Tussen de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) vond in Duitsland een ware revolutie én evolutie plaats op het gebied van tankoorlog en tankontwikkeling. Dit artikel geeft een geschiedkundig overzicht van tankconstructie in Hitler-Duitsland tussen 1933 en 1945. Ook wordt tankconstructie na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) toegelicht. Zodoende kunnen lezers Duitse tanks in een historische context plaatsen. De belangrijkste Duitse tanks met technische specificaties komen aan bod.
Het ontstaan van het tankwapen in Hitler-Duitsland is geworteld in de nederlaag van 1918. Geknecht door het Verdrag van Versailles mocht Duitsland slechts een leger van 100.000 man hebben. Tanks waren verboden. In het geheim werd door Duitse militairen en technici gesleuteld aan experimentele voertuigen die vaak met andere namen werden aangeduid. Dit om hun ware aard te verdoezelen. Na de benoeming van Adolf Hitler tot rijkskanselier op 30 januari 1933, kwam tankontwikkeling in Duitsland in een stroomversnelling terecht. Adolf Hitler lapte na zijn machtsovername de regels van Versailles aan zijn laars en eiste dat een sterk en groot Duits leger opgebouwd moest worden. Tanks zouden door Hitlers herbewapeningspolitiek één van de belangrijkste wapens worden waarmee de Duitse dictator zijn oorlogscampagne op 1 september 1939 begon. In de eerste oorlogsjaren waren het vooral Panzerkampfwagen (tank) I tot en met IV die geallieerde troepen overrompelden. Vanaf 1942 en 1943 verschenen krachtigere modellen als Panzer VI 'Tiger' en Panzer V 'Panther' die de geallieerden grote verliezen toebrachten.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden door Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk tanks ingezet. Tanks bevonden zich toen nog in een ontwikkelingsfase en legerleiders waren sceptisch tegenover de inzet van tanks als zelfstandige eenheden. Op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog werden trage ‘monsters’ zoals de Britse Mark tanks ingezet. De Duitsers zetten hun A7V Sturmpanzerwagen serie in. Van die Duitse Sturmpanzerwagens werden slechts twintig exemplaren gebouwd. Machinegeweernesten en prikkeldraadversperringen eisten een hoge tol aan soldaten. Het tankwapen was geschikt om obstakels zoals machinegeweernesten te vernietigen. Tanks waren tijdens de Eerste Wereldoorlog zeer licht gepantserd, maar veroorzaakten door hun krachtige bewapening en omvang, grote angst onder vijandelijke troepen. Zij waren geschikt als psychologisch wapen. Sommige infanteriesoldaten waren geschokt en verbaasd toen zij tanks op het slagveld zagen.
De Eerste Wereldoorlog was een oorlog van man tegen man: infanteriesoldaat tegen infanteriesoldaat. Het was in zekere zin een statische oorlog waar soldaten met hun bajonetten vanuit loopgraven vochten om elke meter. Machinegeweren en prikkeldraadversperringen zorgden ervoor dat aanvallende partijen vaak enorme verliezen leden. Om die verliezen te reduceren trachtten legerleiders technologie te gebruiken. Groot-Brittannië was het eerste land ter wereld dat tanks ontwikkelde. Duitsland trok lessen uit de ingezette tanks van Groot-Brittannië. Hoewel het Verdrag van Versailles hen zware wapens verbood, was een groep jonge Duitse officieren al bezig een nieuw soort oorlogsvoering voor te bereiden.
De geschiedenis van de Duitse Panzers (tanks) na de Eerste Wereldoorlog begint in 1926. In 1926 drukte het Verdrag van Versailles zwaar op Duitsland. Duitsland mocht slechts een leger tot 100.000 man hebben zonder tanks van enige soort. Grenspatrouillevoertuigen waren wel in beperkte aantallen toegestaan. Britse tanks hadden tijdens de Eerste Wereldoorlog aangetoond dat zij in staat waren om al rijdend vuur af te geven op Duitse stellingen. Generaal von Seeckt (opperbevelhebber van het Duitse leger, de Reichswehr tot 1926), zag in dat beweeglijkheid en flexibiliteit toekomstige oorlogen zouden overheersen. Toekomstige militaire bekendheden als Heinz Guderian zagen al spoedig in dat het pantserwapen allesbepalend zou zijn in een beweeglijke en snelle oorlog. Guderian zou een grote stempel drukken op de ontwikkeling en inzet van het Duitse tankwapen.
Duitsland bevond zich in een sfeer van argwaan en haat na die eerste cruciale jaren van 1918. Dat was uiteraard een geschikt klimaat voor nationalistische sentimenten en de daarmee gepaard gaande politieke vertegenwoordigers. Omdat de overwinnaars van 1918 Duitsland in een haast onmogelijke positie manoeuvreerden, werd Duitsland ontevreden en revanchistisch. Een voedingsbodem voor woede, haat en nijd ontstond bij het Duitse volk. Verplichte herstelbetalingen konden onmogelijk worden terugbetaald en Duitsland werd aangewezen als enige agressor bij het ontstaan van de ‘Grote Oorlog’. Soldaten, officieren en legerleiders in Duitsland zagen hun eer gekrenkt en accepteerden de nieuw ontstane situatie van Duitsland als zwak land niet: Duitsland had recht op macht en aanzien vonden zij. Daarbij hoorde een sterk leger. Een nieuwe generatie Duitse militairen zag in dat een gemechaniseerde oorlogsvoering voor Duitsland cruciaal was wilde het macht en aanzien op het politiek-economische wereldtoneel verwerven.
In 1911 ontwierp de Oostenrijker Gunther Burstyn een motorvoertuig met koepel en patenteerde dat ontwerp aan Duitsland, maar het voertuig ging niet in productie. Groot-Brittannië was het eerste land ter wereld dat tanks ontwikkelde. Op 15 september 1916 verschenen Britse tanks van het type ‘Mark I’ bij de Slag aan de Somme. Duitse soldaten waren verbaasd en sommige van hen waren zelfs geschokt. Om een wapenachterstand te vermijden en het moraal – tanks waren geschikt als propagandamiddel – onder Duitse troepen en de Duitse bevolking hoog te houden, werd besloten om een eigen tankmodel te ontwerpen. Zoals eerder vermeld zette Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog de A7V tank in. Een Duitse kapitein en ingenieur, Jozef Vollmer, werd aangewezen voor de constructie van die tank. De A7V had een achttien koppige bemanning en was de eerste Duitse Panzerkampfwagen. Op 13 november 1916 eiste het Duitse oorlogsministerie dat de A7V in productie moest gaan. Tussen 21 maart 1918 en 16 oktober 1918 kwam de tank in actie. De A7V was ongeveer 7.34 meter lang en 3.3 meter hoog. De tank woog 33.3 ton en had een staalbepantsering van 10 tot 30mm. Specifieker: de voorkant van het voertuig bedroeg 30mm staal, de zij- en achterkant 15 tot 20mm. De pantserplaten werden met klinknagels en bouten aan elkaar verbonden. Het voertuig werd bewapend met een 57mm Maxim- Nordenfeldt kanon (met 500 granaten) en zes 7.92mm MG08/15 machinegeweren (met 36.000 patronen). De A7V was een erg traag voertuig en kon slechts 13 tot 15 km/u bereiken. De tank had twee vier cilinder Daimler-Benz motoren die elk 100 pk leverden. De tank was indrukwekkend op papier, maar kon het tij van de oorlog niet keren. Ook de door Vollmer ontworpen superzware 'K-Wagen' was niet erg succesvol: slechts twee prototypes werden ten dele voltooid.
Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog op 8 augustus 1918, werden ook weer Britse tanks ingezet. Dit keer 420 stuks bij Amiens. Na de nederlaag van 1918 (11 november 1918) zette Generaal Von Seeckt een onofficieel programma op voor experimentele tankbouw. Duidelijk werd dat bestaande Duitse fabrieken met het Duitse leger moesten samenwerken om herbewapening van het land mogelijk te maken. De eerste Duitse tank die verscheen in het Interbellum werd gefabriceerd door de firma Rheinmetall-Borsig. Om de naam ‘tank’ te vermijden werd gekozen voor een verhullende naam. ‘Tractor’ was een geschikte naam om dit voertuig aan te duiden. ‘Großtraktor’ heette het voertuig en er werden twee exemplaren door Rheinmetall-Borsig gemaakt. De tank leek sterk op de Britse Mark II tank. De ‘tractor’ woog ongeveer twintig ton en was bewapend met een 75mm kanon. Het voertuig had een bemanning van zes, woog 19.32 ton en was 6.6 meter lang. De hoogte van de tank bedroeg 2.3 meter, de breedte 2.81 meter. Het voertuig had een BMW Va 6 cilinder 250pk motor en bereikte een snelheid van 40 km/u. De tank was bewapend met een 75mm KwK L/24 kanon (met 104 granaten) en twee 7.92mm machinegeweren (met 6.000 patronen). De dikte van het pantser bedroeg 13mm. Andere firma’s die het voertuig fabriceerden waren Krupp (twee stuks) en Daimler-Benz (twee stuks). In 1927 werd een kleine tank gebouwd: de ‘Leichttraktor’ (of ‘Leichte Traktor’). Dit voertuig werd met een 37mm kanon bewapend (3.7 cm PaK L/45) en een machinegeweer. Het voertuig was 4.21 meter lang, 2,37m breed en 3 meter hoog. Een tweede versie werd met een 75mm kanon bewapend. In 1929 ontstond een verbeterde versie van de Leichttraktor die ongeveer tien ton woog.
De eerste Duitse tanks werden getest in geheime locaties in de Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie was net als Duitsland immers een soort paria geworden en beide landen spraken met elkaar af dat ze militaire expertise en techniek uitwisselden. In december 1926 tekenden Duitsland en de Sovjet-Unie een verdrag waarin stond dat een Sovjettankschool werd geopend waar Duitse militairen en tankspecialisten mochten oefenen. Panzerschule Kazan (1926) was hiervan een duidelijk voorbeeld. Uitwisseling van techniek en kennis tussen landen was na de Eerste Wereldoorlog redelijk normaal totdat nationaalsocialistische sentimenten in Duitsland de boventoon gingen voeren.
Bij de Reichswehr werden in Duitsland oefeningen gehouden met namaaktanks. Heinz Guderian liet tankmodellen bouwen van blik en hout die gemonteerd werden op auto’s (de BMW Dixi voertuigen), zodoende kon men ervaring opdoen met gepantserde voertuigen. Heinz Guderian zag het potentieel van het tankwapen in en werd met name geïnspireerd door Britse tankspecialisten als captain Captain B.H. Liddell-Hart en General Major J.F. Fuller. Die Britse tanktheoretici werden in hun moederland amper gehoord omdat het merendeel van de militairen in Groot-Brittannië vasthield aan oude Eerste-Wereldoorlog tactieken en er tevens niet genoeg geld was voor grote uitgaven aan het tankwapen. In 1931 werd Guderian chef staf van General Oswald Lutz (inspecteur van de gemotoriseerde troepen). Lutz en Guderian stelden voor om over te gaan op het samenstellen van Panzer divisies. Tankeenheden zouden volgens hun het slagveld van morgen bepalen. Beide militairen hadden concrete ideeën wat tankbouw betreft. Twee soorten tanks waren nodig: een middelzware en een lichtere tank. De middelzware tank zou ongeveer twintig ton wegen en moest worden bewapend met een kort 75mm kanon in een toren en twee mitrailleurs. Een lichtere tank zou geconstrueerd moeten worden met een 50mm kanon en twee mitrailleurs. Het eerste voertuig zou geschikt zijn tegen obstakels en fungeerde als ondersteuningsvoertuig. het tweede voertuig, dat effectieve pantserdoorborende munitie kon afvuren, zou gebruikt kunnen worden als tankjager. De Duitse Generale Staf nam de aanbevelingen over, maar was van mening dat het lichtere voertuig een kleiner 37mm kanon moest krijgen. Het 37mm kanon was namelijk het standaard anti-tank wapen. Standaardisatie van wapens moest prioriteit krijgen.
De fabrikant Rheinmetall-Borsig had ervaring met tankbouw. De firma had enkele ‘Nieuwbouwvoertuigen’ (Neubaufahrzeug) gebouwd die sterk leken op Britse ‘Independent’ tanks. Die Britse tanks waren groot en hadden verschillende koepels. De ‘nieuwbouwvoertuigen’ werden door Rheinmetall en Krupp gebouwd en als proefmodel werden ze allen van staal gemaakt. In totaal werden slechts vijf van deze ‘nieuwbouwvoertuigen’ gebouwd. Beide Neubaufahrzeug modellen (A en B) hadden zes bemanningsleden. Twee exemplaren werden door Rheinmetall-Borsig in 1934 gebouwd, drie experimentele voertuigen in 1935. Het ‘nieuwbouwvoertuig’ woog 23.41 ton, was 6.6 meter lang en 2.98 meter hoog. Breedte van de tank bedroeg 2.19 meter. De Neubaufahrzeuge werden uitgerust met een BMW Va motor en bereikten snelheden van 24 tot 30 kilometer per uur. Bewapening bestond uit een 75mm KwK L/24 kanon (met 80 granaten), een 3.7cm KwK L/45 kanon en twee 7.92mm MG13 machinegeweren (met 6.000 patronen). De bepantsering van het voertuig bedroeg 15mm aan de voorkant van de koepel, 13mm aan de zij- en achterkant en 13mm aan alle kanten van de romp. Het torendak was voorzien van 13mm staal en de mantel van het kanon had 15mm staalbeplating. De Neubaufahrzeuge waren niet erg succesvol: ze waren groot en zwak gepantserd. In 1940 werden ze in Noorwegen (Oslo) voor propagandadoeleinden ingezet. Ze waren wel de zwaarste tanks die Duitsland destijds in dienst had.
Gedurende het Interbellum werd af en toe ‘afgekeken’ van andere landen op het gebied van wapen- en tankconstructie. Niet alleen Duitsland deed dat, ook de Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie was in de jaren twintig bezig met constructie van zogenaamde ‘landslagschepen’: tanks die op papier onoverwinnelijk leken en goed bewapend waren, maar toch zeer kwetsbaar waren door hun redelijk dunne bepantsering en omvang. Meerdere koepels met kanonnen zouden voor overwinning zorgen. Het overwegend agrarische Rusland kon pas vanaf de jaren dertig, ongeveer vanaf 1930-1931, grootschalige tankproductie starten en vanaf 1917 vielen westerse tankmodellen in handen van de Sovjets waardoor zij ervaring konden opdoen voor eigen tankconstructie.
Duitsland deelde aanvankelijk die sentimenten: ‘tankslagschepen’ waren tanks die bewapend waren met meerdere koepels en kanonnen. De besproken Duitse ‘nieuwbouwvoertuigen’ waren groot en goed bewapend, maar zeer kwetsbaar voor antitankvuur vanwege hun lichte bepantsering. Voor propagandadoeleinden waren zij zeer geschikt omdat zij er formidabel uitzagen. Gekozen werd voor nieuwe tankontwerpen die wel aan de ideeën van Lutz en Guderian voldeden. Omdat de Duitse tankconstructie zich nog in een pril stadium bevond werd besloten om alvast te starten met de bouw van lichte tanks. Lichte tanks konden relatief eenvoudig gebouwd worden en er waren tevens weinig expertise en grondstoffen nodig om lichte tanks te construeren. Oefentanks waren dringend nodig om een impuls aan tankconstructie te geven. Duitsland besloot om een Brits Carden-Loyd Mark IV onderstel te kopen dat in 1930 aan diverse landen werd verkocht. Om de bouw van eigen tanks te verdoezelen besloten de Duitsers dat ze het Mark IV onderstel nodig hadden als drager van een 20mm antiluchtdoel mitrailleur. Het was een bescheiden aankoop die de aanzet zou geven tot verdere tankconstructie.
Het Duitse Bureau voor Legerwapens verstrekte een opdracht voor een tank met een gewicht van vijf ton met twee mitrailleurs. De tank kreeg een 360 graden draaibare koepel en moest worden beschermd door pantserplaten die onkwetsbaar waren voor infanterievuur. In Duitsland waren verschillende fabrieken beschikbaar die zo’n tank konden bouwen. Het eerder genoemde Rheinmetall-Borsig was er een van. Daarnaast hadden Daimler-Benz, MAN, Henschell en Krupp de mogelijkheden en de kennis om een nieuwe tank te bouwen. Tussen deze fabrikanten bestond felle competitie. Krupp diende zijn voorstel in van de ‘LKA 1’: een licht gepantserde tank en ging over op constructie van de romp. Daimler-Benz mocht de toren en de romp bouwen. Omdat het woord ‘tank’ vermeden moest worden, besloten de Duitsers om het voertuig als ‘Landwirtschaftlichter Schlepper’ aan te duiden. De afkorting was ‘La S’. De LKA 1 zou de voorloper van Duitslands eerste gestandaardiseerde tank worden, de Panzerkampfwagen I.
Op 30 januari 1933 werd de Oostenrijker Adolf Hitler (1889-1945) benoemd als rijkskanselier van Duitsland. Door Hitler bloeide de constructie van het Duitse tankwapen op. Hij zag potentie in de vernietigende kracht van gemechaniseerde oorlogvoering. Hitler verkondigde openlijk dat hij van plan was om Duitsland in zijn voormalige eer en militaire glorie te herstellen. In 1923 deed hij een aanval op de gevestigde orde samen met NSDAP gezinde leden en SA (de ‘Bierkellerputsch’), maar die mislukte. Hij werd gevangengenomen en schreef zijn politieke manifest. In dat manifest, Mein Kampf, stelde hij dat Duitsland altijd al een militaristisch land was, geleid moest worden door een sterke leider en recht had op gebiedsuitbreiding in Europa. Duitsland moest een wereldmacht worden. Centraal thema in het boek vormden de Joden. Om gebiedsuitbreiding (Lebensraum) te bewerkstelligen waren wapens en legers noodzakelijk: die zouden ervoor zorgen dat Duitsland Europa kon onderwerpen. Tanks waren in Hitlers optiek door hun kracht en snelheid geschikt om grote stukken land in Europa te veroveren. Bij een demonstratie van een peloton motorrijders, een antitankpeleton en een peleton lichte tanks die met enkele pantserwagens samenwerkten zag Hitler het potentieel van tanks in.
Adolf Hitler: ‘‘Dat is nu net wat ik nodig heb’’
In december 1933 werden de tekeningen van het LKA ontwerp voltooid, net toen Hitler en zijn nazipartij op het punt stonden om alle bepalingen van Versailles te negeren. De firma Henschel kreeg de opdracht om drie prototypes te vervaardigen. Het eerste voertuig reed in februari 1934 en volledige productie van het voertuig begon in 1934 met een bestelling voor 150 machines aan Henschel. Om het voertuig aan te duiden werd gekozen voor de codering ‘1A La S Krupp’. Een tweede versie, de 1B La S, werd tevens gebouwd. Het B type was langer en had een krachtigere motor. In 1938 besloot het Duitse legerapparaat dat tanks aangeduid moesten worden met ‘tank’, ‘gevechtswagen’ oftewel ‘Panzerkampfwagen’, gevolgd door een letter van het alfabet. ‘PzKpfw’ of ‘PzKw’ (Panzerkampfwagen) werd gebruikt om tanks aan te duiden. Om de logistieke aanduiding te vereenvoudigen besloten de legertop en het Bureau Bevoorrading dat de naam ‘Sonderkraftfahrzeug’ geschikt was. Als inventarisatienummer werd de afkorting ‘SdKfz’ of ‘Sd.Kfz.’ gebruikt.
Het eerste gestandaardiseerde tankmodel was de Panzerkampfwagen I, die uit het LKA 1 prototype was ontstaan. De eerste versie betrof de A variant (Ausführung A). De Panzerkamfpwagen I Ausf. A (Sd.Kfz. 101) was een lichte tank bewapend met twee 7.92mm MG13 mitrailleurs (2.250 patronen) zonder kanon. De tank had een pantserdikte van 13mm staal aan alle kanten van de romp en 13mm staal aan alle kanten van de koepel. De koepel kon driehonderdzestig graden draaien en werd uitgerust met het richtvizier TZF2. De tank had een lichte motor (viercilinder Krupp M305) die 57 paardenkracht leverde. De A variant woog 5.4 ton, was 4.02 meter lang, 1.72 meter hoog en 2.06 meter breed. De tank bereikte een snelheid van 37 km/u en werd bestuurd door twee bemanningsleden. Vanwege de relatief dunne bepantsering was de tank kwetsbaar voor vijandelijk antitankgeschut. Ausführung A was het eerste succesvolle tankontwerp van Duitsland. In totaal werden 818 A versies gebouwd tussen juli 1934 en juni 1936.
In 1935 verscheen een nieuwe, verbeterde variant van de A versie. Dat was de Panzerkamfpwagen I Ausführung B . Het grootste verschil tussen de A en B versie was de motor. De B versie had een Maybach NL38TR motor en het onderstel was langer. De B versie woog 5.8 ton, was 4.42 meter lang en 1.72 meter hoog. De motor leverde een vermogen van 100 paardenkracht en de tank had een maximumsnelheid van 40 kilometer per uur. Net als de A versie was de B versie bewapend met twee machinegeweren (hetzelfde type als bij de A variant). Bepantsering bedroeg 13mm staal aan alle kanten van de romp en koepel. De munitievoorraad bestond uit 2.250 patronen voor de 7.92mm MG13 machinegeweren. Ook het onderstel verschilde met de A versie. Bij de B variant werden vijf wielen met daarboven vier kleine wielen (toprollers) aangebracht. Een aandrijfwiel en een vooraan geplaatst groot wiel maakten de aandrijving af. Van de B versie werden 675 stuks geproduceerd tussen augustus 1935 en juni 1937. Met de Panzerkampfwagen I als basis werden andere voertuigen gebouwd, zoals antitankvoertuigen, bruggenleggers (Brückenleger auf Panzerkampfwagen I Ausf. A) en vlammenwerpers (Flammenwerfer auf Panzerkampfwagen I Ausf. A).
Panzerkampfwagen I A en B waren beide proefmodellen in die zin dat beide tanks voor de eerste ervaring op tankconstructie en tankoorlog zorgden. Genoemde tanks werden veelvuldig gebruikt bij propagandadoeleinden. Tijdens parades van het Duitse leger in de jaren dertig reden die eerste tanks rond. Het tonen van deze modellen was niet genoeg: dat zei niets over kracht. Een oorlog was nodig om de tanks te testen.
Gedurende de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) steunde de Sovjet-Unie de overwegend linkse Spaanse Republikeinse troepen tegen de Nationalistische eenheden van de latere fascistische dictator Francisco Franco (1892-1975). Duitsland steunde Franco en zond wapens om de nationalistische eenheden te bewapenen. Niet alleen Duitse tanks werden getest: ook de Duitse luchtmacht kon ‘oefenen’. Het ‘Condor Legioen’, onder bevel van Eerste-Wereldoorlog luchtaas Hermann Goering, legde de Spaanse stad Guernica plat. Het was het eerste terreurbombardement in Europa, zoals later zovelen zouden volgen: onder andere Rotterdam, Coventry en Dresden. Over het exacte aantal dodelijke slachtoffers wordt tot op de dag van vandaag door historici getwist. Guernica werd grotendeels vernietigd. Picasso schilderde na aanleiding van deze verschrikking zijn schilderij ‘Guernica’ waarin het lijden van de Spaanse burgerbevolking wordt afgebeeld.
De Panzerkampfwagen I werd destijds uitgeprobeerd en al snel werd duidelijk dat de tank zowel onvoldoende gepantserd, als zwak bewapend was. Het dunne staal kon eenvoudig door antitankprojectielen doorboord worden. De machinegeweren waren niet krachtig genoeg om vijandelijke tanks te vernietigen. Tegen infanterie was de Panzer I redelijk goed opgewassen. Opmerkelijk is dat de Sovjet-Unie dezelfde ervaring onderging met de lichte T-26 tanks. Die T-26 tanks waren tevens te licht gepantserd en bewapend. Heinz Guderian en andere Duitse legerleiders zagen in dat de ontwikkeling van de oorspronkelijk geplande 75mm en 50mm tanks sneller moest (deze kalibers verwijzen naar de bewapening). Beide tanks stonden sinds de naamstandaardisatie bekend als Panzerkampfwagen III en Panzerkampfwagen IV. Om vertraging te voorkomen werd besloten om een nieuwe tank van tien ton te ontwikkelen, die leek op de Panzer I. Al tijdens de Spaanse Burgeroorlog werd dit nieuwe type gebruikt.
De Panzerkampfwagen I modellen dienden in 1936 en 1937 in Spanje, in 1939 in Polen, in 1940 in Noorwegen en Nederland en zelfs nog in 1941 in de Sovjet-Unie. In 1942 werd de Panzerkampfwagen I uit legereenheden verwijderd omdat de bepantsering en bewapening ontoereikend bleek. De tanks werden uitsluitend nog in ondersteunende rollen ingezet (vrachtvervoer, munitietransport, wapentransport, patrouillevoertuig) en als trainingsvoertuig achter het front).
Al in juli 1934 was een nieuw ontwerp ingediend voor een opvolger van de licht gepantserde Panzerkampfwagen I. Drie prototypes werden destijds gebouwd. De eerste was de LKA II van Krupp, de tweede en het derde prototype werden gebouwd door Henschel en MAN. Het MAN voertuig werd uiteindelijk uitgekozen. Het model van MAN werd opgenomen als Panzerkampfwagen II. De Panzer II ging in dienst als ‘SdKfz 121’ en was licht bewapend. De tank was bedoeld als ondersteuningsversie voor de eerdere Panzer I. De Panzerkampfwagen II werd in verschillende varianten gebouwd (a, b, c etc.). De eerste proefvoertuigen (a/1 tot en met a/3) werden geüpgraded en in 1936 verscheen de Panzerkampfwagen II Ausf. B. De B variant woog 7.9 ton, was 4.76 meter lang en 1.96 meter hoog. De tank was bewapend met een machinegeweer (7.92mm MG34 met 2250 patronen), en 20mm snelvuurkanon (20mm KwK 30 L/55) met 180 patronen voor dat wapen. Het voertuig was licht gepantserd: 13mm staal aan alle kanten van de romp en de koepel. Panzerkampfwagen II Ausf. B had een krachtige 140pk Maybach HL62TR motor en bereikte een snelheid van 40 km/u. In 1937 verscheen de C versie. De C versie had een ander loopwerk met vier geleidewielen. De tank was iets groter (4.81 meter) en hoger (1.99 meter), vergeleken met de eerdere versies. Bepantsering bedroeg 14.5mm aan alle kanten van koepel en romp. Het wapen was hetzelfde als dat van de B versie. Drie bemanningsleden waren nodig om de tank te bedienen.
De Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) toonde aan dat de Panzer II onvoldoende gepantserd en bewapend was. Het 20mm kanon van de tank kon vijandelijke tanks niet goed vernietigen. Alleen op korte afstand kon het wapen iets uitrichten tegen bijvoorbeeld Sovjettanks als de T-26. Latere varianten van de Panzer II hadden dikker pantser. Ausführung D had bijvoorbeeld 30mm staal aan de voorkant van de romp en de koepel. De laatste massaal geproduceerde Panzer II was de F versie. De Panzerkampfwagen II Ausf. F woog 9.5 ton, was 4.81 meter lang en 2.15 meter hoog. Fabrikant van de F versie was FAMO. De tank had een Maybach HL62TR motor van 140pk en kon veertig kilometer per uur bereiken. De tank was bewapend met het standaard 2 cm KwK 30 L/55 kanon (met 180 granaten) en een machinegeweer (7.92mm MG34 met 2.700 patronen). De voorkant van de tank was uitgerust met 30mm staal (koepel) en 35mm (romp), de zij- en achterkant van de F versie waren voorzien van 15mm staal. De tank werd pas vanaf maart 1941 tot en met december 1942 geproduceerd. In totaal werden 524 Panzer II F exemplaren gebouwd.
Panzerkampfwagen I Ausf. B | Panzerkampfwagen II Ausf. F |
Gewicht: 5.8 ton | Gewicht: 9.5 ton |
Afmetingen: 4.42 meter lang, 1.72 meter hoog, 2.06 meter breed | Afmetingen: 4.81 meter lang, 2.15 meter hoog, 2.28 meter breed |
Bepantsering: 13mm staal aan alle kanten van koepel en romp (dus koepel: 13/13/13 en romp: 13/13/13) | Bepantsering: 35mm staal voorkant romp, 30mm staal voorkant koepel, 15mm staal zij- en achterkant romp en koepel (dus koepel: 30/15/15 en romp: 35/15/15) |
Bewapening: 2 x 7.92mm MG13 mitrailleurs (2.250 patronen) | Bewapening: 1 x 2 cm (20mm) KwK 30 L/55 snelvuurkanon (180 granaten), 1 x 7.92mm MG34 (2.700 patronen) |
Motor: Maybach NL38TR van 100pk | Motor: Maybach HL62TR van 140pk |
Snelheid: 40 km/u | Snelheid: 40 km/u |
Productieaantal: 675 stuks tussen augustus 1935 en juni 1937 | Productieaantal: 524 stuks tussen maart 1941 en december 1942 |
Bemanning: 2 man | Bemanning: 3 man |
Hitler had in zijn boek Mein Kampf uiteengezet dat hij van Duitsland een machtig en rijk land wilde maken. Om de toenemende Duitse bevolking te voeden stelde hij voor om ‘Lebensraum’ in het oosten te bewerkstelligen. Zijn nieuw uitgeruste Wehrmacht, die bestond uit Heer, Luftwaffe en Kriegsmarine, zou in staat zijn deze gebieden te veroveren. Om zijn leger verder te testen en zijn oorlogspolitiek in gang te zetten besloot hij om Polen binnen te vallen. Op 1 september 1939 vielen Duitse tanks, vliegtuigen en infanterie Polen binnen. Duitsland zette 3195 tanks in, waarvan slechts 98 middelzware Panzer III en 211 Panzer IV tanks. Polen had weinig wapenmateriaal en werd overrompeld door Duitse tactieken. Duitse tanks vochten in Polen tegen verouderde Poolse tanks en pantservoertuigen. Polen had geen goed gepantserde tanks in haar wapenarsenaal. Sommige Poolse tanks hadden wel krachtige kanonnen zoals de 7TP (die tank had een 37mm Bofors wz. 37 kanon). Het merendeel bestond echter uit licht gepantserde tankettes zoals de TKS en TK-3. Die voertuigen waren alleen met machinegeweren bewapend.
Heinz Guderian had kennis opgedaan uit de boeken van Britse tanktheoretici en wist hoe tanks te gebruiken. In samenwerking met infanterie, artillerie en Luftwaffe werd een grootschalig offensief geopend. Tanks opereerden in Polen als zelfstandige eenheden in samenwerking met infanterie. De toegepaste ‘Blitzkrieg-tactiek’ was een effectieve samenwerking tussen infanterie-eenheden, luchtmacht en tankwapen. Polen werd snel verslagen en Duitse tanks vernietigden de laatste verzetshaarden. Duidelijk is dat we stil moeten staan bij het feit dat Duitsland bij zijn eerste oorlogscampagnes, tussen 1939-1941, voor een groot deel afhankelijk was van buitenlandse tankmodellen. In dit geval tankmodellen uit Tsjecho-Slowakije. Een veldtocht tegen Polen was deels mogelijk omdat Duitsland eerder Tsjecho-Slowakije was binnengevallen. Vierhonderdnegenenzestig Tsjechische tanks en verschillende Tsjechische fabrieken vielen toen in Duitse handen. Die Tsjechische tanks waren een goede aanvulling voor het Duitse tankwapen.
In 1933 begon de firma CKD uit Praag aan het ontwerp van een nieuwe serie lichte tanks bestemd voor de export. Die tanks werden aangeduid met ‘LT’ (lichte tank). De tank TNHS werd in productie genomen en werd de standaardtank van het leger. Na wijziging kreeg de tank de aanduiding ‘TNHP’. De tank had een 37.2mm Skoda A7 L/47.8 kanon en een 7.92mm Besa mitrailleur. Op 15 maart 1939 werden alle tanks in dienst van Tsjecho-Slowakije, overgenomen door de Wehrmacht. De TNHP werd van naam veranderd en heette nu Panzerkampfwagen 38(t). Productie geschiedde tot en met eind 1942 toen de Tsjechische tankproductie werd opgeschort. De Skoda fabriek produceerde de voor Duitsland bestemde tank. Ook CKD (omgedoopt in BMM) produceerde de tank. In totaal werden ongeveer 1168 tot 1414 tanks geproduceerd voor het Duitse leger. De tank was betrouwbaar en kon verbeterd worden. Late varianten van de Panzer 38(t) hadden bijvoorbeeld 50mm frontaal pantser. De tank was dus zwaarder gepantserd en bewapend dan de Panzerkampfwagen I en II. De 38(t) tank had geklonken bepantsering. Dat had als nadeel dat bij treffers van granaten de klinknagels los kwamen te zitten. Die bouten konden af en toe losspringen en als projectielen door het interieur van de tank vliegen. Met alle gevolgen van dien!
Een minder succesvolle tank die door Tsjecho-Slowakijke werd geproduceerd was de LTM-35 (S IIa of T-11). Die tank werd Panzerkampfwagen 35(t) genoemd. De 35(t) was net als de 38(t) beweeglijk en redelijk bewapend. De koepel van beide tankmodellen kon driehonderdzestig graden draaien en dat geschiedde door het met de hand ronddraaien van de hele toren. Een coaxiaal opgesteld machinegeweer werd als secundair wapen gebruikt. De Panzerkampfwagen 35(t) was zeer snel en makkelijk te sturen, dankzij zijn pneumatisch-servomechanische sturing en zijn versnellingsbak. Het loopwerk was redelijk betrouwbaar en kon 4.000 tot 8.000 kilometer meegaan. In 1939 werd de Panzerkampfwagen 35(t) opgenomen door de Wehrmacht en verstrekt aan de VIe Panzer Division. Panzerkampfwagen I, II, 35(t) en 38(t) vormden tezamen de hoofdkracht van het Duitse pantserwapen tussen 1936 en 1939.
Panzerkampfwagen 35(t) | Panzerkampfwagen 38(t) Ausführung G |
Gewicht: 10.5 ton | Gewicht: 9.85 ton |
Afmetingen: 4.9 meter lang, 2.35 meter hoog, 2.1 meter breed | Afmetingen: 4.61 meter lang, 2.4 meter hoog, 2.14 meter breed |
Bepantsering: 25mm frontale koepel en rompbepantsering, 15mm zijkant koepel, 15mm achterkant koepel, 16mm zijkant romp, 16mm achterkant romp (dus koepel: 25/15/15 en romp: 25/16/16) | Bepantsering: 50mm frontale koepel en rompbepantsering, 30mm zijkanten koepel, 22mm achterkant koepel, 30mm zijkant romp, 10 tot 15mm staal achterkant romp (dus koepel: 50/30/22 en romp: 50/30/15) |
Bewapening: 1 x 3.7 cm (37mm) KwK34(t) L/40 (72 granaten), 2 x 7.92mm MG37(t) (1.800 patronen) | Bewapening: 1 x 3.7 cm (37mm) KwK38(t) L/47.8, 2 x 7.92mm MG37(t) |
Motor: Skoda T11 van 120pk | Motor: Praga EPA van 120 tot 125pk |
Snelheid: 35 km/u | Snelheid: 42 km/u |
Productieaantal: 424 tussen 1935 en 1938 | Productieaantal: 321 stuks tussen oktober 1941 en juni 1942 |
Bemanning: 4 man | Bemanning: 4 man |
Qua bepantsering en bewapening waren Panzerkampfwagen 35(t) en 38(t) de meerdere van de Duitse Panzerkampfwagen I en II. Echter, de 35(t) was op de lange termijn niet heel betrouwbaar. Tijdens de Russische winter van 1941 bevroor het stuurmechanisme vaak. Toen de Panzerkampfwagen 35(t) uit dienst trad, diende de tank als gereedschap voor sleepdiensten. Op de lange termijn bleek dat beide tankmodellen verouderd waren. Met name de invasies in Frankrijk (1940) en in de Sovjet-Unie (1941) maakten duidelijk dat Panzerkampfwagen 35(t) en 38(t) verouderd waren.
Na de veldslag van 1 september 1939 was Polen overwonnen, maar Hitler wilde meer gebieden veroveren. Op 10 mei 1940 viel Hitler-Duitsland de Lage Landen binnen. Nederland kon niet lang standhouden tegen het goed gecoördineerde en georganiseerde Duitse leger. Ook Frankrijk bezweek in juni uiteindelijk onder de Duitse aanvalsmacht. Op 22 juni 1940 werd een staakt-het-vuren verdrag getekend tussen Frankrijk en Duitsland. Op 25 juni 1940 trad dat verdrag in werking. De ‘Blitzkrieg-tactiek’ maakte het mogelijk dat tanks snel en efficiënt ingezet konden worden waarbij grote stukken land veroverd konden worden. Duitse tanks werkten daarbij nauw samen met infanterie en Luftwaffe. De tanks en vliegtuigen van Hitler-Duitsland hadden West-Europese tankmodellen vernietigd. De Duitse Panzers I en II, de in kleine aantallen beschikbare III en IV en de van oorsprong Tsjechische 35(t) en 38(t) waren op relatief weinig tankweerstand gestuit. In Nederland waren zij geen tank tegengekomen, wel enkele gepantserde auto’s.
Alleen in Frankrijk hadden genoemde tanks één op één moeite om de Franse Char B en R35 tanks uit te schakelen omdat die tanks zwaar gepantserd en bewapend waren. Om de zware Franse tanks toch uit te schakelen besloten de Duitsers om de zware 88mm kanonnen in te zetten. Dat waren oorspronkelijk luchtdoelkanonnen, maar zij waren geschikt om tanks te vernietigen. De afgevuurde 88mm granaten penetreerden ongeveer 120 tot 130 mm staal op een afstand van honderd meter en 100 mm op een afstand van een kilometer. Dat was ruim voldoende om goed gepantserde Franse tanks uit te schakelen. Ook hadden de meeste Duitse tanks radio's die snelle communicatie mogelijk maakten.
De Duitse lichte tanks Panzer I en II toonden aan tijdens de inval in Polen dat zij te licht gepantserd en bewapend waren. Zwaardere tanks waren nodig. We hebben eerder gezien dat Heinz Guderian plannen had voor constructie van twee tanks die met een 75mm (7.5 cm KwK 37 L/24) en een 5 cm (KwK 38) kanon bewapend waren. Dat werden de Panzerkampfwagen III en IV. Het 75mm ontwerp zou geschikt zijn als ondersteuningsvoertuig, het 50mm ontwerp kon vijandelijke tanks aanvallen. Om standaardisatie aan te houden waren sommigen militairen – specifieker de Bewapeningsafdeling en de Inspectie van de Artillerie – van mening dat het 50mm kanon van het lichtere tankmodel vervangen kon worden door een 37mm wapen. De Inspectie van de Gemotoriseerde Troepen eiste echter een 50mm kanon. Er werd besloten om een 50mm variant te ontwikkelen, maar de 37mm Panzer III versie zou als eerste seriemodel gebouwd worden. Rond 1934 ontstond bij Duitse militairen de vraag naar een middelzware gevechtspantser die de Panzer I en II zou kunnen ondersteunen en tevens aanvoeren.
De gewichtslimiet van de nieuw te ontwerpen tanks, de Panzerkampfwagen III (37mm en 50mm) en IV (75mm), mocht niet de 24 ton overstijgen. Vijf bemanningsleden waren noodzakelijk om beide tanks te bedienen. In 1935 verstrekte de Bewapeningsafdeling van het Leger (Heereswaffenamt) contracten voor de ontwikkeling van de Panzerkampfwagen III aan MAN, DB (Daimler-Benz), Rheinmetall-Borsig en Krupp. Daimler-Benz kreeg uiteindelijk de verantwoording voor ontwikkeling en productie van de Panzer III tank. De autofabrikanten Ford en Opel werden uitgesloten omdat zij Amerikaans bezit waren.
In 1936 produceerde Daimler-Benz de eerste Panzerkampfwagen III tank (bekend onder de aanduiding Sonderkraftfahrzeug 141). Het loopwerk van de tank bestond uit aanvankelijk uit vijf grote dubbele loopwielen die opgehangen waren aan spiraal veren. De rest van het loopwerk bestond uit een aandrijfwiel en een geleidewiel tezamen met twee geleiderollen. Het pantser was aanvankelijk 5 tot 14.5mm dik. Net als de meeste Duitse tanks kende de Panzerkampfwagen III een groot aantal varianten. Het eerste model, het A type, had 15mm staalbeplating aan alle kanten van de koepel en de romp. Het voertuig woog 15.4 ton, was 5.69 meter lang en 2.34 meter hoog. De tank was 2.81 meter breed en had een Maybach HL108TR motor. De A variant bereikte een snelheid van 35 km/u en werd bewapend met een kort 37mm (3.7cm) KwK L/46.5 kanon (met 150 granaten). De tank had daarnaast twee 7.92mm MG34 mitrailleurs (met 4.500 SmK patronen) . De tank had zes voorwaartse versnellingen en één achterwaartse versnelling. In totaal werden slechts 10 stuks geproduceerd in 1937 door Daimler-Benz. De tweede versie in de lijn, de B versie, was even licht gepantserd (15mm) en had hetzelfde 37mm kanon als de A versie. In 1937 verscheen deze tank en slechts 15 stuks werden geproduceerd. Het loopwerk was drastisch veranderd ten opzichte van de A versie: de B versie had acht dubbele wielen aan elke kant. De rollers bedroegen drie in aantal. Ook de koepel had een andere vormgeving dan die van de A versie. Na de B versie ontstonden respectievelijk de C, D, E en F versies. De F versie was de laatste Panzerkampfwagen III versie die bewapend was met een 37mm KwK L/46.5 kanon. De F versie werd geproduceerd tussen september 1939 en juli 1940 en er werden 435 stuks van gebouwd. De opvolger van de F versie, de G variant, kwam vanaf april 1940 in productie en had een 50mm kanon.
Het aantal wielen veranderde drastisch in de Panzer III ontwikkelingslijn. Uiteindelijk had de tank zes ‘gewone’ wielen en drie daarboven geplaatste kleine wielen. Hieronder een tabel met een viertal Panzer III (37mm) versies.
Panzerkampfwagen III Ausf. A | Panzerkampwagen III Ausf. B | Panzerkampfwagen III Ausf. E | Panzerkampfwagen III Ausf. F |
Gewicht: 15.4 ton | Gewicht: 15.9 ton | Gewicht: 19.5 ton | Gewicht: 19.8 ton |
Afmetingen: 5.69 meter lang, 2.34 meter hoog, 2.81 meter breed | Afmetingen: 5.67 meter lang, 2.39 meter hoog, 2.81 meter breed | Afmetingen: 5.38 lang, 2.44 meter hoog en 2.91 meter breed | Afmetingen: 5.38 meter lang, 2.44 meter hoog, 2.91 meter breed |
Bepantsering: 15mm staal aan alle kanten van koepel en romp (dus koepel: 15/15/15 en romp: 15/15/15) | Bepantsering: 15mm staal aan alle kanten van koepel en romp (dus koepel: 15/15/15 en romp: 15/15/15) | Bepantsering: 30mm staal aan alle kanten van de koepel, 30mm aan de voor- en zijkant van de romp en 21mm aan de achterkant van de romp (dus koepel: 30/30/30 en romp: 30/30/21) | Bepantsering: 30mm staal aan alle kanten van de koepel, 30mm aan de voor- en zijkant van de romp en 21mm aan de achterkant van de romp (dus koepel: 30/30/30 en romp: 30/30/21) |
Bewapening: 1 x 3.7 cm (37mm) KwK L/46.5 kanon (150 granaten) en 2 x 7.92mm MG34 mitrailleurs (4.500 SmK patronen) | 1 x 3.7 cm (37mm) KwK L/46.5 kanon (121 granaten) en 2 x 7.92mm MG34 mitrailleurs (4.500 SmK patronen) | 1 x 3.7 cm (37mm) KwK L/46.5 kanon (131 granaten) en 2 x 7.92mm MG34 mitrailleurs (4.500 SmK patronen) | 1 x 3.7 cm (37mm) KwK L/46.5 kanon (131 granaten) en 2 x 7.92mm MG34 mitrailleurs (4.500 SmK) |
Motor: Maybach HL108TR | Motor: Maybach HL108TR | Motor: Maybach HL120TR van 300pk | Motor: Maybach HL120TRM van 300pk |
Snelheid: 35 km/u | Snelheid: 40 km/u | Snelheid: 40 km/u | Snelheid: 40 km/u |
Productieaantal: 10 stuks in 1937 | Productieaantal: 15 stuks in 1937 | Productieaantal: 96 tussen december 1938 en oktober 1939 | Productieaantal: 435 stuks tussen september 1939 en juli 1940 |
Bemanning: 5 man | Bemanning: 5 man | Bemanning: 5 man | Bemanning: 5 man |
Pas op 27 september 1939 kondigde de Wehrmacht aan dat de 37mm variant van de Panzerkampfwagen III aanvaard werd als aanvalstank. Fabrikanten als Alkett, Daimler-Benz, FAMO, Henschel, MAN en MIAG werden de belangrijkste producenten van de Panzer III. De Panzerkampfwagen III werd onder andere op 10 mei 1940 ingezet tegen Frankrijk en Vlaanderen. In totaal waren toen slechts 349 Panzer III tanks beschikbaar. De Panzerkampfwagen III werd voornamelijk ingezet bij middelzware pantsertroepen en in mindere mate als leidend voertuig bij lichte eenheden. Commandotanks werden gebouwd om troepen aan te kunnen sturen. Radio voor communicatie was in de meeste tanks aanwezig.
De varianten binnen het Panzer III type zijn indrukwekkend. Van de eerste 37mm varianten bestonden talloze versies. Daarna werd gekozen voor een 50mm kanon (L/60) als bewapening voor de tank. Uiteindelijk kreeg de tank een kort 75mm kanon.
Al in januari 1938 vroeg het Heereswaffenamt aan het Bureau Bewapening een 50mm kanon te installeren in de Panzerkampfwagen III. Frontervaringen in Frankrijk hadden aangetoond dat het 37mm kanon niet erg effectief was tegen dik gepantserde tanks. Net zoals de Panzer I en Panzer II was de eerste Panzer III serie in feite te licht bewapend. Voorgesteld werd om een 50mm KwK 38 L/42 kanon te installeren in de tank. Granaten uit dat kanon hadden een relatief hoge aanvangssnelheid (ongeveer 675m/s), versus de 442m/s van het 37mm kanon. Vanaf de Panzer III G versie werd een kort 50mm KwK L/42 geïnstalleerd. Omdat dat kanon toch niet krachtig genoeg was, werd een nieuw 50mm KwK 39 L/60 kanon geïnstalleerd (het gaat om Panzer III J tot en met Panzer III M). Speciaal ontworpen om de Sovjet T-34 uit te schakelen. Vanaf 1942 kreeg de Panzerkampfwagen III een kort 75mm KwK 37 L/24 kanon. Late Panzer III modellen (vanaf de H versie) waren zwaarder gepantserd dan de eerste Panzer III modellen (A tot en met F). De Panzerkampfwagen III Ausf. N was de eerste tank in de serie die een kort 75mm kanon had en afweek van de oorspronkelijke intentie van de tank. De N versie werd namelijk ontworpen om infanterie te ondersteunen en kon ook tanks vernietigen met zijn ‘HEAT’ granaat (holle lading).
Panzerkampfwagen III Ausf. N |
Gewicht: 23 ton |
Afmetingen: 5.62 meter lang, 2.5 meter hoog en 2.95 meter breed Bepantsering: 57mm staal aan de voorkant van de koepel, 30mm staal aan de zijkant en aan de achterkant van de koepel, 70mm staal aan de voorkant van de romp, 30mm staal aan de zijkant van de koepel en 50mm staal aan de achterkant van de romp (dus koepel: 57/30/30 en romp: 70/30/50) |
Bewapening: 1 x 7.5 cm (75mm) KwK 37 L/24 kanon (56 tot 64 granaten), 2 x 7.92mm MG34 mitrailleurs (3.450 tot 3.750 patronen) |
Motor: Maybach HL120TRM van 300pk |
Snelheid: 40 km/u |
Productieaantal: 663 stuks tussen juni 1942 en augustus 1943 en 37 omgebouwde exemplaren van eerdere Panzer III tanks |
Bemanning: 5 man |
In totaal werden 5.774 Panzer III tanks gebouwd. De Panzer III werd gebruikt in de veldtochten tegen Polen, Frankrijk, de Sovjet-Unie en in Noord-Afrika. De tank werd uiteindelijk vervangen door de zwaardere Panzerkampfwagen IV die het ‘werkpaard’ van het Duitse leger zou worden. De Panzer III – hierbij gaat het met name om de 50mm L/60 variant – was een redelijk succesvolle tank die de meeste vijandelijke tanks kon vernietigen. Een groot nadeel van de tank was dat de koepel geen zwaarder kanon kon dragen. De Panzerkampfwagen IV was daartoe wel in staat. In augustus 1943 werd de productie van de Panzer III gestopt. Net als Panzer I en II, werd de Panzer III gebruikt voor de bouw van tankjagers en aanvalskanonnen. Bij de Panzerkampfwagen III gaat het om het aanvalsgeschut III (StuG III, Sturmgeschütz III). De Panzerkampfwagen III vocht tevens door in minder belangrijke gebieden tot aan het einde van de oorlog en werd gebruikt voor trainingsopleidingen.
Als tanks verouderd raakten, besloten Duitse technici om de onderstellen en rompen om te vormen tot tankjagers of aanvalskanonnen. Aanvalskanonnen werden gebruikt tegen bunkers en versterkte verdedigingslinies. Tankjagers waren specifiek ontworpen om tanks uit te schakelen. Duitse tankjagers hadden geen koepel, anders dan sommige Amerikaanse tankjagers, en waren eenvoudig te produceren. Tankjagers waren relatief goedkoop en konden met zware kanonnen bewapend worden. Omdat de Panzerkampfwagen I tot en met III verouderd geraakte, werd besloten om tankjagers te bouwen. Ook de eerder genoemde Tsjechische tanks werden gebruikt om tankjagers te construeren. De Panzerkampfwagen 38(t) werd bijvoorbeeld gebruikt als basis voor de late Duitse Jagdpanzer 38(t) Hetzer tankjager (1944). Het onderstel van Panzer II diende als onderstel voor een serie succesvolle Marder tankjagers die met Duitse 75mm of Sovjet 76.2mm kanonnen bewapend waren. Panzerkampfwagen I diende als basis voor de bouw van de Panzerjäger I. Ook latere Duitse tanks zoals de Panzerkampfwagen V Panther en VI Tiger werden, naarmate de oorlog vorderde en grondstoffen schaarser werden, omgevormd tot tankjagers en aanvalskanonnen. Tankjagers hebben het grote nadeel dat zij volledig gedraaid moeten worden om te richten omdat tankjagers geen koepel hebben en zijn geschikt om vijanden te verrassen vanuit hinderlagen.
Geen enkele Duitse tank is in zo’n grote aantallen geproduceerd als het vierde pantsermodel: de Panzerkampfwagen IV oftewel Panzer IV. Het 'werkpaard' van de Wehrmacht, zo wordt de Panzer IV vaak omschreven. Feit is dat de tank tot en met 1945 aan alle fronten ingezet werd. De Panzerkampfwagen IV is tevens de meest geproduceerde tank van Hitler-Duitsland. Er werden plusminus 8.500 exemplaren van deze tank geproduceerd. Het onderstel en de romp van de Panzerkampfwagen IV dienden voor de constructie van tankjagers (bijvoorbeeld Jagdpanzer IV) en andere voertuigen. Talloze landen hebben de tank na de oorlog ingezet en gebruikt in hun eigen leger. De tank werd na de oorlog aan Hongarije, Kroatië, Turkijke en Spanje geëxporteerd. Veroverde Panzer IV tanks werden tijdens de oorlog door Sovjetsoldaten ingezet tegen de Duitsers.
Zoals gezegd was een ondersteuningstank ('Begleitwagen') door Heinz Guderian bedacht om naast de Panzer III te dienen. Tijdens de invasie van Polen, Nederland en Frankrijk werden ook Panzer IV tanks ingezet, zij het in kleine aantallen. Alle Panzerkampfwagen IV tanks werden ingedeeld in middelzware compagnieën. De eerste modellen waren relatief zwak gepantserd en hadden een kort 75mm kanon. Het ging om het 7.5 cm KwK 37 L/24 wapen. Latere modellen kregen dikker pantser en een krachtiger 75mm kanon, de 7.5 cm KwK 40 L/43 en later de 7.5 cm KwK 40 L/48. Het laatste Panzer IV model was de Ausführung J. Die tank had gaas langs de zijkanten van de romp om holle lading tegen te houden. Van de Panzerkampfwagen IV werden in totaal ongeveer 8.546 tot 9.000 exemplaren gebouwd. De Panzerkampfwagen IV kreeg het inventarisatienummer 161 (Sonderkraftfahrzeug 161). Het onderstel en de romp van de tank bleven gedurende alle ingevoerde verbeteringen nagenoeg onveranderd.
De ontwikkeling van de Panzerkampfwagen IV begon op 11 januari 1934 toen Rheinmetall-Borsig, Daimler-Benz en Krupp een formele aanbesteding gaven aan de VK (VersuchsKraftfahrzeug) 2001. In 1935 hadden Krupp, Rheinmetall en MAN ontwerpen klaar die voldeden aan de eisen van het Heereswaffenamt. Het ontwerp van Krupp werd gekozen voor productie. In 1936 werd de naam veranderd in ‘Panzerkampfwagen IV’. Het prototype werd getest in Ulm en Kummersdorf in 1937. In 1939 waren al drie modellen beschikbaar (A, B en C) en alle beschikbare voertuigen werden gebruikt in Polen. De eerste A variant had 15mm staal aan alle kanten van romp en koepel. Van het voertuig werden slechts 35 stuks geproduceerd tussen oktober 1937 en maart 1938.
Panzerkampfwagen IV Ausf. A | Panzerkampfwagen IV Ausf. B | Panzerkampfwagen IV Ausf. C |
Gewicht: 18.4 ton | Gewicht: 18.8 ton | Gewicht: 19-19.2 ton |
Afmetingen: 5.6 meter lang, 2.65 meter hoog, 2.9 meter breed | Afmetingen: 5.92 meter lang, 2.68 meter hoog, 2.83 meter breed | Afmetingen: 5.92 meter lang, 2.68 meter hoog, 2.83 meter breed |
Bepantsering: 15mm staal aan alle kanten van de koepel en de romp (dus koepel: 15/15/15 en romp: 15/15/15) | Bepantsering: 30mm staal aan de voorkant van koepel en romp, 15mm staal aan zijkanten en achterkant (dus koepel: 30/15/15 en romp: 30/15/15) | Bepantsering: 30mm staal aan de voorkant van koepel en romp, 15mm staal aan zijkanten en achterkant (dus koepel: 30/15/15 en romp: 30/15/15) |
Bewapening: 1 x 7.5 cm (75mm) KwK 37 L/24 kanon (122 granaten), 2 x 7.92mm MG34 (3.000 patronen) | Bewapening: 1 x 7.5 cm (75mm) KwK 37 L/24 kanon (80 granaten), 1 x 7.92mm MG34 (2.400 patronen) | Bewapening: 1 x 7.5 cm (75mm) KwK 37 L/24 kanon (80 granaten), 1 x 7.92mm MG34 (2.400 patronen) |
Motor: Maybach HL108TR van 250pk | Motor: Maybach HL120TR van 300pk | Motor: Maybach HL120TR of TRM van 300pk |
Snelheid: 30-31 km/u | Snelheid: 39-40 km/u | Snelheid: 39-40 km/u |
Productieaantal: 35 stuks tussen oktober 1937 en maart 1938 | Productieaantal: 42 stuks tussen april en september 1938 | Productieaantal: 134 stuks tussen september 1938 en augustus 1939 |
Bemanning: 5 man | Bemanning: 5 man | Bemanning: 5 man |
(Fabrikant bij al deze modellen was Krupp-Gruson. Na de C versie volgde de D variant. De D versie had 20mm staal aan zij- en achterkant van koepel en 20mm staal aan zij- en achterkant van de romp. Daarnaast waren nog enkele andere verbeteringen aangebracht, onder andere een extra machinegeweer. De D versie woog twintig ton.)
De eerste redelijk goed gepantserde Panzer IV modellen waren de E en F versies. De E versie had extra gemonteerde staalplaten die de voorkant van het pantser opvoerden tot 50 of 60mm staal. De zijkanten van de romp bedroegen 40mm. De tank was zwaarder dan eerdere versies (woog 21 ton) door het extra pantser, en had hetzelfde korte 75mm kanon. De F variant had 50mm staal aan de voorkant van koepel en romp. De zijkanten van die tank waren voorzien van 30mm staal. Het torendak was voorzien van 10mm staal en de romp van 10 tot 12mm staal. De achterkant van de F versie had 20 of 30mm (achterkant romp) tot 30mm (achterkant koepel).
De romp van de Panzer IV had een relatief eenvoudig ontwerp en leek op een gepantserde vierkante ‘doos’. De romp was verdeeld in drie compartimenten: aandrijving, gevechts- en motorcompartiment. Drie benzinetanks met een capaciteit van 477 liter waren geplaatst onder de vloer van het middelste gevechtscompartiment. De toren van de tank bood plaats aan drie bemanningsleden en de tank was met radio uitgerust. De standaardmotor voor de Panzer IV was de Maybach HL120TRM, een twaalf cilinder benzinemotor die 300pk leverde. Die motor had 11.867cc en was vloeistof gekoeld. Anders dan de eerste tanks die Duitsland produceerde had de Panzer IV rupsbanden die ondersteund werden door twee grote wielen, acht kleine wielen (onder) en vier rollers (boven). Een groot wiel was vooraan bevestigd en een kleiner wiel achteraan. Het onderstel was relatief betrouwbaar, maar de tank had vrij smalle rupsbanden. Dat was overigens een kenmerk van alle vroege Duitse tanks. Dunne rupsbanden zorgen ervoor dat de gronddruk toeneemt en de tank zakt eerder weg in modderige wegen. Brede rupsbanden spreiden het gewicht evenredig over het grondoppervlak en zorgen ervoor dat tanks minder snel wegzakken in zachte grond. Naarmate de oorlog vorderde werden bij sommige Panzer IV tanks bredere rupsbanden geïntroduceerd.
Omdat het interessant is in te gaan op vroege Panzer IV varianten komt een van de eerste versies, de Panzerkampfwagen IV Ausf. C, aan bod. De eerste versies van Panzerkampfwagen IV zijn vooral gebruikt als trainingsvoertuigen. Tijdens de aanval op Polen, Frankrijk en de Sovjet-Unie zijn die tanks ook aan het front ingezet. Panzerkampfwagen IV Ausf. C (Sonderkraftfahrzeug 161) verschilt met Panzerkampfwagen IV Ausf. B omdat de C versie een verbeterde motorinstallatie had, een verbeterde koepel (onder andere borstwering voor het kanon) en een gepantserde mitrailleurinstallatie. Vanaf chassis nummer 80341 was de motor verbeterd en vanaf 1940 werden geregeld pantserplaten op en aan de romp gelast om de levensduur van de tank te verlengen. De tank had een kort kanon met tachtig granaten en tweeduizendvierhonderd patronen voor het MG34 machinegeweer. Het voertuig werd geproduceerd door Krupp-Gruson. De tank bereikte een snelheid van negenendertig tot veertig kilometer per uur en woog ongeveer 19 ton. Panzerkampfwagen IV Ausf. C had een versnellingsbak bestaande uit zes versnellingen. Communicatie geschiedde door middel van radio (FuG5). Het pantser bedroeg 30mm staal aan de voorkant en 15mm staal aan de zijkant van de tank. Koepel en romp waren aan de voorkant voorzien van 30mm staal. De bovenkant van de tank was voorzien van 10 (koepel) tot 12mm staal (romp). Het was de bedoeling dat driehonderd Panzerkampfwagen IV C tanks werden geproduceerd. Er werden echter maar 134 tot 140 stuks gebouwd. Voortdurend werd de tank verbeterd.
Net als de eerste versies in de reeks, Panzerkampfwagen IV Ausf. A en B, had de C versie een 7,5 cm KwK 37 L/24 kanon. Het L/24 kanon was 1766.5mm lang en kon drie verschillende soorten munitie afvuren: een ‘APCBC’ granaat, verschillende ‘HEAT’ granaten en een explosieve (‘HE’) granaat. De ‘K.Gr.rot Pz.’ zijn APCBC granaten, 'Gr.38 Hl' (soms 'Gr. 38 HL', 'Gr. 38 Hl', 'Gr.38 Hl', 'Gr38 H1' of 'HL.Gr 38' genoemd) zijn HEAT granaten en ‘Sprenggranate 34’ (Sprgr. 34) zijn explosieve granaten. Nevelgranaten konden ook gebruikt worden. Met de eerste munitie (APCBC) penetreerde de Panzerkampfwagen Ausf. C in een hoek van negentig graden maximaal ongeveer 50 mm tot op een afstand van honderd meter, 40 tot 50 mm tot op een afstand van een halve kilometer en 20 tot 30 mm tot op een afstand van twee kilometer. De ‘K.Gr.rot Pz.’ granaten wogen ongeveer 6.8 kilogram en werden met een snelheid van plusminus 385 tot 440 meter per seconde (m/s) afgevuurd (sommige bronnen noemen 411m/s). De explosieve lading in de pantsergranaten heette ‘Fp.02’ en ‘Np.10’ en woog ongeveer tachtig gram. De 4.57 kilogram wegende HEAT ('Gr.38 Hl/B' oftewel 'Hl. Gr 38B') munitie doorboorde ongeveer 75 of 80 mm staal tot twee kilometer. De 5.7 kilogram wegende projectielen van de brisantgranaten bereikten snelheden van 420 meter per seconde. De explosieve lading bestond uit 680 tot 690 gram TNT. Het ontstekingsmechanisme bij de explosieve granaten was zeer gevoelig en bij impact explodeerde de munitie. De explosieve granaten waren vooral geschikt tegen 'zachte' doelen: infanterie en kleine voertuigen.
K.Gr.rot Pz. (‘APCBC’) | Gr. 38 HL/B,Gr.38 Hl/B,HL.Gr 38B (‘HEAT’: holle lading) | Sprenggranate 34, Sprgr. 34 (‘HE’: brisant) |
Gewicht: 6.8 kg | Gewicht: 4.57-4.6 kg | Gewicht: 5.7 kg |
Snelheid: 440m/s | Snelheid: 450m/s | Snelheid: 420m/s |
Penetratievermogen: maximaal ongeveer 50 mm en ongeveer 30 mm tot op een afstand van twee kilometer | Penetratievermogen: 75 tot 80mm tussen 0, 10, 100, 500, 1000, 1500 en 2000 meter | Penetratievermogen: onbekend |
Zoals gezegd kon de Panzerkampfwagen IV holle lading afvuren. Van die munitie bestonden drie tot vier soorten (bronnen spreken elkaar tegen). De Duitse 'Granate 1938 Hol-Ladung', bekend onder de naam 'Gr. 38 HL', 'Gr38 H1' of 'HL.Gr 38', is veel gebruikt in de Tweede Wereldoorlog. Een 'A', 'B' en 'C' variant van die munitie werd geproduceerd (Gr. 38 HL/A, Gr. 38 HL/B en Gr. 38 HL/C). Het eerste type (A) penetreerde ongeveer 70 mm staal tot twee kilometer, het tweede type (B) penetreerde ongeveer 75 tot 80 mm staal tot twee kilometer en het derde type (C) ongeveer 100 mm staal tot twee kilometer.
Latere Panzerkampfwagen IV varianten, bijvoorbeeld de E en F1 versies, werden allen met het korte 75mm KwK 37 kanon uitgerust. Zoals gezegd hadden latere versies, bijvoorbeeld Panzerkampfwagen IV Ausf. E en F1, zwaardere bepantsering. Frontervaringen in Polen en Frankrijk hadden aangetoond dat het pantser van de tank verbeterd moest wordt. Vijftig millimeter dik was het staal aan de voorkant bij de E en F versies. Door de aangebrachte pantserplaten liep het gewicht van beide tanks op tot plusminus twintig ton (de F versie woog 22.3 ton). Brede rupsbanden van vierhonderd millimeter waren inmiddels geïntroduceerd (de rupsbanden waren eerst 380mm breed). Toen de nieuwe Panzerkampfwagen IV Ausf. F2 geïntroduceerd werd, veranderde de aanduiding van de Panzerkampfwagen IV Ausf. F in Panzerkampfwagen IV Ausf. F1. Panzerkampfwagen IV Ausf. F was de laatste Panzer IV tank die met het korte 75mm KwK 37 L/24 kanon werd uitgerust, daarna volgden tanks met langere kanonnen. De F versie was redelijk goed gepantserd aan de voorkant (50mm), maar het kanon was niet goed in staat om nieuwe, zwaardere Sovjet- tanks uit te schakelen. De Panzerkampfwagen IV Ausf. F had een Maybach HL120TRM motor van 300pk.
Panzerkampfwagen IV met het korte 75mm KwK 37 kanon bleef tot 1944 in dienst. De eerder genoemde Panzerkampfwagen IV Ausf. C bleef tot 1943 in dienst.
Ausf. A | Ausf. B | Ausf. C | Ausf. D | Ausf. E | Ausf. F | Ausf. G | Ausf. H | Ausf. J |
De Ausf A was het eerste model in de serie. Het B type had een ietwat hogere bak, een niet gebogen plaat voor de bestuurderspositie, geen mitrailleur voor de radioman en een nieuwe commandokoepel. Het C type had een co-axiaal machinegeweer onder een pantserschild en een nieuwe motor. Het D type (1939) had een boegmitrailleur en een gebogen plaat voor de bestuurderspositie, een nieuwe afschermkap voor het kanon en vanaf 1940 verbeterd pantser. Het E type had extra bepantsering op de flanken, een nieuwe uitzichtklep, een nieuwe beschermkap voor de boegmitrailleur en een versterkte commandokoepel. Het F type had verbeterd pantser, brede rupsbanden en een nieuw ontwikkelde voorplaat voor de bestuurder. Het 75mm KwK 37 werd vervangend door een lang 7.5 cm L/43 kanon bij de F2. Vanaf de G versie was een lang 75mm kanon de standaardbewapening.
Panzerkampfwagen IV Ausf. F |
Gewicht: 22.3.ton |
Afmetingen: 5.92 meter lang, 2.68 meter hoog, 2.84 meter breed |
Bepantsering: 50mm staal aan de voorkant van romp en koepel, 20 tot 30mm staal aan alle kanten van koepel en romp (dus koepel: 50/30/30 en romp: 50/30/30) |
Bewapening: 1 x 7.5 cm (75mm) KwK 37 L/24 kanon (80 granaten), 1 of 2 x 7.92mm MG34 (2.700-3.000 patronen) |
Motor: Maybach HL120TRM van 300pk |
Snelheid: 39-42 km/u |
Productieaantal: 462 stuks tussen april 1941 en maart 1942 |
Bemanning: 5 man |
(Panzerkampfwagen IV Ausf. F was de laatste Panzer IV uitgerust met het 75mm KwK 37 kanon. Het pantser van deze tank was vijftig millimeter dik aan de voorkant van romp en koepel. Verschillende veranderingen in koepel en romp werden aangebracht. Zo werd een 'Kugelblende 50' voor het machinegeweer geïnstalleerd. De tank had 400mm brede rupsbanden. Ook waren ventilatiegaten aangebracht in het dak van het motorcompartiment. Krupp-Gruson, Vomag en Nibelungenwerke produceerden de tank. De tank diende in Afrika en in de Sovjet-Unie van 1941 tot en met 1944. De laatste vijfentwintig exemplaren werden omgebouwd tot de Panzerkampfwagen IV Ausf. F2 en herbewapend met een lang 7.5 cm KwK 40 L/43 kanon.)
In 1941 werd duidelijk dat Sovjettanks te zwaar gepantserd waren voor alle 'korte' Panzer IV modellen (75mm KwK 37). In november 1941 werd door de Duitse legerleiding overwogen om over te gaan op de installatie van een lang 75mm kanon. Oorspronkelijk wilde men dit lange 75mm kanon vanaf de Panzer IV G versies installeren. De nood voor een sterker kanon was zo groot dat Duitse ingenieurs besloten om de 7.5 cm KwK 40 L/43 te installeren op de Panzer IV F versie. In maart 1942 rolden de eerste Duitse Panzer IV F tanks met dat lange kanon van de loopband. Voortaan werd de nieuwe Panzerkampfwagen IV F variant aangeduid met ‘F2’. Om geen verwarring in het standaardisatiesysteem te creëren, besloten de Duitsers om de tank aan te duiden met Sonderkraftfahrzeug 161/1. Dat verschilde met de standaardaanduiding van eerdere Panzer IV modellen: Sonderkraftfahrzeug 161.
Het nieuwe 75mm kanon, de 7.5 cm KwK 40 L/43, had een bolle mondingsrem en doorboorde ongeveer 130 mm staal tot op een afstand van honderd meter. Een mondingsrem werd op een kanon gemonteerd om de terugslag enigszins te reduceren. Ook tot langere afstanden bleven de penetratiewaarden hoog. Het kanon was met name effectief met Panzergranate 39 ‘APCBC’ tankmunitie. Dat waren 6.8 kg wegende granaten die met snelheden van 740 tot 750m/s werden afgeschoten.
De Panzerkampfwagen IV Ausf. F2 was een tank met een gewicht 22.3 ton. Het voertuig was bewapend met het 75mm L/43 wapen en had zevenentachtig granaten. Naast de hoofdbewapening had de tank een machinegeweer met drieduizend kogels. Het richtvizier van het kanon heette 'TZF 5f'. De genoemde Panzergranate 39 (6.8 kilogram) doorboorde maximaal ongeveer 130 mm tot honderd meter en 80 mm tot twee kilometer. De explosieve lading bestond uit H.10 (17 gram). Net als eerdere Panzer IV versies was de tank uitgerust met 'HEAT' (holle lading) en explosieve granaten. Anders dan eerdere modellen had de tank 'APCR' Panzergranate 40 munitie. Die munitie woog 4.2 kilogram en bereikte een snelheid van 919 meter per seconde. De tank werd ook wel Mark IV 'Special' genoemd door Britse troepen. De Panzerkampfwagen IV Ausf. F2 kwam in actie in Afrika en in de Sovjet-Unie tussen 1942 en 1943. In september 1942 werden tien tanks geleverd aan Hongarije. Het Rode Leger veroverde soms Panzer IV tanks en zette die tegen Hitler-Duitsland in.
Late Panzerkampfwagen IV voertuigen kregen een 7.5 cm KwK 40 L/48 kanon (iets beter penetratievermogen). Hieronder staat een overzicht met de belangrijkste late Panzer IV modellen. Alleen de J versie ontbreekt in dit schema. De J werd uitsluitend door Nibelungenwerke te Oostenrijk gebouwd en had gaas en tussenruimten langs de zijkanten van de tank. Dat moest ervoor zorgen dat holle lading granaten (‘HEAT’) vroegtijdig explodeerden waardoor ze geen schade konden toebrengen. De J versie had tevens een handbediende koepel waarbij elektrische aandrijving van de koepel achterwege werd gelaten.
Panzerkampfwagen IV Ausf. F2 | Panzerkampfwagen IV Ausf. G | Panzerkampfwagen IV Ausf. H |
Gewicht: 22.3 tot 23 ton | Gewicht: 23.5 ton | Gewicht: 25 ton |
Afmetingen: 5.62 meter lang, 2.68 meter hoog, 2.84 meter breed | Afmetingen: 6.62 meter lang, 2.68 meter hoog, 2.88 meter breed | Afmetingen: 7.02 meter lang, 2.68 meter hoog, 2.88 meter breed |
Bepantsering: 50mm staal aan de voorkant van koepel en romp, 30mm staal aan zijkant koepel en romp, 30mm staal aan achterkant koepel en 20mm aan achterkant romp (dus koepel: 50/30/30 en romp: 50/30/20-30) | Bepantsering: 50 of 80mm staal aan de voorkant van de romp, 30mm staal aan de zij- en achterkant van de romp en koepel 30mm staal aan de achterkant van de koepel, 20mm staal aan de achterkant van de romp (dus koepel: 50/30/30 en romp: 50/30/20) | Bepantsering: 50mm staal aan de voorkant van de koepel, 30mm staal aan de zij- en achterkant, 80mm staal aan de voorkant van de romp, 30mm staal aan de zijkant van de romp en 20mm aan de achterkant van de romp (dus koepel: 50/30/30 en romp: 80/30/20) |
Bewapening: 1 x 7.5 cm (75mm) KwK 40 L/43 (87 granaten), 2 x 7.92mm MG34 (3.000 patronen) | Bewapening: 1 x 7.5 cm (75mm) KwK 40 L/43 of L/48 kanon (87 granaten), 2 x 7.92mm MG34 (3.000 patronen) | Bewapening: 1 x 7.5 cm (75mm) KwK 40 L/48 kanon (87 granaten), 2 x 7.92mm MG34 mitrailleurs (3.150 patronen) |
Motor: Maybach HL120TRM van 300pk | Motor: Maybach HL120TRM van 300pk | Motor: Maybach HL120TRM van 300pk |
Snelheid: 40 km/u | Snelheid: 40 km/u | Snelheid: 38-40 km/u |
Productieaantal: 175 stuks tussen maart en juli 1942 en 25 omgebouwde Panzer IV F1 tanks | Productieaantal: 1.687 stuks tussen mei 1942 en juni 1943 | Productieaantal: 3.774 stuks tussen april 1943 en juli 1944 |
Bemanning: 5 man | Bemanning: 5 man | Bemanning: 5 man |
Zoals eerder vermeld maakte de agressieve Hitler-politiek mogelijk dat tankontwikkeling in een stroomversnelling terecht kwam. De statistieken spreken voor zich. Tussen 1940 en 1941 groeide het Duitse pantserwapen enorm. In 1940 was er één pantsergroep beschikbaar, in 1941 waren dat er vier. In 1940 waren tien pantserdivisies beschikbaar, in 1941 waren dat er eenentwintig. Ook de gemotoriseerde divisies namen in aantal toe, in 1940 waren er zeven divisies, in 1941 was dat aantal opgelopen tot veertien.
In Mein Kampf beschreef Adolf Hitler zijn plannen met betrekking tot de Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie en de aldaar heersende ideologie van het communisme waren volgens hem gezworen vijanden van het nationaalsocialisme en moesten vernietigd worden. Zo had Hitler grootse ideeën om ‘Lebensraum’ voor het Duitse volk in Oost-Europa en in de Sovjet-Unie te verwezenlijken. Toch werd aanvankelijk een pact met de Sovjet-Unie gesloten om Stalin te doen geloven dat Duitsland geen plannen voor een invasie door de Sovjet-Unie had. In het geheim tekende de Sovjet Volkscommissaris van Buitenlandse Zaken, Molotov, op 23 augustus 1939 in Moskou een akkoord met de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop waarin onder andere stond dat Duitsland en de Sovjet-Unie elkaar niet zouden aanvallen en Polen zouden opdelen. Het verdrag staat in het Duits bekend als het ‘Nichtangriffsvertrag zwischen Deutschland und der Union der Sozialistischen Sowjetrepubliken’ en in het Nederlands als het ‘Molotov-Ribbentroppact’. Hitler dacht dat de Sovjet-Unie niet de middelen had om geavanceerde tanks te kunnen produceren. De Sovjet-Unie was immers een ‘ongeciviliseerd’, zelfs ‘achterlijk’ land. Hitler zou zelfs gezegd hebben: ‘‘Je hoeft alleen maar tegen de deur te trappen en het hele rotte bouwwerk dondert in elkaar’’.
Hitler hield zich niet aan zijn eerdere niet-aanvalsafspraak met Stalin en viel op 22 juni 1941 met ‘slechts’ 3.300 tot 3.500 tanks – met name Panzerkampfwagen I tot en met IV en Tsjechoslowaakse modellen – de Sovjet-Unie binnen. Operatie Barbarossa was van start gegaan. Stalin was verbijsterd en sloot zich aanvankelijk een tijd op in het Kremlin. Later lichtte hij de Sovjetbevolking via de radio in dat nazi-Duitsland de Sovjet-Unie had aangevallen. De Sovjet-Unie werd verrast en was onvoorbereid op een oorlog tegen Hitler-Duitsland. Toentertijd had de Sovjet-Unie met name lichte tanks zoals de T-26 en BT tanks in dienst. Middelzware tanks bestonden onder andere uit de grote T-28 tanks. Die tanks waren goed bewapend, maar niet erg goed gepantserd. De T-28 tanks vormden uitstekende schietschijven voor Duitse tanks en antitankgeschut.
Panzerkampfwagen I, II, III en IV werden tijdens de invasie door Duitsland ingezet. De in redelijk kleine aantallen aanwezige Panzerkampfwagen I was echter te licht gepantserd en bewapend om Sovjettanks uit te kunnen schakelen. De twee machinegeweren van de tank konden niets uitrichten tegen Sovjettanks. De Panzerkampfwagen II was een ietwat betere tank in dat opzicht en kon lichte Sovjettanks uitschakelen met zijn 20mm snelvuurkanon. Het pantser van de massaal aanwezige Sovjet T-26 lichte tanks kon eenvoudig doorboord worden omdat het 20mm KwK 30 L/55 kanon genoeg penetratievermogen had. De T-26 had ongeveer 15mm staal aan alle kanten van het chassis (6mm achterkant romp) en de koepel. De Panzerkampfwagen III maakte korte metten met de meeste Sovjettanks, maar was zelf ook niet heel goed gepantserd. Sovjetkanonnen zoals de 45mm 20-K konden maximaal ongeveer 50 tot 60 mm staal doorboren (met BR-243 ‘APHEBC’ munitie). Dat was voldoende om de meeste Panzer III modellen uit te schakelen. Vooral de zij- en achterkant van genoemde tanks waren kwetsbaar voor vijandelijk vuur.
De Panzerkampfwagen IV was de zwaarste en sterkste tank die Duitsland tegen de Sovjet-Unie inzette. Van die tank werden 439 stuks ingezet. Ook die tank bevond zich nog in een ontwikkelingsstadium en was destijds nog niet heel zwaar gepantserd. De Panzer IV kon in theorie met het Sovjet 45mm kanon (45mm 20-K) uitgeschakeld worden. Zij- en achterkant van de Panzer IV waren erg kwetsbaar. Daarnaast waren Duitse tanks kwetsbaar omdat ze een benzinemotor hadden en vaak snel in brand vlogen. Echter, de Panzer IV kon op zijn beurt met zijn korte 75mm kanon de meeste Sovjettanks vernietigen. De lichte T-26 had zo’n dunne beplating dat de tank hopeloos verouderd was tegen de Panzer IV. De Sovjet middelzware T-28 tank vormde een uitstekende schietschijf voor de Panzer IV omdat de T-28 erg groot was. Redelijk sterk was het 76mm kanon (KT-28 en later L-10) van T-28 dat de Panzer IV tot lange afstand, al tot op een afstand van een kilometer kon vernietigen (in theorie). De pas in maart 1942 geïntroduceerde Panzerkampfwagen IV Ausführung F2 kon met zijn 75mm KwK 40 L/43 kanon de uitstekende Sovjet T-34 tank tot langere afstanden uitschakelen. De zware Sovjet KV-1 tank was toen niet meer onkwetsbaar. Ook hadden Duitse Panzer III en IV tanks een drieman koepel – anders dan de meeste Sovjettanks – waardoor taken beter verdeeld werden.
Latere, tussen 1943 en 1945 geproduceerde Panzer IV versies zoals G, H en J, waren in staat T-34 en KV-1 te vernietigen. Echter, toen waren nieuwe Sovjettanks aan het front verschenen en verloor Hitler-Duitsland steeds meer terrein door het Rode Leger. Toch kon het 50mm frontale staal van de Panzer IV F2 versie door zowel T-34 als KV tot lange afstand gepenetreerd worden. De Wehrmacht deed alsof hun tanks superieur waren aan alle Sovjettanks. Telkens weer werd in propaganda verkondigd dat Duitse tanks superieur waren aan alles wat de Sovjets hadden. Het is een feit dat met name Panzer III en IV de meeste lichte en middelzware Sovjettanks konden vernietigen. Echter, de Sovjets konden met hun standaardtanks – de lichte T-26 en BT series, de middelzware T-28 en de zware T-35 – ook Duitse tanks vernietigen. Het lag niet zozeer aan het technische materiaal, de Sovjets hadden veel meer tanks en vliegtuigen, maar eerder aan de superieure ervaring en uitrusting (met name communicatieapparatuur zoals radio's) die het Duitse leger had.
Op 22 juni 1941 had de Sovjet-Unie ongeveer 20.000 tanks, 28.800 inclusief vervangings- en trainingsvoertuigen, in dienst. Sommige bronnen noemen 23.637 tanks beschikbare tanks. Vijfenzeventig procent van het Sovjet-tankleger bestond op dat moment uit T-26 en BT snelle tanks. Slechts 508 zware KV en 967 middelzware T-34 tanks waren beschikbaar. De Sovjet-Unie had in 1941 negenentwintig gemechaniseerde korpsen waarbij reorganisatie en training nog in volle gang was. Sovjet lichte tanks als T-26, T-28 en de BT series waren zeer kwetsbaar voor Duitse tanks en antitankgeschut. Het enorme aantal Sovjettanks werd na de inval gereduceerd tot slechts 1.503 stuks. Dat was een enorme klap voor de Sovjet-Unie. Het grote verlies had te maken met het feit dat de Sovjet-Unie grotendeels lichte tanks in dienst had die onvoldoende gepantserd waren. Ook hadden veel Sovjettanks nog geen radio, zij moesten met vlagsignalen communiceren. De met radio uitgeruste Duitse tanks zoals de Panzerkampfwagen IV (vroeg model) konden hen eenvoudig vernietigen. Daarnaast hadden de zuiveringen van Stalin het ‘brein’ van het leger vermoord. Er was dus geen of weinig ervaring op het gebied van de tankoorlog. De Duitsers hadden veel inzicht verworven over hoe tanks te gebruiken: in Polen, Nederland en Frankrijk hadden zij veel ervaring opgedaan. Veel Sovjettanks vielen tevens uit door mechanische mankementen: uitval van motoren en aandrijfsystemen. Daarnaast werd de Sovjet-Unie simpelweg overrompeld door een combinatie van enerzijds militair talent en ervaring en anderzijds geavanceerde technologie. Toch werden de Duitsers onaangenaam verrast na de eerste dag van de inval.
De Sovjet-Unie hield namelijk twee ‘troeven’ voor het Duitse leger achter de hand: T-34 en KV. De T-34 was een uitstekende middelzware tank die schuine bepantsering had. Het was de eerste tank ter wereld met schuin pantser. De T-34 had 45 tot 40mm staal aan alle kanten van de romp en 40 tot 50mm staal aan alle kanten van de koepel. Niet alleen het pantser was uitstekend, ook het kanon van T-34 kon elke Duitse tank tot twee kilometer uitschakelen. Het 76.2mm kanon van T-34 (L-11 kanon, toen F-32 en uiteindelijk F-34 wapen) was krachtiger dan de 20, 37, 50 en 75mm kanonnen waarmee Duitse tanks bewapend waren. T-34 werd vanaf 23 juni 1941 ingezet tegen Duitse troepen. Opmerkelijk is dat T-34 eerder ingezet was tegen Japan. Daarvan waren de Duitsers blijkbaar niet op de hoogte.
De Duitse Panzer I en II waren hopeloos zwak bewapend. De Panzerkampfwagen I kon niets beginnen tegen de T-34: daarvoor waren de machinegeweren te zwak. De Panzerkampfwagen II kon ook niets beginnen tegen de Sovjettank omdat het 20mm snelvuurkanon niet voldoende penetratievermogen had om het pantser van T-34 te doorboren. De Panzerkampfwagen III en IV waren ook niet goed in staat om T-34 uit te schakelen, op een afstand van minder dan honderd meter maakten die tanks meer kans. Dat was uiteraard een riskante onderneming. Alleen Duitse 75mm holle lading granaten van het 75mm KwK 37 L/24 kanon waren in staat om T-34 tot langere afstanden uit te schakelen. Die granaten waren echter weer minder effectief tegen het schuine pantser dat T-34 had.
Nog meer moeite hadden de Duitsers om de Sovjet KV modellen uit te schakelen. De KV (KV-1) tank was een zware Sovjettank die op 17, 18 en 19 december 1939 getest was tegen de Finse Mannerheimlinie tijdens de Winteroorlog (1939-1940) tegen Finland. De KV tank werd in verschillende varianten gebouwd – de Duitsers hanteerden een eigen indeling om de tank aan te duiden – en had 75mm staal aan alle kanten van de koepel. De romp had aan de achterkant 70mm staal. De voor- en zijkant van de romp waren voorzien van 75mm staalbeplating. De KV was zo zwaar gepantserd dat de tank nagenoeg door geen enkele Duitse tank vernietigd kon worden. Net als het T-34 type had de KV-1 een 76.2mm kanon, aanvankelijk het type L-11, later F-32 en ZiS-5, dat ongeveer 70 tot 80 mm staal tot 100 meter kon doorboren met de standaard 6.8 kg BR-350A ‘APHEBC’ munitie. Het kanon van KV-1 was zo krachtig dat de tank alle Duitse tanks tot twee kilometer kon vernietigen. Een nadeel van de KV-1 was dat de tank geen hoge snelheid kon bereiken. Het was een trage tank. Ook de richtvizieren van de KV-1 waren niet van topkwaliteit en Sovjettankbemanningen communiceerden vaak met vlagsignalen. Het zicht in de KV-1 tanks was slecht vergeleken met Duitse tanks. Ook waren Sovjettankbemanningen vaak onvoldoende getraind omdat een groot deel van de militaire top door Stalin – en dus de militaire expertise – was weggezuiverd.
Niet alleen de KV-1 zorgde voor problemen, ook zijn artillerie versie, de KV-2. De KV-2 was speciaal ontworpen door de Sovjets om Finse bunkers bij de Mannerheimlinie te vernietigen. De tank was gebaseerd op de KV-1 en had een grote koepel met een krachtige houwitser. De KV-2 was echter zeer groot en traag – net als de KV-1 – en had dezelfde motor. De koepel zorgde ervoor dat het onderstel werd overbelast. Ook kon de KV-2 zijn koepel alleen op vlak terrein draaien. Ter compensatie was de KV-2 zeer zwaar gepantserd. De koepel had 75mm staal aan alle kanten, net als de romp met uitzondering van de achterkant (70mm). Talloze verhalen zijn bekend hoe Duitse eenheden tevergeefs probeerden om KV-2 tanks op te blazen. Het schijnt zelfs dat één enkele KV-2 tank een hele Duitse divisie voor enige tijd ophield. Uiteindelijk moest een 88mm kanon ingezet worden om de tank te vernietigen.
"Op 25 juni 1941 om 8.20 uur raakte de Duitse 1. Panzer-Division slaags met zware Sovjettanks. Bij de staatsboerderij ‘Gut Saukotas’ opende de divisie het vuur vanaf achthonderd meter op Sovjet KV-1 en KV-2 tanks. Granaten ketsten tegen de Sovjettanks af. Duitse troepen naderden dichterbij en openden het vuur vanaf honderd en vijftig meter. Afgevuurde granaten hadden totaal geen effect. Uiteindelijk wisten eenheden van Panzer Regiment 1 de Sovjettanks langszij te naderen en veel van hen met speciale granaten (‘Rottkappchen’) binnen dertig tot zestig meter uit te schakelen."
Omdat de Duitsers inzagen dat hun tanks tegen T-34, KV-1 en KV-2 weinig konden beginnen, werd besloten om te improviseren. Het Duitse 88mm geschut werd van stal gehaald, net als in Frankrijk tegen de Char B tanks. Het 88mm kanon (oorspronkelijk een luchtdoelgeschut) had een penetratievermogen van plusminus 120 mm staal tot op 100 meter (in een hoek): ruim voldoende om T-34 en KV uit te schakelen. Toch waren niet genoeg kanonnen van dit type beschikbaar. De Wehrmacht besloot om artillerie en Luftwaffe (Stuka ‘JU-87’ bommenwerpers) in te zetten tegen deze tanks. Ook werden geïmproviseerde tankjagers ingezet tegen Sovjettanks. Intussen gingen Duitse ingenieurs over op het ontwerp van een nieuwe tank.
De T-34 zorgde ervoor dat het Duitse legerapparaat ging nadenken over eigen tankmodellen. Er moest een tank ontworpen worden die de T-34 kon evenaren. Duidelijk werd dat de zwaarste Duitse tank, de Panzer IV, niet in voldoende mate geschikt was om T-34 te vernietigen. Een nieuwe tank moest worden gebouwd. Heinz Guderian zond een rapport aan de commandant van zijn legergroep waarin hij voorstelde dat het Waffenamt een commissie benoemde die de T-34 kon inspecteren. Die commissie zou verder als taak hebben het ontwikkelen van een nieuw kanon om de T-34 te vernietigen. De commissie moest bestaan uit vertegenwoordigers van het Bevoorradings Departement van het Leger, tankbouwers en de tankontwerp afdeling. Het Departement van Bewapening reageerde en stelde zo’n commissie samen. Op 20 november 1941 was een commissie ter plaatse aan het front om T-34 te onderzoeken. Duidelijk werd dat de T-34 uitblonk in bepantsering, vuurkracht en functionaliteit. Bepantsering was het sterkste kenmerk van de tank. Het pantser was in een schuine hoek aangebracht dat ervoor zorgde dat antitankprojectielen sneller afketsten (en de doorsnede van de te penetreren beplating groter werd). T-34 had naast die drietal eigenschappen ook grote wielen die ervoor zorgden dat de uitgeoefende gronddruk werd gereduceerd. Het Waffenamt stelde op 25 november 1941 een contract op voor de twee voornaamste wapenfabrikanten, Daimler-Benz en MAN, om ontwerpen te maken voor een nieuwe middelzware tank. Die tank zou ongeveer dertig of vijfendertig ton wegen en werd aangeduid met ‘VK 3002’.
Het pantser moest ongeveer 60mm dik zijn voor het front en 40mm voor zij- en achterkant van koepel en romp. De tank moest de schuine bepantsering – vanuit het principe van de T-34 – krijgen. Een maximale snelheid van 55 km/u was vereist. In april 1942 werden de twee ontwerpen VK 3002 Daimler-Benz en VK 3002 MAN ingeleverd bij Waffenprüfamt 6. Die afdeling was verantwoordelijk voor het ontwerp van pantservoertuigen. Duidelijk werd al snel dat het DB ontwerp (Daimler-Benz) een nagenoeg honderd procent gelijkende kopie van T-34 was. Het was een relatief eenvoudig ontwerp en had een MB 507 dieselmotor.
Het MAN ontwerp had kenmerken van Duits denkwerk: het was een zeer verfijnd, kwalitatief concept. Het ontwerp had een hogere en bredere romp dan de VK 3002 (DB) en had een grote toren met een lang 75mm kanon. De motor was een Maybach HL210 V-12 benzinemotor. In april 1942 werden beide ontwerpen ingediend bij Waffenprüfamt 6.
Gedurende de oorlog had Hitler – net als Jozef Stalin – grote interesse voor tanks en wapens. Hij was onder de indruk van het DB ontwerp, maar stelde voor om de tank te bewapenen met een 75mm KwK 42 L/70 kanon. Een langer kanon dan de 75mm KwK 40 L/48. Tweehonderd VK 3002 (DB) modellen zouden gebouwd worden. Toch gaf het comité dat gevormd was door Waffenprufamt 6 voorkeur aan het MAN ontwerp. Dat ontwerp had namelijk als voordeel dat het beter aansloot bij Duitse fabrieksstandaarden. Het MAN ontwerp ging ook minder in tegen Duitse nationalistische gevoelens: het was een geheel eigen ontwerp en geen rechtstreekse kopie. In mei 1942 werd het ontwerp van MAN aanvaard en in dat jaar werd de order voor tweehonderd Daimler-Benz voertuigen geannuleerd. Ingenieur Kniepkampf nam de leiding op zich van het gedetailleerde ontwerpwerk van het MAN voertuig. Kniepkampf was een leidinggevend figuur binnen tank- en wapenontwerp. Hij introduceerde onder andere overlappende loopwielen en torsiestaafvering.
In september 1942 was het eerste proefmodel gereed en besloten werd om het voertuig in productie te nemen als Panzerkampfwagen V Panther. Het kreeg de standaardisatienaam Sonderkraftfahrzeug 171 mee. In november 1942 werd het eerste voertuig door MAN geleverd. Daimler-Benz werd erbij gehaald en begin 1943 rolden de eerste voertuigen uit de Daimler fabrieken. Ook andere fabrieken gingen de Panther produceren zoals Henschel. In mei 1943 waren ongeveer 324 voertuigen geproduceerd en in 1944 werd een maandgemiddelde van 330 voertuigen gehaald. De Panther tank werd voor het eerst in Kursk (op 5 juli 1943) gebruikt. Het voertuig had destijds nog vele kinderziektes (de motor had onder andere koelingsproblemen en vloog vaak in brand) maar die werden later verholpen. Van de Panther werden verschillende modellen gebouwd. Alle modellen hadden een lang 7.5 cm KwK 42 L/70 kanon dat ongeveer 185 tot 190 mm staalbeplating tot honderd meter en 168 mm staal tot een halve kilometer meter doorboorde (met ‘APCBC’ Panzergranate 39/42). Andere munitiesoorten die gebruikt konden worden waren brisant en wolfraammunitie. De granaten van de Panther waren relatief lang (75×640R). Het Panther-kanon was erg accuraat en had een hoge mondingssnelheid. De eerste Panther-versie heette niet Ausführung A, maar Ausführung D. Alle tanks hadden overlappende wielen. Gedurende de oorlogsjaren werd de tank voortdurend geüpgraded. Late versies hadden dikkere bepantsering en enkele cosmetische veranderingen. Panther tanks deden dienst in de Sovjet-Unie en in Europa, bijvoorbeeld te Normandië in 1944. In totaal werden ongeveer zesduizend Panther tanks geproduceerd. Talloze voertuigen zijn op het onderstel en de romp van Panther gebaseerd. Onder andere de Jagdpanther tankjager. Van massaproductie van de Panther II – bewapend met een 88mm kanon – kwam niets terecht.
Panzerkampfwagen V Panther Ausf. D | Panzerkampfwagen V Panther Ausf. A | Panzerkampfwagen V Panther Ausf. G |
Gewicht: 43 ton | Gewicht: 44.8 ton | Gewicht: 45.5 ton |
Afmetingen: 8.86 meter lang, 2.95 meter hoog, 3.4 meter breed | Afmetingen: 8.86 meter lang, 2.98 meter hoog, 3.42 meter breed | Afmetingen: 8.86 meter lang, 2.98 meter hoog, 3.4 meter breed |
Bepantsering: 100mm staal voorkant koepel, 45mm staal zijkant en achterkant, 80mm staal voorkant romp (hoek van 55 graden), 40mm staal zijkant en achterkant (dus koepel: 100/45/45 en romp: 80/40/40) | Bepantsering: 110mm staal voorkant koepel, 45mm staal zijkant en achterkant, 80mm staal voorkant romp (hoek van 55 graden), 40mm staal zijkant en achterkant (dus koepel: 110/45/45 en romp: 80/40/40) | Bepantsering: 110mm staal voorkant koepel, 45mm staal zijkant en achterkant, 80mm staal voorkant romp (hoek van 55 graden), 50mm staal zijkant romp, 40mm staal achterkant (dus koepel: 110/45/45 en romp: 80/50/40) |
Bewapening: 1 x 7.5 cm (75mm) KwK42 L/70 kanon (79 granaten), 2 x 7.92mm MG34 (5.100 patronen) | Bewapening: 1 x 7.5 cm (75mm) KwK42 L/70 kanon (79 granaten), 2 x 7.92mm MG34 (5.100 patronen) | Bewapening: 1 x 7.5 cm (75mm) KwK42 L/70 kanon (79 granaten), 2 x 7.92mm MG34 (5.100 patronen) |
Motor: Maybach HL230P30 van 650 tot 700pk | Motor: Maybach HL230P30 van 650 tot 700pk | Motor: Maybach HL230 P30 van 650 tot 700pk |
Snelheid: 46 km/u | Snelheid: 46 km/u | Snelheid: 46 km/u | Productieaantal: 850 stuks tussen januari 1943 en september 1943 | Productieaantal: 2.000 stuks tussen augustus 1943 en mei 1944 | Productieaantal: 3.126 stuks tussen maart 1944 en april 1945 |
Bemanning: 5 man | Bemanning: 5 man | Bemanning: 5 man |
Panzergranate 39/42) (‘APCBC’) | Panzergranate 40/42 (‘APCR': wolfraammunitie) | Sprenggranate 42 (‘HE’: brisant) |
Gewicht: 6.8-7.2 kg | Gewicht: 4.75-4.8 kg | Gewicht: 5.74 kg |
Snelheid: 925-935m/s | Snelheid: 1120m/s | Snelheid: 700m/s |
Penetratievermogen: ongeveer 180 tot 190mm tot op een afstand van honderd meter, 150mm tot op een afstand van een kilometer en 100 tot 120mm op een afstand van twee kilometer | Penetratievermogen: meer dan 200 mm tot op een afstand van 100 meter en ongeveer 120 tot op een afstand van 2000 meter (hoek van negentig graden) | Penetratievermogen: onbekend |
Een geschiedkundig overzicht van Duitse tanks is niet compleet zonder de Tiger te noemen. De Tiger I is wellicht de meest bekende tank uit de Tweede Wereldoorlog. De tank is zo beroemd geworden door zijn krachtige bewapening en bepantsering. Geen enkele geallieerde tank kon de Tiger vernietigen en pas vanaf de introductie van de verbeterde T-34, de T-34-85, kreeg de Tiger een geduchte tegenstander. Duitsland had lange tijd geen zware tank, alle gebouwde tankmodellen tot 1942 waren licht of middelzware tanks. Een zware tank was nodig om mogelijke zware vijandelijke tanks te vernietigen. Dat zware tanks hard nodig waren bewees de veldtocht in de Sovjet-Unie in juni 1941 toen de Duitsers de Sovjet KV modellen tegenkwamen. In feite is de Tiger-tank de Duitse oplossing voor de Sovjet KV. Ook de oorlog in Noord-Afrika toonde aan dat een zware Duitse tank nodig was.
Al in 1937 lagen plannen op tafel om een zware Duitse tank te fabriceren. Henschel kreeg destijds opdracht om een prototype zware tank van dertig tot vijfendertig ton te ontwerpen. Die tank zou een opvolger worden van de middelzware Panzerkampfwagen IV. Het nieuwe voertuig was bekend als ‘DW I’: Durchbrüchswagen. Proefnemingen met dit prototype werden tijdelijk opgeschort en aandacht werd gevestigd op de VK 6501. Een voertuig van vijfenzestig ton. Slechts twee prototypen van die tank werden gebouwd en in 1938 kwam de DW I weer in de belangstelling van Duitse tankbouwers te staan. het voertuig werd verbeterd en heette ‘DW II’. Naast de DW II ontstond een nieuwe voertuig, de VK 3001. De versie van Henschel, VK 3001(H), was een ontwikkeling uit de DW II en er werden vier prototypes gebouwd. De VK 3001 (H) was echter verouderd omdat het voertuig slechts met een 75mm KwK 40 L/48 bewapend was en te zwak gepantserd was. Twee van de onderstellen van VK 3001 (H) werden omgebouwd tot zelfrijdend geschut. Beide voertuigen, de 12.8cm Selbstfahrlafette L/61, ‘Sturer Emil’, werden gebruikt in 1941 tegen de Sovjet-Unie.
Porsche ontwikkelde een eigen model, de VK 3001(P). Dat prototype zonder toren bevatte nieuwe ideeën zoals een benzine-elektrische voortstuwing en longitudinale torsiestaafvering. Bij de order voor de VK 3001 was een bijkomende order gekomen voor een tank van zesendertig ton, de VK 3601. Die tank had een krachtig kanon en was persoonlijk door Hitler voorgesteld. In maart 1942 werd door Henschel een prototype gebouwd. Toch werd het werk aan zowel VK 3001(P) als VK 3601(H) stopgezet omdat een nieuwe order binnenkwam voor een tank van vijfenveertig ton.
Onder de codenaam ‘VK 4501’ moest het voertuig een tankversie van het Duitse 88mm kanon krijgen. Het prototype van deze tank moest klaar zijn op de verjaardag van Hitler op 20 april 1942. Zo kwam het dat Porsche en Henschel concurreerden om de nieuwe tank te mogen produceren. Porsche ontwikkelde de VK 4501(P) en Henschel de VK 4501(H). In Rastenburg vond het 'duel' tussen Porsche (VK 4501P) en Henschel plaats (VK 4501H) plaats. Hitler was bij deze test aanwezig. Het Henschel ontwerp werd uiteindelijk het beste gevonden want het Porsche model had problemen. Het onderstel van de VK 4501(P) tank werd echter nog gebruikt voor de productie van de tankjager 'Ferdinand’. Porsche was er namelijk zodanig van overtuigd dat hij ging winnen tijdens die tankcompetitie dat hij alvast negentig VK 4501(P) modellen had laten bouwen.
Een opdracht voor de productie van de VK 4501(H) werd verstrekt en het voertuig kreeg de naam Panzerkampfwagen VI Ausf. H Tiger (in maart 1943 werd de naam veranderd in Panzerkampfwagen VI Ausf. E Tiger). Aanvankelijk noemde Waffenprüfamt 6 de tank Panzerkampfwagen 4501, Panzerkampfwagen VI Ausführung H1 of Panzerkampfwagen VI (VK 45.01/H) Ausführung H1 (Tiger). Om het voertuig binnen het standaardisatiesysteem te passen, kreeg de tank de aanduiding ‘SdKfz 181’ (Sonderkraftfahrzeug 181). De Tiger was daarna twee jaar lang in productie, van augustus 1942 tot augustus 1944 en er werden 1.354 stuks gebouwd.
De Tiger-tank –ook wel de ‘Tiger I’ genoemd vanaf de introductie van de Tiger II – was de sterkste tank wereld in 1942. De tank had de vorm van een gepantserde ‘box’ en was rechthoekig van vorm. De tank was zeer zwaar gepantserd. De voorkant van de koepel had 100 tot 102mm staal en de mantel 110 tot 120mm staal. De zijkant van de koepel was voorzien van 82mm staal. De romp was voorzien van 100 tot 102mm frontale staalbeplating en 80 tot 82mm zij- en achterkantbeplating. Het dak van de Tiger-tank was 25 tot 26mm dik. Later liep dat op tot 40mm. De tank had geen schuine bepantsering, maar het staal was van goede kwaliteit. De romp was verdeeld in vier compartimenten. De Tiger had een 88mm kanon (8.8 cm KwK 36 L/56), afgeleid van het Duitse 88mm luchtdoelgeschut en kon een aantal munitiesoorten afschieten. Vooral de Panzergranate (Pzgr of Pzgr. 39) ‘APCBC’ was gevreesd. De projectielen van genoemde granaten wogen ongeveer 10 kilogram (10.2) en bereikten snelheden van 773 meter per seconde (m/s). De granaten hadden een kaliber van 88mm en waren ongeveer 571mm lang (88×571R). De granaat had ongeveer vierenzestig gram H10 explosief. Duidelijk is dat de granaat geen enkele moeite had om geallieerde tanks zoals de Matilda II (75mm pantser) en zware Sovjettanks zoals de KV-1 (75 tot 110mm pantser) te vernietigen. Tot op twee kilometer afstand was de munitie namelijk in staat meer dan honderd millimeter staal te doorboren.
De Tiger-tank kon holle lading munitie (Hohlladung 39/GrPatr 39 HL/Hl.Gr 39) afvuren. De 7.6 kilogram wegende holle lading munitie van het 88mm L/56 kanon (600m/s) penetreerde ongeveer 90 tot 110 mm staal tot op een afstand van twee kilometer. Een voordeel van de holle lading was dat penetratiewaarden gelijk bleven tot op lange afstand. Het vermogen om 110mm dik staal te penetreren was voldoende om de meeste geallieerde tanks te vernietigen. Een duidelijk kenmerk van holle lading is dat na impact van de granaat tegen staal een stroom heet koper ontstaat dat door het pantser smelt. Met andere woorden: een klein gat wordt gemaakt waarbij extreem hoge temperaturen bereikt worden waardoor het staal wegsmelt. Interne explosies, grote hitte en rondvliegende scherven zijn het gevolg. In extreem kleine aantallen werd voor de Tiger-tank wolfraamunitie geproduceerd (Pzgr. 40/Pzgr40). Die granaten waren ontworpen om de zwaarste geallieerde tanks te vernietigen die op het slagveld konden verschijnen. De Panzergranate 40 woog ongeveer 7.3 kilogram en werd met een snelheid van 930 tot 1000m/s afgevuurd. Afgezien van genoemde munitiesoorten kon de Tiger I brisantmunitie afvuren. Brisant was geschikt om infanterie en lichte verdedigingsstellingen uit te schakelen. Ook licht gepantserde voertuigen konden met die granaten uitgeschakeld worden.
Panzergranate 39 (‘APCBC’) | HI.Gr 39 (‘HEAT’: holle lading) | Sprenggranate (‘HE’: brisant) |
Gewicht: 10 kg | Gewicht: 7.6 kg | Gewicht: 9 kg |
Snelheid: 773m/s | Snelheid: 600m/s | Snelheid: 820m/s |
Penetratievermogen: ongeveer 160mm tot op een afstand van honderd meter, 150mm tot op een afstand van een halve kilometer, 140mm tot op een afstand van een kilometer en 110 tot 120mm tot op een afstand van twee kilometer (bronnen geven afwijkende waarden) | Penetratievermogen: 90 tot 110mm tussen 0 en 2000 meter | Penetratievermogen: onbekend |
De Tiger-tank werd uitgerust met een accuraat richtvizier. Het richtvizier van de tank was aanvankelijk de TZF 9b en later de TZF 9c. Daarmee kon de tank doelen op honderden meters afstand nauwkeurig raken. Het kanon was accuraat zelfs bij afstanden van duizend meter en verder. Het 88mm kanon was tot een afstand van anderhalve kilometer honderd tot vierenzeventig procent trefzeker. Het vizier 9b had een vergroting van 2.5 keer en de 9c van 2.5 of 5 keer (aangegeven als 2.5x of 5x).
De Tiger-tank had overlappende loopwielen en was de eerste Duitse tank met dat systeem. Een groot nadeel was dat modder of sneeuw tussen de wielen kon gaan zitten. Tijdens de Russische winter kon modder of sneeuw bevriezen en dat had desastreuze consequenties voor het Tiger-wielsysteem. Het aandrijfsysteem blokkeerde dan snel. De Tiger had een krachtige Maybach motor, aanvankelijk van het type Maybach HL210P45 van 600 tot 650pk. Dat was een V-12 benzinemotor van 21 liter. Later kreeg de tank een verbeterde motor, de Maybach HL230P45 van 700pk. Die motor had een inhoud van 24 liter. De Tiger had acht versnellingen vooruit en vier achteruit (Maybach Olvar Typ OG40 12 16). De tank had twee soorten rupsbanden: gevechtsrupsbanden (725mm breed) en transportrupsbanden (520mm breed). Voordelen van de tank waren zijn bewapening en bepantsering. De grootste nadelen waren het gewicht (57 ton) en de hoge kosten. Voor één Tiger-tank konden ongeveer twee middelzware Panzer IV gebouwd worden. De hoge productiekosten van de Tiger hadden grote invloed op de Duitse wapenindustrie: die werd steeds zwaarder belast. Ook traden er – vooral na de introductie van de tank – mechanische problemen op met de motor en het aandrijfsysteem waardoor Tiger-tanks soms uitvielen.
De Tiger-tank had tot ongeveer 1943 geen vijandelijke tankcompetitie. De Sovjet KV tanks konden de Tiger alleen van dichtbij uitschakelen. Alleen de in 1943 verschenen middelzware Sovjet T-34-85 tank was capabel om de Tiger met zijn 85mm D-5T, later 85mm ZiS-S-53, uit te schakelen. Echter, de T-34-85 was veel lichter gepantserd dan de Tiger en kon al binnen een afstand van twee tot drie kilometer uitgeschakeld worden. De in 1943-1944 verschenen Jozef Stalin tanks vormden een serieus probleem voor de Tiger tanks. De Jozef Stalin tank had een krachtig 122mm D-25T kanon dat het pantser van de Tiger al tot twee kilometer kon penetreren met de standaard ‘APHE’ BR-471 munitie (25 kilogram granaat). De Jozef Stalin modellen waren daarnaast erg zwaar gepantserd. De koepel was voorzien van 100mm staal aan alle kanten en de romp had 120mm staal. De zij- en achterkant van de romp hadden respectievelijk 90mm en 60mm staalbeplating. Een nadeel van de Jozef Stalin modellen was dat zij slechts twee granaten per minuut konden vuren vanwege de tweedelige munitie en het grote gewicht van de 122mm granaten. De Tiger-tank kon de frontale koepelbeplating van Jozef Stalin in theorie tot ongeveer een kilometer doorboren. Echter, door de ronde vormen van de Stalin-koepel werd de kans op succesvolle penetratie gereduceerd. Al snel verscheen een nieuwe Duitse zware tank die het succesverhaal van T-34 in zijn eigen model verwerkt kreeg: de Panzerkampfwagen VI Ausf. B Tiger II.
De Tiger-tank I werd voor het eerst ingezet in Leningrad, in Tunesië en verscheen later op verschillende West-Europese strijdtonelen. Tiger-tanks werden ingedeeld in zware tankafdelingen (Schwere Panzerabteilung). Het eerste peloton van de 502de zware tankafdeling was de eerste tankeenheid die met de Tiger werd uitgerust. Samenvattend kunnen we stellen dat de Tiger een tank was die snelheid en manoeuvreerbaarheid opofferde voor bepantsering en vuurkracht. Het was een zeer krachtige, maar dure en vrij logge tank. Grootste nadelen van de tank waren kosten, het grote brandstofverbruik en de mechanische problemen die optraden door het hoge gewicht.
Panzerkampfwagen VI Tiger Ausf. E |
Gewicht: 57 tot 57.3 ton |
Afmetingen: 8.45 meter lang, 2.93 meter hoog, 3.7 meter breed |
Bepantsering: 110 tot 120mm staal voorkant mantel, 100 tot 102mm staal voorkant koepel, 80 tot 82mm staalbeplating zij- en achterkant koepel, 100mm staal voorkant romp, 80 tot 82mm staalbeplating zijkant en achterkant romp (dus koepel: 100/80/80 en romp: 100/80/80) |
Bewapening: 1 x 8.8 cm (88mm) KwK36 L/56 kanon (92 granaten), 2 x 7.92mm MG34 (4.800 patronen) |
Motor: Maybach HL210P45, later Maybach HL230P45 van 650 tot 700pk |
Snelheid: ongeveer 37 tot 38 km/u |
Productieaantal: 1.354 stuks tussen juli 1942 en augustus 1944 |
Bemanning: 5 man |
Vanaf 1943 verloor de Wehrmacht steeds meer terrein aan het Rode Leger. Duitse tanks waren speciaal ontworpen om Sovjet-tankmodellen te vernietigen. De Tiger I diende onder andere aan het Oostfront en wist honderden Sovjettanks te vernietigen. Het oorspronkelijke Tiger ontwerp was echter voltooid voordat men de Sovjet T-34 had ontmoet, de Tiger verscheen immers vóór de Panther. De Tiger miste schuine bepantsering en dat was – ondanks de dikte van het pantser en de kwaliteit van het staal – toch een nadeel. Eind 1942 vroeg het Waffenamt aan Henschel of ze een nieuw ontwerp konden maken, min of meer een verbeterde Tiger met schuine bepantsering. In januari 1943 begon het werk aan het nieuwe project. Onder de aanduiding ‘VK 4502’ begonnen Duitse ingenieurs aan een nieuwe tank. Porsche bood een eigen ontwerp aan: de VK 4502(P). Het nieuwe voertuig moest met een lang 88mm kanon (8.8 cm KwK 43 L/71) bewapend worden. Henschel diende net als Porsche een eigen ontwerp in, de VK 4502(H), dat aan de eisen voldeed. Het ontwerp van Henschel werd – net als bij de Tiger I – aanvaard. In oktober 1943 werd het ontwerp voltooid, drie maanden later dan de oorspronkelijk gestelde ontwerplimiet. De nieuwe tank werd opgenomen als Panzerkampfwagen VI Ausf. B (Tiger II).
Een houten model was klaar op 20 oktober 1943. De tank was een stuk groter dan de Tiger (I) en had dikkere bepantsering. Bewapening bestond uit een lang 88mm KwK43 L/71 kanon dat met ‘APCBC’ tankmunitie (Panzergranate 39/43) ongeveer 230 tot 240 mm staal tot op een afstand van honderd meter en ongeveer 200 mm staal tot op een afstand van één kilometer doorboorde. De tank werd daarnaast uitgerust met Panzergranate 40/43 (‘APCR’), (‘HE’) brisant- en (‘HEAT’) holle lading munitie. De tank had tegen infanterie MG34 machinegeweren. Het kanon van de Tiger II was krachtiger als het 88mm KwK 36 L/56 geschut van Tiger I. Bij de productie van de Tiger II ontwierpen Porsche en Henschel een geschikte koepel. De Porsche-koepel was minder goed gepantserd. De Tiger II was zeer zwaar gepantserd. De romp was voorzien van 150mm staal in een hoek van 50 graden, de zij- en achterkant van 80mm staal. De voorkant van de koepel bedroeg 180 tot 185mm staal bij de Henschel koepel en 100mm staal bij de Porsche koepel. De zij- en achterkant van de koepel waren voorzien van 80mm staal. De bovenkant van de koepel had 40mm staal. De eerste vijftig geproduceerde tanks kregen de Porsche koepel. De tank woog door die zware bepantsering achtenzestig tot zeventig ton. Vijf bemanningsleden waren nodig om de tank te bedienen. De Tiger II was echter geen ‘supertank’ zoals Duitse ingenieurs dachten. Door het gewicht en de redelijk zwakke motor, de Maybach HL230P30 van 700pk, was het een trage en logge tank. De tank was ook erg duur om te produceren, net als de Tiger I. Net als die laatste tank werd de Tiger II ingedeeld bij zware tankafdelingen. De Tiger II werd vooral aan het westelijk front ingezet vanaf 1944. De geallieerden noemden de tank ‘King Tiger’, een onofficiële naam voor het voertuig. Slechts 489 Tiger II tanks werden tussen januari 1944 en maart 1945 gebouwd. Gebaseerd op het Tiger II onderstel werd later een tankjager gebouwd: de Jagdtiger.
De Jagdtiger woog ongeveer zeventig tot vijfenzeventig ton, had een 128mm kanon en was extreem zwaar gepantserd. De bepantsering bestond uit 250mm staalbeplating bij de opbouw, in een hoek van vijftien graden, en 150mm in een hoek van vijftig graden aan de voorkant van de romp. De zijkant en achterkant waren voorzien van 80mm. De Jagdtiger had een 128mm PaK 44 L/55 kanon met veertig granaten en kon maximaal ongeveer 260 mm staal doorboren. Van de Jagdtiger zijn slechts 77 stuks geproduceerd. Net als de Tiger II was de Jagdtiger een zeer groot en traag voertuig. De tankjager was in feite een 'rijdende bunker'. Het grote gewicht zorgde ervoor dat veel bruggen de tankjager niet konden dragen. De tankjager verbruikte tevens veel brandstof en was duur om te produceren. Echter, geen enkele geallieerde tank was in staat de Jagdtiger van voren uit te schakelen. De voorkant van de tankjager was nagenoeg ondoordringbaar. Zes man waren nodig om de tankjager te bedienen. De Jagdtiger werd ingedeeld bij zware tankeenheden en was geschikt – door de dikke bepantsering, de omvang en de logheid van de tankjager – als defensief wapen.
In de laatste oorlogsjaren kreeg Adolf Hitler een steeds obsessiever karakter wat wapens betreft. Hitler was van mening dat grote en dure wapens de oorlog voor de Duitsers konden winnen. Hij had met name aandacht voor drie criteria waar tanks aan moesten voldoen: omvang, bepantsering en vuurkracht. Steeds zwaardere bepantsering en bewapening zouden voor een Duitse overwinning zorgen. Omdat geallieerde bommenwerpers Duitse fabrieken bombardeerden, werd de Duitse tankproductie gereduceerd. Grondstoffen en geld werden steeds schaarser en Hitler-Duitsland was niet meer in staat om grote aantallen tanks te produceren. Superzware tanks zoals de E-100 en de Panzerkampfwagen VIII Maus waren dan ook volstrekt onrealistische projecten ontsproten aan het brein van een megalomaan dictator. Van de Maus werden slechts twee exemplaren gebouwd: die 'supertank' van 188 ton was de laatste stuiptrekking van Hitler-Duitsland.
In 1945 sloot de geallieerde tang zich rond Berlijn. De laatste Duitse troepen die Berlijn verdedigden – resten van SS divisies, Hitlerjugend en de Volkssturm— waren hopeloos in de minderheid. Nazi-progaganda bleef echter volhardend in haar ideologie: deze mensen en soldaten moesten doorvechten. De Sovjets naderden vanuit het oosten met duizenden tanks – ongeveer 4.000 – en soldaten. Vervuld van haat moorden en verkrachtten zij op grote schaal. Het Sovjet-volk had verschrikkelijk geleden: meer dan twintig miljoen Sovjet-soldaten en burgers waren gedurende de oorlogsjaren omgekomen.
Panzerkamfpwagen VI Ausf. B Tiger II |
Gewicht: 68 tot 69 ton |
Afmetingen: 10.3 meter lang, 3.08 meter hoog, 3.76 meter breed |
Bepantsering: 150mm staal voorkant romp (in een hoek van 50 graden), 80mm staal zij- en achterkant, 100mm staal voorkant koepel (P), 180 tot 185mm staal voorkant koepel (H), 80mm staal zij- en achterkant koepel (dus koepel: 185/80/80 en romp: 150/80/80) |
Bewapening: 1 x 8.8 cm (88mm) KwK 43 L/71 (72 tot 77 granaten), 2 x 7.92mm MG34 (5.850 patronen) |
Motor: Maybach HL230P30 van 650 tot 700pk |
Snelheid: 35 km/u |
Productieaantal: 489 stuks tussen januari 1944 en maart 1945 |
Bemanning: 5 man |
Gemotoriseerd geschut en tankjagers niet meegerekend
lichte tanks | middelzware tanks | zware tanks |
PzKpfw I lichte tank – machinegeweren | PzKpfw III middelzware tank – 37, 50 of 75mm kanon | PzKpfw VI Tiger I zware tank – 88mm kanon |
PzKpfw II lichte tank – 20mm kanon | PzKpfw IV middelzware tank – 75mm kanon | PzKpfw VI B Tiger II zware tank – 88mm kanon |
PzKpfw 35(t) lichte tank – 37mm kanon | PzKpfw V Panther middelzware tank – 75mm kanon | |
PzKpfw 38(t) lichte tank – 37mm kanon |
Zie ook: overzicht Duitse tanks
De invloed van Franse, Engelse en Amerikaanse tanks op het Duitse tankwapen is niet heel groot. Alleen op het gebied van bepantsering hebben die tanks een (kleine) rol gespeeld. Zoals eerder vermeld had Frankrijk in 1940 sterk gepantserde tanks zoals de Char B in dienst. Die tank kon eenvoudig vernietigd worden met Duitse 88mm kanonnen. De tank was goed gepantserd, maar de taken in de tank werden slecht verdeeld en de commandant had als extra taak het laden van het kanon. De Char B was daarnaast een trage en grote tank: een uitstekend silhouet voor Duitse troepen. De tank had niet zo’n grote invloed – wellicht alleen op het gebied van bepantsering – op Duitse tankontwikkeling. Slechts twee Britse tanks – de Matilda II en de Churchill tanks – waren zo goed gepantserd dat zij relatief moeilijk door Duits antitankvuur vernietigd konden worden. Die tanks waren beiden echter zeer langzaam. De in Noord-Afrika door de Britten ingezette M3 tanks waren redelijk goed gepantserd, maar hadden een groot nadeel omdat hun hoofdkanon in een vaste opbouw gemonteerd was. De tank moest gedraaid worden om te schieten met het 75mm kanon. De oorlog in Noord-Afrika zorgde wel voor een impuls voor de ontwikkeling van de Tiger I tank. Britse antitankkanonnen waren gevreesd en de Duitsers hadden aanvankelijk weinig tanks die opgewassen waren tegen M3 en M4 Sherman. De later verschenen geüpgradede lange Duitse 75mm Panzer IV modellen konden echter alle tanks van de westelijke geallieerden vernietigen.
Na het in 1942 verschijnen van de Tiger-tanks werden alle geallieerde tankmodellen overschaduwd. Amerikaanse middelzware M4 Sherman tanks maakten weinig kans tegen Tiger en Panther. Alleen tot korte afstand konden zij die tanks vernietigen. Ook de verbeterde M4 Shermans met 76mm kanonnen waren kwetsbaar voor Duitse tanks. Door de dunne zij- en achterkantbeplating (38mm staal) konden die M4 modellen door verbeterde Duitse Panzer IV modellen uitgeschakeld worden. Amerika zette tijdens de Tweede Wereldoorlog geen zware tanks in, bouwde wel enkele prototypes, en concentreerde zich op één betrouwbaar model: de M4 Sherman tank. Amerika ging net als de Sovjet-Unie voor massaproductie. Een tactiek die op de lange termijn voor overwinning zou zorgen.
Mondingssnelheid pantsergranaten (uitgedrukt in meter per seconde)
lichte tanks | middelzware tanks | zware tanks |
PzKpfw I lichte tank – 7.92mm MG13 (890) | PzKpfw III middelzware tank – 3.7 cm KwK 36 L/45 (762), 5 cm KwK 38 L/42 (685), 5 cm KwK 39 L/60 (835) | PzKpfw VI Ausf. H/E Tiger I zware tank – 8.8 cm KwK 36 L/56 (773-810) |
PzKpfw II lichte tank – 2 cm KwK 30 L/55 (780) | PzKpfw IV middelzware tank – 7.5 cm KwK 37 L/24 (385-450), 7.5 cm KwK 40 L/43 (740), 7.5 cm KwK 40 L/48 (740-790) | PzKpfw VI Ausf. B Tiger II zware tank – 8.8 cm KwK 43 L/71 (1000) |
PzKpfw 35(t) lichte tank – 3.7 cm KwK 34(t) (675) | PzKpfw V Panther middelzware tank – 7.5 cm KwK 42 L/70 (925-935) | |
PzKpfw 38(t) lichte tank – 3.7 cm KwK 38(t) (741) |
Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) zette Duitsland voor het eerste tanks in. De A7V Sturmpanzerwagens waren de eerste voertuigen die als ‘tanks’ omschreven kunnen worden. Na de nederlaag van 1918 gingen Duitse militairen en technici in het geheim experimenteren met gepantserde voertuigen. Het Verdrag van Versailles werd destijds ondermijnd omdat tanks verboden waren. Heinz Guderian en andere oorlogsveteranen zagen in dat tanks onder andere als zelfstandige eenheden gebruikt konden worden en niet alleen geschikt waren ter ondersteuning van infanterie. Tanks moesten samenwerken met infanterie en luchtmacht. Kleine tanks werden geproduceerd onder de schuilnaam ‘tractor’ of ‘landbouwvoertuig’ om het Verdrag van Versailles te omzeilen. Na de machtsovername van Adolf Hitler en zijn nationaalsocialistische partij in 1933, kwam tankontwerp in Duitsland in een stroomversnelling terecht. Hitler zag het potentieel van tanks in omdat tanks het veroveren van grote stukken land mogelijk maakten. Gepantserde voertuigen zijn geschikt voor een oorlogscampagne. De Blitzkrieg-tactiek bewees de slagkracht van tanks.
In de jaren dertig werden de eerste gestandaardiseerde tankmodellen gefabriceerd. De Duitsers introduceerden een systematiek waarin tanks als Sonderkraftzeuge opgenomen werden. De eerste tanks waren zwak gepantserd en bewapend (Panzer I en II), de latere modellen redelijk gepantserd en bewapend (Panzer III en IV). Al die modellen werden ingezet in Polen en de Lage Landen. Het merendeel aan Duitse tanks bestond aanvankelijk uit Panzerkampfwagen I en II. Na de Duitse inval in de Sovjet Unie op 22 juni 1941, werd duidelijk dat Duitse tanks in sommige opzichten – met name bepantsering en vuurkracht – verouderd waren. De Sovjet T-34 en KV modellen konden elke Duitse tank vernietigen. Beide tankmodellen waren goed bewapend en gepantserd. De Wehrmacht ging improviseren om de T-34 en KV Sovjetmodellen uit te kunnen schakelen. Zo werd bijvoorbeeld het 88mm antiluchtdoelgeschut ingezet en werden Duitse Panzer III en IV tanks bewapend met krachtigere en langere kanonnen. Ondanks de zwaardere bewapening van die tanks, bleven ze toch redelijk kwetsbaar voor Sovjettanks vanwege hun relatief dunne zij- en achterkantbepantsering.
De eerste Duitse zware tank, de Tiger, verscheen in 1942 en was ontworpen om vijandelijke tanks tot lange afstand te vernietigen. Omdat de tank haar wortels had in 1937, werd de Tiger niet met schuine bepantsering uitgerust. Toch kreeg de tank een mythische reputatie door het krachtige 88mm kanon. In 1943 verscheen een nieuwe Duitse middelzware tank die de T-34 ideologie min of meer kopieerde. De Panther had schuin pantser en kon elke Sovjettank vernietigen. Aanvankelijk vertoonden die tanks net als de Tiger-tanks technische mankementen, maar die werden redelijk snel opgelost. Intussen had het Sovjet-tankapparaat niet stilgezeten. De Sovjet-Unie ontwikkelde een verbeterde T-34, de T-34-85 met een 85mm kanon, die de meeste Duitse tanks vernietigen kon. Toch was die tank erg kwetsbaar voor Tiger en Panther, ondanks het verbeterde pantser. Iets later verscheen de Sovjet zware tank Jozef Stalin. Die tank had een zeer krachtig 122mm kanon dat Tiger en Panther tot twee kilometer kon vernietigen. Het monopolie van de tot dan toe nagenoeg onkwetsbare Tiger-tank liep ten einde. Als antwoord op die Sovjet JS (Jozef Stalin) tanks, verscheen rond 1944 de laatste zware Duitse tank, de Tiger II. Die tank had een schuine bepantsering van 150mm en was bewapend met een lang 88mm kanon (KwK 43 L/71). De Panzerkampfwagen VI Tiger II kon elke geallieerde tank uitschakelen en was zwaarder en beter gepantserd dan de Jozef Stalin modellen.
Naarmate de oorlog vorderde werden Duitse grondstoffen schaarser. Toch bleven Duitse technici en Adolf Hitler vasthouden aan hun wapenideologie. Kwaliteit zou uiteindelijk overwinnen. Adolf Hitler toonde altijd al interesse in de constructie van tanks. Hij was geobsedeerd door ‘wonderwapens’: wapens waarmee Duitsland de oorlog kon winnen. Tanks hoorden daar ook bij. Hitler en Duitse ingenieurs besloten om superzware tanks te bouwen, waarbij niet voldoende werd gelet op grondstoffen en kosten. Enkele van die superzware tanks werden te laat ingezet en sommige modellen waren volstrekt onzinnige projecten. Het waren de laatste stuiptrekkingen van Hitler-Duitsland.
Duitse ingenieurs hadden tijdens de oorlog één doel voor ogen: het bouwen van kwalitatief goede en betrouwbare tanks. Die gedachtegang kent nadelen. Er was bijvoorbeeld minder aandacht voor kwantiteit en eenvoudig, snel te produceren tanks. Ondanks het feit dat Duitse tanks gedurende de oorlog – met name na de introductie van Tiger en Panther – nagenoeg alle vijandelijke tanks konden vernietigen, werd duidelijk dat grote hoeveelheden grondstoffen uitgegeven werden om die tanks te bouwen. Grondstoffen werden schaarser en in productieoorlogen tellen aantallen. De Sovjet-Unie en de Verenigde Staten waren in staat om grote aantallen tanks te bouwen. Kwalitatief vaak minder goed dan Duitse tanks, maar eenvoudiger en functioneler ontworpen. Tanks moesten voldoen aan de gestelde eisen en aan overige luxe, bijvoorbeeld interieur, afgewerkte koepels, goed zicht en extra ‘snufjes’, werd bijvoorbeeld niet of minder gedacht bij Sovjet-tankconstructie. De grote nadruk op kwaliteit bij de bouw van tanks zou Hitler-Duitsland uiteindelijk fataal worden.