In het kader van de Tweede Wereldoorlog wordt heel vaak gesproken over de jood, het jodendom. Wat houdt dat echter in? Wie of wat is een jood? Bestaat dé jood? Wat houdt de joodse religie in? Is het jodendom alleen maar een religie of zit er meer achter? In dit artikel proberen we u een inleiding op het jodendom te geven.
Het jodendom, het jood-zijn is niet zo makkelijk te definiëren. Het is ongetwijfeld de religie van een welbepaalde niet-genetisch te definiëren mensenentiteit, maar het is ook veel meer dan een louter godsdienstige gezindte. Naast de religieuze dimensie is er ook de lotsverbondenheid met een bepaalde geschiedenis van een mensengroep. Het jodendom was en is namelijk geen monolitisch (hecht) blok. Er bestonden en bestaan diverse groepen joden, waarvan sommigen de religieuze dimensie negeerden of zelfs verwierpen. Die laïciserende dimensie (grotere invloed van de leken) is echter een vrij recente evolutie, waarvan de oorsprong terug te vinden is bij de Verlichting. Die evolutie gold zeker niet voor de middeleeuwen en de nieuwe tijden, toen louter religieuze criteria het jood-zijn definieerden. De jood was toen de belijder van de joodse godsdienst.
Toch zijn er meerdere antwoorden mogelijk op de vraag: "wie is jood?". Het traditionele antwoord (volgens de talmoed) is hij die geboren is uit een joodse moeder een jood, net als degene die zich tot het jodendom bekeerde. Een verklaring hiervoor is de belangrijke symbolische waarde van bloed in het jodendom. Dat staat namelijk symbool voor het leven. Aangezien de vader bij het voortbrengen van kinderen geen bloed levert, is de moeder determinerend voor het jood-zijn. Het is dan ook geen toeval dat bloed niet wordt geconsumeerd door de joden: het wordt geweerd uit de voeding.
Naar aanleiding van de Tweede Wereldoorlog gaf de Franse filosoof Jean-Paul Sartre de volgende definitie: jood is degene waarvan de niet-jood zegt dat hij jood is. Er waren (en zijn) heel wat mensen die door niet-joden als joden werden bestempeld omdat zij afstamden van joodse voorouders. Zelfs mensen die zich trachtten te onttrekken aan hun jood-zijn, door zich volledig los te koppelen van hun religieus verleden, kregen daartoe niet de kans, omdat zij door hun omgeving (bv. de Nurembergwetten in het Derde Rijk) steeds weer op hun joodse antecedenten werden teruggeworpen.
De "beste" definitie is misschien deze: jood is degene die zichzelf jood noemt en de gevolgen ervan wil dragen. Het woord jood is, zeker in de westerse beschaving, een geladen woord, dat vaak negatief gebruikt wordt.
Een eenduidig antwoord op de vraag "Wie is jood?" bestaat dus niet. Misschien is het net die veelzijdigheid die typerend is voor het jodendom. Want is het niet veelzeggend dat de Hebreeuwse taalschat zelf geen specifiek woord bezit om het "jodendom" weer te geven?
Het jodendom is, zoals gezegd, geen monolithisch blok. We kunnen verschillende “groepen” onderscheiden. De eerste grote opsplitsing hanteert de religiositeit als criterium: zo zijn er seculiere en religieuze joden. Naast die indeling wordt ook een onderscheid gemaakt op basis van de afkomst tussen de Sefardische en Asjkenazische joden.
Het religieuze jodendomHet orthodoxe jodendom houdt zich nog steeds stevig en strikt aan de naleving van de joodse leef- en gedragsregels volgens de Tora. De Tora bestaat uit vijf boeken die aan de profeet Mozes worden toegeschreven en vormt de grondslag van het joodse denken. De term orthodox is afgeleid van het Griekse orthos ("rechtstreeks", "correct") en doxa ("mening", "leer").
Het liberale jodendom of de reformbeweging dateert van de 19de eeuw als een poging om het jodendom aan te passen aan de eisen van de moderne tijd. Op die manier willen zij de toegang van de joden tot de westerse maatschappij vergemakkelijken. Het jodendom heeft als taak het Godsrijk op aarde te bewerken door een voorbeeldige uitdrukking van zijn geloof. De landstaal werd in de liturgie ingevoerd; vele gebeden werden verkort en de spijswetten werden opzij geschoven. Zij wilden ook af van de vaak negatief gebruikte term “jood”. Daarom spraken zij liever over Israëliet. Deze aanpassingen hebben echter niet kunnen voorkomen dat het antisemitisme in Europa bleef groeien en uiteindelijk leidde tot de nazistische poging om de joden uit te roeien.
Het conservatieve jodendom bevindt zich veeleer tussen de twee genoemde stromingen. Zij willen zich, in tegenstelling tot het liberale jodendom, wel houden aan de meeste principes van het traditionele jodendom. Tegelijkertijd zoeken zij naar een eigentijdse motivatie en daarom voelen zij zich niet thuis in de orthodoxie.
Het Asjkenazische en het Sefardische jodendomDe joodse diaspora begon al in 586 voor Christus met de vernietiging van de eerste tempel van Jeruzalem. Dit was het begin van de Babylonische gevangenschap, waarbij een deel van de bevolking van het Zuidrijk (Juda) naar Mesopotamië werd gedeporteerd. Dit Zuidrijk was een overblijfsel van het koninkrijk dat tussen de Jordaan en de Middellandse Zee (Israël) was gevestigd o.l.v. Saul (rond 1000 vC). Met de dood van Salomon (940 vC) brak het rijk in een Noordrijk met Samaria als hoofdstad en een Zuidrijk met Jeruzalem als hoofdstad. Dit Zuidrijk werd ook Juda genoemd, waarvan de term “jood” is afgeleid.De diaspora breidde zich nog veel sterker uit ten tijde van het Romeinse Rijk als gevolg van de joods-Romeinse oorlogen. In 70 nC viel Jeruzalem in handen van de Romeinen en de tempel werd voor een tweede maal vernietigd. Na deze tijd bleef de diaspora zich uitbreidden en verspreidden, maar toch zouden kernen van joodse cultuur zich ontplooien. Deze kernen lagen aan de basis van het Asjkenazische en Sefardische jodendom.
In het middeleeuws-Hebreeuws werd Duitsland met de naam Asjkenaz aangeduid. De joden die er woonden, werden Asjkenaziem genoemd. In het Nederlands spreekt men Duitse of Hoogduitse joden. Kenmerkend voor dit Asjkenazische jodendom was het gebruik van het Jiddisj als volkstaal. Als gevolg van de kruistocht van 1096 waarbij heel wat joodse gemeenschappen werden aangevallen, vertoonde het Asjkenazische jodendom enkele andere kenmerken. Zij keerden zich, onder druk van de buitenwereld, naar binnen: ze wilden zichzelf beschermen tegen de tendensen en de druk van de buitenwereld. Daarom hielden zij zich vooral bezig met de studie van specifiek joodse teksten. Profane zaken namen een veel minder belangrijke plaats in. In deze periode werden dan ook heel wat nieuwe commentaren op de talmoed geschreven. Vanaf de 18de eeuw vonden belangrijke veranderingen binnen het Asjkenazische jodendom plaats. Zij namen deel aan de nieuwe denkstructuren. De Verlichting deed zijn intrede, waardoor men ook aandacht voor de profane cultuur begon te krijgen. Het nationalisme vond ingang. In de 19de eeuw begonnen de Asjkenaziem steeds meer te emigreren naar de westerse wereld (West-Europa, de USA,…) De Asjkenaziem vormen nog steeds de grootste groep in het jodendom en zijn het verspreid over de hele wereld.
Vanaf het einde van de 8ste eeuw werd Sfarad de gebruikelijke Hebreeuwse naam voor het Iberische schiereiland. De Sefardiem zijn bijgevolg de afstammelingen van de joden die in Spanje en Portugal woonden tot zij vanaf eind 15e eeuw ten tijde van de Inquisitie uit die landen werden verdreven. De meeste van hen vertrokken naar gebieden binnen het toenmalige Ottomaanse rijk, zoals Noord-Afrika of Griekenland. Zij spraken onderling ladino, een van het Spaans afgeleide taal. Een aantal van hen kwam ook naar Nederland (vooral Amsterdam). Hun nakomelingen dragen vaak nog Spaanse of Portugese namen en onderscheiden zich inzake riten en gebruiken van andere joodse groepen.
Volgens de joodse traditie heeft Mozes op de berg Sinaï de Tora ontvangen. God zou daarbij ook een mondelinge toelichting gegeven hebben. Die vinden we terug in de Misjna, samen met allerlei commentaren daarop. Op de Misjna zijn ook weer commentaren verschenen: die werden gebundeld in de Gemara. Beide boeken vormen samen de Talmoed. De Talmoed is het tweede belangrijkste boek in de joodse godsdienst en bevat dus de commentaren van belangrijke rabbijnen en andere schriftgeleerden op de Tenach, veelal in de vorm van discussies tussen voor- en tegenstanders van een bepaald standpunt. Dit “leren door discussie” is typerend voor het jodendom.
Het joodse jaarWaar de wereldlijke dag begint en eindig om middernacht, begint en eindigt de dag in de joodse kalender bij valavond (18u). De week begint op zondag en telt zeven dagen. Zaterdag is, als zevende dag van de week, de sabbat . Enkel deze dag heeft zijn eigen naam. Zoals zondag de rustdag bij de christenen vormt, zo is de sabbat de rustdag voor de joden. Op deze dag geldt een werkverbod. De achterliggende idee is dat men op deze dag tijd moet maken voor het gezin en moet loskomen van de stresserende buitenwereld.
In de gangbare jaartelling wordt uitgegaan van de tijd die de aarde nodig heeft om rond de zon te draaien (het zonnejaar). De joodse kalender gaat uit van een maanjaar. Een maanmaand duurt 29,5 dagen waarbij de ene maand 29 en de andere maand weer 30 dagen duurt. Omdat er twaalf joodse maanden zijn, komt men hierdoor uit op 354 dagen. De joodse kalender loopt dus elf dagen achter op de zonnekalender. Dit lost men op door in een telkens terugkerende periode van negentien jaar zeven keer een schrikkelmaand toe te voegen en wel in het 3e, 6e, 8e, 11e, 14e, 17e en 19e jaar. Deze schrikkelmaand, adar 2 genoemd, heeft in de regel dertig dagen (op één na die negenentwintig dagen telt) waardoor men na negentien jaar in de pas loopt met de zonnekalender. De joodse maanden zijn:
· Tisjri: valt in september/oktoberHet joodse nieuwjaar (Rosj Hasjana) wordt gevierd bij het begin van de herfst. Als gevolg van de maankalender heeft deze dag geen vaste datum. Het feest valt op de eerste twee dagen van de joodse maand tisjri, wat voor de joden de eerste maand van het jaar is. Als symbool voor een goed jaar worden zoete dingen (stukjes appel met honing) gegeten. Op de middag van Rosj Hasjana wordt de tasjliech uitgevoerd. Men gaat hiervoor naar stromend water, waar broodkruimels worden ingeworpen. Dit gebaar staat symbool voor het zich ontdoen van slechte dingen en gedachten. Met Rosj Hasjana wenst men elkaar sjana tova (letterlijk goed jaar).
Met Rosj Hasjana begint voor de joden een peroide van inkeer en bezinning, waarin men gaat nadenken over zichzelf en zijn gedragingen. Er wordt boete gedaan en men doet beloftes om iets niet meer te doen. Het is een manier om opnieuw mentaal gezond te worden: men neemt afstand van zijn zonden en stapt met een propere lei het nieuwe jaar in. Op die 10de dag wordt immers Jom Kippoer gevierd. In het Nederlands spreekt men van Grote Verzoendag: God verzoent zich opnieuw met de mens. Jom Kippoer is misschien wel de belangrijkste feestdag: zelfs joden die ver van de godsdienst staan, doen op deze dag nog iets religieus. Het is ook een vastendag en een dag waarop de doden worden herdacht.
Andere belangrijke dagen zijn de Pelgrimsfeesten. Toen de tempel nog bestond, gingen de joodse gelovigen driemaal per jaar naar Jeruzalem. Deze feesten heten Pesach (paasfeest), Sjavoe’ot (Wekenfeest of Pinksteren) en Soekkot (Loofhuttenfeest). Pesach viert het begin van de lente, maar wordt ook gezien als het bevrijdingsfeest naar aanleiding van de uittocht uit Egypte. Vijftig dagen na Pesach wordt Sjavoe’ot gehouden: de eerste oogst wordt gevierd, terwijl ook het moment waarop God Mozes de Tora schonk wordt herdacht. Tenslotte is er het Loofhuttenfeest dat in het najaar wordt gevierd. Het is een feest waarbij God wordt bedankt voor de goede oogst. Net als bij de andere Pelgrimsfeesten wordt aan dit agrarisch element ook een religieuse component gekoppeld: het is de herinnering aan de veertigjarige omzwerving in de woestijn, tijdens dewelke de joden in hutten moesten leven.
Als laatste feest bespreek ik hier het Chanoeka of Lichtenfeest. Het is het feest van de inwijding van de tempel en wordt in december (Kislew) gevierd. Bij dit feest hoort een rituele opdracht: gedurende acht dagen wordt een kaarsje aangestoken als symbool voor het langzaam terugkomen van het licht.
De spijswettenOmdat bloed als teken van leven wordt gezien, is het ten strengste verboden dit te nuttigen. Het vlees mag dus ook geen bloed bevatten. Dit is van belang bij het slachten van dieren, waarbij er moet voor gezorgd worden dat er zoveel mogelijk bloed uit het dier kan stromen. Het vlees wordt vervolgens een half uur ondergedompeld in lauwwarm water. Dan wordt het met zout bedekt, wat het laatste bloed aan het vlees onttrekt. Tenslotte wordt het vlees afgespoeld met koud water.
In Lev. 11:3 staat “Al wat gespleten hoeven heeft en wat herkauwt onder de dieren moogt gij eten”. Varkensvlees is bijgevolg verboden, omdat het dier niet herkauwt. Ook het paard, dat geen gespleten hoeven heeft, is terefa.
Voor vissen geldt dat zij vinnen en schubben moeten hebben (Lev. 11:9). “Dit moogt gij eten van al wat in het water leeft: al wat vinnen en schubben heeft, dat moogt gij eten.” Weekdieren en schaaldieren zijn dus niet geoorloofd.
Ook mogen niet alle vogels worden gegeten. Aas is verboden, net als insecten met vleugels.
Een ander concept is de scheiding van melk en vlees. Melk- en vleesproducten moeten altijd gescheiden worden. Letterlijk staat in Exodus XXIII:19: "Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder". Later is deze wet zo ver doorgevoerd dat zelfs producten, die in contact zijn gekomen met melk, niet gemengd mogen worden met vlees. Dit geldt ook omgekeerd. Keukengerei voor vleesproducten moet gescheiden worden van gerei gebruikt voor melkproducten. Nadat men vlees heeft gegeten, mag men voedsel op basis van melk nuttigen, op voorwaarde dat de mond wordt gespoeld en de handen worden gewassen. Anders wordt er ongeveer drie uur gewacht.
Er zijn verschillende verklaringen gezocht voor de spijswetten. Zo moet eten een bewuste daad zijn. De wetten moeten helpen bij het inperken van de vraatzucht. Soms speelden ook hygiënische ideeën mee: Maimonides vond het varken een “buitengewoon wansmakelijk beest”.
Ondanks die restricties heeft het jodendom toch een hele culinaire traditie ontwikkeld. Blader maar eens door een kookboek met joodse gerechten: haringsalade met bieten en zure room, gebraden rundvlees en aardappellatjes, uit de Asjkenazische cultuur vormen een opmerkelijk contrast met de pittige kruiderijen van Middenoosterse baba ghanoush, falafel uit Israël, kruidige sefardische rijst met kip en citroen-muntrelish en milde groene kipcurry met groenten uit Calcutta, een gerecht van de joodse gemeenschap in India.