"Dit zwakke en gewillige werktuig leverde het leger, het instrument van de agressie, aan de partij uit en leidde het bij zijn misdadige handelingen."
Zo omschreef Robert Jackson, de hoofdaanklager tijdens het proces van Neurenberg, Wilhelm Keitel, tijdens de oorlog chef van het opperbevel van de Wehrmacht en over het algemeen beschreven als jaknikker of hielenlikker. Wie was deze legerleider, die alle bevelen van Hitler haast slaafs uitvoerde en hoeveel macht had hij? Hier zal worden ingegaan op deze vragen.
Wilhelm Bodewin Johann Gustav Keitel werd op 22 september 1882 geboren in Helmscherode in de Duitse deelstaat Brunswijk, als zoon van Carl Keitel en Apollonia Vissering. Hij stamde uit een typisch Pruisische familie waar normen als deugd en gehoorzaamheid hoog in het vaandel stonden. Zijn vader was een boer uit de middenklasse met eigen grond, net als veel andere familieleden. Wilhelm bracht zijn jeugd door op het landgoed van de familie. Wilhelms moeder overleed in 1888 kort na de geboorte van Wilhelms jongere broer Bodewin. Wilhelm kreeg de eerste jaren thuisonderwijs. Later bezocht hij het Humanistische Gymnasium in Göttingen. Zijn schoolprestaties waren gemiddeld.
Wilhelm droomde ervan om net als zijn vader boer te worden. Dat ging echter niet omdat zijn vader de boerderij zelf wilde blijven beheren. Daarom trad hij na zijn eindexamen in dienst bij het Duitse leger, bij het 'Niedersächsischen Feldartillerie-regiment 46' in de rang van Fahnenjunker. Zelf verklaarde Keitel in de gevangenis, tijdens het proces van Neurenberg, tegenover de psychiater Leon Goldensohn dat hij ervoor koos om militair te worden, omdat hij in de agrarische sector weinig kon verdienen. Een jaar na zijn indiensttreding werd Keitel tot Leutnant gepromoveerd, in 1908 tot regimentsadjudant en in 1910 tot Oberleutnant. Op 18 april 1909 trouwde hij met Lisa Fontaine, de dochter van een landgoedeigenaar. Uit het huwelijk zouden zes kinderen geboren worden, van wie er één op jonge leeftijd overleed.
Vlak na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog raakte Keitel, in september 1914 aan het front in België, gewond aan zijn rechter onderarm door een granaatsplinter. Nadat hij genezen was, werd hij gepromoveerd tot Hauptmann en kreeg hij het bevel over een artilleriebatterij. In hetzelfde jaar leerde hij de toenmalige Major Werner von Blomberg, de latere minister van oorlog, kennen. In het voorjaar van 1915 begon hij met een opleiding tot officier binnen de Generale Staf, waarna hij in 1916 werd benoemd tot Erste Generalstabsoffizier bij de '19. Reserve-Division'. Hij werd daarmee een van de jongste stafofficieren in het Duitse leger. Keitel bracht een groot deel van de oorlog door achter het front, waardoor hem de ellende van de loopgraven goeddeels bespaard bleef. In 1918 nam hij als Erste Algemeine Stabsoffizier bij het Marinekorps 'Flandern' deel aan de slag bij Namur en maakte het einde van de oorlog mee in Vlaanderen.
Keitel was geschokt door de val van het Duitse keizerrijk en het uitbreken van de revolutie in Duitsland. Hij zag niet in dat dit werd veroorzaakt doordat Duitsland de oorlog verloren had. Hij dacht juist dat Duitsland verloor vanwege de socialistische revolutie, de zogenoemde dolkstootlegende. Aan zijn vrouw schreef hij: "Dank God dat we nog jong genoeg zijn om te herbouwen wat werd vernietigd in een paar dagen van grenzeloze domheid."[1]
Na de oorlog overwoog hij alsnog om het boerenbedrijf van zijn vader over te nemen. Zijn familie was het hier echter niet mee eens en zijn vrouw wilde niet getrouwd zijn met een boer. Keitel bleef actief binnen het sterk ingekrompen Duitse leger, dat nu werd aangeduid als de 'Reichswehr'. Naar eigen zeggen was hij hier wel toe gedwongen, omdat zijn vrouw na de oorlog al haar geld verloor door de hyperinflatie, die op dat moment heerste in de Weimarrepubliek. Hij was drie jaar werkzaam als leraar tactiek op de 'Kavellerieschule' in Hannover. Daarna werd Keitel actief binnen de staf van het '6. (Preussischen) Artillerie-Regiment'. In 1923 werd hij gepromoveerd tot Major. Van 1925 tot 1927 was hij Gruppenleiter in de 'Heeres-Organisationsabteilung (T 2)' bij het 'Truppenamt', een onderdeel van het 'Reichswehrministerium' dat feitelijk een voortzetting was van de 'Generalstab' uit de Eerste Wereldoorlog. In 1927 werd hij benoemd tot bevelhebber van de 'II. Abteilung' van het '6. (Preussischen) Artillerie-Regiment'. In 1929 volgde zijn promotie tot Oberstleutnant.
Van oktober 1929 tot oktober 1933 was Keitel weer werkzaam binnen het 'Reichswehrministerium', nu als 'Abteilungschef'. In deze hoedanigheid was hij onder meer betrokken bij de uitbouw en vergroting van het leger, hetgeen volgens het verdrag van Versailles uitdrukkelijk verboden was. Hij reisde hiervoor onder meer naar de Sovjet-Unie, waar de 'Reichswehr' een geheime opleidingsfaciliteit had. Naar verluidt was hij zeer onder de indruk van de goede organisatie van het communistische land. Zijn leidinggevenden beschreven hem als een consciëntieuze en ijverige stafmedewerker.
Toen Adolf Hitler op 30 januari 1933 tot 'Reichskanzler' werd benoemd, verbleef Keitel in een Tsjechoslowaaks sanatorium in het Tatragebergte om te herstellen van een hartaanval en een dubbele longontsteking. Over de machtsovername van Hitler verklaarde hij tijdens het proces van Neurenberg: "Wij verwelkomden heel eerlijk en openlijk het feit dat er aan het hoofd van de 'Reichsregierung' een man stond die vastberaden was een tijdperk te bewerkstelligen dat ons zou bevrijden van de toen heersende erbarmelijke omstandigheden."[2] In juli 1933 ontmoette hij Hitler voor het eerst. Zijn vrouw schreef later: "Hij was echt onder de indruk, zo enthousiast was hij over Hitler."
In oktober 1933 kreeg Keitel in de functie van Artillerieführer III en als plaatsvervangend commandant het bevel over de '3. Division'. Keitel pleitte in het openbaar voor een politiek neutrale 'Reichswehr'. Zelf sympathiseerde hij echter met Adolf Hitler en de NSDAP. Nadat hij een rede van Hitler had bijgewoond op het 'Tempelhofer Feld' in Berlijn, was hij diep onder de indruk. Keitel beweerde zelf dat hij nooit lid is geworden van de NSDAP. Later werd in de archieven wel een door hem ingevuld aanvraagformulier gevonden. Ook ontving hij in 1939 het 'Goldenes Parteiabzeichen'. Volgens hem was dit ter herinnering aan de Duitse inval in Tsjechoslowakije.
In 1934 overleed Wilhelms vader Karl Keitel. Zijn zoon, de officier Keitel had nu de mogelijkheid om in het leger af te zwaaien en de boerderij over te nemen. Zijn meerderen overtuigden hem er echter van om in de 'Wehrmacht' te blijven door hem het bevel over een divisie aan te bieden. Op 1 maart 1934 werd Keitel gepromoveerd tot Generalmajor. In oktober van hetzelfde jaar werd hij in de functie van Infanterieführer VI belast met het bevel over de '22. Infanterie-Division'. Later bestempelde hij de periode dat hij het bevel voerde over een divisie als de gelukkigste tijd in zijn carrière, omdat hij toen onafhankelijk was van politieke beslommeringen en veel vrijheid had. In 1935 verklaarde Hitler dat hij het verdrag van Versailles verwierp en begon Duitsland openlijk te herbewapenen. Keitel steunde dit beleid volmondig.
Op 1 oktober 1935 kreeg Keitel een nieuwe functie toen hij werd benoemd tot Chef des Wehrmachtamt binnen het 'Reichskriegsministerium'. Hij werd hier de rechterhand van de minister van Oorlog, Feldmarschall Werner von Blomberg. In zijn nieuwe functie trachtte Keitel de coördinatie tussen het 'Heer', de 'Kriegsmarine' en de 'Luftwaffe' te verbeteren door een gemeenschappelijk bevelvoerend commando-orgaan in het leven te roepen. Dit was pure noodzaak. De toentertijd gehanteerde bevelstructuur stamde nog uit de Eerste Wereldoorlog en hield geen rekening met de veranderde rol van de marine en de toegenomen belangrijkheid van de luchtmacht. Dit initiatief stuitte echter op verzet van de generaals, vooral van General Ludwig Beck, Chef des Generalstabes, die de geprivilegieerde positie van de landmacht niet uit handen wilde geven. Hermann Göring, de chef van de pas opgerichte 'Luftwaffe', merkte op dat het hem niet uitmaakte of hij onder bevel van General Keitel stond of niet. Hij nam toch alleen van Hitler orders aan. Het initiatief strandde daarop (voorlopig). Dit verhinderde niet Keitels promotie tot Generalleutnant op 1 januari 1936 en tot General der Artillerie op 1 augustus 1937.
In februari 1938 vond er een grote reorganisatie plaats binnen de legerleiding. Nadat medewerkers van Arthur Nebe, de chef van de Duitse recherche (Kripo) ontdekten, dat de nieuwe echtgenote van Werner von Blomberg had geposeerd voor pornografische foto’s en bij de politie geregistreerd stond als prostituee werd de minister gedwongen ontslag te nemen. Zijn meest waarschijnlijke opvolger, Generaloberst Werner von Fritsch, de opperbevelhebber van het 'Oberkommando des Heeres' (OKH), kwam eveneens in opspraak, nadat hij (mede op instigatie van Hermann Göring en Heinrich Himmler) valselijk was beschuldigd van homoseksualiteit.
Na de Von Blomberg-Fritsch-affaire besloot Hitler op voorstel van Propagandaminister Joseph Goebbels en naar verluidt ook van Von Blomberg om zelf de leiding over de 'Wehrmacht' op zich te nemen en de leiding van de strijdkrachten te reorganiseren. Hitler greep deze gelegenheid aan om ook buiten de legerleiding mensen te ontslaan of over te plaatsen en te vervangen door mensen die het nationaalsocialisme meer waren toegedaan. Keitel was door Von Blomberg aan Hitler voorgesteld. Zelf verklaarde hij dat hij de 'Führer' voor februari 1938 slechts drie keer had ontmoet. Hitler gaf nu aan dat Keitel zijn enige militaire adviseur zou worden. Hij werd benoemd tot chef van het 'Oberkommando der Wehrmacht' (OKW). Een pas opgerichte dienst die feitelijk in de plaats kwam van het 'Reichskriegsministerium'. De volgzame Generaloberst Walther von Brauchitsch werd benoemd tot opperbevelhebber van het 'Oberkommando des Heeres' (OKH). Keitel was in zijn nieuwe functie verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen van soldaten en uitrusting, spionage en de verzorging van krijgsgevangenen. Zijn belangrijkste rol was feitelijk het doorgeven van de bevelen van Hitler aan zijn generaals. Veel militairen (Keitel naar eigen zeggen ook) waren verbaasd over de benoeming van deze onbekende in deze functie. Hitler koos waarschijnlijk bewust voor Keitel op deze invloedrijke positie, omdat hij wist dat deze zwakke generaal weinig weerstand zou bieden aan hem. Zoals Alfred Jodl, de chef van de 'Wehrmachtführungsstab in Neurenberg' opmerkte: "Er was geen en er kon geen invloedrijke man naast hem (Hitler) staan."[3]
Keitel werd ook lid van de 'Ministerrat für die Reichsverteidigung'. Officieel was hij geen Reichsminister, maar hij had wel dezelfde rang. Een officier in de 'Generalstab' merkte naar aanleiding van de Blomberg-Fritsch affaire op: "Vandaag hebben ze onze ruggengraat gebroken." Veel van de (hogere) officieren uit de Wehrmacht gaven aan dat Keitel niet beschikte over het karakter en de status om iemand met de macht van een minister te zijn. Wolfgang Brocke, een transportofficier, merkte in een televisiedocumentaire op dat hij hoogstens geschikt was als museumdirecteur.[4] Overigens vormde de oprichting van het OKW geen oplossing voor de gespleten bevelstructuur binnen de strijdkrachten. De gehele oorlog zouden er conflicten blijven ontstaan tussen het OKW en de bevelvoerende instanties van de andere onderdelen van de strijdkrachten, vooral het 'Oberkommando des Heeres'. Deze machtsstructuur van niet duidelijk afgebakende en deels overlappende bevoegdheden was overigens typisch voor het Hitlerregime.
Keitel verbleef vanaf februari 1938 vrijwel continu in Hitlers nabijheid. De Führer besprak met hem militaire kwesties, maar hij diende ook voor andere taken. Tijdens onderhandelingen in Hitlers Berghof op de Obersalzberg op 10 februari 1938, die voorafgingen aan de 'Anschluss' van Oostenrijk bij Duitsland, riep Hitler Keitel bij zich, puur om de Oostenrijkse premier Kurt Schuschnigg met de aanwezigheid van de generaal te intimideren. Deze vertoning maakte veel indruk op de Oostenrijkse kanselier. Op 12 maart 1938 vond de daadwerkelijke 'Anschluss' van Oostenrijk bij het Derde Rijk plaats.
Op 20 maart 1938 gaf Hitler Keitel de opdracht om een plan te maken voor de aanval op Tsjecho-Slowakije. Hierbij werd ook gesproken over het in scène zetten van een incident, zoals de moord op de Duitse minister van Buitenlandse Zaken in Praag, om de aanval te rechtvaardigen. Op 20 mei presenteerde Keitel een concept, opgesteld door zijn directe ondergeschikte Oberst Alfred Jodl, dat grotendeels bestond uit standpunten die van Adolf Hitler zelf waren overgenomen. Op 30 mei tekende hij het decreet voor 'Fall Grün', waarvan de voorbereidingen op 1 oktober 1938 moesten zijn afgerond. Keitel beweerde na de oorlog dat de 'Wehrmacht' op dat moment niet klaar was voor een aanval op de Tsjecho-Slowaakse versterkingen. Dit bleek ook niet nodig te zijn, omdat middels het akkoord van München van 29 september 1938 het Sudetenland aan nazi-Duitsland werd toegewezen. Drie weken later werden de overige delen van Tsjecho-Slowakije bezet. Slowakije werd een fascistische satellietstaat van Duitsland.
Op 23 mei 1939 was Keitel aanwezig bij een geheime bespreking met Adolf Hitler, Hermann Göring en Großadmiral Erich Raeder, de opperbevelhebber van de Kriegsmarine, waarbij Hitler aankondigde Polen bij de eerste gunstige gelegenheid aan te vallen. Ook gaf Hitler tijdens deze bijeenkomst aan de neutraliteit van België, Nederland en Luxemburg niet te zullen eerbiedigen. Keitel beweerde tijdens het proces van Neurenberg dat hij had geprotesteerd tegen deze plannen. Het Duitse leger was volgens hem niet klaar voor de Poolse veldtocht, zeker als Frankrijk in het westen zou aanvallen. Of hij daadwerkelijk geprotesteerd heeft tijdens deze conferentie valt te betwijfelen. Er is verder geen bewijs voor deze stelling.
De voorbereidingen op de oorlog gingen verder. Keitel gaf op 25 augustus 1939 het bevel van Hitler door dat de marsorder tegen Polen moest worden ingetrokken, omdat er onderhandelingen werden gevoerd met Polen. Groot-Brittannië trad op als bemiddelaar. Deze laatste bemiddelingspoging leverde echter niets op.
Op 1 september 1939 viel het Duitse leger Polen binnen, waarmee het startschot voor de Tweede Wereldoorlog werd gegeven. De veldtocht ging gepaard met grove misdaden van Duitse kant. Op 12 september 1939 informeerde Vizeadmiral Wilhelm Canaris, chef van de 'Abwehr', of het klopte dat er op grote schaal executies (uitgevoerd door de Einsatzgruppen) plaatsvonden in Polen en dat de adel en geestelijkheid moesten worden uitgeroeid. Keitel gaf aan dat de Führer hiertoe besloten had en dat de Wehrmacht hier niet verantwoordelijk voor was. Later beweerde hij dat hij hiermee alleen de woorden van de Führer herhaalde. De Abwehr viel onder het OKW, waar Canaris eveneens lid van was. Hierdoor hadden Keitel en Canaris veel contact met elkaar. Zij gingen ook vriendschappelijk met elkaar om. Ook de gewone soldaten van de Wehrmacht maakten zich in Polen schuldig aan misdrijven als moord, verkrachting en plundering.
Keitel was aanwezig bij een bijeenkomst op 17 oktober 1939 waar Adolf Hitler aangaf welk beleid hij zou voeren tegen de Poolse bevolking. Hitler typeerde dit zelf als: "Het werk van de duivel". Het beleid hield onder meer in dat de levensstandaard laag moest worden gehouden. De regio diende alleen voor het leveren van arbeidskrachten. Hitler merkte voorts op: "Het bestuur over dit gebied zal ons in staat stellen het Rijk te zuiveren van Joden en Polakken." Op 12 december 1939 besprak Hitler met Alfred Jodl, Keitel en Erich Raeder de invasie van Denemarken en Noorwegen. Raeder pleitte voor een dergelijke aanval, omdat anders de Britten deze landen zouden bezetten en dan de verdere vervoer van ijzererts naar Duitsland zouden verhinderen. Op 27 januari 1940 werden de plannen hiervoor onder de directe en persoonlijke leiding van Keitel en Alfred Jodl van het OKW gesteld. Op 9 april begon operatie Weserübung, die onder bevel stond van General der Infanterie Nikolaus von Falkenhorst. Denemarken werd binnen een dag veroverd. Om Noorwegen werd langer strijd gevoerd, maar de Duitse strijdkrachten kreeg hier al gauw de overhand. De aanval vormde een duidelijk voorbeeld van een goed gecoördineerde samenwerking tussen de land-, zee- en luchtstrijdkrachten. Hiermee waren de voordelen van een overkoepelende commandostructuur aangetoond. De Duitsers zouden hier, in tegenstelling tot de geallieerden, echter weinig gebruik van maken gedurende de rest van de oorlog.
Ondanks dat er nog om Narvik gevochten werd, ging op 10 mei 1940 Fall Gelb van start, de invasie van Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk. Aan de planning van deze aanval had het OKW slechts in geringe mate bijgedragen. Het OKH en dan vooral Generalleutnant Erich von Manstein waren verantwoordelijk voor het operatieplan. Binnen zes weken was Frankrijk op de knieën gedwongen. Op 22 juni 1940 was Wilhelm Keitel, samen met een aantal andere hoge nazi’s, onder wie Rudolf Hess, aanwezig bij de ondertekening van de wapenstilstand met Frankrijk in een wagon in het 'Forêt de Compiègne'. Keitel las de voorwaarden van de wapenstilstand voor, waarna de Duitse en Franse gedelegeerden deze ondertekenden.
Tijdens het overwinningsfeest in Berlijn op 6 juli bestempelde Keitel Hitler als de grootste krijgsheer aller tijden. (De term 'Grösster Feldherr aller Zeiten' zou in de afgekorte vorm 'Gröfaz', nadat de oorlog zich ten nadele van Duitsland had gekeerd, een spotnaam worden voor Hitler). Op 19 juli 1940 benoemde Hitler Keitel tot Generalfeldmarschall. Onder zijn collega-generaals genoot Keitel weinig respect. Vanwege zijn meegaandheid naar Hitler toe bestempelden ze hem al gauw als 'Lakeitel' (een samenstelling van lakei en Keitel). Hitler zelf waardeerde de gehoorzame generaal echter zeer. Op 22 september 1942 kreeg hij een bonus van 250.000 Reichsmark en in oktober 1944 werd aan hem een bosgebied ter grootte van 246 hectare geschonken in Lamspringe in de deelstaat Niedersachsen ter waarde van 739.340 Reichsmark. Tegenover de gevangenispsychiater Goldensohn verklaarde hij dat hij had gehoopt zich na de oorlog op zijn landgoed te kunnen vestigen.
Al vlak na de wapenstilstand met Frankrijk sprak Hitler met Keitel en Jodl over een aanval op de Sovjet-Unie. In vergelijking met de veldtocht in het westen, zou deze volgens hem niet meer zijn dan kinderspel (Sandkastenspiel). Op 18 december 1940 vaardigde Hitler 'Weisung 21' uit, waarin hij aangaf dat de Wehrmacht zich moest voorbereiden op een oorlog tegen de Sovjet-Unie.
Keitel ontving in februari 1941 twee memoranda opgesteld door General der Infanterie Georg Thomas, hoofd van het 'Wirtschafts- und Rüstungsamt', waar ook onder meer de voormalige minister van Economische Zaken Hjalmar Schacht aan had meegewerkt, waarin werd gewaarschuwd dat Duitsland niet klaar was voor een oorlog met de Sovjet-Unie, onder meer vanwege de beperkte voorraden brandstof en rubber. Keitel legde dit memorandum, ondanks het uitdrukkelijke verzoek van Thomas, niet aan Hitler voor. Voorafgaand aan operatie Barbarossa kwam Thomas ook met een tamelijke betrouwbare raming van de geschatte wapenproductie van de Sovjet-Unie. Ook verklaarde hij dat de verovering van het Europese gedeelte van Rusland niet hoefde te leiden tot instorting van de industriële productie van het volledige land. Adolf Hitler verwierp deze aannamen omdat ze niet in lijn waren met het beeld dat hij had van de 'Slavische Untermenschen'. Keitel verbood het 'Wirtschafts- en Rüstungsamt' voortaan nog inlichtingen aan de 'Führer' voor te leggen die hem onwelgevallig zouden kunnen zijn.
Alle bevelen van Adolf Hitler met betrekking tot de strijdkrachten droegen de handtekening van Keitel. In zijn bevoegdheid als Chef des OKW was hij betrokken bij alle belangrijke militaire beslissingen, hoewel hij naar eigen zeggen hierop geen invloed had. Tegenover Goldensohn verklaarde hij: "Ik beschikte niet over troepen, had geen macht. Ik was door een eed gebonden. Ik had geen benul van Hitlers plannen." Hij verklaarde verder: "Als assistent van de Führer voor de operationele taken die hij plande en waar hij het bevel toe gaf, hadden we (het OKW) helemaal niets te maken met de politieke motieven op de achtergrond. Dat was onze taak niet. Het spel van de hoge politiek kan en wil ik niet verdedigen. Het zou ook niet juist zijn als ik zou zeggen dat ik van al deze dingen niets afwist. De waarheid is dat wat ons werk betrof we met deze zaken niets te maken hadden en de Führer ons nadrukkelijk voorhield dat politieke aangelegenheden ons niets aangingen." (Onder politieke aangelegenheden vielen volgens Keitel ook de neutraliteitsgaranties die Duitsland aan een aantal West-Europese landen had gegeven.) Adolf Hitler kon de oorlog echter niet in zijn eentje voorbereiden. Hij had de medewerking nodig van militairen. Door deze samenwerking werden zij medeplichtig. Keitel en de andere hoge militairen wisten dat het voeren van een aanvalsoorlog een misdrijf was, onder andere op basis van het Kellogg-Briand Pact, een in 1928 gesloten internationaal verdrag waarin een aantal Europese staten het voeren van een aanvalsoorlog veroordeelden.
Op 13 maart 1941 tekende Keitel het plan voor operatie Barbarossa. De inzet van de Einsatzgruppen werd hierin niet expliciet genoemd, maar er is waarschijnlijk wel over gesproken met SS-leider Heinrich Himmler. In het plan stond ook dat de Reichsführer-SS belast was met speciale taken, (Sonderaufgaben), een synoniem voor grootschalige moord.
Op 6 juni 1941 ondertekende Keitel het 'Kommissarbefehl', dat inhield dat elke politiek commissaris van het Rode Leger, die gevangen werd genomen direct diende te worden geëxecuteerd. Keitel had zelf opdracht gegeven tot uitvaardiging van dit bevel naar aanleiding van een toespraak van Hitler op 30 maart voor 200 generaals van de Wehrmacht. Een aantal generaals, onder wie Fedor von Bock en Gerd von Rundstedt drongen er op aan dat Walther von Brauchitsch hier tegen zou protesteren bij Hitler. Dit deed deze echter niet. Keitel gaf op 16 juni opdracht dat de economische richtlijnen van Hermann Göring door alle eenheden moesten worden uitgevoerd in de veroverde gebieden. Hij schreef onder meer in dit bevel: "De exploitatie van de Sovjet-Unie moet op grote schaal ter hand worden genomen." Op 23 juli 1941 vaardigde hij een order uit waarin stond dat er draconische maatregelen moesten worden genomen om de orde in de veiligheidsgebieden (sectoren achter het front) te bewaren.
Tijdens de eerste maanden van operatie Barbarossa maakten de Duitsers miljoenen Russische krijgsgevangenen. Het OKW was belast met het gezag over hen. In een order van 8 september 1941 gaf Keitel aan dat zij niet conform de conventie van Genève mochten worden behandeld. Toen Wilhelm Canaris hier tegen protesteerde, verklaarde Keitel dat de bezwaren van de Abwehrchef voortvloeiden uit de militaire opvatting over ridderlijke oorlogvoering. Deze maatregelen hadden betrekking op de vernietiging van een idiologie en daarom kon hij (Keitel) er zijn goedkeuring en steun aangeven. Volgens Albert Speer verzette Keitel zich er tegen dat Franse en andere westerse krijgsgevangenen in strijd met de Geneefse conventie werden ingezet in de wapenindustrie. Bij de Russische krijgsgevangenen had hij daar geen moeite mee.[5] Op 20 februari 1942 schreef Alfred Rosenberg, minister van de bezette Oostelijke Gebieden in een brief aan Keitel dat er van de 3,6 miljoen krijgsgevangenen er slechts nog een paar duizend in staat waren te werken. Als gevolg van de slechte omstandigheden in Duits gevangenschap stierven er gedurende de oorlog drie miljoen Sovjetkrijgsgevangenen.
Op 12 september 1941 schreef Keitel in een geheime instructie aan de Duitse Wehrmacht: "De strijd tegen het Bolsjewisme verlangt een meedogenloos (rücksichtsloss) en energiek optreden, vooral ook tegen de Joden, de hoofdrager van het Bolsjewisme." Hoe Keitel zelf stond ten opzichte van het Jodendom is niet geheel duidelijk. Een aantal bevelen van hem waren antisemitisch. Anderzijds beweerde hij gedecoreerde Joodse militairen uit de Eerste Wereldoorlog verdedigd te hebben om hen voor vervolging te behoeden. Overigens bleven deze inspanningen zonder succes.
Op 7 december 1941 tekende Keitel het 'Nacht und Nebel-Erlass' dat inhield dat politieke gevangenen en leden van het verzet zonder proces naar een concentratiekamp konden worden gedeporteerd. Hierin verklaarde hij onder meer: "In dergelijke gevallen zal een werkkamp of zelfs levenslange dwangarbeid als een bewijs van zwakte worden beschouwd. Een afdoend en blijvend afschrikwekkend middel kan alleen gevonden worden in de doodstraf of in het treffen van maatregelen die de familieleden en de rest van de bevolking in het ongewisse laten over het lot van de overtreder. Deportatie naar Duitsland beantwoordt aan dit doel." Volgens Keitel werd tot dit bevel besloten omdat het verzet in de onderworpen landen toenam en daardoor veel Duitse eenheden noodgedwongen in het westen gestationeerd moesten blijven. Adolf Hitler zag liever niet dat er openbare processen kwamen voor de verzetslieden. Volgens Keitel was dit bevel alleen bedoeld voor de Wehrmacht en was hij er tijdens het proces van Neurenberg zeer verbaasd over dat het tijdens de oorlog op grote schaal werd toegepast door de Duitse politiediensten en dat personen op basis van dit bevel werden geliquideerd.
Keitel vaardigde meer bevelen uit die neerkwamen op een flagrante schending van het oorlogsrecht. Naar aanleiding van het steeds fellere verzet van de partizanen in Joegoslavië, dat in mei 1941 door de Wehrmacht was bezet, vaardigde Keitel op 16 september 1941 het 'Sühnebefehl' uit, dat inhield dat voor elke door het verzet gedode Duitser 30 tot 100 communisten moesten worden gedood. Hij merkte hierbij op dat in het oosten een mensenleven minder dan niets waard is. Op 16 december 1942 werd dit gevolgd door het 'Banditenbekämpfungsbefehl', dat dezelfde strekking had. Ook vaardigde hij een bevel uit dat inhield dat aanvallen van Duitse militairen op burgers niet bestraft hoefden te worden.
Om het ontluikende verzet door de onderworpen volkeren te onderdrukken, voerde het Duitse regime een keiharde repressie in. Keitel betrok ook de Wehrmacht bij deze maatregelen. Op 1 oktober 1941 vaardigde hij het bevel uit dat de Wehrmachtcommandanten in de bezette gebieden gijzelaars moesten nemen onder de burgerbevolking, welke als represaille diende te worden geëxecuteerd in het geval van gewapende acties door het verzet. Op vragen van Josef Terboven, de Reichskommissar in Noorwegen, gaf hij aan dat het beste was om daarvoor vuurpelotons achter de hand te houden. In Nederland kwam er onder meer een gijzelaarskamp in het Brabantse Sint-Michielsgestel.
De geallieerden, met name de Britten, trachtten door middel van sabotageacties, uitgevoerd door kleine militaire eenheden, de Duitsers te hinderen door onder meer het opblazen van energiecentrales en schepen. Voorbeelden hiervan zijn onder meer de raid op Bruneval en operatie Frankton. De Duitsers traden hard op tegen dergelijke saboteurs. Op 4 augustus 1942 vaardigde Keitel een bevel uit op basis waarvan gevangen genomen parachutisten moesten worden overgedragen aan de Sicherheitsdienst (SD). Keitel was ook betrokken bij de uitvaardiging van het Kommandobefehl op 18 oktober 1942. Dit bevel hield in dat gevangengenomen commando’s direct dienden te worden geëxecuteerd. In november 1942 werd dit bevel voor het eerst toegepast op een aantal Britse militairen die gevangen genomen waren tijdens een raid op de zwaar water-fabriek in Vemork (operatie Freshman). Naar aanleiding van vragen van Nikolaus Von Falkenhorst, de militair opperbevelhebber in Noorwegen, bevestigde Keitel het bevel van Hitler, waarna de gevangen commando’s werden gemarteld en geëxecuteerd. Op 30 oktober 1942 waren er al zeven Britse en Noorse commando’s geëxecuteerd, die op 21 september een aanval hadden uitgevoerd op de energiecentrale Glomfjord, Noorwegen. Ten tijde van de aanval was het Kommandobefehl nog niet officieel uitgevaardigd, waardoor het nog geen rechtskracht had. Het voorval werd in een door Keitel getekend rapport aan Hitler gemeld. Jodl noemde het tijdens het proces van Neurenberg een volkomen onwettige actie, die hij niet kon en wilde rechtvaardigen.[6] Na de invasie in Normandië bevestigde Keitel nogmaals het Kommandobefehl. Keitel beweerde na de oorlog dat hij had getwijfeld over de rechtmatigheid van het bevel, maar hij deed niets om uitvoering ervan te hinderen.
Generalfeldmarschall Ewald von Kleist verklaarde na de oorlog tijdens het proces van Neurenberg: "Veel van Keitels bevelen waren verkeerd en crimineel. Het waren de bevelen van een domme volgeling van Hitler." Dom was Keitel overigens niet. Uit de IQ-test die hem na de oorlog in Neurenberg werd afgenomen kwam een score van 129.
Keitel was op en top militair. Buiten zijn werk had hij geen hobby’s. De historicus Anthony Beevor typeert Keitel als een niet bijster intelligente blaaskaak. Guido Knopp noemt hem een jaknikker zonder ruggengraat. Keitel was klaarblijkelijk een man met weinig karakter, die nooit de verantwoordelijkheid bij zichzelf zocht. Als er iets mis ging, lag dat altijd aan omstandigheden buiten hem zelf. Keitel had bijvoorbeeld de psychologische testen in de Wehrmacht afgeschaft nadat een van zijn zonen, omdat hij een dergelijke test niet haalde, niet mocht deelnemen aan een officiersexamen. Gehoorzaamheid en vertrouwen waren volgens hem deugden. Keitel beweerde na de oorlog dat als hij niet had gehoorzaamd, Hitler hem had laten vermoorden. Hij was het, zo verklaarde hij, niet altijd eens met de bevelen van Hitler, maar hij heeft deze wel altijd uitgevoerd. Hij beweerde zelf dat hij bij drie gelegenheden had overwogen om ontslag te nemen. Toen Hitler en Keitel in 1939 een conflict hadden over het offensief in het westen zou hij Hitler gevraagd hebben om hem uit zijn functie te ontheffen. Hitler wilde de aanval (Fall Gelb) laten plaatsvinden in de winter van 1939-1940. Zijn generaals waren hier op tegen, vanwege de nadelen die waren verbonden aan een aanval in de winter met slechte weersomstandigheden en lange nachten.
In het najaar van 1940 zou Keitel een memorandum hebben opgesteld waarin hij een offensief tegen de Sovjet-Unie afraadde omdat Duitsland hier militair niet klaar voor was en omdat dit offensief in strijd was met het niet-aanvalsverdrag dat met de Sovjet-Unie gesloten was. Hitler zou dit memorandum verworpen hebben, waarna Keitel verzocht om overplaatsing, hetgeen werd geweigerd. Keitel verklaarde dit tijdens zijn ondervraging in Neurenberg. Het memorandum is nooit gevonden. Al bevestigde Joachim von Ribbentrop, minister van Buitenlandse Zaken onder Hitler, later wel dat Keitel met hem in augustus of begin september 1940 over het voorstel gesproken had. Alfred Jodl verklaarde tijdens het proces van Neurenberg ook dat Hitler en Keitel in november 1941 een hoogoplopend conflict hadden. Het is niet duidelijk waarover, wellicht werd het veroorzaakt vanwege het mislukken van de slag om Moskou. Volgens Jodl verklaarde Hitler: "Ik heb hier alleen met stomkoppen te maken." Keitel schreef destijds zijn ontslagbrief en hij schijnt zelfs overwogen te hebben om zelfmoord te plegen, waar Jodl hem van weerhield. Hitler wilde zijn betrouwbare lakei niet laten gaan en weigerde zijn ontslag. Jodl verklaarde tevens: "Per slot waren we verwikkeld in een strijd op leven en dood en dat een officier uiteindelijk niet thuis kon blijven zitten om sokken te breien, keer op keer was het ons plichtsbesef dat de bovenhand kreeg."[7]
Hermann Göring verklaarde tijdens zijn ondervraging in Neurenberg over Keitel het volgende: "Zijn taak was zeker een zeer ondankbare en moeilijke. Ik herinner me dat hij me eens benaderde en mij vroeg of ik voor hem kon regelen dat hij een frontcommando kreeg; dat hij, hoewel hij Feldmarschall was, al tevreden zou zijn met een divisie zolang hij maar weg kon, want hij kreeg meer stank dan dank. Of zijn taak ondankbaar was of gewaardeerd werd, maakte geen verschil, zei ik hem; hij moest zijn plicht doen wanneer de Führer hem dat opdroeg."[8] Later in het verhoor verklaarde Göring: "Ik weet dat in het bijzonder na de ineenstorting, een groot aantal generaals het standpunt innam dat Keitel een typische ja-man was geweest. Ik kan alleen maar zeggen dat het me zou interesseren als ik diegenen kon ontmoeten die zich vandaag nee-mannen noemen."
De verliezen van de oorlog gingen niet aan de familie Keitel voorbij. Op 18 juli 1941 sneuvelde zijn jongste zoon Hans-Georg bij Smolensk als gevolg van verwondingen die hij had opgelopen bij een Russische luchtaanval. Zijn dochter stierf in 1942 aan een longontsteking. Een andere zoon, Major Ernst-Wilhelm, raakte in 1943 vermist aan het Oostfront en men ging er vanuit dat hij was gesneuveld. Zijn oudste zoon, Obersturmbannführer bij de Waffen-SS Karl-Heinz, raakte in december 1944 gewond en werd aan het eind van de oorlog krijgsgevangen genomen door de Russen.
Op 24 juni 1941 betrok Adolf Hitler met zijn persoonlijke staf, onder wie Keitel en Jodl, het nieuwe hoofdkwartier in Oost-Pruisen, de 'Wolfsschanze'. In de Wolfsschanze gold een vaste dagroutine. Om 12:00 uur ’s middags was de stafbespreking tussen Hitler, Keitel, Jodl en andere officieren. Hierna werd de lunch genuttigd. Jodl zat bij het eten links van Hitler, terwijl Keitel tegenover hem zat. Om 18:00 uur was de tweede stafbespreking in kleinere kring onder voorzitterschap van Alfred Jodl. Deze besprekingen duurden vaak meer dan twee uur. Hitler verstevigde steeds meer zijn invloed op de Wehrmacht. Nadat de slag om Moskou begin december 1941 was verloren werd Walther von Brauchitsch op 19 december ontslagen en nam Hitler zelf het bevel over de landmacht op zich. Ook andere generaals zoals Generalfeldmarschall Fedor von Bock, bevelhebber 'Heeresgruppe Mitte' en Generaloberst Heinz Guderian, de bevelhebber van 'Panzergruppe 2' werden samen met tientalle andere generaals en lagere commandanten ontslagen, omdat zij volgens Hitler gefaald hadden. De administratieve taken van Von Brauchitsch werden overgedragen aan Keitel. Dit betekende feitelijk dat nu ook het OKH onder het OKW van Keitel en Jodl viel. In plaats van de staven samen te voegen, verordoneerde Hitler dat het OKH zich moest bezig houden met de strijd in het oosten, terwijl het OKW belast werd met de strijd in het westen. Dit waren de in West-Europa bezette landen en het strijdtoneel in Noord-Afrika. In juni 1942 splitste Hitler de zuidelijke legergroep in Rusland op. 'Heeresgruppe A' kreeg als opdracht om de olievelden in de Kaukasus te veroveren, terwijl 'Heersgruppe B' optrok tegen Stalingrad.
Om dichter bij het front te zijn verhuisde Hitler en zijn entourage in juli 1942 naar een hoofdkwartier nabij Vinnytsja in Oekraïne, genaamd 'Werwolf'. In eerste instantie waren de besprekingen in het hoofdkwartier van de Wehrmacht-staf. Nadat in 1942 het tij begon te keren aan het Oostfront, werd de sfeer ijziger. De besprekingen vonden voortaan plaats in de barak van Hitler en alles werd voortaan genotuleerd. Hitler klaagde er namelijk over dat zijn orders verkeerd werden geïnterpreteerd. Generalfeldmarschall Wilhelm List werd op 10 september 1942 ontslagen als bevelhebber van 'Heeresgruppe A', omdat zijn offensief op de Kaukasus niet het gehoopte succes had gehad en omdat Hitler beweerde dat List zijn bevelen niet had gehoorzaamd. Hitler nam hierna zijn functie over. Ook Generaloberst Franz Halder werd op 24 september 1942 uit zijn functie als Generalstabchef des Heeres ontheven en vervangen door Generaloberst Kurt Zeitzler, een jaknikker die rotsvast geloofde in de Führer. Volgens de historicus Ian Kershaw "symboliseerde het afdanken van de stafchef als een lege huls, het eindpunt van de capitulatie van de ooit zo machtige legertop voor de krachten waarmee het zich in 1933 had verbonden." Hitler schijnt in die dagen ook met het idee te hebben gespeeld om Jodl en Keitel te ontslaan en te vervangen door General der Panzertruppen Friedrich Paulus en Generalfeldmarschall Albert Kesselring. Vanwege de steeds verder verslechterende militaire situatie bij Stalingrad en het Middellandse Zeegebied kwam het niet zover, mede omdat de onlangs gepromoveerde Feldmarschall Paulus, als commandant van het '6. Armee' gevangen werd genomen na de verloren slag om Stalingrad.
Vanaf het voorjaar van 1942 bestond de machtigste groep in het Derde Rijk uit het trio Martin Bormann, Hans Lammers, chef van de 'Reichskanzlei' en Keitel. Zij isoleerden de Führer steeds meer. Albert Speer bestempelde het afschermen van Hitler van de buitenwereld door zijn directe omgeving als een groot probleem van het Nazi-regime. Dit probleem uitte zich volgens de minister van Bewapening vooral in de relatie tussen Hitler en zijn generaals. "Behalve van Keitel, die ‘zijn’ man was en hem alleen vertelde wat hij wilde horen, en van Jodl, wiens macht, juist omdat hij te onafhankelijk dacht, al snel werd ingetoomd, accepteerde Hitler wel informatie maar nooit tactisch advies."
Nadat de slag op Stalingrad in januari 1943 was uitgelopen op een catastrofale nederlaag, riep Joseph Goebbels, de minister van Propaganda, in een toespraak in het 'Sportpalast' in Berlijn op tot het voeren van een 'Totaler Krieg'. Alle economische inspanningen moesten worden gericht op het opvoeren van de oorlogsproductie en personen die niet werkzaam waren in voor de oorlog belangrijke sectoren moesten worden ingezet in de wapenindustrie of in dienst bij het leger. In de top van het Derde Rijk, die werd gekenmerkt door het feit dat (door Hitlers toedoen) de macht was verdeeld over verschillende elkaar beconcurrerende en overlappende instanties, ontstond al snel strijd over wie het gezag zou krijgen over het beleid dat samenhing met de Totale Oorlog. Op instigatie van Lammers werd een commissie van drie opgericht, bestaande uit hemzelf (namens de 'Reichskanzlei'), Martin Bormann (hoofd van de 'Parteikanzlei') en Keitel. Deze commissie stond boven de afzonderlijke ministeries en departementen en had als taak om alle inspanningen en maatregelen die samenhingen met de Totale Oorlog te coördineren. Het orgaan, dat werd aangeduid als 'Dreier-ausschuss', zou direct aan de Führer moeten rapporteren. De Commissie van Drie kon verordeningen uitvaardigen, maar was niet volledig autonoom. Hitler had zoals bij veel instanties altijd het laatste woord. De commissie kwam tussen januari en augustus 1943 elf maal bij elkaar, maar speelde weinig klaar. De ministeries en andere (partij)instellingen stonden niet toe dat er inbreuk werd gemaakt op hun bevoegdheden. Volgens Speer waren de leden van de commissie vanwege hun gebrek aan technische kennis niet in staat om hun taak uit te voeren.[9]
Keitel bleef geloven in het genie van de Führer en de uiteindelijke eindoverwinning, ook nadat na de slag om Stalingrad de nederlagen aan het Oostfront zich begonnen op te stapelen. Ook na de oorlog bleef hij vasthouden aan zijn geloof in de genialiteit van Hitler. Hij verklaarde dat Hitler veel militaire kennis had en dat hij onmogelijk op een vergissing te betrappen was. In werkelijkheid maakte Hitler talloze militaire fouten. Zijn bevelen om continu stand te houden in 'Festungen' in plaats van zijn legers zich te laten terugtrekken op beter verdedigbaar gebieden zorgden bijvoorbeeld voor talloze onnodige verliezen, zoals tijdens de slag om Stalingrad en tijdens operatie 'Bagration', een offensief van het Rode Leger in juni 1944 in Wit-Rusland.
Nadat de slag om Koersk in juni 1943 was uitgelopen op een catastrofe en Charkov op 23 augustus was heroverd door het Rode Leger begonnen er een aantal Duitse officieren te morren. General der Infanterie Otto Wöhler, bevelhebber van het '8. Armee', schreef een kritisch rapport waarin hij erop aandrong dat de soldaten de ware feiten gepresenteerd kregen over de algehele situatie, in plaats van bestookt te worden met propaganda en mooipraterij. Feldmarschall Erich von Manstein steunde hem hierin, maar Keitel verbood dat er nog gecorrespondeerd zou worden over de kwestie. Alle officieren moesten onvoorwaardelijk blijven vertrouwen op de leiding, in plaats van de nationale wilskracht te verzwakken. Keitel dreigde zelfs een aantal kritische officieren over te dragen aan de Gestapo. Abwehrmedewerker Bernd Gisevius verklaarde tijdens het proces van Neurenberg: "Het is mijn grote wens hier te getuigen dat Feldmarschall Keitel, die zijn officieren had moeten beschermen, hen regelmatig met de Gestapo dreigde. Hij zette deze mannen onder druk."
Na de slag om Stalingrad opperde een aantal generaals onder wie Erich von Manstein, dat Hitler de leiding van de strijd aan het oostfront moest overdragen aan een vertrouweling. Hitler weigerde dit. Volgens Kershaw prefereerde hij de meegaandheid van een Keitel boven de scherp geformuleerde tegenargumenten van iemand als Von Manstein. Generaloberst Heinz Guderian, Inspekteur der Panzertruppen stelde een aantal maanden later (januari 1944) voor om een andere generaal aan de stellen als chef van de generale staf van de Wehrmacht. Daarmee doelde hij ook op een ontslag van Keitel. Het voorstel werd afgewezen door Hitler.
Op 6 juni 1944, de dag van de geallieerde invasie in Normandië, had Major Werner Pluskat van de '352. Division', die was gestationeerd in de sector die door de Amerikanen werd aangeduid als Omaha Beach, telefonisch contact met Keitel. De Chef des OKW vroeg hem wat er aan de hand was. Toen hij antwoord had gekregen, liet Keitel de Führer wekken. Het was intussen al laat in de ochtend. Doordat Hitler zo laat werd gewekt was het eerder niet mogelijk om twee pantserdivisies, die in reserve lagen ten westen van Parijs naar Normandië te sturen. Hiervoor was namelijk de toestemming van de Führer nodig. Toen deze ’s middags alsnog kwam, konden de divisies niet meer op tijd in Normandië zijn om de invasie af te stoppen. Na de invasie van 6 juni 1944 waarschuwde Generalfeldmarschall Gerd von Rundstedt het OKW dat de Wehrmacht niet in staat was om de geallieerde legers in Normandië tegen te houden. Tegen Keitel merkte hij op: "U zou een einde aan de hele oorlog moeten maken." Von Runstedt werd daarop op bevel van Hitler vervangen door Generalfeldmarschall Günther von Kluge.
Ook Joseph Goebbels, de minister van Propaganda, uitte kritiek op de militaire tactiek en de situatie in Duitsland, waar het principe van de Totale Oorlog ondanks zijn toespraak nog niet was doorgevoerd. Hij merkte op dat Hitler iemand nodig had als een Scharnhorst of een Gneisenau (twee beroemde Pruisische bevelhebbers uit de Napoleontische tijd) en geen Keitel en Fromm (Generaloberst Friedrich Fromm was de commandant van het reserveleger). Hitler was het met Goebbels eens dat er zwakke plekken zaten in de organisatie van de Wehrmacht, maar hij weigerde om hen te ontslaan, omdat er volgens hem geen geschikte vervangers waren.
In de ochtend van 20 juli 1944 melde Oberst Claus Schenk Graf von Stauffenberg zich op de Wolfsschanze in Rastenburg bij Generalfeldmarschall Keitel. Van 11:30 tot 12:30 uur had Von Stauffenberg een voorbespreking met de chef van het OKW. ’s Middags zou hij net als Keitel aanwezig zijn bij de vergadering met Adolf Hitler. Alvorens hij daar naar toe ging, vroeg hij waar hij een schoon overhemd kon aantrekken. Keitels adjudant Oberst Ernst John von Freyend wees Von Stauffenberg een ruimte waar hij zich kon opfrissen. De officier gebruikte de afzondering van deze ruimte om een bom in zijn aktetas op scherp te zetten. De regel was dat de officieren, die in het gezelschap van Keitel de vergaderruimte binnenkwamen niet werden gefouilleerd door de lijfwachten van de SS. Von Stauffenberg had geen tijd meer om de ontsteking van de tweede bom te activeren, omdat Von Freyend hem riep voor de vergadering, die was vervroegd vanwege de aankomst van de Italiaanse dictator Benito Mussolini die middag.
Toen Von Stauffenberg de kaartenbarak binnenkwam, zette hij zijn aktetas onder de tafel en mompelde tegen Keitel dat hij een telefoontje moest plegen. Even nadat Von Stauffenberg het vertrek verliet, ontplofte de bom. Zoals bekend mislukte de aanslag echter. Keitel was de enige aanwezige in het vertrek die geen letsel aan de explosie overhield, waarbij twee aanwezigen direct gedood werden. Twee anderen zouden later alsnog overlijden aan hun verwondingen. Toen Hitler weer op de been was, omhelsde de tot tranen geroerde Keitel hem en riep uit: "Mijn Führer, u leeft, u leeft." Al snel kwam de verdenking op Von Stauffenberg te rusten. Keitel nam om 16:00 uur contact op met Fromm, verklaarde dat Hitler nog leefde en vroeg waar de Oberst was. Ook vaardigde hij een order uit aan alle legeronderdelen dat de bevelen van de samenzweerders in de Bendlerstrasse niet mochten worden uitgevoerd.
Na deze aanslag en staatsgreep van 20 juli 1944 gaf Keitel het bevel tot vervolging van de betrokken Wehrmachtofficieren. Hij was lid van het 'Ehrenhofs des Wehrmacht', dat de bij de aanslag betrokken officieren, onder wie Feldmarschall Erwin von Witzleben, degradeerde en uit de Wehrmacht ontsloeg, zodat zij als burgers konden worden aangeklaagd door het beruchte 'Volksgerichtshof' onder leiding van de 'Bloedrechter' Roland Freisler, waarna zij werden opgehangen. Zelf beweerde Keitel dat hij had gepleit voor clementie voor de gezinnen van de aanslagplegers. Ook verklaarde hij na de oorlog dat hij de vrouw en kinderen van Wilhelm Canaris na diens arrestatie financieel had ondersteund, wat later werd bevestigd door Alfred Jodl. (De voormalige chef van de Abwehr werd in de nasleep van de aanslag en staatsgreep van 20 juli 1944 gearresteerd. Op 9 april 1945 werd hij geëxecuteerd). Hitler zag zich door de aanslag van 20 juli in zijn mening bevestigd dat de Wehrmacht vol zat met verraders en pessimisten.
Ondertussen brokkelde het Derde Rijk steeds verder af. In het oosten rukte het Rode Leger op. In oktober 1944 overschreden zij de grens van Oost-Pruisen. De geallieerde legers waren enkele maanden eerder uit hun bruggenhoofd in Normandië gebroken en rukten gestaag op naar de grenzen van Duitsland. Tussen juni en september 1944 verloor de Wehrmacht een miljoen manschappen, ze werden gedood, gevangen genomen of raakten vermist.
Zelfs toen het voor Keitel als militair volkomen duidelijk moet zijn geweest dat het Derde Rijk op instorten stond, bleef zijn loyaliteit ongebroken en bleef hij Adolf Hitler bewonderen. Hij bleef zijn troepen aanmoedigen om de strijd voort te zetten. Hij loofde zelfs een beloning uit van 500 Reichsmark voor elke deserteur die werd gearresteerd. Keitel gaf ook opdracht dat de gifgasreserves naar Berlijn moesten worden gebracht. Goebbels pleitte ervoor om het gifgas daadwerkelijk in te zetten. Hitler wilde echter niet overgaan tot chemische oorlogvoering. Op 19 februari 1945 stelde Hitler (op instigatie van Goebbels) naar aanleiding van het bombardement op Dresden voor om de conventie van Genève te negeren en als represaille voor de aanval tienduizenden Amerikaanse en Britse krijgsgevangenen te executeren. Een voordeel van dit plan was volgens hem dat door de tegenmaatregelen die de geallieerden als gevolg hiervan tegen Duitse krijgsgevangenen zouden nemen, de militairen aan het westfront minder gauw zouden deserteren. Karl Dönitz, Alfred Jodl, Joachim von Ribbentrop en ook Keitel verzetten zich hevig tegen dit voornemen, juist vanwege de geallieerde tegenmaatregelen. Hitler liet het idee daarop varen.
In februari 1945 vestigde Hitler zich in de 'Führerbunker' onder de 'Reichskanzlei' in Berlijn. De eerste dagelijkse militaire bespreking was hier ’s middags. De tweede laat in de avond of ’s nachts. Deze konden uren duren. Adolf Hitler die er nooit goed tegen had gekund als iemand zijn mening niet deelde, accepteerde nu geen enkele tegenspraak meer. Behalve Heinz Guderian, inmiddels Generalstabchef waren er onder zijn generaals geen critici en Guderian werd op 28 maart door Hitler ontslagen en vervangen door General der Infanterie Hans Krebs. Keitel had dermate weinig gezag dat de jongere officieren hem inmiddels aanduiden als de Rijksgarageknecht.
Op 15 april benoemde Hitler Karl Dönitz tot zijn militaire vertegenwoordiger in het noorden en Albert Kesselring in het zuiden, voor het geval het Derde Rijk gesplitst zou worden. Op 16 april begon, met een Russische aanval, de slag om Berlijn. Op 20 april bereikten de Sovjettroepen de buitenwijken van de stad en namen de stad onder vuur. Keitel drong er net als veel anderen uit Hitlers gevolg bij Hitler op aan om Berlijn te verlaten en naar de Obersalzberg in Beieren te gaan. Hitler repliceerde: "Keitel, ik weet wat ik wil, ik zal doorvechten in Berlijn."
Op 22 april 1945 gaf Adolf Hitler het 'III. SS Germanische Korps' onder leiding van SS-Obergruppenführer Felix Steiner de opdracht het 1e Wit-Russische Front in de noordflank aan te vallen. Dit Duitse legerkorps bestond feitelijk niet meer, het had al zijn operationele eenheden al afgedragen aan het '9. Armee'. De versterkingen die het kreeg bestonden uit troepen van de marine en de Luftwaffe die geen enkele ervaring als infanterist hadden. Toen bleek dat Steiner niet tot de aanval overging, kreeg Hitler tijdens de militaire middagbespreking een woedeaanval. Tegenover Keitel en Alfred Jodl fulmineerde hij dat hij door iedereen verraden was en dat de troepen weigerden te vechten. Hij verklaarde dat de oorlog verloren was en dat iedereen wat hem betreft kon gaan, maar dat hij in Berlijn zou blijven. Joseph Goebbels wist hem te kalmeren. Alfred Jodl stelde voor om het '12. Armee' van General der Panzertruppe Walther Wenck dat gestationeerd was aan de Elbe opdracht te geven een poging te doen Berlijn te ontzetten. Hitler stuurde Keitel naar het hoofdkwartier van het '12. Armee'. De rest van het Wehrmachthoofdkwartier vestigde zich in Krampnitz bij Potsdam, het hoofdkwartier van het OKH.
De historicus Beevor schrijft over de komst van Keitel naar het hoofdkwartier van Wenck op 23 april: "Hij sprak de verzamelde officieren toe alsof het om een nazistische partijbijeenkomst ging; zwaaiend met zijn veldmaarschalksstokje riep hij hen op de Führer te gaan redden." Wenck gehoorzaamde echter niet. Hij wist dat het '12. Armee', dat slechts kon beschikken over drie divisies en geen tankondersteuning had, veel te zwak was om iets uit te richten tegen de overmacht van het Rode Leger. Het '12. Armee' voerde wel een aanval uit in oostelijke richting, maar deze had als enige doel om een corridor te vormen, zodat de manschappen van het ingesloten '9. Armee' onder leiding van General der Infanterie Theodor Busse naar de Elbe konden ontkomen. Wenck slaagde hierin, zodat de troepen zich konden overgeven aan de Amerikanen in plaats van de Sovjets. Intussen was voor veel hoge Duitse generaals duidelijk dat de slag om Berlijn was verloren. Zij weigerde nog langer soldaten te verspillen aan een zinloze strijd. Generaloberst Gotthard Heinrici gaf opdracht tot terugtrekking van het '3. Panzerarmee' van Generaloberst Hasso von Manteuffel. Toen Keitel dat ontdekte, werd hij woedend en gaf hij Heinrici de opdracht zich te melden op het OKW-hoofdkwartier, dat nu was gevestigd in Dobbin. Heinrici deed dit wijselijk niet, hij zou waarschijnlijk worden geëxecuteerd en hij dook onder tot het einde van de oorlog.
In de bunker hing nu de sfeer van totale paranoia. Op 28 april nam General der Infanterie Hans Krebs, Generalstabchef bij het OKH vanuit Hitlers bunker in Berlijn contact op met Keitel en Jodl en drong er op aan dat zij alle prioriteit zouden geven aan de bevrijding van Berlijn. De slag om Berlijn was echter zo goed als gestreden. Alfred Jodl weigerde de eenheden van Steiner in de slag in te zetten, ondanks aandringen van Keitel. De historicus Ian Kershaw schrijft: "In de bunker hing nu een sfeer waarin zelfs de schoothond Keitel en de altijd betrouwbare Jodl verdacht werden van verraad omdat zij Berlijn niet hadden weten te ontzetten." De volgende dag informeerde Hitler naar de voortgang van het '12. Armee' onder leiding van Walther Wenk. Keitel meldde in de vroege ochtend van 30 april dat er nergens Duitse aanvallen op Berlijn werden ondernomen en dat de situatie hopeloos was. Enkele uren later pleegde Adolf Hitler zelfmoord. Nadat Hitler dood was, begonnen de onderhandelingen tot overgave van de Duitse strijdkrachten. De nieuwe Rijkspresident Karl Dönitz weigerde vooralsnog onvoorwaardelijk te capituleren. Hij stelde een kabinet samen en handhaafde Alfred Jodl en Keitel op hun posten binnen het OKW. Naar verluidt nam Keitel tegenover Dönitz dezelfde houding aan als hij eerder had gedaan tegenover Hitler. Dönitz overwoog om Keitel te vervangen door Erich von Manstein. Hij zag hier echter vanaf, omdat Jodl dreigde zijn functie neer te leggen als Keitel werd ontslagen. Op 7 mei 1945 tekende Alfred Jodl in het hoofdkwartier van de geallieerde opperbevelhebber Dwight Eisenhower in Reims de onvoorwaardelijke capitulatie van de Duitse strijdkrachten. Stalin beweerde na ondertekening van de overeenkomst dat de tekst niet overeenkwam met degene die was overeengekomen door de geallieerde regeringen en dat de Russische afgezant die in reims getekend had, officieel niet gemachtigd was om op te treden namens het opperbevel van het Rode Leger. Hij eiste dan ook dat er een tweede ceremonie zou komen waarbij vertegenwoordigers aanwezig moesten zijn van alle Duitse land- zee en luchtstrijdkrachten. Joseph V. Stalin vond dat deze bijeenkomst in Berlijn moest plaatsvinden, omdat daarmee recht zou worden gedaan aan de verdiensten van het Rode Leger.
De ondertekening van de overeenkomst stond gepland op 8 mei om 14:00 uur. Er ontstond echter vertraging omdat de geallieerde vertegenwoordigers het niet eens konden worden over de precieze tekst van de ratificatie van de eerder overeengekomen capitulatie en de tafelschikking tijdens de ceremonie in het Sovjet-hoofdkwartier van Georgy K. Zhukov in de Berlijnse wijk Karlshorst. Uiteindelijk tekende Keitel de ratificatie van de in Reims overeengekomen overeenkomst inhoudende de onvoorwaardelijke capitulatie van de Wehrmacht op 9 mei om 00:16 uur. De tekst verschilde uiteindelijk slechts op enkele ondergeschikte details van het akkoord dat in Reims was overeen gekomen. Over de houding van de maarschalk tijdens de ceremonie wordt verschillend verklaard. Zhukov zag een timiede en terneergeslagen man, die niets meer had van degene die in 1940 de overgave van Frankrijk had aanvaard. Terwijl de Russische correspondent Konstantin M. Simonov Keitel beschreef als arrogant en "het vlees geworden Pruisendom." De leden van de Duitse delegatie brachten de nacht door in Berlijn. De volgende dag vertrok keitel naar Flensburg waar de regering van Karl Dönitz zetelde. Hij reisde hier naar toe met 150 kg bagage en twee begeleiders. Begin mei vond de laatste bijeenkomst plaats van het OKW. Keitel zou hier verklaard hebben: "Als krijgsgevangene staat mij een veroordeling als oorlogsmisdadiger te wachten. Daarbij is mijn enige wens, mijn vroegere ondergeschikten een dergelijk lot te besparen. Mijn militaire carrière is ten einde, mijn leven nadert het einde."
Op 13 mei 1945 werd de voormalige Chef des OKW gearresteerd in Flensburg en overgebracht naar Camp Ashcan in Mondorf-les-Bainz in Luxemburg. In augustus 1945 werd hij overgeplaatst naar de gevangenis van Neurenberg. Vanaf mei 1945 begon Keitel met het schrijven van zijn memoires, die dropen van het zelfmedelijden, maar geen blijk gaven van reflectie. Hij verklaarde onder meer: "Ik had (nadat hij gevangen was genomen) helemaal onbewaakt een eind aan mijn leven kunnen maken en niemand had mij tegen kunnen houden, maar het idee kwam niet bij me op, want nooit heb ik kunnen dromen dat er zo’n lijdensweg voor me lag als dit tragische einde in Neurenberg."
De gevangenispsycholoog in Neurenberg, Gustav Gilbert, verklaarde over Keitel dat deze net zo veel ruggengraat had als een kwal. "Hij benadrukte telkens dat hij maar een klein mannetje was dat geen autoriteit had en dat hij feitelijk fungeerde als spreekbuis van Hitler." Keitel smeekte Gilbert en de psychiater Douglas Kelley een keer om hem wat vaker te bezoeken, zodat ze hem morele steun konden geven.
Op 18 oktober 1945 werd Keitel samen met 21 andere hoge Nazi’s aangeklaagd voor het Internationaal Militair Tribunaal (IMT) in Neurenberg, wegens misdaden tegen te vrede, het voeren van een aanvalsoorlog, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Het proces begon officieel op 20 november. Op 3, 4 en 5 april 1946 werd Keitel ondervraagd door zijn advocaat Otto Nelte. De redenatie dat hij geen macht had, vormde de kern van zijn verdediging. Alle orders waren rechtstreeks afkomstig van Hitler en hij had geen invloed. Hij nam er wel zijn verantwoordelijkheid voor. Naar eigen zeggen had hij zich tegen veel van de orders van Hitler verzet. Hij deed de opvallende bewering dat volgens hem de Russische krijgsgevangenen veel beter en gunstiger werden behandeld dan conform de instructies van Hitler noodzakelijk was. Het feit dat drie miljoen Russen stierven in Duitse gevangenschap liet hij hierbij onvermeld. Keitel gaf toe dat hij wist van het bestaan van de concentratiekampen, maar hij beweerde niets te weten over de erbarmelijke leefomstandigheden aldaar. Heinrich Himmler zou hem hebben uitgenodigd voor een bezoek aan Dachau, maar dat had hij afgeslagen. Hij zou zich op verzoek van Erich Raeder en Wilhelm Canaris tevergeefs hebben ingezet voor de vrijlating van de pastoor Martin Niemöller. Toen hij tijdens het proces werd geconfronteerd met filmbeelden die in de concentratiekampen waren gemaakt, zei hij zich te schamen omdat hij een Duitser was en moest hij huilen.
Hermann Göring gedroeg zich tijdens de eerste weken van het proces van Neurenberg als een soort maffiabaas die zijn medeverdachten trachtte te beïnvloeden en hen verbood (schuld)bekentenissen af te leggen. Toen Keitel tijdens de lunch opmerkte dat de nederlaag van het Derde Rijk te wijten was aan de fouten van Adolf Hitler werd hem direct de mond gesnoerd door Göring. Om de invloed van Göring af te zwakken, werden de gevangenen gescheiden tijdens de lunch. Keitel dineerde voortaan samen met Hans Frank, Arthur Seyss-Inquart en Frits Sauckel. Jodl en Keitel stoorden zich aan de militaire getuigen Friedrich Paulus en Eric von Lahousen, omdat zij hun officierseer schonden. Op de vraag van zijn advocaat hoe hij zou handelen, mocht hij zich weer in dezelfde positie van tijdens de oorlog bevinden, verklaarde Keitel dat hij liever de dood zou hebben verkozen dan verstrikt te raken in het net van dergelijke verderfelijke methoden.
Wilhelm Keitel, die het uiterlijk had van een echte Pruisische generaal (groot, blond haar en altijd goed gekleed), bleef ook tijdens het proces zijn militaire houding bewaren. Hij zat kaarsrecht in de beklaagdenbank zonder enige uitdrukking op zijn gezicht. Zijn cel hield hij schoon met militaire precisie. Goldensohn beschreef Keitel als een stijve militair, die hunkerde naar goedkeuring. De voormalige Generalfeldmarschall baarde opzien door telkens in de houding te springen als hij door iemand in een geallieerd uniform werd aangesproken. Tijdens het proces en ook daarna trachtten de aangeklaagde generaals een scheiding aan te brengen tussen de gewone Duitse soldaten, die zich alleen zouden hebben bezig gehouden met een verbitterde strijd tegen een meedogenloze vijand en de leden van de SS, die alle misdaden zouden hebben gepleegd. Keitel verklaarde openlijk : "Geen enkele Duitse soldaat of officier dacht ooit aan het doden van vrouwen en kinderen."[10] Dit was een aantoonbaar onjuiste bewering. De bewijsstukken spraken over talloze massaslachtingen aangericht door de leden van de Wehrmacht. Ook waren er vele misdaden uitgevoerd op basis van het eerder genoemde Kommissarbefehl en het Kommandobefehl. Later verklaarde Keitel tegenover de gevangenispsychiater Kelley dat hij zich schaamde voor de misdaden die door het Duitse leger waren gepleegd.
Op 31 augustus 1946 droeg Keitel, evenals zijn medeverdachten, zijn slotverklaring voor. Deze bestond grotendeels uit weerleggingen van zijn kant van de beweringen van de aanklagers. Hij wilde nogmaals duidelijk maken, dat hij geen bevelen kon uitvaardigen en dat hij de Wehrmacht niet had overgedragen aan de partij. Uit de laatste woorden van zijn slotverklaring spreekt wel enig schuldbesef: "Ik geloofde, maar ik dwaalde en ik was niet in een positie om te voorkomen wat voorkomen had moeten worden. Dat is mijn schuld. Het is tragisch mij te moeten realiseren, dat het beste dat ik als soldaat had te geven, gehoorzaamheid en trouw, gebruikt werd voor doeleinden die toen niet herkend konden worden en dat ik niet zag dat er zelfs voor een soldaat een grens is aan de uitvoering van zijn plicht." Keitel zou een nog explicietere schuldbekentenis hebben willen doen, maar dit zou hem zijn verboden door Göring.
Keitels verdediging gaf hem geen profijt. Bevelen van hoger hand konden op grond van artikel 8 van het Handvest van het IMT niet dienen als een geldige verdediging en ook niet als verzachtende omstandigheid. In het vonnis van Keitel werd opgemerkt: "Orders van hogerhand kunnen zelfs voor een soldaat niet als verzachtende omstandigheid dienen wanneer er bewust, meedogenloos en zonder militair excuus of rechtvaardiging misdaden van een zo schokkende en veelomvattende aard zijn gepleegd."
Op 30 september en 1 oktober 1946 werden de vonnissen uitgesproken. Het tribunaal liet zich eerst uit over de schuld van de verdachten. Keitel was aangeklaagd op de punten:
Hij werd op alle vier de punten van de aanklacht schuldig verklaart. Op 1 oktober 1946 werd zijn straf bekend gemaakt: dood door ophanging.
Keitel vroeg aan zijn advocaat een gratieverzoek aan de Geallieerde Controleraad voor Duitsland te richten. Zijn voornaamste verzoek was of de executie door middel van een vuurpeloton zou kunnen worden voltrokken. Keitel verklaarde in dit verzoek onder meer: "...dat mijn schuld voortvloeide uit plichtsbesef, wat door alle legers ter wereld als een essentieel, juist en fundamenteel kenmerk van een goed soldaat wordt gezien." Het verzoek van Keitel werd afgewezen. Keitel wachtte zijn vonnis gedwee af. Hij vroeg de gevangenisarts om zijn tabaksrantsoen aan iemand anders, die rookte, te geven . Hij verklaarde dat de dood voor hem de enige redding was.
In de vroege ochtend van 16 oktober 1946 werd het vonnis voltrokken. Wilhelm Keitel was de tweede, die naar het schavot werd geleid, na minister van Buitenlandse Zaken Joachim Von Ribbentrop. Zijn laatste woorden waren: "Ik smeek de almachtige medelijden te hebben met het Duitse volk. Meer dan twee miljoen Duitse soldaten zijn voor hun vaderland de dood ingegaan. Ik kom mijn zonen na, alles voor Duitsland." Hij wist op dat moment niet dat zijn zoon Ernst-Wilhelm nog leefde en zich in Russische krijgsgevangenschap bevond. In 1955 zou hij vrij worden gelaten. De executie van Keitel verliep niet geheel vlekkeloos. Doordat de beul John Woods de strop niet goed had aangelegd en het touw te kort was, stierf Keitel niet door een gebroken nek, wat gebruikelijk is bij ophanging, maar door verstikking. Zijn doodsstrijd duurde meer dan 20 minuten.
De rol van Keitel blijft wat ambivalent. De Duitse historicus Werner Maser omschreef Keitel als een militaire secretaris die de Führer onvoorwaardelijke trouw betoonde, maar zelf weinig macht had.
Bernd Gisevius verklaarde tijdens een getuigenverhoor tijdens het proces van Neurenberg echter: "Keitel bekleedde een van de meest invloedrijke functies in het Derde Rijk. […] Het kan zijn dat Keitel Hitler niet tot in grote mate beïnvloedde. Maar ik moet hier getuigen van het feit, dat Keitel het OKW en de landmacht des te meer beïnvloedde. Keitel bepaalde welke documenten aan Hitler moesten worden doorgegeven. Het was voor Admiral Wilhelm Canaris of een van de andere heren die ik heb genoemd niet mogelijk op eigen initiatief een dringend rapport aan Hitler te overhandigen. Keitel nam het over en wat hem niet zinde gaf hij niet door of hij gaf deze mannen officieel bevel zich te onthouden van het opstellen van dergelijke rapporten. Keitel bedreigde deze mannen ook herhaaldelijk. Hij zei hen dat ze zich uitsluitend moesten beperken tot hun eigen afzonderlijke terreinen en dat hij ze niet kon beschermen met betrekking tot enige politieke uitspraak die kritisch was over de Partij en de Gestapo, over de vervolging van de Joden, de moorden in Rusland of de campagne tegen de Kerken en, zoals hij later zei, hij zou niet aarzelen deze mannen uit de Wehrmacht te ontslaan en over te dragen aan de Gestapo."[11]
Albert Speer bevestigde de woorden van de de voormalig Abwehrofficier. In de biografie van Gitta Sereny merkt hij op: "Die drie (Martin Bormann, Hans Lammers en Wilhelm Keitel) wisten ten slotte een kordon rondom Hitler te leggen, … alle militairen kregen Hitler alleen nog via Keitel te spreken."
Uit alles blijkt dat Keitel een nationaalsocialistische generaal was. Hij had weinig directe invloed op Adolf Hitler zelf, maar onder meer doordat hij regelde welke militairen Hitler te spreken en welke rapporten hij te zien kreeg, was hij zeker niet machteloos. Zijn rol was meer dan die van een secretaris. Keitel heeft weliswaar niet zelf bewust besloten om de Wehrmacht ondergeschikt te maken aan Hitler. Dit was een beslissing van de dictator zelf. Keitel deed echter weinig tot niets om de invloed van Hitler op de Wehrmacht te beperken, hij vergrootte deze juist. Wat hij ook beweerde, Keitel heeft slechts een enkele keer geprotesteerd tegen de misdadige bevelen van Hitler en dan nog waren zijn protesten zwak. Van Alfred Jodl is bekend dat hij regelmatig met Hitler in discussie ging over bevelen en een aantal daarvan wist af te zwakken, onder meer door ze te traineren. Van Keitel is geen enkel serieus verzet tegen Hitler bekend. In tegendeel: veel van Hitlers bevelen voorzag hij van stuitende commentaren in de trant van: "In het oosten is een leven niets waard." Toegegeven, al had hij telkens een vlammend protest uitgebracht, dan had dat waarschijnlijk weinig effect gehad. De bevelen zouden alsnog zijn uitgevaardigd. Keitel was een typisch product van zijn opvoeding. Gehoorzaamheid was voor hem een grote deugd. De houding van Keitel richting Adolf Hitler was dermate ondergeschikt, dat hij zelfs de hoon opriep van zijn collega-militairen.
Zijn woorden na de oorlog zijn een uiting van zelfbeklag en zelfmedelijden: "ik had geen macht" en "hoe had ik kunnen weten van misdaden." Zonder hem zouden ook oorlogsmisdaden zijn gepleegd, maar hij deed niets tegen de misdadige bevelen van Hitler en was een gewillige uitvoerder van de nationaalsocialistische agressie en moorddadigheid.