsland en ligt begraven bij Hannover.
Met alleen sluisdeuren om de overkant te bereiken red je het niet als tankdivisie. Er werd dan ook besloten om in de nacht van 21 op 22 september een Baileybrug aan te leggen bij de sluis. Hiervoor werd 'artificial moonlight' aangelegd; door met zoeklichten op de wolken te schijnen kon men voldoende licht creëren om te werken. Om 21:00 uur begonnen de genisten van het 13 Field Squadron met het opblazen van de resten van de oude brug en werden met behulp van een aantal 'rafts' voertuigen van de Herefords overgezet. Om 23:00 uur werd begonnen met de daadwerkelijke bouw van de brug. Om 02:00 uur vond de Duitse tegenaanval plaats waardoor om 03:30 uur het werk aan de brug gestaakt moest worden. Zelfs de genie-eenheden werden tijdens de tegenaanval ingezet als infanteristen. Om 05:00 uur werd weer verder gewerkt zodat de brug om 06:15 klaar was. Nog dezelfde dag, op de 22ste, werd er vlak bij de eerste brug eenzelfde tweede brug aangelegd, waarvan het werk om 14:00 uur begon en dat om 18:00 uur werd afgerond.
Om 06:15 uur op de 22ste was de eerste brug klaar en kon de opmars met tanks worden voortgezet. A Squadron van het 2nd Fife and Forfar kreeg de opdracht om de brug als eerste over te steken. Het kreeg de opdracht om om 07:30 uur vol gas de brug over te rijden en direct door Asten heen te rijden om de wegen die noord, oost en zuid uit het dorp lopen te dekken. Het ging hier vermoedelijk om de wegen naar Ommel (Ommelseweg), naar Liesel (Voordeldonk) en naar Heusden (Wolfsberg).
De baileybrug oversteken was het probleem niet, want het Herefords had tenslotte een klein bruggenhoofd veroverd aan de Astense kant van het kanaal. Om vervolgens met tanks dwars door een dorp te scheuren was eigenlijk gekkenwerk. De man die de spitsroede moest leiden was Lieutenant Don Bulley. Hij leidde de eerste troop van drie tanks naar de overkant en zijn tank was de eerste die de overtocht moest wagen. Na het inleidende artilleriebombardement keek Bulley op zijn horloge en riep "we're off" en reed met zijn tank de brug over. Al vurend ging hij richting Asten waar hij vanuit de huizen beschoten werd door zwaar machinegeweer- en bazookavuur. Plotseling verdween zijn tank in een wolk van rook en vuur. De tank die volgde probeerde Bulley's tank te ontwijken door een veld in te rijden maar kwam al snel vast te zitten. De derde en laatste tank van de troop schoot links langs die van Bulley en kwam eveneens vast te zitten. Bulley had het in eerste instantie overleefd. Hij begon met zijn pistool vanuit de koepel op de Duitsers te schieten en werd daar dodelijk gewond. Hij ligt begraven in het nabij gelegen Mierlo.
Captain Alec Wardman van het Herefords zag de eerste tanks oversteken: "Er zat een aantal Duitsers verstopt in een duiker onder de weg. Bij het arriveren van de eerste tanks trokken zij een kabel met mijnen over de weg. We beschoten de Duitsers maar waren helaas te laat."
De volgende troop, onder leiding van Lieutenant W.S. Brownlie, zat er vlak achter. Brownlie zat in de eerste tank en moest snel beslissen of hij vol gas zou proberen langs de uitgeschakelde tanks te komen, of dat hij langzaam voorwaarts zou gaan. Hij koos voor het eerste maar reed met een enorme klap tegen Bulley's tank aan. Gelukkig kon hij doorrijden en al zijn tanks wisten het dorp te bereiken. Wel waren de tanks op ontelbare plekken geraakt door het enorme vuur van de Duitsers. Ze reden via de Wilhelminastraat en de Markt richting Ommel. Hij zou daar laten over zeggen: "Hoe sneller je gaat, hoe harder je er door komt en hoe minder de vijand je kan raken. De snelheid was geen roekeloosheid. Zij die langzaam gaan moeten het vaak bekopen."
Major Hutchinson, de commandant van A Squadron, volgde daarna en wist ook veilig het dorp te bereiken. De rest van het regiment en de infanterie van de 4th Battalion King’s Shropshire Light Infantry ruimden daarna de laatste Duitsers bij het bruggenhoofd en in Asten zelf verder op. Een aantal tanks rukte op naar Vosselen, een buurtschap ten noordwesten van Asten. Hier werd aan het eind van de middag een aantal Duitsers onder vuur genomen en ging een boerderij aan de Nachtegaal verloren. Tegen de avond lag A Squadron ten noorden van Asten, C Squadron in het oosten en B Squadron in het zuid-zuidwesten.
Na de eerste tanks volgde al snel de infanterie van de 4th King's Shropshire Light Infantry, die uit het bruggenhoofd van het Herefords diende te breken en Asten zelf moest veroveren. Major Urwin Thornburn was de commandant van D Company. Het was zijn company die als eerste Asten binnentrok. Hij moest tot twee keer toe naar voren komen om persoonlijk de leiding op zich te nemen om zo zijn troepen vooruit te helpen. Eén van zijn pelotonscommandanten was een Noor, Lieutenant Sverre Bratland, die onder vuur kwam te liggen van een mitrailleursnest. Hij kroop naar voren en gooide twee granaten in het nest en schakelde de rest uit met zijn Stengun. Beide mannen werden onderscheiden met het Military Cross en overleefden de oorlog. Bratland zou in 1982 als Generalmajor afzwaaien in het Noorse Leger. Hij overleed in 2002.
Thornburn schreef over Bratland: "Hij was nooit gelukkiger dan wanneer hij op zijn buik kon kruipen. Aangezien de aanval 'single-file' langs een greppel ging was het Bratland die eigenhandig de vijand terug dreef. Elke paar minuten hield hij een handgranaatcompetitie met de Duitsers verderop waarop zij zich weer 25 yards (23 meter) terugtrokken. Op deze manier werd 250 yards terrein gewonnen. Genoeg armslag voor D Company om te manoeuvreren."
Hierna kon ook de rest van de KSLI oprukken en huis voor huis Asten veroveren. Het zou tot in de middag duren voordat Asten enigszins onder controle was en tot in de avond voordat alle Duitsers ook daadwerkelijk waren verdreven. Het Regimentsboek omschreef de actie als volgt: "De slag om Asten was even zwaar als die om Antwerpen, het dorp werd verdedigd door vastberaden en ervaren troepen in goede defensieve posities."
Van het 2nd Fife and Forfar werden de Lieutenants D.W. Bulley en P.C. Firkins en negen soldaten gedood tijdens de kanaaloversteek terwijl Captain B.L. Frewin en acht soldaten gewond raakten, voornamelijk van A Squadron. Het Herefords had 25 dodelijke slachtoffers en 35 gewonden te betreuren. Het 13 Field Squadron, dat de baileybruggen had gelegd, verloor één man en had vier gewonden. Captain Robert Hesketh van het Herefords: "Helaas werden vijf van de eerste tanks door bazooka's of mijnen uitgeschakeld in één van de meest spectaculaire en dappere aanvallen ooit gemaakt." Het totale aantal Britse slachtoffers (doden, gewonden en vermisten) wordt op 150 man geschat.
De Duitse verliezen rond het bruggenhoofd waren hoog; het Herefords rapporteerde 90 gesneuvelde Duitsers. Terwijl 'The Proud Trooper', geschreven door Lieutenant Brownlie, het zelfs over 200 doden heeft. Er werden 250 Duitsers gevangen genomen. Deze troepen waren voornamelijk van het Pionier-Ersatz-Bataillon 30 en Infanterie-Ersatz-Bataillon 65. Louis Heijligers uit Asten weet zich te herinneren: "Aan één kant van de weg werden ruim zestig lijken van Duitsers geteld. Velen van hen bevonden zich naast elkaar in hun stellingen, het geweer nog in de hand. Anderen hingen in het prikkeldraad of werden gevonden tussen de gewassen of in de sloot. Verder lag er naast veel wapentuig ook meubilair dat in de stellingen was verwerkt. De huizen waren zwaar beschadigd door de duizenden kogels en granaten die waren afgevuurd." Van de 1110 huizen in Asten werden er 101 verwoest en 247 zwaar beschadigd.
Tegen de avond vonden er een aantal tegenaanvallen van verschillende Duitse eenheden plaats. B Squadron, ten zuid-zuidwesten van Asten, kreeg tot twee keer toe een zware Duitse aanval te verduren. Deze tegenaanval werd uitgevoerd door parachutisten van Fallschirm-Jäger-Regiment Hübner van de 7. Fallschrim-Jäger-Division van Generalleutnant Wolfgang Erdmann. Major Hutchinson had dus gelijk over de aanwezigheid van parachutisten.
Vanuit het noorden, uit de richting van Ommel, volgde er nog een andere tegenaanval om 19:00 uur. Deze werd door SS-troepen uitgevoerd van de Kampfgruppe Heinke. Een aantal dagen eerder was er al een SS-officier in Ommel op zijn motor op verkenning geweest. Deze middag was hij terug en gaf hij opdracht aan de bevolking om ook Ommel voor de aankomende gevechten te ontruimen. Ook de aanval van deze Duitse troepen werd door de Britten afgeslagen.
Generaal Roberts vond het onverstandig om het kanaal in Helmond over te steken. Door vernielingen aan sluizen was het waterpeil gedaald, wat oversteken moeilijker zou maken. Daarnaast vreesde hij voor veel slachtoffers door in stedelijk gebied te moeten vechten. Hij besloot dan ook om zijn troepen via het bruggenhoofd van Asten te sturen. Vanuit dit bruggenhoofd rukte de 11th Armoured Division verder op naar Deurne, dat op 24 september werd bevrijd. Vanuit hier kon het oostelijk gedeelte van Helmond worden verkend. Al snel bleek dat de Duitsers zich terugtrokken op Bakel en Gemert waardoor Helmond op 25 september in zijn geheel kon worden bevrijd. De opmars ging verder richting het oosten en de Maas en werd Operatie Aintree gedoopt. Ze had als doel het terrein te veroveren ten westen van de Maas en zou resulteren in de Slag om Overloon en Venray tussen 30 september en 18 oktober 1944.