De PRESIDENT: Dr. Nelte, het Tribunaal meent dat u wat moet voortmaken met de beklaagde. Het Tribunaal herinnert zich dat u een paar dagen geleden vroeg een verklaring te mogen indienen betreffende het bewijsmateriaal van beklaagde en in uw documentenboek bevindt zich een verklaring. U hebt al deze zaken in de verklaring veel uitvoeriger behandeld dan u zou hebben gedaan als u de verklaring had voorgelezen en we hopen dat u het bewijsmateriaal voortaan korter zult behandelen.
Dr. NELTE: Meneer de President, ik heb alles in het werk gesteld zo kort en beknopt mogelijk te zijn in mijn vraagstelling maar bewijsmateriaal is natuurlijk altijd subjectief. De beklaagde is helaas degene die het meest genoemd wordt tijdens dit Proces en hij heeft er natuurlijk belang bij die zaken op te helderen die hij van belang acht voor het zo duidelijk mogelijk presenteren van zijn zaak.
De PRESIDENT: Wel Dr. Nelte, ik denk niet dat het nodig is de zaak nog verder te bespreken; maar het Tribunaal heeft zijn wens kenbaar gemaakt.
Dr. NELTE: Voor zover ik daartoe in staat ben, Meneer de President zal ik aan uw wens gehoor geven.
(hij wendt zich tot de beklaagde) Veldmaarschalk Keitel, u hebt ons zojuist een uitleg gegeven over de Reichsverteidigungsrat en het Rijks Defensie Comité. U bent zich er waarschijnlijk van bewust dat we ons niet zo lang kunnen en moeten bezig houden met de vraag of beslissingen werden genomen door de Reichsverteidigungsrat of het Rijks Defensie Comité. We stellen belang in wat er werkelijk gebeurde en of deze zaken de beschuldigingen van de Aanklager rechtvaardigen. In dit verband vraag ik u mij te vertellen of de zaken die u in de Reichsverteidigungsrat besprak en voorbereidde de verdenking rechtvaardigen dat u het voeren van een agressieve oorlog overwoog?
KEITEL: Ik ben me er volledig van bewust dat we ons niet bezig moeten houden met de formaliteit of het nu de Raad of het Comité was, want de Raad was een orgaan van ministers terwijl het Comité een orgaan van lagere deskundigen was. We moeten ons bezig houden met wat er feitelijk gebeurde en wat er werd gedaan. Behalve in het jaar 1934 tot aan de herfst van 1935 toen ik bij die gesprekken niet aanwezig was, en daarom niet kan instaan voor ieder woord dat er gezegd is, moet ik stellen dat er niets over de planning van oorlogen, de voorbereiding op oorlogen, de operationele of strategische gereedheid voor oorlog of de gereedheid in bewapening ooit werd besproken.
Dr. NELTE: De Aanklagers hebben u aangemerkt als een lid van het Driemancollege waaruit ze hebben afgeleid dat u speciale bevoegdheden had om te handelen binnen de Duitse Rijksregering. Ik overleg u Document 2194-PS. In dit document vindt u in het Reichsverteidigungsgesetz van 1938, Lid 5 sub 4 de oorsprong van deze term die op zich niet officieel is.
KEITEL: Het Reichsverteidigungsgesetz van 1938 voorzag in een Algemeen Gevolmachtigde voor het Bestuur om de omvang van het orgaan te beperken. De Reichsinnenminister zou dit ambt moeten bekleden en verder, op grond van Lid 5, sub 4 zou het Opperbevel van het Leger voorrang moeten krijgen bij de Staatsspoorwegen en de Staatspostdienst want in geval van een mobilisatie moet transport mogelijk zijn en de diensten voor het overbrengen van berichten moeten beschikbaar zijn, zoals in alle landen het geval is.
Het Driemancollege is een concept waarvan ik tot nu toe nooit heb gehoord. Het heeft vermoedelijk betrekking op de Algemeen Gevolmachtigde voor het Bestuur, de Algemeen Gevolmachtigde voor Economie en de Chef van het
OKW. Het verwees naar deze drie. Daar kan geen twijfel over bestaan want in het verlengde van het Reichsverteidigungsgesetz werden die al verondersteld een aantal decreten in een lade klaar te hebben liggen om te worden gepubliceerd wanneer deze wet openbaar werd gemaakt en elk van de drie moest op zijn eigen terrein de nodige voorbereidingen treffen. Het concept van het Driemancollege vond zijn oorsprong in het recht van deze gezagsdragers deze functies te bekleden.
Dr. NELTE: De Aanklagers beweerden daarna op grond van Document 2852-PS dat u lid was van de Raad van Ministers voor de Verdediging van het Rijk. Werd u minister vanwege uw lidmaatschap van de Reichsverteidigungsrat?
KEITEL: Om te beginnen mag ik misschien enkele woorden zeggen over deze Ministerraad, in zoverre dat het Reichsverteidigungsgesetz, de Reichsverteidigungsrat en het Comité voor Rijksverdediging verdwenen op grond van de wet betreffende de Raad van Ministers voor de Rijksverdediging, dat wil zeggen, die werden nooit gepubliceerd en werden nooit van kracht. De Raad van Ministers voor de Rijksverdediging werd opnieuw ingesteld op 1 september 1939 en dit maakte alle papieren voorbereidingen van het Reichsverteidigungsgesetz, de Reichsverteidigungsrat en het Comité voor Rijksverdediging van nul en gener waarde en ervoor in de plaats kwam iets nieuws, een orgaan. Dit orgaan, de Raad van Ministers voor de Rijksverdediging vormde nu het kleine oorlogskabinet dat, als ik het zo mag zeggen, voorheen de Reichsverteidigungsrat had moeten zijn met zijn beperkte aantal leden. Er werd dus een nieuwe grondslag gelegd en de nodige nieuwe besluiten werden door de Raad van Ministers voor de Rijksverdediging uitgevaardigd, nadat deze was gevormd en officieel erkend.
Ik werd in deze Raad van Ministers benoemd of liever gezegd, ik kreeg er een zetel in. Ik noem de reden liever niet, dat was geheel privé. Het was een compensatie voor de oppositie tegen deze zaken –ik was nooit actief in deze Raad van Ministers voor de Rijksverdediging, maar ik was er lid van; het was niet nodig actief te zijn want op puur militair vlak, dat wil zeggen voor de zaken die de Wehrmacht rechtstreeks aangingen, vaardigde de Führer zelf, buiten de Raad om, met zijn eigen handtekening de nodige besluiten uit en de omweg via de Raad in Berlijn was dus niet nodig; naar mijn mening moet ik ontkennen dat ik door deze benoeming minister werd. Ik kreeg op geen enkele wijze de bevoegdheid de functies van een minister uit te oefenen. Ik was slechts vertegenwoordiger van de Wehrmacht in deze Raad.
Dr. NELTE: Uw naam staat echter wel onder de vele wetten en besluiten die werden uitgevaardigd. Hoe verklaart u de ondertekening van die wetten?
KEITEL: Ja, ik heb inderdaad een aantal besluiten getekend, uitgevaardigd door de Raad van Ministers omdat die aan mij werden overlegd door het secretariaat, dat wil zeggen het hoofd van de Rijkskanselarij, Minister Lammers, met een verzoek om te tekenen. Toen ik naar de noodzaak vroeg dit te doen kreeg ik het formele antwoord van Lammers dat andere Rijksdepartementen dan zouden kunnen zien dat de Wehrmacht niet was gepasseerd bij deze wetten en besluiten. Daarom staat mijn handtekening eronder. Het betekent dat ook de Wehrmacht zich aan deze wetten en besluiten moet houden. Daarom had ik geen moeite met het zetten van mijn handtekening.
Dr. NELTE: De Aanklagers beschuldigen u er verder van een politieke generaal geweest te zijn. Ongetwijfeld verscheen u bij diverse officiële gelegenheden. Kunt u deze beschuldiging weerleggen en ons vertellen hoe die ontstond?
KEITEL: Ik begrijp heel goed dat functies van ministeriële aard die mij noodzakelijkerwijs regelmatig in contact brachten met Rijksministers –gedurende een oorlog staat op een of andere manier alles in verband met de Wehrmacht- dat die contacten zouden kunnen aangeven dat ik in die zaken een politieke functie uitoefende. Dezelfde conclusie kan uit andere gebeurtenissen worden getrokken. Met andere woorden, mijn aanwezigheid bij staatsbezoeken en overeenkomstige gelegenheden, zoals vermeld in vele documenten, kan de indruk wekken dat ik politieke functies uitoefende of er op een of andere wijze bij was geroepen om zulke functies uit te oefenen. Geen van beide is juist; niet met betrekking tot interne ministeriële functies, noch met betrekking tot het buitenlandse beleid. Er waren natuurlijk een groot aantal zaken die met de ministeries geregeld moesten worden, de technische ministeries. De Wehrmacht moest er deel van uit maken en had een stem in bijna alle besluiten die door de burgerministeries werden uitgevaardigd. Dit werk werd uiteraard gedaan in Berlijn. Het feit dat ik bij de Führer in zijn hoofdkwartier moest blijven, hield me daar weg en dat betekende dat mijn diensten, de diensten binnen het
OKW deze kwesties over het algemeen nogal zelfstandig met de Rijksdepartementen en hun deskundigen moesten regelen. Zo kon het natuurlijk gebeuren dat er besluiten werden opgesteld waarvoor mijn advies en de toestemming van de Führer vereist was, het laatste werd via mij verkregen en in dit opzicht was ik dus de persoon die de wensen en verlangens van de bevelhebbers van de afdelingen van de Wehrmacht bijeen bracht en ze, om zo te zeggen onder een gemeenschappelijke Wehrmacht noemer bracht. Door deze activiteiten raakte ik natuurlijk betrokken bij het centrale apparaat van dit werk maar ik geloof niet dat deze betrokkenheid de term "politiek generaal" bij de militaire Staf van de Führer rechtvaardigt.
Dr. NELTE: Wat kunt u ons vertellen met betrekking tot het buitenlandse beleid en de vergaderingen waarin dit beleid werd besproken?
KEITEL: Met betrekking tot het gebied van het buitenlandse beleid zou ik slechts willen benadrukken wat de voormalige Reichsaussenminister al heeft gezegd over samenwerking met de leiders van de Wehrmacht. Zo er al werd samengewerkt -twee van de leidende partners gingen ieder hun eigen weg- dan stond het buitenlands beleid aan de ene kant en de Wehrmacht aan de andere kant, in het bijzonder onder invloed van de Führer zelf die geen samenwerking wenste en tegen de onderlinge uitwisseling van ideeën was. Hij hield ons in strikt gescheiden kampen en wenste slechts met ieder afzonderlijk te werken. Ik moet dat zeer sterk benadrukken. Ter afronding, dit gold voor alle departementen die naar het hoofdkwartier kwamen, met andere woorden, alles werd apart met hen besproken en ze verlieten het hoofdkwartier ook afzonderlijk.
Er waren contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zoals staatssecretaris Von Steengracht heeft verklaard; contacten met betrekking tot kwesties van internationaal recht of, in verband daarmee, kwesties betreffende krijgsgevangenen, communicatie met de beschermende instanties en kwesties die Von Steengracht in gedachten had kunnen hebben toen hij zei: "Het hele werkterrein van een attaché ligt bij de Wehrmacht," want alle rapporten die door militaire attachés in neutrale en bevriende landen aan de bevelhebbers van de Wehrmacht werden gestuurd, liepen via het Ministerie. Ze kwamen daar allemaal binnen en we ontvingen ze allemaal daar vandaan. Het was heel normaal dat tijdens de oorlog voor nieuws van bijzonder belang afzonderlijke contacten nodig waren want we klaagden er vaak over dat sommige rapporten ons niet op tijd bereikten vanuit het Ministerie en dat onze ambtenaren ze rechtstreeks wilden laten versturen en niet langs een omweg. Ik moet echter benadrukken dat er op geen enkel ander gebied sprake was van samenwerking en ook niet op het gebied van strategie binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Dr. NELTE: Ongeveer tien dagen geleden is door de Aanklagers Document D-665 ingediend. Dit document heeft als titel: "Ideeën van de Führer betreffende de
Waffen-SS," gedateerd 6 augustus 1940. In dit document staat een passage van het OKW waarin het volgende staat vermeld:
"De Chef van het OKW heeft in dit verband besloten dat het alleen maar wenselijk is dat de ideeën van de Führer zoveel mogelijk publiciteit moeten krijgen."
Kent u dit document?
KEITEL: Ja, ik heb het document gelezen toen het werd ingediend en ik herinnerde me het. Om de oorsprong van dit document te verklaren moet ik in het kort het volgende zeggen: Na de oorlog in Frankrijk wilde Hitler de SS, de eenheden van de
Waffen-SS, een onafhankelijke status geven of ze omvormen tot volledige troepeneenheden. Tot die tijd waren ze onderdeel van infanterie eenheden geweest, toegevoegd aan diverse landmachtformaties. Nu zouden deze groepen omgevormd moeten worden tot onafhankelijke en volledig uitgeruste eenheden en zouden dus onafhankelijke formaties worden. Dit veroorzaakte grote opschudding binnen de landmacht en leidde tot grote ontevredenheid onder de generaals. Dat zou wijzen op concurrentie binnen de landmacht en het breken van de aan de landmacht gedane belofte dat "er slechts één wapendrager in Duitsland zal zijn en dat is de Wehrmacht." Men vroeg: "Waar zal dit toe leiden?" Destijds vroeg de Opperbevelhebber van het leger Hitler’s belangrijkste adjudant naar informatie over deze revolutionaire zaak en Generaal Schmundt schreef toen, met Hitler’s toestemming, de passage die in dit document is vermeld.
Ik ging zelf naar de Führer met deze kwestie om hem ronduit te vertellen dat het leger dit beschouwde als een belediging. Hij besloot de kwestie via zijn belangrijkste adjudant af te handelen omdat die kwestie niets te maken had met het Opperbevel van de Wehrmacht. Deze aankondiging werd toen door het leger zelf gedaan om de verhitte gemoederen te kalmeren. Mijn eigen opmerking dat er in dit geval ook geen bezwaar bestond tegen de grootst mogelijke publiciteit werd gemaakt om Generaal Von Brauchitsch tevreden te stellen die uitdrukkelijk had geëist deze aankondiging aan iedere eenheid te mogen uitdelen om het leger nogmaals te verzekeren dat de troepen in kwestie politietroepen waren die onder alle omstandigheden ervaring moesten opdoen in de actieve dienst omdat ze anders door het thuisfront niet als troepen zouden worden erkend. Zo gebeurde dat en als mij vandaag wordt gevraagd naar mijn mening over deze zaak kan ik in het kort zeggen: Ik dacht destijds ook dat er een grens aan deze zaken gesteld moest worden; ik meen dat 10 procent het aantal was dat werd genoemd. Met de ontwikkeling van gebeurtenissen in verband met het opzetten van nieuwe formaties in 1942, verloren deze troepen, geselecteerd op fysieke en racistische gronden het oorspronkelijke karakter van een elite. Het feit kon niet worden ontkend dat er aanzienlijke druk werd uitgeoefend, zelf was ik erg bang dat dit instrument -de Waffen-SS- dat uitgegroeid was tot een sterkte van meer dan 20 divisies een nieuw leger zou worden met een andere ideologie. We hadden ernstige bedenkingen op dit gebied, in het bijzonder omdat wat we nu voor ons zagen niet langer een elite was in elke betekenis van de term en omdat we zelfs zagen dat officieren, onderofficieren en manschappen vanuit deze eenheden naar de Wehrmacht werden overgeplaatst. Het waren niet langer de uitverkoren vrijwilligers. Ik denk niet dat er nog iets aan toegevoegd hoeft te worden.
Dr. NELTE: De Aanklagers hebben Document L-211 bij mij ingediend. Het heeft als titel: "Oorlogsoperaties als organisatorisch probleem," en bevat de opmerkingen van het OKW over het memorandum van de Opperbevelhebber van het Leger betreffende de organisatie van de leiding van de Wehrmacht. Dit document is ingediend om te bewijzen dat het OKW en u, als chef van het Opperbevel van de Wehrmacht, er ideeën op nahielden die agressie aanmoedigden en die u in deze studie hebt uitgedrukt. Wat kunt u zeggen over de beschuldiging die op deze studie is gebaseerd?
KEITEL: Deze studie werd aan mij tijdens mijn inleidende verhoor overhandigd en zo werd ik aan het bestaan ervan herinnerd. In dit verband moet ik ook een korte beschrijving geven van de achtergrond. Het is niet overdreven te zeggen dat in het begin van de jaren twintig, kort na het einde van de Eerste Wereldoorlog een grote hoeveelheid studies zijn geproduceerd, ik denk wel in alle landen die aan de oorlog hadden deelgenomen, over de meest effectieve organisatie en coördinatie op het hoogste niveau van de strijdkrachten. Ik schreef zelf ook over dat onderwerp en ik kende de gangbare meningen in de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk. Destijds hield iedereen zich bezig met de kwestie van die organisatie en Von Blomberg zei dat hij de voorkeur gaf aan de achtste oplossing, zeven waren er al verworpen.
In dit verband ontstond een strijd, aangevoerd door het Opperbevel van het leger en de Generale Staf van het leger die voortdurend het idee van een gecombineerd operationeel oppercommando van de Wehrmacht bestreden en eisten dat het uiteindelijke gezag in handen moest liggen van de Generale Staf van het leger, zoals het daarvoor geweest was.
Toen het Oppercommando van de Wehrmacht werd gevormd en Von Blomberg verdwenen was achtte het leger dat moment het juiste om met hernieuwde felheid in de aanval te gaan. Het gevolg was een memorandum van de Opperbevelhebber van het Leger, geschreven door Generaal Beck en het antwoord daarop is de studie die hier is genoemd. Omdat ik meewerkte aan het opstellen van dit antwoord kan ik instaan voor de twee mannen die er verantwoordelijk voor waren, namelijk Generaloberst Jodl en ikzelf want dat waren de enige twee die eraan gewerkt hebben. Ik kan zeggen dat we destijds niet werden gemotiveerd door een of ander dringend probleem of door enig voorbereidend werk van de generale staf maar alleen door het feit, als ik dat zo mag zeggen, dat van die vele memoranda en studies naar de meest effectieve methode, die welke wij opgesteld hadden het meest praktische leek.
De PRESIDENT: Dr. Nelte, spreekt het document niet voor zich? Hij zei dat hij eraan heeft meegewerkt, maar dat het niet over oorlog ging dus dat is alles wat hoeft te worden gezegd. Het document spreekt dus voor zich.
Dr. NELTE: Maar hij mag toch wel enkele ideeën verduidelijken die in dit document staan? Bovendien, Meneer de President, met betrekking tot deze vraag heb ik de vrijheid genomen de verklaring uit het Documentenboek 2: "Opperbevel van de Wehrmacht en Generale Staf" in te dienen dat getekend is door zowel Beklaagde Keitel als door de heer Jodl. Het is bij u ingediend onder Nummer 2 van Documentenboek 2.
De PRESIDENT: Is dat de verklaring van 8 maart?
Dr. NELTE: 29 maart, Meneer de President.
De PRESIDENT: De eerste in het boek, of waar staat het?
Dr. NELTE: Nee, in het tweede deel.
De PRESIDENT: Maar op welke pagina?
Dr. NELTE: De pagina’s zijn niet doorlopend genummerd, er staat een inhoudsopgave en daarin vindt u het als nummer twee.
De PRESIDENT: Citeert u nu uit L-211? Bent u daar klaar mee?
Dr. NELTE: Deze verklaring hoort bij L-211.
De PRESIDENT: Ik meende dat getuige zei dat hij heeft meegewerkt aan de studie, L-211 en dat die niet over oorlog ging. U zou het daarbij kunnen laten.
Dr. NELTE: Ik meen, Meneer de President, dat het in dit Proces van belang is te horen wat de beklaagden te zeggen hebben over documenten die hen zouden beschuldigen. De uitleg die Beklaagde Keitel wil geven van Document L-211, is opgenomen in de verklaring die ik heb ingediend in Documentenboek 2.
De PRESIDENT: Als datgene wat hij wenst te zeggen opgenomen is in de verklaring had hij er niet over ondervraagd hoeven worden; de verklaring had moeten worden voorgelezen.
Dr. NELTE: De verhouding in lengte tussen zijn gesproken verklaring en de schriftelijke is ongeveer 1 op 10. Hij heeft slechts een korte samenvatting gegeven van het antwoord dat hij wilde geven. De schriftelijke verklaring is langer en daarom dacht ik het voorlezen ervan achterwege te kunnen laten als hij ons een korte samenvatting zou geven van de belangrijkste punten waarmee we ons hier bezig houden.
De PRESIDENT: U en ik geven een andere betekenis aan het woord samenvatting.
Dr. NELTE: Mag ik doorgaan, Meneer de President?
De PRESIDENT: Ja, gaat u verder.
Dr. NELTE: Ik kom nu toe aan de kwestie van de herbewapening en de diverse gevallen, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije enozovoorts. Ik zou u willen vragen naar de beschuldiging van de Aanklager dat u hebt deelgenomen aan het beramen van en het voorbereiden op oorlogen van agressie. Opdat we elkaar goed begrijpen en zodat u de juiste antwoorden kunt geven, moet helder zijn wat er wordt bedoeld met een oorlog van agressie. Wilt u ons uw visie op dit onderwerp geven?
KEITEL: Als soldaat moet ik zeggen dat de term ‘Oorlog van agressie’ zoals die hier wordt gebruikt wat mij betreft geen betekenis heeft; we hebben geleerd hoe we moeten aanvallen, hoe we ons moeten verdedigen en hoe we ons moeten terugtrekken. Volgens mijn persoonlijke mening als militair echter is het concept ‘oorlog van agressie’ een zuiver politiek concept en geen militair. Ik bedoel dat wanneer de Wehrmacht en haar soldaten een instrument van de politici waren, zij naar mijn oordeel niet gerechtigd zijn te beslissen of te oordelen of deze militaire operaties al dan niet een oorlog van agressie vormen. Ik denk dat ik mijn visie kan samenvatten door te zeggen dat militairen niet de bevoegdheid moeten hebben deze vraag te beantwoorden en zich niet in een positie bevinden dit te doen; dat deze beslissingen niet de taak van de soldaat zijn maar uitsluitend van de staatsman.
Dr. NELTE: Dan bedoelt u te zeggen, en dit geldt ook voor alle betrokken commandanten en afdelingen, dat de vraag of een oorlog al of niet een oorlog van agressie is, of die gevoerd moet worden voor de verdediging van een land, met andere woorden, of een oorlog rechtvaardig is of niet, die vraag lag niet op uw terrein van professioneel overleg en beslissingen?
KEITEL: Nee, dat is wat ik wil uitdrukken want ....
Dr. NELTE: Wat u geeft is een uitleg. Maar u bent niet alleen soldaat, u bent ook een mens met een eigen mening. Als er in uw professionele hoedanigheid feiten onder uw aandacht werden gebracht die aan schenen te geven dat een voorgenomen operatie niet rechtvaardig was, hebt u daar niet over nagedacht?
KEITEL: Ik meen dat ik naar waarheid kan zeggen dat ik gedurende de hele duur van mijn militaire loopbaan, om zo te zeggen ben opgevoed in het oude traditionele concept dat men niet over deze vraag discussieerde. Natuurlijk heeft ieder zijn eigen mening en zijn eigen leven maar in de uitoefening van zijn professionele functies als soldaat en als officier heeft men dit eigen leven afgezworen, opgegeven. Daarom kon ik destijds of later niet zeggen dat ik mijn bedenkingen had over kwesties van zuiver politieke aard, want ik huldigde het standpunt dat een soldaat het recht heeft, vertrouwen te hebben in zijn regeringsleiders en in overeenstemming daarmee is hij gebonden zijn plicht te doen en te gehoorzamen.
Dr. NELTE: Laat ons nu de kwesties afzonderlijk behandelen. Wist u van Hitler’s plannen, eerst met betrekking tot herbewapening en later met betrekking tot enige vorm van agressie, zoals de Aanklager het noemt? Ik denk in hoofdzaak aan de periode tussen 1933 en 1938.
KEITEL: Het was me duidelijk toen Hitler Kanselier werd, dat wij soldaten ongetwijfeld een andere positie in het Reich zouden innemen onder nieuwe leiding en dat de militaire factor zeker anders gezien zou worden dan eerder het geval was geweest. Daarom verwelkomden wij heel eerlijk en openlijk het feit dat er aan het hoofd van de Reichsregierung een man stond die vastberaden was een tijdperk te bewerkstelligen dat ons zou bevrijden van de toen heersende erbarmelijke omstandigheden. Zoveel moet ik toegeven dat ik het plan en de bedoeling verwelkomde om destijds zo veel mogelijk te herbewapenen, zo ook de ideeën die in die richting wezen. In elk geval, in 1933 al, aan het einde van de zomer legde ik mijn functies in het Ministerie van Oorlog neer. Ik was twee jaar in actieve dienst en kwam pas terug toen we onze militaire onafhankelijkheid hadden teruggewonnen en we openlijk herbewapenden. Daarom, gedurende mijn afwezigheid volgde ik die zaken niet. In elk geval, in de periode tussen 1935 en 1938, toen ik chef onder Von Blomberg was, zag ik en maakte natuurlijk ook alles mee wat er in het kader van de herbewapening gebeurde en alles wat op dit gebied door het Ministerie van Oorlog werd gedaan om de afdelingen van de Wehrmacht te helpen.
Dr. NELTE: Wist u dat de bezetting van het Rijnland in de gedemilitariseerde zone, het opnieuw vestigen van militaire onafhankelijkheid, de invoering van de dienstplicht, de opbouw van de Luftwaffe en de uitbreiding van het aantal Wehrmacht divisies in strijd was met het Verdrag van Versailles.
KEITEL: De tekst van het Verdrag van Versailles, voor zolang die werd geacht voor ons bindend te zijn, stond deze zaken natuurlijk niet toe. Ik mag wel zeggen dat het Verdrag van Versailles zeer nauwkeurig door ons werd bestudeerd om er gaten in te vinden, die ons in staat stelden zonder in strijd met het Verdrag te handelen, maatregelen te nemen zonder ons schuldig te maken aan het schenden van het Verdrag. Dat was de dagtaak van het Rijks Verdedigings Comité.
Vanaf 1935 lag de situatie geheel anders en na mijn terugkeer als Chef, onder Von Blomberg, moet ik eerlijk bekennen dat ik niet langer enige bedenking koesterde of het Verdrag van Versailles nu geschonden werd of niet want wat er werd gedaan gebeurde openlijk. We kondigden aan dat we 36 divisies zouden vormen. Er werd heel openlijk gediscussieerd en ik zag niets wat wij soldaten op een of andere wijze als schending van het Verdrag zouden kunnen zien. Het was ons allemaal duidelijk en het was onze wil alles te doen om ons van de territoriale en militaire ketenen van het Verdrag van Versailles te bevrijden. Ik moet eerlijk zeggen dat iedere soldaat of officier die niet net zo over deze zaken dacht, in mijn ogen waardeloos zou zijn. Als men soldaat was werd dat als vanzelfsprekend aangenomen.
Dr. NELTE: Gedurende dit Proces is een order, C-194 ingediend waar uw handtekening onder staat. Het betreft luchtverkenningen en bewegingen van U-boten ten tijde van de bezetting van het Rijnland. Deze order leidt tot de gevolgtrekking dat u deel hebt gehad aan de bezetting van het Rijnland. In welke hoedanigheid tekende u dit bevel?
KEITEL: Het bevel toont al de toekomstige inleidende zin: "De Opperbevelhebber van de Wehrmacht, Minister Von Blomberg, heeft na rapporten te hebben ontvangen bevolen ....." Ik gaf in deze vorm een instructie, die ik van Generaal Von Blomberg had gekregen, door aan de Opperbevelhebber van de Luftwaffe en ik herinner me dat het de invoer van controlemaatregelen betrof gedurende de dagen waarop de drie bataljons de gedemilitariseerde zone binnentrokken.
Dr. NELTE: Hebt u, tot aan uw benoeming als Chef van het OKW, van Hitler zelf of uit andere bronnen vernomen dat er plannen bestonden die, in tegenstelling tot Hitler’s bekende verzekeringen de vrede te bewaren, alleen met geweld konden worden uitgevoerd, met andere woorden, door een oorlog?
KEITEL: In deze periode totdat de eerste praktische maatregelen werden genomen in het geval Oostenrijk, kan ik me niet herinneren iets te hebben geweten van een programma, of het opstellen van een programma of van verreikende plannen die een aantal jaren besloegen. Ik moet ook zeggen dat we zo druk bezig waren met de omvorming van dit kleine leger van zeven divisies tot een uitgebreide troepenmacht van twee of drie maal de oorspronkelijke sterkte, nog afgezien van de opbouw van een luchtmacht die helemaal geen materiaal had, dat in die jaren een bezoek aan onze kantoren zou hebben aangetoond dat we ons volledig bezig hielden met organisatorische zaken en vanwege de manier waarop Hitler werkte, zoals ik vandaag heb omschreven, mag het overduidelijk zijn dat we niets van dat alles wisten.
Dr. NELTE: Had u voor 4 februari 1938 persoonlijk contact met Hitler?
KEITEL: In de jaren tussen 1938 en 1938, als chef onder Von Blomberg, heb ik de Führer drie keer ontmoet. Hij zei nooit ook maar één woord tegen me en dus kende hij me niet. Als hij al iets over me had geweten had hij dat alleen van de heer Von Blomberg kunnen weten. Ik had geen enkel contact met Hitler persoonlijk of via andere vooraanstaande personen in de Partij of in de politiek. Mijn eerste gesprek met hem vond plaats eind januari voordat ik in deze functie werd benoemd.
Dr. NELTE: Hebt u iets gehoord van een bijeenkomst of vergadering met Hitler in november 1937? Ik bedoel een conferentie waarin Hitler, zoals wordt beweerd, zijn testament openbaar maakte?
KEITEL: Ik heb tijdens het inleidende verhoor al onder ede verklaard dat ik hier niets van wist en dat ik een document, notulen of verslag van deze bijeenkomst pas voor het eerst tijdens dit Proces heb gezien. Ik denk dat het gaat om het dossier Hossbach en ik herinner me niet dat Von Blomberg me wat voor instructie dan ook heeft gegeven, na deze conferentie voorbereidende stappen te nemen. Dat is niet het geval.
Dr. NELTE: Wist u van Hitler’s bedoelingen met betrekking tot territoriale vraagstukken?
KEITEL: Ja, ik moet dat bevestigend beantwoorden. Ik hoorde ervan en ik wist ook uit openbare politieke discussies dat hij voorstelde een aantal territoriale vraagstukken, die het gevolg waren van het Verdrag van Versailles op een of andere manier, geleidelijk, vroeger of later op te lossen. Dat is waar.
Dr. NELTE: En wat dacht u van de verwezenlijking van deze territoriale doelen, ik bedoel de manier waarop die moesten worden bereikt?
KEITEL: Destijds zag en beoordeelde ik die zaken alleen maar op grond van waartoe we in militair opzicht in staat waren. Ik kan alleen maar zeggen dat toen ik in 1935 het leger verliet, nog geen enkele van de 24 divisies bestond die gevormd moesten worden. Ik beschouwde dit alles niet vanuit het standpunt van een politiek doel maar met de nuchtere overdenking: Kunnen we iets bereiken met een aanval en het voeren van oorlog als we de militaire middelen niet tot onze beschikking hebben. Als gevolg hiervan draaide voor mij in dit verband alles om de herbewapeningprogramma’s die tussen 1943 en 1945 afgerond moesten zijn, dat voor de Marine in 1945. Daarom hadden we 10 jaar om een sterke Wehrmacht op te bouwen. Daarom beschouwde ik deze vraagstukken niet als dringend zelfs niet wanneer die langs politieke weg onder mijn aandacht kwamen want ik achtte het onmogelijk deze plannen te realiseren anders dan door onderhandelingen.
Dr. NELTE: Hoe verklaart u de algemene richtlijnen van juni 1937 ter voorbereiding op mobilisatie?
KEITEL: Dit document is in feite een instructie voor mobilisatie die in algemene termen is gehouden en die in lijn was met ons traditionele beleid van de Generale Staf voor de oorlog en voor de Wereldoorlog, de eerste, dat in principe iets dergelijks van te voren moest worden voorbereid. Naar mijn mening had dit niets te maken met welk politiek plan van Hitler dan ook want destijds was ik al Chef Staf onder Von Blomberg en Generaal Jodl was destijds Chef van de Nationale Defensie Divisie. Het klinkt misschien wat arrogant te zeggen dat we zeer tevreden waren dat we eindelijk de Wehrmacht elk jaar begonnen te vertellen wat die op intellectueel en theoretisch gebied te doen had. Tijdens de voormalige training voor de Generale Staf, die ik voor de Wereldoorlog volgde, was het belangrijkste doel van deze instructies dat de studiebezoeken van de Generale Staf een mogelijkheid zouden bieden voor een grondige theoretische uitwerking van de problemen. Zo was de vroegere training van de Grote Generale Staf. Ik weet niet meer of in dit verband Von Blomberg zelf deze opvallende ideeën bedacht over mogelijke complicaties of mogelijke militaire gebeurtenissen of dat hij misschien beïnvloed was door de Führer.
Het is wel zeker dat Hitler dit document nooit gezien heeft. Het was het interne werk van de Generale Staf van de Wehrmacht.
Dr. NELTE: Maar hierin vindt u een verwijzing naar een "Fall Otto" en u weet dat dit de kwestie Oostenrijk betrof.
KEITEL: Natuurlijk herinner ik me Fall Otto, waarvan de naam aangaf dat het om Otto von Habsburg ging. Er moeten geruchten geweest zijn –er waren natuurlijk geruchten- over een voorgenomen herinvoering van de monarchie en in dat geval zou een interventie, eventueel een gewapende interventie moeten plaats vinden. De Führer,
Adolf Hitler wenste een herinvoering van de monarchie in Oostenrijk te voorkomen. Dit kwam later weer ter sprake in verband met de Anschluss. Ik denk dat ik dat nu kan overslaan en er misschien later op terugkomen. In elk geval geloofden we dat op basis van de overwegingen van het leger bepaalde voorbereidingen werden getroffen waardoor Fall Otto werkelijkheid zou worden want het codewoord luidde: "Fall Otto wordt van kracht."
Dr. NELTE: Bedoelt u te zeggen dat er op basis van deze algemene richtlijn geen concrete bevelen werden gegeven met betrekking tot Fall Otto?
KEITEL: U bedoelt de Anschluss begin februari?
Dr. NELTE: Wat zegt u?
KEITEL: Ik kan hier alleen maar verklaren wat ik ondervond toen Hitler me naar het Leger stuurde. Ik ging Generaal Beck’s kantoor binnen en zei: "De Führer eist dat u onmiddellijk verslag aan hem uitbrengt en hem inlicht over de voorbereidingen die al getroffen zijn voor een mogelijke invasie van Oostenrijk," en Generaal Beck zei toen: "we hebben niets voorbereid, er is niets gedaan, helemaal niets."
Dr. NELTE: De Aanklagers beweren dat u deelnam aan de voorbereiding van de actie tegen Oostenrijk zoals die in maart 1938 werd uitgevoerd. Ik heb de richtlijn betreffende Fall Otto hier, C-102.
Kunt u nog steeds bevestigen dat het hele geval geïmproviseerd was?
KEITEL: Ik herinner me dat dit bevel pas werd uitgegeven aan de Opperbevelhebber van het Leger en de andere opperbevelhebbers toen de hele actie al aan de gang was. Het was allemaal geïmproviseerd en dit moest de schriftelijke vastlegging worden van de zaken die al in praktijk werden gebracht. Bevelen over wat er moest gebeuren en wat er in feite werd gedaan op de morgen van 12 maart, toen we Oostenrijk binnenvielen, werden alleen mondeling gegeven.
Dr. NELTE: Ik moet nu teruggrijpen op de gebeurtenissen die aan de kwestie Oostenrijk voorafgingen. U weet dat in het dagboek van Generaal Jodl staat vermeld: "Schuschnigg tekent onder de meest sterke politieke en militaire druk." Op welke manier nam u deel aan deze conferentie met Schuschnigg die op de
Obersalzberg plaats vond?
KEITEL: Mag ik aan mijn vorige antwoord nog toevoegen dat we hieruit kunnen opmaken dat de invasie plaatsvond op de morgen van 12 maart en dat het bevel laat op de avond van de 11de werd uitgegeven. Daarom heeft dit document geen wezenlijke invloed op deze zaak. Een dergelijk bevel kan niet worden uitgewerkt tussen 10 uur ‘s avonds en 6 uur de volgende morgen.
Wat betreft mijn deelname op de
Obersalzberg op 10 of 11 februari kan ik het volgende zeggen:
Het was de eerste officiële gelegenheid waaraan ik deelnam. Op de avond van 4 februari verliet Hitler Berlijn. Hij droeg mij op om op 10 februari naar de Obersalzberg te komen. Daar, op die dag, vond de bijeenkomst plaats, die hier al vaak is besproken, met de Oostenrijkse Federale Kanselier Schuschnigg. Kort nadat ik aankwam –ik had geen idee waarom ik ontboden was- kwam Generaal Von Reichenau aan uit München en de Generaal van de Luftwaffe, Sperrle zodat wij drie generaals aanwezig waren toen om ongeveer 10:30 uur de heer Schuschnigg arriveerde met de heer Von Papen. Omdat ik nog nooit een dergelijke conferentie of een politieke vergadering of bijeenkomst had meegemaakt, wist ik niet waarom ik er was. Ik moet u dit eerlijk vertellen anders begrijpt u het niet. In de loop van de dag werd de reden voor de aanwezigheid van de drie vertegenwoordigers van de Wehrmacht mij natuurlijk duidelijk. In zeker opzicht vertegenwoordigden zij een militaire, in elk geval een militaire demonstratie –ik kan dat gerust zo noemen. Tijdens het inleidende verhoor en ook tijdens latere gesprekken werd mij naar het belang gevraagd van het feit dat ‘s middags mijn naam ineens werd geroepen en ik bij de Führer moest komen. Ik ging naar hem toe in zijn kamer. Het klinkt misschien vreemd voor mij te zeggen dat ik toen ik binnenkwam dacht dat hij me een richtlijn zou geven maar hij zei: "Helemaal niets." Hij gebruikte de woorden: "gaat u zitten." Toen zei hij: "Ja, de Federale Kanselier wenst een kort onderhoud te hebben met zijn Minister van Buitenlandse Zaken Schmidt; ik heb helemaal niets anders." Ik kan u alleen maar verzekeren dat er tegen mij geen woord gezegd werd over een politieke actie, afgezien van het feit dat de heer Schuschnigg ‘s avonds pas wegging en dat er verder onderhandeld zou worden.
Wij generaals zaten in de voorkamer en toen ik ‘s avonds, kort voor mijn vertrek, de aanwijzing kreeg om berichten te verspreiden dat we bepaalde maatregelen namen ter mobilisatie, waarover u hier in een document bent ingelicht, toen werd het me volkomen duidelijk dat deze dag tot doel had gehad de onderhandelingen op de spits te drijven door de introductie van militaire vertegenwoordigers, en de richtlijn om berichten te verspreiden diende om de druk op de ketel te houden, zoals hier is aangetoond.
Na terugkeer in mijn appartement in Berlijn bespraken we, in tegenwoordigheid van Goebbels en Canaris de berichten die moesten worden verspreid en die Canaris daarna vanuit München uitzond. Ten slotte, om deze zaak af te ronden kan het van belang zijn te benadrukken dat het hoofd van de Inlichtingendienst in het Oostenrijkse Federale Ministerie, Lahousen die hier in de rechtszaal is geweest, Jodl heeft verteld en later mij toen hij in dienst van de Wehrmacht kwam dat: "we ons niet door die bluf hebben laten misleiden." En ik heb ongetwijfeld Jodl een reden gegeven voor de notitie in zijn dagboek, zelfs al is die wat scherp gesteld want ik was natuurlijk onder de indruk van deze eerste ervaring.
Dr. NELTE: Wat is uw visie op de maatregelen tegen Oostenrijk?
KEITEL: Er hoeft verder niets meer te worden gezegd over de verdere ontwikkeling van deze kwestie. Die is hier al tot in bijzonderheden behandeld. Op de dag dat de troepen binnenvielen vloog ik met Hitler naar het front. We reden over de snelweg via Braunau naar Linz. We bleven daar overnachten en reden door naar Wenen. En om het bescheiden te zeggen, het is waar dat we in ieder dorp zeer enthousiast werden ontvangen en het Oostenrijkse Federale leger marcheerde zij aan zij met de Duitse soldaten door de straten waar wij doorheen kwamen. Er werd geen schot gelost. Aan de andere kant, de enige formatie die een bepaalde militaire betekenis had was een pantsereenheid op weg van Passau naar Wenen en die met slechts een paar voertuigen in Wenen aankwam. Deze divisie was ter plaatse voor de parade op de volgende dag. Dat is het zeer nuchtere beeld dat ik gezien heb.
Dr. NELTE: Nu komen we toe aan de kwestie Tsjecho-Slowakije. Wanneer besprak Hitler de kwestie Tsjecho-Slowakije voor het eerst met u en zijn bedoelingen daarmee?
KEITEL: Ik denk zes tot acht weken na de inval in Oostenrijk, na de Anschluss tegen eind april. De Anschluss vond ongeveer midden maart plaats en dit had ook de vorm van een soort plotseling bevel, op een avond naar de Reichskanzlei te komen waar de Führer mij de zaak uitlegde. Dit resulteerde in de bekende richtlijn voor Fall Grün. De geschiedenis hiervan is allemaal bekend uit de dossiers Schmundt die ik tijdens het inleidende verhoor allemaal heb geïdentificeerd. Destijds gaf hij mij de eerste aanwijzingen op een wat gehaaste manier. Het was mij niet mogelijk vragen te stellen omdat hij Berlijn onmiddellijk wenste te verlaten. Dit was de basis voor de vragen betreffende de voorwaarden waaronder een op oorlog lijkende actie tegen Tsjecho-Slowakije zou kunnen of moeten ontstaan.
Dr. NELTE: Had u de indruk dat Hitler Tsjecho-Slowakije wilde aanvallen?
KEITEL: In elk geval luidden de instructies die hij me die avond gaf dat er voorbereidingen voor een militaire actie moesten worden getroffen, met al het voorbereidende werk waarvoor de Generale Staf verantwoordelijk was. Hij drukte zich zeer nauwkeurig uit hoewel hij uitdrukkelijk vermeldde dat de datum geheel open was en dat het voorlopig niet zijn bedoeling was. Dit waren zijn woorden: "Voorlopig is het niet mijn bedoeling ..."
Dr. NELTE: Werd er in dit verband verschil gemaakt tussen het Sudetenland en geheel Tsjecho-Slowakije?
KEITEL: Ik denk dat we die avond tijdens dat korte overleg dat helemaal niet bespraken. De Führer besprak politieke aspecten nooit met mij; hij droeg me alleen op de noodzakelijke militaire maatregelen te overwegen. Hij zei niet of hij tevreden zou zijn met het Sudetenland of dat we door de Tsjecho-Slowaakse linie van fortificaties heen moesten breken. Dat was destijds het probleem niet. Maar hoe dan ook –als de problemen moesten worden opgelost door een oorlog te beginnen- dan moest die oorlog worden voorbereid; als het tot een conflict met het Tsjechische leger zou komen, dat wil zeggen een echte oorlog, dan moest dat worden voorbereid.
Dr. NELTE: U weet dat het verslag van het gesprek tussen Hitler en Generaal Keitel, waarvan twee versies bestaan, spreekt van de noodzaak van een bliksemactie in het geval van een incident. In de eerste versie staat achter het woord ‘incident,’ de zin ‘bijvoorbeeld de moord op de Duitse minister’, volgend op een demonstratie tegen Duitsland. In de tweede versie staat achter het woord ‘incident’ alleen maar ‘bijvoorbeeld actie in geval van een incident.’ Wilt u alstublieft uitleggen waaraan deze notitie, die geen verslag is in de strikte zin van het woord, kan worden toegeschreven?
KEITEL: Ik heb de notities van Schmundt hier voor het eerst gezien. We hebben die destijds niet ontvangen als document om mee te werken. Het is geen verslag. Dit zijn notities die later door een adjudant zijn gemaakt. Ik wil de correctheid of de juistheid ervan niet in twijfel trekken want mijn geheugen staat mij niet toe mij de precieze woorden te herinneren die destijds werden gebruikt. De vraag die hier echter als belangrijk wordt beschouwd, de moord op de Duitse minister in Praag, is iets waar ik nog nooit van heb gehoord, al was het alleen maar omdat niemand ooit zoiets gezegd heeft. Er werd gezegd dat het zou kunnen gebeuren dat er een minister werd vermoord waarop ik vroeg, welke minister, of iets dergelijks. Toen zei Hitler, zoals ik me het herinner, dat de oorlog van 1914 ook met een moord begon in Sarajevo en dat zulke dingen konden gebeuren. Ik kreeg destijds op geen enkele wijze de indruk dat er een oorlog moest worden begonnen met een provocatie.
Dr. NELTE: Daarover moet u mij meer vertellen.
De PRESIDENT: Misschien is het beter de zitting nu te schorsen.
(het Tribunaal werd verdaagd tot 4 april 1946 om 10:00 uur.
Lees ook: Verhoor Keitel 2, Verhoor Keitel 3, Verhoor Keitel 4, Verhoor Keitel 5, Slotverklaring Keitel, Vonnis Keitel.