Toen er in maart 1945 gezocht werd naar een nieuwe vestingcommandant voor de Duitse Oostzeebadplaats Kolberg werd gekozen voor de ervaren front-officier Fritz Fullriede. Onder zijn bevel hield de vesting Kolberg lang genoeg stand om de aanwezige burgerbevolking te evacueren. Ook een groot deel van zijn troepen wist zich onder zijn aanvoering in veiligheid te brengen. En dat terwijl Adolf Hitler had opgedragen om koste wat kost stand te houden. Ook eerder had de militair al bevelen van hogerhand in de wind geslagen. Zijn naam is echter ook verbonden aan de razzia van Putten. Onder zijn bevel werden in dit Nederlandse dorp in de nacht van 2 op 3 oktober 1944 84 woningen en enkele bedrijfsgebouwen in brand gestoken als represaille voor een aanslag door het verzet. Na de oorlog werd Fullriede vervolgd wegens oorlogsmidaden. De onderstaande tekst is afkomstig uit het boek ‘Kolberg’ over Hitlers laatste propagandafilm en de opkomst en ondergang van een Duitse stad’ van dezelfde auteur.
De op 4 januari 1895 in Bremen geboren Fritz Wilhelm Hermann Fullriede vocht tijdens de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk, Roemenië en Servië en hij raakte drie keer gewond.[1] Pas kort voor het einde van de oorlog volgde zijn promotie tot Leutnant der Reserve. Na eerst gewerkt te hebben als grensbewaker in Silezië werd hij in 1920 ontslagen als politieluitenant in Bremen vanwege het sympathiseren met de Kapp-putsch, een poging van rechts-radicalen om de Weimarrepubliek omver te werpen. Na enige tijd werkloos te hebben doorgebracht op het landgoed van zijn vader, emigreerde Fullriede in 1924 naar de voormalige Duitse kolonie Zuidwest-Afrika, waar hij eerst een boerderij pachtte en later in Windhoek zijn eigen boerenbedrijf begon. Daarnaast werd hij reserveofficier in het leger van de Zuid-Afrikaanse Unie en was hij actief voor de buitenlandafdeling van de NSDAP.
Na in Duitsland gerehabiliteerd te zijn, trad hij in juni 1936 weer in dienst van de Schutzpolizei in Bremen. In juli 1937 volgde zijn indiensttreding bij de Wehrmacht in de rang van Hauptmann. Na deelgenomen te hebben aan de veldtochten in Polen en Frankrijk raakte hij in 1941 gewond tijdens de invasie van de Sovjet-Unie. In februari 1943 werd hij naar Noord-Afrika gezonden, waar hij in Tunesië het bevel voerde over een eigen Kampfgruppe. Bij Kairuan wist hij hier met zijn eenheid de Britse opmars tegen te houden, waarvoor hij op 11 april 1943 met het Ridderkruis werd onderscheiden. Hij toonde zich echter indertijd ook van zijn eigenzinnige kant, door het bevel om een munitiedepot op te blazen te weigeren, omdat anders de voor moslims heilige stad Kairuan zou worden verwoest.
Teruggekeerd naar Europa werd hij overgeplaatst naar Italië, waar hij in 1944 streed aan het front. In de omgeving van Rome zou hij opnieuw een bevel hebben geweigerd, dit keer om gijzelaars neer te schieten. Na eerst bij Warschau gevochten te hebben, werd hij in augustus 1944 overgeplaatst naar Nederland waar hij intussen met de rang van Oberst het bevel kreeg over een 12.000 man tellende eenheid, waarvan het hoofdkwartier in Utrecht gevestigd was. Ten tijde van operatie Market Garden en de Slag om Arnhem voerden zijn troepen in het zuiden van het land strijd tegen de geallieerde legers. Fullriede’s verblijf in Nederland zou slechts een onbeduidend feit zijn geweest, ware het niet dat hij betrokken was bij één van de grootste Duitse represaille-acties tegen de Nederlandse burgerbevolking, namelijk de razzia van Putten. Van de 588 mannen[2] uit dit Nederlandse dorp op de Veluwe die in Duitsland gevangen werden gezet, zouden er slechts 49 terugkeren, waarvan er vijf later alsnog stierven als gevolg van de ontberingen in Duitse gevangenschap.
Deze gebeurtenis volgde nadat in de nacht van 30 september op 1 oktober in de buurt door het verzet een aanslag was gepleegd op een Duitse personenauto. Van de vier inzittende Duitse militairen zou er één de volgende dag aan zijn verwondingen overlijden en een ander werd gevangen genomen door de verzetsmensen. De Duitse bezetter zinde op wraak en het was Fullriede die in actie moest komen, als waarnemend commandant van de eenheid waartoe de vier militairen behoorden. Van hogerhand kreeg hij de opdracht om als vergeldingsmaatregel de schuldigen te executeren en Putten in brand te steken, uitgezonderd de huizen van Duitsgezinde burgers en NSB’ers. De schuldigen voor de aanslag werden niet gevonden en daarvoor in de plaats werd door de nazileiding in Nederland besloten dat alle mannelijke Puttenaren in de leeftijd tussen 18 en 50 jaar moesten worden afgevoerd voor dwangarbeid in Duitsland.
Onder aanvoering van Fullriede werden door zijn troepen in de nacht van 2 op 3 oktober 84 woningen en enkele bedrijfsgebouwen in brand gestoken, wat veel minder was dan eigenlijk de opdracht was geweest (het dorp telde 2.000 woningen, waarvan 750 in het centrum). De commandant gaf vrouwen, kinderen en bejaarden tijdens de opgelegde evacuatie ook twee uur langer de tijd om hun bezittingen te verzamelen dan hem opgedragen was. Een oude vrouw zou hij getroost hebben met de volgende woorden: "Huil maar niet moedertje, ik kan wel huilen."[3] Verder weigerde hij ook om de mannen via kamp Amersfoort af te voeren, wat daarom uitgevoerd moest worden door mannen van de Schutzstaffel (SS) en politie. Fullriede’s superieuren zouden hem nadien vermanend hebben toegesproken op zijn obstructieve houding.[4] Mogelijk was zijn overplaatsing naar Kolberg een strafmaatregel, aangezien het Oostfront een onpopulaire bestemming was voor Duitse militairen.
Op 1 maart arriveerde de vijftigjarige Fritz Fullriede in de Pommerse badplaats Kolberg om als vestingcommandant het bevel over te nemen van Generalmajor Paul Hermann, een drieënvijftigjarige veteraan uit de Eerste Wereldoorlog. Geplaagd door ischias en met zijn onderarm in het gips als gevolg van een val op het ijs werd de generaal ook nog eens getroffen door griep, waardoor zijn rol uitgespeeld was. Kolberg had een bijzondere status binnen het Derde Rijk, want in januari van dat jaar was in nazi-Duitsland een propagandafilm verschenen over het beleg van de stad door troepen van Napoleon. Het Pruisische leger had toen, gesteund door een burgermilitie, maandenlang standgehouden tegen de belegeraars. Propagandaminister Joseph Goebbels wilde dat de Duitsers in 1945 het voorbeeld van de Kolbergers in 1807 zouden volgen: standhouden tot de laatste kogel en de vijand verslaan.
Goebbels gaf zijn eigen draai aan de benoeming van Fullriede. "De bevelhebber van Kolberg – als men hem deze titel tenminste nog mag toekennen – heeft de Führer voorgesteld, Kolberg zonder slag of stoot over te geven", schreef hij op 6 maart over Fullriede’s voorganger in zijn dagboek. "De Führer heeft hem onmiddellijk van zijn functie ontheven en een jonge officier in zijn plaats benoemd. Hebben deze gedegenereerde generaals dan helemáál geen historisch besef en geen verantwoordelijkheidsgevoel meer, en heeft een commandant van Kolberg tegenwoordig veeleer trek om een Lucadou na te streven, in plaats van een Gneisenau?"[5] Met Lucadou bedoelde de propagandaminister de onpopulaire 19e-eeuwse Pruisische vestingcommandant van Kolberg die voorafgaand aan het Franse beleg werd vervangen door August Neidhardt von Gneisenau, die zou uitgroeien tot de held van het beleg.
Als twintigste-eeuwse opvolger van de legendarische Gneisenau arriveerde Fullriede in Kolberg niet met dezelfde strijdlust zoals die in de speelfilm ‘Kolberg’ wordt toegeschreven aan Gneisenau. Al op 2 september 1944 had de kolonel in zijn dagboek geconcludeerd dat het westelijke front verloren was. De omstandigheden vond hij vergelijkbaar met 1918. Hij bekritiseerde de bevelen van zijn superieuren en keurde het af dat jonge Duitse jongens als kanonnenvoer werden ingezet aan het front.[6] Blinde gehoorzaamheid hoefde Hitler van Fullriede niet te verwachten. Kadaverdiscipline en het zinloos opofferen van mensenlevens voor een verloren zaak waren aan de oprechte en zelfstandig denkende nieuwe vestingcommandant niet besteed. Gearriveerd op zijn nieuwe standplaats, gaf hij direct het bevel om de bouw van verdedigingswerken te staken, want die vond hij zinloos. Er waren te weinig manschappen om ze te bemannen en een modern, gemechaniseerd leger liet zich niet tegenhouden door middelen die sinds de tijd van Napoleon allang achterhaald waren.
Vanwege een gebrek aan manschappen negeerde Fullriede het voorgeschreven plan om drie verdedigingsringen te creëren. Hij zou zich vooral richten op het zo lang mogelijk stand houden in het gebied aan de kust rondom de haven en de Persantemonding, zodat eerst alle burgers over zee geëvacueerd konden worden en vervolgens ook zijn manschappen via deze weg zich konden terugtrekken. Bij elkaar kon Fullriede beschikken over tussen de drie- en vijfduizend man.[7]
Zoals Napoleon in 1807 geen rekening hield met hardnekkig verzet in Kolberg, zo deed de militaire leiding van de Sovjets en de Polen dat in 1945 evenmin. Met hun overmacht dachten ze het kustplaatsje gauw te kunnen overrompelen. Dat bleek tegen te vallen, want onder aanvoering van de ervaren bevelhebber Fullriede zouden de Duitsers hevige weerstand bieden. Op 17 maart was de evacuatie van burgers voltooid. Door vissers-, koopvaardij- en marineschepen waren volgens het rapport van Fullriede sinds het begin van het beleg ruim 70.000 burgers geëvacueerd.[8] De vestingcommandant had al op 16 maart besloten om ook zijn troepen te evacueren, ook al had hij van hogerhand geen bevel hiervoor gekregen. Die dag waren er echter nog geen schepen beschikbaar, waardoor het transport een dag uitgesteld moest worden. De volgende dag bleef toestemming voor de terugtrekking eveneens uit. Het opperbevel van het 3. Panzer Armee meldde dat het vanwege "overbelasting" niet in staat was een besluit door te geven. De vestingcommandant besloot daarom op eigen initiatief op de avond van 17 maart de troepenevacuatie te starten.
Nadat 2.000 of meer militairen vanaf de aangewezen locaties afgevoerd waren, volgde Fullriede zelf met enkele leden van zijn staf. Met een rubberboot maakte hij eerst nog een inspectievaart langs de kust, voordat hij en zijn mannen rond 6.30 uur aan boord genomen werden van de torpedobootjager Z 43.[9] Fullriede zou het strijdtoneel later aanduiden als de "vuurhel Kolberg" en vergelijken met de strijd om Verdun, Douaumont en de Somme tijdens de Eerste Wereldoorlog.[10] In zijn gevechtsverslag van de strijd om Kolberg stelde hij trots vast dat zijn troepen "zonder eigen pantserafweergeschut" achtentwintig vijandelijke tanks hadden vernietigd. Twaalf daarvan werden met korte-afstandswapens uitgeschakeld, de rest met luchtafweergeschut en artillerie. Bovendien werd een onbekend aantal vijandelijke tanks uitgeschakeld door het Duitse scheepsgeschut. Fullriede prees de "wendbaarheid en trefzekerheid" van zijn artillerie, maar stelde ook vast dat zonder de ondersteuning van de scheepsartillerie veertien dagen standhouden "zonder twijfel niet mogelijk was geweest".[11]
Ondanks dat hij de strijd op eigen houtje had gestaakt en de vesting Kolberg had opgegeven, was Fullriede bij terugkeer in Duitsland op 23 maart 1945 door Hitler onderscheiden met het Ridderkruis met Eikenloof. "Zijn organisatietalent en zijn persoonlijke dapperheid hebben een beslissend aandeel gehad in de verdediging van Kolberg", zo werd in een krantenbericht gemeld.[12] Op 20 april volgde ook zijn bevordering tot Generalmajor. Na aan het Oderfront het bevel gevoerd te hebben over een bij elkaar geraapte en slecht bewapende eenheid van onder andere Volksduitsers, Slowaken en Hongaren voerde de commandant van 28 april tot 2 mei 1945 het bevel over de 3. Marine-Infanterie-Division tijdens de Slag om Berlijn. Hij ontsnapte aan Sovjetkrijgsgevangenschap en werd door de Britten kortstondig krijgsgevangen genomen. Al op 4 mei 1945 was hij teruggekeerd bij zijn familie in Hanstedt (Landkreis Uelzen) in Nedersaksen.[13]
Op 4 december 1945 werd Fullriede gearresteerd door de Amerikanen, die hem op 16 april 1946 overdroegen aan de Nederlandse autoriteiten die hem vervolgden voor zijn deelname aan oorlogsmisdaden in Putten. Door het Arnhemse Bijzondere Gerechtshof werd hij aanvankelijk veroordeeld tot tweeënhalf jaar gevangenisstraf. In hoger beroep voor de Raad van Cassatie werd hij in januari 1949 vrijgesproken. "Soms is het nodig een kleine brand te stichten om een grotere te voorkomen of althans tegen te gaan", zo sprak zijn advocaat tijdens de rechtszaak in november 1948 waarin hij beweerde dat zijn cliënt uit noodweer handelde. "Fullriede kon niet anders." De Duitser zelf gaf aan dat hij zich eerst ziek had willen melden, "maar daar was Putten ook niet mee geholpen geweest. Ik moest wel, maar ik wilde daarbij proberen te redden wat er te redden viel."[14]
De voormalige vestingcommandant van Kolberg keerde in 1949 terug naar Duitsland en vestigde zich in Zuid-West-Afrika, waar hij voor de oorlog ook al had gewoond. Na het overlijden van zijn vrouw in 1952 keerde hij in oktober 1953 terug in Duitsland waar hij in 1969 op vijfenzeventigjarige leeftijd overleed. De om zijn rechtschapen leiderschap geprezen oorlogsveteraan werd met militaire eer begraven. Terwijl zes officieren de erewacht vormen, droeg een zevende een kussen met daarop zijn onderscheidingen.[15]