Zeer nauw verweven met de geschiedenis van het Derde Rijk zijn de concentratiekampen. Diverse politieke, ideologische en raciale tegenstanders van de nazi’s werden hier opgesloten, zodat zij het voortbestaan van Hitlers droom - een duizendjarig rijk - niet konden dwarsbomen. Het is algemeen bekend dat vele mensen omkwamen in de concentratiekampen en de vele ooggetuigenverslagen hebben ons duidelijk gemaakt hoe onmenselijk de levensomstandigheden in de concentratiekampen waren. Onderdrukking, mishandeling en moord zijn elementen die terugkeren in elk ooggetuigenverslag en een concentratiekamp staat voor ons dan ook synoniem aan het schrikbewind van het Derde Rijk.
Maar in hoeverre zijn we niet enkel op de hoogte van de slechte levensomstandigheden, maar ook van de ontstaansgeschiedenis van de concentratiekampen? Weten we op welke wijze de concentratiekampen bestuurd en georganiseerd werden en kennen we het verschil tussen de vele verschillende soorten kampen die gedurende de periode 1933-1945 door de nazi’s ontwikkeld werden? Wat is bijvoorbeeld het verschil tussen de kampen Westerbork en Dachau en hoe kunnen we concentratie- en vernietigingskampen van elkaar onderscheiden? Het zijn enkele belangrijke vraagstellingen die in dit artikel aan bod komen.
Maar bovenal stellen we in dit artikel de vraag waarom de concentratiekampen zo’n grote invloed hebben gehad op de geschiedenis van het Derde Rijk. De joods-Duitse filosofe Hannah Arendt (1906-1975), schrijfster van “Eichmann in Jerusalem. A report on the Banality of Evil”, noemde concentratiekampen onontbeerlijk voor het bestaan van een totalitaire staat. Een totalitaire natie staat of valt, volgens haar woorden, met het bestaan van concentratie- en vernietigingskampen. Zij noemt deze kampen het “eigenlijke centrale instituut van het totale macht- en bestuursapparaat”. In hoeverre en waarom het systeem van concentratiekampen één van de belangrijkste fundamenten - of hét fundament - was van het Derde Rijk zal in dit artikel centraal staan. Daarnaast scheppen we een verduidelijkend beeld van de organisatiestructuur van het systeem van nazi-concentratiekampen.
Voordat we ingaan op de concentratiekampen van nazi-Duitsland zullen we eerst een definitie formuleren van de term ‘concentratiekamp’. Tevens zal een beknopte ontstaansgeschiedenis worden gegeven van de concentratiekampen, die al ongeveer dertig jaar voordat Adolf Hitler aan de macht kwam in Duitsland in andere landen werden opgericht. Nadat we dit algemene beeld gegeven hebben, zetten we het artikel voort met het maken van een afbakening in de verschillende soorten kampen van nazi-Duitsland. Uiteindelijk zullen we definiëren welk type kamp in nazi-Duitsland bekend stond als concentratiekamp, oftewel Konzentrationslager, en welke andere typen kampen er onderscheiden kunnen worden.
Daarna zullen we de geschiedenis van deze kampen indelen in een zestal perioden die we afzonderlijk zullen bespreken. Ook de bevrijding van de concentratiekampen zal aan bod komen. Vervolgens zullen diverse onderwerpen afzonderlijk aan bod komen die meer vertellen over de gang van zaken binnen een concentratiekamp en over de wijze waarop een concentratiekamp georganiseerd en opgebouwd was. Verder behandelen we de verschillende typen gevangenen en het kamppersoneel. We sluiten het artikel af met een nawoord waarin we terugkomen op de vraag in hoeverre de concentratiekampen beschouwd kunnen worden als het “eigenlijke centrale instituut van het totale macht- en bestuursapparaat”.
Wanneer we spreken over concentratiekampen hebben we het meestal over de grote hoeveelheid kampen, verspreid over Europa, die gedurende de periode 1933-1945 door de nazi’s werden opgericht. De concentratiekampen in nazi-Duitsland toonden na de oorlog het ware gezicht van het Derde Rijk aan de wereld. Tot op de dag van vandaag staat de term ‘concentratiekamp’ synoniem aan de ellende, de doodsangst en de gruwelijkheden die de gevangen in de Duitse kampen ondervonden. Door de grote impact van de concentratiekampen van nazi-Duitsland op ons beeld van de geschiedenis wordt echter vergeten dat zowel in de periode voor als na de oorlog ook andere regimes concentratiekampen gebruikten om hun tegenstanders in op te sluiten, zodat zij het voortbestaan van de heersende macht niet konden dwarsbomen.
Ondanks dat het doel, de organisatie en de structuur van concentratiekampen van de verschillende regimes aan verschillen onderhevig is, kan een vaststaande definitie gegeven worden van deze term. Volgens het Van Dale Handwoordenboek Hedendaags Nederlands staat een concentratiekamp voor een “afgesloten kamp waar politiek gevaarlijk geachte of gestrafte personen gevangen gehouden worden”. De encyclopedie van Winkler Prins geeft echter een iets afwijkende definitie, namelijk: “strafkampen die zijn ingericht door bepaalde staten teneinde daarin op grote schaal gevaarlijk of ongewenst geachte personen gevangen te houden”. De toevoeging van ‘ongewenst geachte personen’ maakt de definitie completer. Weliswaar werden bijvoorbeeld volwassen joden door de nazi’s beschouwd als politiek gevaarlijk, maar voor hun vrouwen en kinderen - die ook gevangen gezet werden in de concentratiekampen - gaat dit niet op. Zij waren raciaal ongewenst, net zo goed als bijvoorbeeld homoseksuelen, zwervers en prostituees maatschappelijk ongewenst waren.
Toch is de definitie nog niet helemaal compleet, want alle concentratiekampen uit de geschiedenis hebben nog een zeer belangrijke overeenkomst. Typerend voor deze vorm van gevangenhouding is namelijk dat een voorafgaand vonnis van een onafhankelijke rechter ontbreekt. Zowel de strafbare feiten als de duur van het gevangenschap werden zelden of nooit vastgelegd en waren onderhevig aan willekeur van de rechthebbende macht. Men kon dus iedereen oppakken en gevangen zetten in een concentratiekamp en mede daardoor vormden concentratiekampen een zeer efficiënt werkend machtsmiddel. Concluderend definiëren we in dit artikel een concentratiekamp als volgt:
Concentratiekamp: afgesloten kamp waar politiek gevaarlijk geachte, gestrafte of in de maatschappij ongewenste personen, zonder vorm van rechtvaardig proces, gevangen gehouden worden.
Deze definitie is dus niet voorbehouden aan de concentratiekampen van nazi-Duitsland, maar geldt voor diverse andere concentratiekampen op verschillende locaties en gedurende verschillende periodes. Alhoewel het aannemelijk lijkt dat de nazi’s concentratiekampen uitgevonden hebben, bestond buiten Duitsland deze vorm van gevangenneming al langer dan dertig jaar voordat Adolf Hitler aan de macht kwam.
De geschiedenis van de concentratiekampen begint op twee locaties, gedurende twee afzonderlijke conflicten vlak voor het begin van de 20ste eeuw. In 1895 ontstond er op eiland Cuba een burgeropstand tegen het Spaanse bewind. De Spaanse heerschappij trad hard op om guerrilla-activiteiten tegen hun gezag te voorkomen. Er werden concentratiekampen opgericht waarin gevangenen wreed behandeld werden. De ellendige toestanden in deze kampen werden opgemerkt door de Amerikaanse pers die hieraan veel ruchtbaarheid gaven. De Amerikanen besloten in te grijpen tegen het nationalistische Spaanse regime en zo vormden de concentratiekampen mede de oorzaak van de Spaans-Amerikaanse Oorlog (1898).
Een jaar later kwamen boeren uit de Transvaalse Republiek en de republiek Oranje Vrystaat (tegenwoordig Zuid-Afrika) in opstand tegen de Britse bezetters. Deze oorlog zou de geschiedenisboeken ingaan als de Tweede Boerenoorlog en duurde van 1899 tot 1902. In deze Boerenrepublieken werden door de Britten eveneens concentratiekampen opgericht waarin vrouwen, kinderen, bejaarden en andere non-combattanten werden geïnterneerd om te voorkomen dat zij de strijdende Boeren met levensmiddelen, inlichtingen en dergelijke zouden bijstaan. De Britse concentratiekampen werden inefficiënt bestuurd en de hygiënische omstandigheden waren slecht. Als gevolg van de erbarmelijke levensomstandigheden en de wrede behandeling kwamen ruim 1.600 mannen, ruim 4.000 vrouwen en meer dan 22.000 kinderen om het leven. Deze wantoestanden leidden tot grote verontwaardiging in de gehele wereld, waaronder in Groot-Brittannië zelf.
Vanaf 1918 werden door het communistische bewind onder leiding van Vladimir I. Lenin de eerste concentratiekampen in de Sovjet-Unie opgericht. Onder het regime van Joseph V. Stalin werden concentratiekampen verder ontwikkeld tot een belangrijk machtsinstrument. In 1930 werd de Goelag opgericht, wat de Russische afkorting was voor ‘Hoofddirectoraat voor Correctie Werk Kampen & Kolonies’. De Goelag was een onderdeel van de NKVD, de geheime dienst van de Sovjet-Unie, en beheerde een groot aantal concentratiekampen, vooral in Siberië. De naam Goelag wordt geregeld gebruikt als aanduiding voor dergelijke kampen. Stalin gebruikte de kampen om mensen in op te sluiten die om welke reden dan ook verwijderd dienden te worden uit de samenleving. Onder andere politieke opponenten, religieuzen, klassevijanden (bijvoorbeeld adellijken) en criminelen belandden in grote aantallen in de Goelags. Ook bijvoorbeeld de latere Maarschalk van de Sovjet-Unie Konstantin K. Rokossovsky zat tot 1940 in een Goelag. Maar ook bepaalde volkeren die de Russificatie in de weg stonden, zoals Baltische volkeren en West-Oekraïners, werden gevangen gezet in deze kampen. Na de Tweede Wereldoorlog werden veel krijgsgevangenen gedeporteerd naar de Goelags. Pas na de dood van Stalin in 1953 werd het Sovjet-kampsysteem langzaamaan afgebroken. De Goelag werd in 1960 officieel ontbonden en de nog bestaande kampen werden overgedragen aan het in 1953 opgerichte Comité voor Staatsveiligheid, de KGB.
De concentratiekampen van bovenstaande regimes nemen in de geschiedschrijving een veel minder prominente plek in dan de concentratiekampen van nazi-Duitsland. Het verder vergelijken van de wijze waarop concentratiekampen dienst deden in verschillende landen en tijdens verschillende perioden past echter niet in de opzet van dit artikel. Nu we een algemeen beeld hebben over de betekenis en ontstaansgeschiedenis van concentratiekampen in zijn algemeenheid zullen we ons verder richten op de geschiedenis van de concentratiekampen van nazi-Duitsland.
Gedurende de periode 1933-1945 werden door de nazi’s, hun bondgenoten en collaborateurs talrijke kampen opgericht in Europa. Een studie van Gudrun Schwarz over alle soorten kampen (Die nationalsozialistische Lager, Campus Verlag, Frankfurt a.M. 1990, blz. 221.) kwam tot een aantal van 10.005 Duitse kampen (inclusief getto’s), maar het is mogelijk dat dit aantal nog veel hoger ligt. Volgens dit onderzoek waren 941 kampen, binnen de grenzen van het huidige Polen, bestemd als werkkamp voor joden. Langs de Oostenrijkse grens werden nog eens 230 kampen voor Hongaarse joden opgericht. Naast deze werkkampen werden er 22 hoofdconcentratiekampen (Stammlagern) opgericht, met in totaal 1202 buitenkampen (Außenlager of Nebenlager). Belangrijk om te weten is dat tussen het enorme aantal van 10.005 zich ontzettend grote concentratiekampcomplexen bevinden zoals Auschwitz, maar dat ook kleine werkkampen voor misschien maar 10 gevangenen bij dit aantal opgenomen zijn.
Alhoewel we in het dagelijkse spraak- en taalgebruik de verschillende soorten kampen meestal gemakshalve aanduiden als concentratiekamp, is dit historisch gezien niet geheel correct. Naast concentratiekampen richtten de nazi’s bijvoorbeeld ook opvangkampen, doorgangskampen en dwangarbeiderskampen op. Het aanzicht en de opbouw van deze kampen verschilde niet zozeer van de concentratiekampen, maar zowel de doelen als de organisatorische, bestuurlijke en operationele structuur waren aan grote en kleine verschillen onderhevig. Ook moeten concentratiekampen niet verward worden met onder andere krijgsgevangenenkampen en gevangenissen van de Gestapo en de Duitse politie. Kortom: om ons in dit artikel verder te kunnen richten op concentratiekampen zullen we onderscheid moeten maken tussen de verschillende soorten (concentratie)kampen van nazi-Duitsland en zullen we het begrip ‘concentratiekamp’ nog verder af moeten bakenen.
Om tot een constructieve en historisch correcte afbakening te komen, zullen we de organisatiestructuur van de nazi’s benutten. De organisatiestructuur van de nazi’s is weliswaar ingewikkeld en gedurende de periode 1933-1945 onderhevig aan aanzienlijke wijzigingen, maar toch nuttig om de verschillende soorten kampen te benoemen. Binnen de organisatiestructuur van de nazi’s nam de Schutzstaffel (SS) een prominente positie in. Deze organisatie was oorspronkelijk opgericht als beschermingseenheid van Adolf Hitler en andere prominente nazi’s, maar groeide uit tot een veelomvattende veiligheids- en politieorganisatie die ook verantwoordelijk was voor de (concentratie)kampen. Aan het hoofd van deze organisatie stond Reichsführer-SS Heinrich Himmler. Belangrijke onderdelen van de SS waren de Gestapo en de Kriminalpolizei, die samen de Sicherheitspolizei (Sipo) vormden, en de Sicherheitsdienst (SD). Deze organisaties maakten op hun beurt weer deel uit van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA), één van de belangrijkste hoofdbureaus van de SS. Naast het RSHA waren er twee functies binnen de SS die de verantwoordelijkheid droegen over bepaalde soorten concentratiekampen. We onderscheiden de volgende drie instanties/functies binnen het systeem van concentratiekampen:
De verschillende kampen die beheerd werden door deze drie afzonderlijke instanties/functies zullen worden behandeld op de volgende pagina’s. Aan de hand van deze uitleg zullen we komen tot een definitieve afbakening van het soort concentratiekamp dat we in dit artikel zullen behandelen.
Het Reichssicherheitshauptamt werd opgericht op 27 september 1939. Binnen dit hoofdbureau werden een drietal reeds bestaande politie- en veiligheidsdiensten opgenomen. Dit waren de Sicherheitspolizei (Sipo) en de Sicherheitsdienst (SD). Zowel de rijksrecherche (Kriminalpolizei = Kripo) als de geheime staatspolitie (Gestapo) maakten onderdeel uit van de Sipo. De leider van het RSHA, tot mei 1942 Reinhard Heydrich en van januari 1943 tot het einde van de oorlog Ernst Kaltenbrunner, mocht zich daardoor Chef der Sipo und des SD noemen. Verschillende kampen werden voor en na de fusie binnen het RSHA beheerd door deze politie- en veiligheidsdiensten.
Allereerst hadden commandanten van de Sipo en de SD in bezette en onder Duitse invloed staande landen de verantwoordelijkheid over zogenaamde Polizeihaftlager des BdS, Befehlhaber der Sicherheitspolizei und des SD. Letterlijk vertaald betekent Polizeihaftlager in het Nederlands politiehechteniskamp. Het waren diverse soorten kampen, ondergeschikt aan de lokale commandanten van de Sipo en SD, die te vinden waren in België, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Italië, Joegoslavië, Luxemburg, Nederland en Tsjecho-Slowakije. Het geven van een éénduidige uitleg over de doelstelling en de organisatiestructuur van deze Polizeihaftlager is onmogelijk, doordat een groot aantal verschillende soorten kampen op deze wijze werden bestempeld. Zo bevonden zich onder het grote aantal Polizeihaftlager onder andere Polizeiliches Durchgangslager (doorgangskampen van de politie), Erweitertes Polizeigefangenenlager (uitgebreid politiegevangenenkamp), Geisellager (gijzelaarskamp), Auffanglager (opvangkamp), Internierungslager (interneringskamp) en Sicherungshaftlager (veiligheidskamp).
De volgende Polizeihaftlager, die gedurende de grootste tijd van hun bestaan onder het bevel van de BdS Den Haag stonden, bevonden zich in Nederland:
Officiële benaming: | Locatie: |
Polizeiliches Durchgangslager, "de Boskamp" | Amersfoort |
"Judenlager" | Barneveld |
"Geisellager" | Haaren |
Lager"/ "Arbeitslager Erika" | Ommen |
"Polizeiliches Durchgangslager", "Geisellager" | Schoorl |
"Geisellager" | Sint-Michielsgestel |
"Polizeiliches Durchgangslager", "Judenlager" | Westerbork |
Polizeihaftlager in België onder het bevel van de BdS Brussel waren:
Officiële benaming: | Locatie: |
Auffanglager, Anhaltelager, Sammellager | Breendonk |
Sammellager, Judenlager, Judenauffanglager, Durchgangslager für Juden | Mechelen/Malines |
Arbeitskdo Mechelen/Malines | Schooten |
De doelstellingen van de Polizeihaftlager des BdS waren weliswaar verschillend, maar samenvattend kunnen we stellen dat het merendeel van deze kampen opgezet waren als middel om de binnenlandse veiligheid te garanderen en als ‘tussenstation’, oftewel doorgangskamp, voor de concentratie- en vernietigingskampen in het Duitse Rijk. Zo werden onder andere verzetslieden en overige opponenten van de nazi’s geïnterneerd in de Polizeihaftlager in hun eigen land. Naar gelang de ernst van hun misgrijp tegen de Duitse bezetter konden ze vervolgens voor langdurige detentie gedeporteerd worden naar één van de grote Duitse concentratiekampen. Als ondersteuning van het plan uit 1941/1942 om alle Europese joden te vernietigen, werden joodse mensen tijdelijk in kampen in hun eigen land, meestal aangeduid als Durchgangslager, geïnterneerd om vervolgens in grotere groepen per trein gedeporteerd te worden naar één van de vernietigingskampen in het huidige Polen.
Het Sicherungslager Schirmeck-Vorbruck en de bijbehorende Außenlager stonden ook onder het bevel van een BdS, namelijk die van Strassburg. In het hoofdkamp zaten Grenzgänger (vluchtelingen), Schulungshäftlinge (scholingsgevangenen), jeugdige gevangenen en zigeuners gevangen.
Het tweede onderdeel van het RSHA dat de verantwoordelijkheid had over een bepaald soort kamp was AMT V, het Reichskriminalpolizeiamt. Dit rijksrecherchebureau was verantwoordelijk voor het aanpakken van de criminaliteit, waaronder geweld- en zedenmisdrijven, moordzaken en diefstal. De kampen waarover dit bureau de macht had, waren bestemd voor jeugdige criminelen en werden Jugendschutzlager genoemd. Het waren concentratiekampen waarin jongeren, die verzet pleegden tegen de nazi’s of op andere wijze buiten de gewenste jeugdsamenleving van de nazi’s vielen, gevangen gezet werden. Onder hen waren met name jongeren van de Swingjugend die zich afzetten tegen de jeugdcultuur van de nazi’s - en de Hitlerjugend in het bijzonder - door hun manier van kleden, hun muzikale voorkeur en hun algemene houding. Ze luisterden onder andere naar Amerikaanse jazz- en swingmuziek die grotendeels van Afro-Amerikaanse of joodse origine was. Deze jongeren werden beschouwd als asociaal en werden onder het mom van ‘vorbeugenden Verbrechensbekämpfung’ (preventieve misdaadvoorkoming) opgesloten in één van de drie Jugendschutzlager die bestemd waren voor jongens of voor meisjes. Deze drie Jugendschutzlager waren de hoofdkampen waaraan één of twee Außenlager ondergeschikt waren. De kampen bevonden zich in de Reichsgau Wartheland en in Pruissen. De jongeren werden in de kampen met name ingezet voor arbeid in land- en tuinbouw.
De volgende Jugendschutzlager werden organisatorisch beheerd door de Kripo:
Officiële benaming: | Locatie: | Gebied: | Geslacht gevangenen: |
Außenlager des "Jugendschutzlagers" Moringen | Berlin-Weißensee | Preussen (Stadt Berlin) | Jongens |
Außenlager des "Jugendschutzlagers" Uckermark ("Übergangslager") | Dallgow, Döberitz | Preussen (Provinz Brandenburg) | Meisjes |
Außenlager des "Jugendschutzlagers" Lódz | Dzierzazna | Reichsgau Wartheland | Jongens en meisjes |
Außenlager des "Jugendschutzlagers" Lódz | Konstantynów, Tuchingen | Reichsgau Wartheland | Jongens en meisjes |
"Jugendschutzlager" ("Polen-Jugendverwahrlager") | Lódz (Litzmannstadt), Przemyslowastraße 72 | Reichsgau Wartheland | Jongens en meisjes |
"Jugendschutzlager" ("SS-Sonderlager") | Moringen | Preussen (Provinz Hannover) | Jongens |
"Jugendschutzlager" | Uckermark bei Ravensbrück | Preussen (Provinz Brandenburg) | Meisjes |
Außenlager des "Jugendschutzlagers" Moringen | Volpriehausen | Preussen (Provinz Hannover) | Jongens |
Het laatste onderdeel van het RSHA dat de verantwoordelijkheid had over een bepaald soort kamp was AMT IV, oftewel de Gestapo. Vanaf 1940 droeg het AMT IV B (Judenfragen) binnen de Gestapo de verantwoordelijkheid over deze kampen. De Gestapo voerde ook de supervisie over twee getto’s: het getto Lodz (Litzmannstadt) in de Reichsgau Wartheland en het getto Terezin (Theresienstadt) in het Protektorat Böhmen und Mähren. Om specifieker te zijn stond het getto Theresienstadt onder het bevel van het ‘Zentralstelle für die regelung der Judenfrage in Böhmen und Mähren’ van Adolf Eichmann in Praag. Beide getto’s waren voorbestemd voor de concentratie van grote aantallen joden en vormden, ondanks dat de nazi’s Theresienstadt presenteerden als model-getto voor bevoorrechte joden, een voorportaal voor de vernietigingskampen.
De kampen die ondergeschikt waren aan de Gestapo zijn in twee categorieën te verdelen, namelijk de Arbeitserziehungslager en Erziehungslager bei Firmen. Beide typen kampen waren de verantwoordelijk van lokale Stapo(leitstellen) (staatspolitiebureaus) die op hun beurt weer ondergeschikt waren aan de Inspekteure der Sipo (inspecteurs van de Sipo). Deze kampen werden voornamelijk bewaakt door manschappen van de Ordnungspolizei. Een andere overeenkomst is dat beide kampen waren opgericht om ‘problematische’ arbeiders, voornamelijk buitenlandse dwangarbeiders, maar ook Duitsers, in toom te houden en ze op te voeden (erziehen). Alhoewel gevangenen hun detentie in Erziehungslager zeker opgevat zullen hebben als een straf, wilde men het echter niet zo laten overkomen. Vandaar dat men meestal sprak van (Arbeits)Erziehungslager en niet van bijvoorbeeld Straflager (strafkamp) of Zwangarbeitslager (dwangarbeidskamp). Het verschil was dat gevangenen in Arbeitserziehungslager werk verrichtten voor de staat, terwijl in Erziehungslager bei Firmen - zoals de naam natuurlijk al doet vermoeden - gevangenen werkten voor andere firma’s.
In Arbeitserziehungslager hielden gevangenen zich onder andere bezig met opruimwerkzaamheden in gebombardeerde Duitse steden, bouwwerkzaamheden aan logistieke werken en grondstofwinning vanuit ontginningslocaties in bezit van de staat. Erziehungslager bei Firmen waren opgericht op initiatief van particuliere ondernemingen om hun arbeidstekort aan te vullen met (buitenlandse) dwangarbeiders. De kampen waren weliswaar de verantwoordelijkheid van de Gestapo, maar de productie was ten bate van particuliere ondernemers. Enkele bedrijven die werkten met gevangenen uit Erziehungslager waren: DKF (Deutsche Kugellager Fabrik), Messerschmitt AG, DEMAG (Deutsche Maschinenbau AG), Sächsische Gußstahlwerke AG en Junkers-Flugzeug- und Motorenwerke AG.
In Erziehungslager duurde het gevangenschap officieel niet langer dan 56 dagen. Men nam aan dat deze tijdstermijn voldoende was om de gevangenen weer in het gareel te krijgen. Men kon eerder vrijgelaten worden, maar deze termijn kon ook vergroot worden. Het verlengen van deze termijn was meer regel dan uitzondering, voornamelijk om het gedurende de oorlog steeds grotere tekort aan arbeidskrachten aan te kunnen vullen. Gevangenen die onverbeterlijk en dus hopeloos bleken, werden doorgestuurd naar een concentratiekamp voor onbeperkte tijd.
Tot slot waren de vernietigingskampen in Chelmno en Maly Trostinez ook ondergeschikt aan bepaalde takken van het politie- en veiligheidsapparaat van het Reichssicherheitshauptamt. Vernietigingskamp Chelmno was ondergeschikt aan de Inspekteur der Sipo und des SD (Ids) in Posen en vernietigingskamp Maly Trostinez viel onder de verantwoording van de Kommandeur der Sipo und des SD (Kds) in Minsk. De opzet van deze kampen was vrijwel niet te vergelijken met die van de andere soorten kampen van het RSHA. In Chelmno, door de Duitsers Kulmhof genoemd, bevond zich het eerste vernietigingskamp van de nazi’s. Hier werden vanaf 8 december 1941, dus nog voor de Wannseeconferentie die op 20 januari 1942 plaatsvond, joden uit het getto van Lodz en uit de Warthegau vermoord door middel van gasvrachtwagens. Ze werden opgesloten in de laadruimte van de vrachtwagen en vervolgens vergast door koolmonoxidedampen uit de motor. Het vernietigingskamp Maly Trostinets bevond zich in oostelijk Wit-Rusland. Het kamp bestond uit meerdere tijdelijke gebouwen en was enkel opgezet voor het vermoorden van joden. Naast joden uit de directe omgeving werden vanaf 1942 hier ook onder andere Duitse, Nederlandse, Poolse en Oostenrijkse joden vermoord. In het kamp waren, net als in Chelmno, geen faciliteiten voor massamoord, zoals gaskamers, aanwezig. Slachtoffers werden namelijk voor het merendeel neergeschoten. Op veel kleinere schaal werden er ook hier gasvrachtwagens ingezet. Na de bevrijding van het kamp werden vrijwel geen overlevenden gevonden, mede daardoor is het kamp relatief gezien onbekend gebleven.
De Höhere SS und Polizeiführer (HSSPF) en de daaraan ondergeschikte SS und Polizeiführer (SSPF) waren binnen een bepaalde regio verantwoordelijk voor politie- en veiligheidszaken. Binnen de aan hen toegewezen regio voerden ze het bevel over onder andere de Ordnungspolizei, de Sicherheitspolizei en de Sicherheitsdienst. Meerdere typen kampen en andere vormen van locaties waar grote groepen mensen geconcentreerd konden worden, stonden bovendien onder de supervisie van de HSSPF of de SSPF.
Ten eerste stonden vanaf 1942 vele tientallen joodse getto’s in het huidige Polen en in de voormalige Sovjetlanden onder het bevel van (H)SSPF. Deze getto’s werden officieel Ghettolager genoemd en waren vooral te vinden in het Generalgouvernement. Naast de HSSPF was het burgerbestuur onder leiding van Generalgouverneur Hans Frank verantwoordelijk voor het beheer van deze getto’s. Daarnaast bevonden zich dergelijke getto’s in onder andere de Reichsgau Wartheland en in het Reichskommissariat Ostland. Het formaat van deze getto’s verschilde, maar verder was de opzet van al deze getto’s vrijwel gelijk aan die van het getto Litzmannstadt dat viel binnen het beheer van de Gestapo. Het waren van de buitenwereld afgesloten stadsdelen waarbinnen joden werden geconcentreerd om rond 1942 gedeporteerd te worden naar één van de vernietigingskampen. De meeste van deze getto’s werden geliquideerd in de periode 1942-1943.
Verder stonden grote aantallen dwangarbeiderskampen voor joden, de zogenaamde Zwangsarbeitslager für Juden, onder het commando van de (H)SSPF. Deze kampen bevonden zich in het zogenaamde Reichsgebiet (Duitsland en de veroverde landen en landsdelen), in het Generalgouvernement, in de Reichskommissariaten Ostland en Ukraine, Daarnaast bevonden zich in Oostenrijk meerdere dwangarbeiderskampen speciaal voor Hongaarse joden onder het commando van de HSSPF. In tegenstelling tot de Arbeitserziehungslager en de Erziehungslager bei Firmen, die onder het bevel van de Gestapo vielen en waar vooral niet-joodse Duitse en buitenlandse dwangarbeiders aan het werk gezet werden, waren deze dwangarbeiderskampen enkel bestemd voor joodse dwangarbeiders. Alhoewel deze kampen niet werden gesloten toen tot de fysieke vernietiging van Europese joden was besloten, maakten deze kampen net zo goed deel uit van de Endlösung. Want zoals men beschreef in de notulen van de Wannseeconferentie zouden “joden die tot werken in staat zijn” aan het werk gezet worden “waarbij zonder twijfel een belangrijk deel op natuurlijke wijze zal uitvallen.” Zware dwangarbeid was economisch gezien voor de nazi’s een veel nuttigere manier van massamoord en werd ook wel ‘Vernichtung durch Arbeit’ genoemd.
Tot slot bevonden zich onder het bevel van de SSPF van Lublin, SS-Brigadeführer und Generalmajor der Polizei Odilo Globocnik, drie vernietigingskampen die waren opgezet vanwege Aktion Reinhard. Aktion Reinhard was de codenaam voor de uitroeiing van de Poolse joden in het Generalgouvernement en het gebied rond Byalistok. Verantwoordelijk voor deze uitroeiingsoperatie was Hitlers persoonlijke kanselarij - de Kanzlei des Führers - onder aanvoering van Reichsleiter Philipp Bouhler. De Kanzlei des Führers was al eerder verantwoordelijk voor het euthanasieprogramma T4, de georganiseerde moord op honderden psychische patiënten. SSPF Odilo Globocnik werd door de Kanzlei des Führers ingezet om de operatie uit te voeren. Het waren de vernietigingskampen Belzec, Sobibor en Treblinka die specifiek voor Aktion Reinhard opgezet werden en waar joden door middel van koolmonoxidegassen vernietigd werden. De kampen waren, in tegenstelling tot Auschwitz en Lublin-Majdanek uitsluitend opgezet als locaties van massavernietiging. De term concentratiekamp gaat dus praktisch niet voor deze drie kampen op.
Met de bespreking van de kampen ondergeschikt aan de Inspektor der Konzentrationslager (inspecteur van de concentratiekampen) en later het Wirtschafts- und Verwaltungshaupatamt van de SS (SS-WVHA) komen we bij de kern van dit artikel, want het waren - op enkele uitzonderingen na - deze kampen die officieel aangeduid werden als Konzentrationslager, oftewel concentratiekampen. De officiële afkorting voor deze kampen was KL en dus niet, zoals in het algemeen taalgebruik ingeburgerd is, KZ. Wanneer er een derde letter aan deze afkorting toegevoegd is, gaat het om de locatie van het concentratiekamp. KLB staat bijvoorbeeld voor Konzentrationslager Buchenwald, de R in KLR staat voor Ravensbrück en de D in KLD voor Dachau. De gevangenen in Dachau gaven aan de afkorting van hun kamp de veelzeggende betekenis “kann lange dauern”, oftewel “kan lang duren”, wat natuurlijk sloeg op de lange en onbekende detentietermijn in het kamp. In dit artikel zullen we, afhankelijk van de context, zowel de afkorting KL als KZ gebruiken.
Omdat de geschiedenis en organisatie van de concentratiekampen het onderwerp zal zijn in het verdere verloop van dit artikel, zijn we op het moment gekomen om een lijst op te stellen van alle kampen ondergeschikt aan de Inspektor der Konzentrationslager. Deze lijst is als volgt:
Naam: | Locatie: | Toenmalig gebied: |
Konzentrationslager (1934-1934) | - | - |
KZ "Arbeitsdorf" | Fallersleben | Preussen (Provinz Hannover) |
KZ Auschwitz | Oswiecim | Preussen (Provinz Oberschlesien) |
KZ Bergen-Belsen | Bergen-Belsen, Gemeindefreier Bezirk Lohheide | Preussen (Provinz Hannover) |
KZ Buchenwald | Buchenwald | Thüringen |
KZ Dachau | Dachau | Bayern |
KZ Flossenbürg | Flossenburg | Bayern |
KZ Groß-Rosen | Groß-Rosen (Rogoznica) | Preussen (Provinz Niederschlesien) |
KZ Herzogenbusch | 's-Hertogenbosch (Herzogenbusch) | Besetztes niederländisches Gebiet (1940-1944) |
KZ Kaunas | Kaunas (Kauen) | Generalbezirk Litauen, Reichskommissariat Ostland (1941-1944) |
KZ Krakau-Plaszów | Kraukau-Plaszów | Generalgouvernement, Distrikt Krakau (1939-1944) |
KZ Lublin-Majdanek | Lublin | Generalgouvernement, Distrikt Lublin (1939-1944) |
KZ Mauthausen | Mauthausen | Reichsgau Oberdonau (1938-1945) |
KZ Mittelbau-Dora | Mittelbau-Dora | Preussen (Provinz Sachsen) |
KZ Natweiler-Struthof | Natzwiller (Natzweiler) | Gau Baden-Elsaß (1940-1944) |
KZ Neuengamme | Neuengamme | Hamburg |
KZ Niederhagen-Wewelsburg | Niederhagen-Wewelsburg | Preussen (Provinz Westfalen) |
KZ Ravensbrück | Ravensbrück | Preussen (Provinz Brandenburg) |
KZ Riga-Kaiserwald | Riga | Livland, Generalbezirk Lettland, Reichskommissariat Ostland (1941-1944) |
KZ Sachsenhausen | Sachsenhausen bei Oranienburg | Preussen (Provinz Brandenburg) |
KZ Stutthof | Stutthof (Sztutowo) | Reichsgau Danzig-Westpreussen (1939-1945), Freie Stadt Danzig |
KZ Vaivara | Vaivara (Waiwara) | Generalbezirk Estland, Reichskommissariat Ostland (1941-1944) |
KZ Warschau | Warszawa (Warschau) | Generalgouvernement (1939-1945) |
SS-"Sonderlager" Hinzert | Hinzert | Preussen (Rheinprovinz) |
Deze lijst is zeker niet homogeen, want ook binnen deze opsomming staan een aantal kampen die een speciale en afwijkende positie innamen binnen het systeem van concentratiekampen. De ‘bijzondere’ kampen die we kort onder de loep dienen te nemen zijn: de Konzentrationslager (1933-1934), KZ Auschwitz, KZ Bergen-Belsen, KZ Lublin-Majdanek en SS-"Sonderlager" Hinzert.
Wat allereerst opvalt binnen deze lijst is de toevoeging van de Konzentrationslager (1933-1934). Deze toevoeging is niet voorbehouden aan een bepaalde locatie zoals de andere kampen in de lijst, maar aan een periode van ongeveer één jaar. In deze periode toen Adolf Hitler net aan de macht gekomen was, werden door de lokale nazi-organisaties, zoals de Sturmabteilung (SA) en de Schutzstaffel (SS), de eerste concentratiekampen opgericht. Het waren primitieve concentratiekampen, ook wel aangeduid als ‘wilde’ concentratiekampen, die na de machtsovername van de nazi’s als paddestoelen uit de grond schoten.
De opbouw en organisatie stonden in schil contrast met de latere concentratiekampen. Zo werden concentratiekampen gedurende deze eerste maanden van het Derde Rijk opgericht in onder andere voormalige gevangenissen, tuchthuizen, politiekazernes en fabriekscomplexen. Eén van deze kampen bevond zich echter ook in een voormalig kindertehuis en een ander in een herberg. Deze locaties vielen in het niet bij de enorme concentratiekampcomplexen die men in de daarop volgende jaren ontwikkelde. Ook organisatorisch was er binnen deze kampen geen eenduidig beleid en de gevangenen, voornamelijk politieke tegenstanders van de nazi’s, waren overgeleverd aan de willekeur van hun bewakers.
Gezien de opzet van dit artikel heeft het geen nut om een opsomming te geven van de concentratiekampen uit deze periode. Allereerst omdat deze concentratiekampen maar korte tijd bestonden doordat ze opgeheven werden of een andere bestemming kregen als bijvoorbeeld Arbeitserziehungslager. Bovendien zal deze lijst bestaan uit een aanzienlijk aantal kampen, die echter nooit compleet zal zijn. Bepaalde vroege concentratiekampen waren zo kleinschalig van opzet dat ze niet zijn opgenomen in de geschiedenisboeken.
Konzentrationslager Auschwitz en Konzentrationslager Lublin-Majdanek moeten apart genoemd worden, omdat deze kampen niet alleen maar gebruikt werden als concentratiekamp, maar ook als vernietigingskamp. Auschwitz werd in mei 1940 in het Poolse plaatsje Oświęcim opgericht en was oorspronkelijk opgezet als een concentratiekamp. In oktober 1941 werd in het nabijgelegen plaatsje Brzezinka een tweede kamp opgericht dat bekend zou staan als Auschwitz II of Auschwitz-Birkenau. In Auschwitz I (het oorspronkelijke kamp in Oświęcim) was men in september 1941 begonnen met experimenten om gevangenen om te brengen door middel van vergassing door het ongediertebestrijdingsmiddel Zyklon-B. De experimenten bleken uitermate succesvol en in het voorjaar van 1942 begon men in Auschwitz-Birkenau met de massavernietiging van met name joden en zigeuners. Uiteindelijk zouden naar schatting 1,1 miljoen joden omgebracht worden in de gaskamers van Auschwitz. Andere slachtoffers waren naar schatting 75.000 Polen, 18.000 zigeuners en 15.000 Sovjet krijgsgevangenen.
Konzentrationslager Lublin-Majdanek was oorspronkelijk in oktober 1941 opgezet als krijgsgevangenenkamp van de Waffen-SS. Het krijgsgevangenenkamp werd op 16 februari 1943 aangepast tot concentratiekamp. Vanaf de herfst van 1942 vonden hier ook vergassingen plaats en schattingen wijzen uit dat hier in totaal minstens 170.000 tot 235.000 mensen omgebracht werden. Hoeveel slachtoffers van dit aantal in de gaskamer hun dood vonden, is niet bekend.
Alhoewel zowel Auschwitz als Lublin-Majdanek oorspronkelijk waren opgezet als concentratiekampen en ook gedeeltelijk dienst bleven doen als concentratiekamp, worden ze tegenwoordig geregeld benoemd als vernietigingskamp. Een groot deel van de gevangenen die gedeporteerd werden naar beide kampen vanaf het voorjaar en de herfst van 1942 werd hier namelijk niet heengebracht om gevangen gezet te worden, maar om vernietigd te worden. Ook in de concentratiekampen kwamen grote aantallen mensen om, maar op uitzonderingen na niet meteen of kort na aankomst zoals in de vernietigingskampen. Men kwam in de concentratiekampen om na zware arbeid, door ondervoeding of door slechte hygiënische omstandigheden, maar niet doordat men systematisch omgebracht werd in een fabrieksmatig opgezet complex voor massavernietiging. De benaming van vernietigingskamp werd overigens niet door de nazi’s gebruikt, want zij wilden de massamoord die ze uitvoerden zoveel mogelijk maskeren. Het is een naam die na de oorlog gegeven is om verder onderscheid te maken tussen de kampen die waren opgezet voor massamoord en kampen die opgezet waren om mensen voor geruime tijd onder slechte omstandigheden te detineren.
De positie van Konzentrationslager Bergen-Belsen is uitzonderlijk binnen het systeem van concentratiekampen onder de Inspektor der Konzentrationslager vanwege het feit dat dit kamp tijdelijk werd gebruikt als uitwisselingskamp. Toen het kamp in 1943 werd opgericht als Waffen-SS Aufenthaltslager Bergen-Belsen werden joden hier tijdelijk geconcentreerd om vervolgens te worden uitgewisseld tegen Duitse burgers en krijgsgevangenen die in het buitenland waren geïnterneerd. De joden die vanuit Bergen-Belsen uitgewisseld werden waren in het bezit van een Brits of Amerikaans paspoort, hadden een paspoort of paspoortcertificaat uit één van de neutrale landen (voornamelijk Spanje, Portugal, Turkije, of Latijns Amerikaanse staten, zoals Paraguay of Argentinië), waren gemachtigd om te emigreren naar het Britse mandaatgebied Palestina, hadden invloedrijke connecties in het buitenland of waren topfunctionarissen. Ook joden die als gijzelaars konden worden gebruikt of als werktuig konden dienen om politieke of economische druk uit te oefenen werden geïnterneerd in Bergen-Belsen. Al deze joden stonden bekend als ‘Austauschjuden’, oftewel uitwisselingsjoden.
Vanaf maart 1944 kreeg Bergen-Belsen een geheel ander karakter en werd een groot deel van het kamp beheerd als concentratiekamp. Het kamp werd vanaf dat moment Erholungslager (herstellingskamp) genoemd en werd gebruikt om zieke en uitgeputte gevangenen uit andere concentratiekampen in over te brengen. Aangezien Bergen-Belsen toch geen economisch nut had - de uitwisselingsjoden werd namelijk zware arbeid bespaard - konden gevangenen die niet meer in staat waren om te werken hier net zo goed geplaatst worden. Arbeidsongeschikte gevangenen waren namelijk economisch net zo nutteloos als de uitwisselingsjoden. Zowel arbeidsongeschikte joden als niet-joodse gevangenen uit andere kampen werden vervolgens gedeporteerd naar Bergen-Belsen. De verschillende categorieën gevangenen kregen een afgescheiden onderdeel van het kamp toegewezen. Alhoewel het kamp was gedefinieerd als herstellingskamp herstelden maar weinigen van hun ziekte of uitputting, want vanwege economische motieven werd het kamp door de SS niet voldoende voorzien van voedsel en medicijnen. Een tweede verandering deed zich voor toen men de kampen in het oosten begon te evacueren vanwege het alsmaar oprukkende Sovjetleger. Met name in de laatste maanden voor de bevrijding van Bergen-Belsen waren de levensomstandigheden in het kamp uitermate slecht en stierven vele mensen aan uitputting, hongersnood of als gevolg van de ernstige tyfusepidemie die was uitgebroken. Gedurende deze laatste periode waren er tussen Bergen-Belsen en andere concentratiekampen amper verschillen waarneembaar, waardoor dit kamp ook gewoon aangeduid wordt als Konzentrationslager.
Tot slot neemt SS-"Sonderlager" Hinzert een bijzondere positie in binnen het concentratiekampensysteem, omdat het kamp bestemd was voor dwangarbeiders in dienst van Organisation Todt. Als dwangarbeiders van deze nationaal-socialistische staatsbouwonderneming werkten gevangenen onder andere aan de Westwall. Oorspronkelijk stond het kamp onder toezicht van een Inspekteur der Sipo und des SD als leider van de veiligheidsstaf van Organisation Todt. Vervolgens werd het kamp opgenomen binnen de verantwoordelijk van de Inspektor der Konzentrationslager. SS-"Sonderlager" Hinzert werd uiteindelijk in januari 1945 een Außenkommando van het concentratiekamp Buchenwald.
Na de opsomming van de enorme hoeveelheid verschillende soorten (concentratie)kampen zullen we een verdere afbakening moeten maken van de definitie die eerder gegeven is. In de volgende hoofdstukken zullen we de algemene geschiedenis en organisatiestructuur bespreken van alle kampen die door de nazi officieel Konzentrationslager (KL) genoemd werden. De definitie die we in de volgende hoofdstukken gebruiken voor concentratiekamp is als volgt:
Konzentrationslager (concentratiekamp): afgesloten kamp, ondergeschikt aan de Inspektor der Konzentrationslager en vanaf 1942 aan Amtsgruppe B van het Wirtschafts- und Verwaltungshauptampt, waar politiek gevaarlijk geachte, gestrafte of in de maatschappij ongewenste personen, zonder vorm van rechtvaardig proces, gevangen gehouden werden.
De geschiedenis van de concentratiekampen loopt synchroon met allerlei ontwikkelingen die zich voordeden gedurende de periode 1933-1945. Het concentratiekampensysteem maakte ontwikkelingen door die vanzelfsprekend zijn voor een organisatie waarbinnen het beleid zich aan moest passen aan allerlei veranderingen in de maatschappij. Wetsveranderingen, economische omstandigheden, politieke beslissingen, de oorlogssituatie en de besluiten van machtige individuen hebben allemaal hun eigen invloed gehad op de geschiedenis van de concentratiekampen.
Binnen dit veranderingsproces is structuur aan te brengen door perioden te onderscheiden waarbinnen de omstandigheden enigszins constant waren. Uiteraard veranderden omstandigheden in de concentratiekampen zelden van dag op dag en zijn de afbakeningen tussen deze perioden geen vaststaande, onbetwistbare keerpunten.
Des te meer perioden onderscheiden worden, des te nauwkeuriger de beschrijving kan zijn. Een groot nadeel is echter dat dit niet past binnen de opzet van dit artikel. Tenslotte is dit geen dag na dag beschrijving van de geschiedenis van de concentratiekampen, maar willen we juist deze veelomvattende geschiedenis overzichtelijk samenvatten. In haar boek “Das System der nationalsozialistischen Konzentrationslager - Eine politische Organisationsgeschichte“ onderscheidt historica Karin Orth zes verschillende perioden. In dit artikel zullen wij haar voorbeeld volgen. Deze zes perioden worden - op kleine verschillen na - als volgt omschreven:
1. | Januari 1933 - juli 1934: Consolidering van de macht van de nationaal-socialisten en de oprichting van de eerste ‘vroege’ of ‘wilde’ concentratiekampen bewaakt en beheerd door onder andere de Sturmabteilung (SA) en de Schutzstaffel (SS). |
2. | Juli 1934 - 1935: Centralisatie en reorganisatie van het concentratiekampensysteem naar het model van Inspektor der Konzentrationslager Theodor Eicke. |
3. | 1936 - sept. 1939: Verdere groei van de structuur van het concentratiekampensysteem door de oprichting van nieuwe concentratiekampen. In juli 1936 werd Sachsenhausen opgericht, in juli 1937 Buchenwald, in mei 1938 Flossenbürg, in augustus 1938 Mauthausen, in september 1939 Neuengamme en in mei 1939 Ravensbrück. Verder richtte de vervolging zich niet slechts meer op politieke tegenstanders, maar ook op raciale en sociale ongewenste bevolkingsgroepen. |
4. | Sept. 1939 - juni 1941: Met het begin van de oorlog en de verovering van meerdere Europese landen, kwam er een enorme groei van concentratiekampgevangenen op gang. In concentratiekampen bevonden zich gaandeweg meer gevangenen uit de bezette landen, zoals Belgen, Fransen, Nederlanders, Polen en Tsjechen, dan Reichsdeutscher. Gevangenen werden in steeds grotere mate ingezet als dwangarbeiders voor de oorlogseconomie. |
5. | Juni 1941 - zomer 1944: Met de Duitse inval van de Sovjet-Unie, operatie Barbarossa, werd er een begin gemaakt met de systematische uitroeiing van Europese joden: de Endlösung der Judenfrage. Binnen de huidige landsgrenzen van Polen werden meerdere vernietigingskampen opgericht. Vanaf de oprichting van het Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt in januari 1942 werden concentratiekampen economisch van groot belang door de massale en efficiënt georganiseerde inzet van gevangenen als dwangarbeiders in de oorlogsindustrie. |
6. | Voorjaar 1944 - mei 1945: Enorme stijging van het aantal gevangenen en het aantal sterfgevallen in de concentratiekampen door voedseltekorten en het uitbreken van besmettelijke ziekten. Ontruiming van concentratie- en vernietigingskampen in het oosten vanwege het oprukkende Sovjetleger. Veel gevangen stierven tijdens de evacuatie te voet naar andere kampen binnen de Duitse landsgrenzen: de zogenaamde dodenmarsen. De geallieerden aanschouwden met de bevrijding van de kampen de afschuwelijke taferelen in de concentratiekampen en deze schokkende beelden werden openbaar gemaakt aan de wereld. |
Op 30 januari 1933 werd Adolf Hitler in Duitsland benoemd tot rijkskanselier binnen een conservatief-nationalistisch kabinet. De daarop volgende maanden waren Hitler en zijn partijgenoten erop gericht om hun macht verder uit te breiden en te consolideren. Een belangrijk middel in de strijd om de totale macht binnen Duitsland waren de concentratiekampen die overal in Duitsland opgericht werden. Hitler had voordat hij kanselier werd er geen doekjes om gewonden dat hij voorstander was van de oprichting van concentratiekampen. Rond 1920 had hij al aangegeven dat onder zijn macht joden zouden moeten worden opgesloten in concentratiekampen, omdat ze het Duitse volk verzwakten. In deze kampen zouden bovendien joodse misdadigers moeten worden opgehangen. Aan partijgenoot Hermann Raussching vertelde hij, voordat hij aan de macht kwam, het volgende:.
“We moeten meedogenloos zijn! We moeten ons zuivere geweten en onze meedogenloosheid herwinnen. Alleen zo zullen we onze mensen zuiveren van hun zachtheid en sentimentele kleinburgerlijkheid, van hun Gemütlichkeit [gezelligheid] en hun degenererende verrukking in het zuipen van bier. We hebben geen tijd voor kleine sentimenten. Ik wil niet dat de concentratiekampen veranderen in penitentiaire inrichtingen. Terreur is het meest effectieve instrument.”.
Een belangrijke gebeurtenis die van grote invloed was op de consolidatie van de macht van de nazi’s was de brand in de Reichstag op 27 februari 1933 en de daaruit voortvloeiende noodwet. De brand was volgens de nazi’s aangestoken door de Nederlandse communist Marinus van der Lubbe, maar het is zeker niet uitgesloten dat de nazi’s zelf voor de brand verantwoordelijk gehouden kunnen worden. In ieder geval vloeide uit deze aanslag de Reichsbrandverordnung van 28 februari 1933 voort. Deze verordening vergrootte de absolute macht van de nazi’s doordat de opgebouwde rechtsstructuur binnen de verschillende Duitse deelstaten werd afgebroken. Daarnaast werden persoonlijke vrijheden beperkt en werd een nieuw juridisch middel ontwikkeld om de strijd tegen de communisten en andere politieke tegenstanders te kunnen rechtvaardigen. Dit rechtsmiddel werd Schutzhaft genoemd en kan beschouwd worden als een vorm van preventieve hechtenis.
Schutzhaft was één van de meest krachtige en slagvaardige instrumenten van de nationaal-socialisten in hun strijd tegen hun tegenstanders. Gevangenen die in Schutzhaft werden genomen, de zogenaamde Schutzhäftlinge, werden zonder enige vorm van rechtproces opgepakt en voor onbepaalde termijn in een concentratiekamp opgesloten. Schutzhäftlinge werden officieel opgepakt voor hun eigen veiligheid, ze moesten zelfs een document tekenen waarin ze instemden met hun gevangenschap, maar de geschiedenis heeft overduidelijk gemaakt dat de nazi’s zich absoluut niet bekommerden om de veiligheid van hun gevangenen. Het enige doel van Schutzhaft was de verwijdering, voor onbepaalde tijd, van politieke tegenstanders van de nazi’s uit de samenleving, zodat zij geen gevaar konden vormen voor het voortbestaan van de nationaal-socialistische staat. Terwijl de Schutzhäftlinge volledig rechteloos waren, werd de absolute macht van de nazi’s steeds meer een feit..
Alhoewel de joden in de nationaal-socialistische propaganda werden uitgeroepen tot de grootste vijanden van het volk, waren zij niet de eerste gevangenen die enkel vanwege hun joodse identiteit in Schutzhaft genomen werden. De eerste gevangenen in de concentratiekampen waren namelijk voornamelijk politieke tegenstanders, vooral leden van de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) en de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD), die van de straat geplukt werden en opgesloten werden in kampen die in allerijl waren opgericht, vooral door de Sturmabteilung (SA) en de Schutzstaffel (SS). De kampen waren onder andere opgezet in voormalige fabriekscomplexen, politiegevangenissen en andere gebouwen die enigszins geschikt waren als locatie om groepen gevangenen te interneren. Deze concentratiekampen, die vaak ‘vroege-’ of ‘wilde’ kampen worden genoemd, leken geenszins op de grote kampcomplexen die uiteindelijk overal door Europa opgericht werden. Deze kampen waren primitief qua opbouw, amper georganiseerd en van een gecentraliseerd en algemeen geldend beleid was totaal geen sprake. Hier zou verandering in komen op 22 maart 1933 toen concentratiekamp Dachau opgericht werd..
Concentratiekamp Dachau werd net buiten het stadje Dachau, zo’n 20 kilometer vanaf München, opgericht in een voormalige kruitfabriek. Over het bestaan van dit concentratiekamp werd zeker niet geheimzinnig gedaan, want twee dagen voor de opening van het kamp gaf Reichsführer-SS Heinrich Himmler een persconferentie, die ook in de krant kwam te staan, waarin hij zich uitweidde over de oprichting van het kamp. Hij deelde mede dat het kamp bedoeld was voor de internering van communisten. Het concentratiekamp moest afschrikwekkend werken ten opzichte van politieke tegenstanders, zodat zij hun strijdbijl zouden begraven om zich vervolgens aan te sluiten bij de nationaal-socialisten. Ook gevangenen moesten worden heropgevoed zodat zij, volgens de definitie van de nationaal-socialisten, van politieke tegenstanders en antisociale leden van de samenleving, veranderd konden worden in nuttige leden. De afschrikkende werking was succesvol. Dachau stond spoedig synoniem aan de verschrikkelijke, grotendeels met stilzwijgen omhulde gebeurtenissen die plaatsvonden binnen de muren en werd daardoor gevreesd door tegenstanders van de nazi’s. Behalve politieke tegenstanders en andere potentiële tegenstanders was niemand ongerust over het bestaan van dit kamp. De stedelijke middenklasse van Dachau beschouwden de gevangenen van het concentratiekamp in hun stad als oproerkraaiers, revolutionairen en als een aparte klasse die niet deel uitmaakte van hun wereld. “Opgeruimd staat netjes”, zullen velen van hen gedacht hebben. Ook de bevolking van andere Duitse steden zagen de noodzaak de noodzaak van de kampen in om de publieke orde en veiligheid te herstellen..
Door de nazi’s werd volop gebruik gemaakt van de mogelijkheid om gevangenen zonder proces op te pakken en gevangen te zetten in concentratiekampen. Zo werden in Beieren, waar Heinrich Himmler en Reinhard Heydrich inmiddels de macht hadden over de politieke politie, in maart en april 1933 ongeveer 10.000 communisten en socialisten gearresteerd en gevangen gezet in concentratiekampen. Veel arrestanten waren aangegeven door buren en collega’s, een trend die zich in nazi-Duitsland op grote schaal voort zou zetten. In geheel Duitsland waren eind juli ongeveer 27.000 gevangenen in Schutzhaft genomen. Naast politieke tegenstanders begon men ook met de arrestatie en hechtenis van asociale elementen zoals bedelaars, zwervers en onverbeterlijke criminelen. Spoedig zouden zoveel verschillende soorten gevangenen verblijven in de concentratiekampen dat men elke gevangene indeelde binnen een speciale categorie met een aparte kleurcode die men droeg in de vorm van een driehoek op hun gestreepte gevangenisuniform.
De gekleurde driehoeken zouden in alle concentratiekampen ingevoerd worden op het moment dat Theodor Eicke, die vanaf juni 1933 commandant was van concentratiekamp Dachau, werd benoemd tot Inspektor der Konzentrationslager. Eicke was lid van de SS en het was deze organisatie die vanaf oktober 1933 vrijwel de volledige macht kreeg toegekend over de concentratiekampen. De SA was namelijk die maand de controle over de concentratiekampen ontnomen en na de ‘nacht van de lange messen’ op 29 juni 1934 zou de SA op vrijwel geen enkele wijze meer invloed uitoefenen op het politie- en veiligheidssysteem van het Derde Rijk. De geschiedenis van de ontwikkeling van de concentratiekampen onder het bestuur van de SS maakte veel ontwikkelingen door en begint dus bij de aanstelling van Eicke als inspecteur van de concentratiekampen.
Terwijl in de meeste concentratiekampen nog weinig te bespeuren viel van orde, efficiëntie en consequentheid bracht Theodor Eicke als commandant van concentratiekamp Dachau een duidelijke structuur aan in zijn kamp. Onder de vorige commandant van Dachau werden gevangenen nog willekeurig onderworpen aan de wreedheid van kampbewakers, maar Eicke stelde regels samen die strafmaatregelen onderwierpen aan een duidelijke structuur waar gevangenen en kampbewakers zich aan dienden te houden. Deze regels werden gebundeld in een handvest met als titel: “Disziplinar- und Strafordnung für das Gefangenenlager”. In de inleiding stond geschreven:
“De voltrekking van strafgerecht is in handen van de kampcommandanten, welke voor de uitvoering van de door de Inspekteur der Konzentrationslager uitgevaardigde kampvoorschriften persoonlijk verantwoordelijk zijn. (…) Tolerantie betekent zwakheid. Vanuit dit inzicht moet daarom onverbiddelijk toegegrepen worden, waar het in het voordeel van het vaderland noodzakelijk lijkt.”
“Tolerantie betekent zwakheid” was hét devies van Eicke. Hij onderwierp zijn kampbewakers aan strenge eisen en medelijden met gevangenen was één van de grootste zonden waaraan zij zich schuldig konden maken. Eicke, die door zijn mannen ‘Papa Eicke’ genoemd werd, leerde hen om onvoorwaardelijk gehoorzaam te zijn aan superieuren en maakte van zijn bewakingseenheid een eenheid die uitstekend aansloot bij het beleid van de SS. De wijze waarop hij Dachau herorganiseerde, zijn onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan superieuren en zijn vermogen om mensen te motiveren en aan hem ondergeschikt te maken, leidde er uiteindelijk toe dat hij op 4 juli 1934 door Heinrich Himmler werd benoemd tot Inspektor der Konzentrationslager, oftewel inspecteur van de concentratiekampen. Zijn benoeming vormde een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van de concentratiekampen.
Eicke had de leiding over de dagelijkse gang van zaken in de verschillende kampen en had de taak om het systeem van concentratiekampen in Duitsland administratief en bestuurlijk te organiseren. Hij bepaalde algemeen geldende strafbepalingen en bracht de machtsverhoudingen binnen de kampen in kaart. Machtsverhoudingen in de kampen organiseerde hij zo effectief dat zelfs gevangenen ingezet werden om elkaar te bewaken en om het kampleven georganiseerd draaiende te houden. Als voorbeeld voor alle bestaande en toekomstige kampen stond ‘zijn’ kamp Dachau. De organisatie die hij hier doorgevoerd had, moest overal ingevoerd worden zodat de afzonderlijke kampen niet willekeurig werden bestuurd, maar volgens een algemeen en duidelijk vastgesteld beleid. Concentratiekamppersoneel werd opgeleid binnen de SS-Übungslager in Dachau, een heuse beroepsschool voor kampbewakers en ander kamppersoneel. Tevens richtte Eicke de Totenkopfverbände op, een bewapende eenheid ter bewaking van de concentratiekampen waarvan alle kampbewakers lid werden.
Een belangrijk onderdeel van Eickes nieuwe beleid binnen het concentratiekampwezen, was de manier waarop concentratiekampen opgebouwd waren. Het moesten grote complexen worden waar grote aantallen gevangenen geplaatst konden worden. Bovendien moesten deze kampen zo onafhankelijk en afgesloten van de buitenwereld beheerd worden, zodat de kampen gezien konden worden als kleine afgesloten samenlevingen. Omdat vele van de eerste concentratiekampen niet voldeden aan de door Eicke opgestelde eisen, werden deze gesloten of kregen een andere bestemming binnen het volledige systeem van vervolging door de SS. Door het stijgende aantal gevangenen werd er gezocht naar nieuwe locaties voor concentratiekampcomplexen. Spoedig zouden een aantal grote kampcomplexen, met inmiddels uiterst beruchte namen, geopend worden.
In de periode vanaf 1936 tot het aanbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 werden de concentratiekampen Sachsenhausen, Buchenwald, Flossenbürg, Mauthausen, Neuengamme en Ravensbrück opgericht. Met uitzondering van Mauthausen, dat zich in Oostenrijk bevond, waren al deze concentratiekampen nog gesitueerd in Duitsland doordat de grote terreinwinst van het Derde Rijk pas zou aanvangen bij het aanbreken van de Tweede Wereldoorlog. Naast concentratiekampen werden ook op steeds grotere schaal werkkampen, dwangarbeiderskampen en heropvoedingskampen opgericht. Vanaf 1937 brachten veel bedrijven bijvoorbeeld joodse werknemers onder in kampen of sterk op kampen lijkende locaties. Joden werden namelijk steeds meer geweerd uit het dagelijkse leven en voor hen was het enorm lastig om werk te vinden. Deze werkkampen waren voor hen de enige mogelijkheid om aan werk te komen.
In 1936 en 1937 werden joden echter vooralsnog niet enkel opgesloten in concentratiekampen vanwege hun joodse identiteit. Weliswaar bevonden zich onder de gevangenen vele joden, maar zij waren opgepakt doordat ze lid waren van een communistische of socialistische partij en niet enkel omdat ze joods waren. Hier kwam verandering in na de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938, toen leden van de SA en andere aanhangers van het nationaal-socialisme de straten op gingen om joodse bezittingen te vernielen. Joodse winkels, warenhuizen, scholen en synagogen werden vernield en vele joden werden mishandeld. De SS en de Duitse politie hadden de opdracht gekregen om op een afstandje toe te kijken terwijl de pogrom plaatsvond en ervoor te zorgen dat er geen plunderingen zouden uitbreken. Ze arresteerden meer dan 30.000 joodse mannen die zich vermoedelijk verdedigd hadden tegen de gewelddadige actie van de SA en plaatsten hen in de concentratiekampen Dachau, Buchenwald en Sachsenhausen. Vanaf dat moment zouden steeds meer joden gevangen gezet worden in de concentratiekampen, enkel omdat ze joods waren.
Van massale jacht en uitroeiing was nog geen sprake, want vooralsnog was het jodenbeleid gericht op gedwongen emigratie. De concentratiekampen werden mede ingezet als dwangmiddel om joden te overreden om te emigreren naar het buitenland. Gevangengenomen joden in de concentratiekampen werden op dusdanige wijze behandeld dat ze moesten begrijpen dat ze geen deel uitmaakten van de ‘gezonde, schone en heilzame’ Duitse nationale gemeenschap. Zo werden ze mishandeld en werden ze op allerlei manieren vernederd. Sommige joden overleden in de concentratiekampen als gevolg van de onmenselijke behandeling en dit moest afschrikwekkend werken voor andere joden binnen en buiten de concentratiekampen. Alleen wanneer een joodse gevangene aangaf dat hij en zijn gezin voorgoed zouden vertrekken uit nazi-Duitsland werd hij vrijgelaten. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bleek emigratie geen geschikt middel om joden te verdrijven uit de samenleving en kwamen de nazi’s met nog afschuwelijkere methoden om joden voorgoed te verwijderen uit het Derde Rijk.
Gedurende de periode tot de Tweede Wereldoorlog werden naast joden ook op steeds grotere schaal andere soorten gevangenen opgepakt. Terwijl in de eerste en tweede periode voornamelijk politieke tegenstanders in de kampen opgesloten werden, belandden in deze derde periode ook steeds grotere aantallen andere groepen die als Schutzhäftlinge gevangen werden gezet. Alhoewel tot 1935 bepaalde hoge ambtenaren binnen justitie zich hadden verzet tegen de uitvoering van Schutzhaft, omdat de uitvoering daarvan niet controleerbaar was, hadden de nazi’s dit rechtsmiddel behouden en zelfs versterkt. Het was nazi-jurist Werner Best die in 1935 aan Hitler mededeelde dat Schutzhäftlinge vanaf dat moment op geen enkele wijze aanspraak konden maken op gerechtelijke bijstand.
Ook protesten door Minister van Binnenlandse Zaken Wilhelm Frick en Franz Gürtner van justitie over het gebruik van Schutzhaft en het bestuur over de concentratiekampen haalden niks uit. Frick protesteerde vooral tegen de autonome macht van de SS en de politie, die officieel nog ondergeschikt waren aan zijn ministerie, over de concentratiekampen. Himmler was in feite echter enkel ondergeschikt aan Hitler en trok zich geheel niks aan van de Minister van Binnenlandse Zaken. Gürtner beklaagde zich in 1935 over het hoge aantal doden in de concentratiekampen en eiste dat Schutzhäftlinge een advocaat konden inroepen. Hitler negeerde deze protesten echter volkomen en vond maatregelen niet nodig. Hij gaf Himmler zelfs toestemming voor de uitbreiding van het systeem van concentratiekampen.
Rond 1935 bevonden zich opvallend weinig gevangenen in de concentratiekampen. In de zomer van 1935 waren in totaliteit nog maar 3500 gevangenen in de kampen geïnterneerd, minder dan op enig ander moment. Veel politieke gevangenen waren inmiddels alweer vrijgelaten, omdat ze inzagen dat verzet tegen de nazi’s weinig zin had. Schutzhaft was vooralsnog weliswaar een hechtenis voor onbepaalde termijn, maar Schutzhäftlinge konden bij goed gedrag nog gewoon vrijgelaten worden. Schutzhaft was vooral ingevoerd als preventieve maatregel en om de overvolle politiegevangenissen te legen en was in de eerste jaren van Hitlers machtsperiode nog geen middel om gevangenen voor lange termijn van de samenleving af te scheiden. Tot 1939 werden gevangenen geregeld weer vrijgelaten en de gemiddelde verblijfsduur in een concentratiekamp was 12 maanden. Maar na het aanbreken van de Tweede Wereldoorlog werden Schutzhäftlinge echter principieel niet meer vrijgelaten.
Het aantal gevangenen steeg na 1935 doordat vanaf dat moment meerdere soorten mensen gevangen gezet werden in de concentratiekampen. Gedefinieerd was inmiddels welke personen op raciaal, politiek en sociaal gebied ongewenst waren. Op grote schaal werden vanaf dat moment andere bevolkingsgroepen, waaronder Bibelforscher (Jehova's getuigen), ‘Arbeitsscheue’ (arbeidsschuwen), ‘Asoziale’ (asocialen) en zigeuners, in Schutzhaft genomen. De uitbreiding van bevolkingsgroepen die in aanmerking kwamen voor Schutzhaft toont dat men de Duitse samenleving of de “Volksgemeinschaft” radicaal wilde veranderen. De concentratiekampen waren hiervoor een uiterst effectief middel. Terwijl de concentratiekampen in de eerste periode na de machtsovername van de nazi’s vooral een noodmiddel waren om de macht van de nazi’s te stabiliseren, waren ze uitgegroeid tot vaste instituten van repressie die ingezet werden om de samenleving vorm te geven naar de normen en waarden van het nationaal-socialisme.
Niet alleen de uitbreiding van Schutzhaft en de toewijzing van meerdere soorten vervolgden, veroorzaakte een groei in het aantal concentratiekampgevangenen. Ook een aantal veranderingen op organisatorisch vlak veroorzaakte een ontwikkeling in het systeem van vervolging en onderdrukking, met als gevolg meer gevangenen. Zo werd de justitionele macht van de Gestapo, die al groot was, op 10 februari 1936 nog verder uitgebreid. Zowel het Duitse justitieapparaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken werden buitenspel gezet en hadden geen enkele invloed meer op de Gestapo. Zonder gerechtelijke controle had de Gestapo de macht verworven om iedereen te arresteren die op welke manier dan ook niet voldeed aan de criteria van het Derde Rijk.
Enkele maanden na de invoering van de nieuwe Gestapowet werden de Duitse justitie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken nog verder buitenspel gezet door de benoeming van Himmler tot Chef der Deutschen Polizei op 17 juni 1936. Met de controle over zowel de SS als het volledige Duitse politiesysteem werd Himmler, op Hitler na, de machtigste man van het Derde Rijk. Weliswaar was hij formeel nog ondergeschikt aan de Minister van Binnenlandse Zaken, maar feitelijk was hij slechts verantwoording schuldig aan één persoon: de Führer. Himmler reorganiseerde het politiesysteem door verschillende politiediensten in te delen binnen de Ordnungspolizei en de Sicherheitspolizei. De Ordnungspolizei bestond uit reguliere geüniformeerde politie- en burgerveiligheidsdiensten en de Sicherheitspolizei was een fusie tussen de Kriminalpolizei (recherche) en de Gestapo. De Gestapo was van grote invloed op de toestroom van gevangenen naar de concentratiekampen. Bovendien was in elk concentratiekamp een bureau van de Gestapo aanwezig dat zich onder andere bezighield met de bestraffing van gevangenen.
Terwijl het politie- en veiligheidsapparaat volop in ontwikkeling was, bleef het economische belang van de concentratiekampen nog enigszins achter. Gevangenen werden gedwongen tot traditionele vormen van gevangenisarbeid, zoals in de mijnbouw. Pas halverwege de Tweede Wereldoorlog kregen de concentratiekampen naast een politiek en maatschappelijk bestaansrecht, een belangrijke economische functie.
Toen Duitse troepen op 1 september 1939 Polen binnenvielen, begon de Tweede Wereldoorlog. Polen werd verdeeld tussen de Sovjets en de nazi’s. Het westen van Polen, aangeduid als de Gaue Danzig-Westpreußen en Wartheland (tot 1939 Warthegau genoemd), werd door de nazi’s geannexeerd en vervolgens gegermaniseerd. Grote aantallen Poolse intellectuelen werden opgesloten in de concentratiekampen, zodat zij geen verzet konden plegen tegen de nieuwe machthebbers. In het oosten ontwikkelde men het Generalgouvernement, waar Polen en joden - beide inferieur volgens de nazi’s - onderworpen zouden worden aan een strenge bezettingspolitiek. Het Generalgouvernement zou na de Duitse invasie van de Sovjet-Unie een belangrijke rol gaan spelen doordat de vernietigingskampen Belzec, Sobibor en Treblinka hier gesitueerd werden.
Alhoewel vernietigingskampen gedurende de periode 1939 tot juni 1941 nog niet opgezet waren - het eerste vernietigingskamp in Chelmno was operationeel vanaf 8 december 1941 - werd Auschwitz op 20 mei 1940 opgericht. Vooralsnog was Auschwitz een concentratiekamp en pas vanaf 16 augustus 1942 vonden er in Auschwitz II (Auschwitz-Birkenau) massavernietigingen plaats in de gaskamers. Dat de vernietigingskampen nog niet operationeel waren, betekende niet dat joden in het Derde Rijk nog in vrijheid konden leven. Steeds meer mannelijke joden werden gevangen gezet in de concentratiekampen, maar vrouwen en kinderen werden voorlopig nog gespaard. Nog steeds waren er plannen om joden te laten emigreren naar speciale locaties buiten de rijksgrenzen, zoals het Generalgouvernement, maar de oorlog maakte grootschalige emigratieplannen praktisch onmogelijk. Nieuwe, maar vooral moorddadige initiatieven kwamen pas van de grond toen de nazi’s de Sovjet-Unie binnenvielen.
Maar voordat de Sovjet-Unie binnengevallen werd, veroverden de nazi’s eerst diverse landen in het westen. Onder andere Nederland, België, Frankrijk en Denemarken werden in rap tempo door Duitsland veroverd. Er brak een nieuw stadium aan voor de concentratiekampen, want behalve gevangenen uit Duitsland en geannexeerde gebieden, kwamen nu ook grote aantallen gevangenen uit de veroverde landen terecht in de Duitse concentratiekampen. Bovendien werden in deze landen diverse soorten kampen opgericht. De meeste van deze kampen waren Polizeihaftlager, die onder het bevel van lokale bevelhebbers van de Sipo en SD stonden. Via de diverse Polizeihaftlager kwamen grote hoeveelheden gevangenen uiteindelijk terecht in de Duitse concentratiekampen. Aan het begin van de oorlog zaten er zo’n 25.000 mensen in de concentratiekampen, eind 1941 waren dit er inmiddels 60.000.
De buitenlandse gevangenen waren merendeels mensen die verzet hadden gepleegd tegen de Duitse bezetter, maar in Polen werd bijvoorbeeld ook een groot deel van de intelligentsia gearresteerd. In eerste instantie waren de concentratiekampen vooral belangrijk om de orde te herstellen en te handhaven binnen de bezette gebieden, maar uiteindelijk zouden Duitse politie- en veiligheidsdiensten ook in het buitenland iedereen arresteren die niet voldeed aan hun politieke, sociale en raciale normen. Er ontstond een uitgebreid systeem van diverse soorten kampen door heel Europa die tezamen een uiterst belangrijk machtsmiddel vormden om Europese burgers te onderdrukken.
Met het aanbreken van de Tweede Wereldoorlog ontstond er in Duitsland een steeds groter tekort aan arbeidskrachten. Veel arbeidsbekwame mannen deden dienst in het Duitse leger en hun plek moest vervangen worden. Naast buitenlandse dwangarbeiders werden concentratiekampgevangenen in steeds grotere mate ingezet om het tekort aan arbeidskrachten op te vullen. Gevangenen werden vooral in de oorlogsindustrie tewerk gesteld in werkplaatsen en fabrieken binnen of buiten de kampcomplexen. Om zoveel mogelijk economisch profijt te behalen uit de concentratiekampen en het gebruik van dwangarbeiders werd het Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt als onderdeel van de Reichsführung-SS in 1942 opgericht.
Het Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt (SS-WVHA), opgericht in januari 1942, was één van de twaalf hoofdbureaus die vertegenwoordigd waren binnen de Reichsführung-SS, oftewel het overkoepelende bestuurlijke orgaan van de Schutzstaffel. Onder leiding van SS-Obergrüppenführer Oswald Pohl was dit bureau belast met diverse economische en administratieve zaken. Het SS-WVHA beheerde onder andere meerdere bedrijven en exploiteerde verschillende natuurlijke hulpbronnen. Dit hoofdbureau was tevens verantwoordelijk voor de inzet van dwangarbeiders binnen staats- en particuliere bedrijven. Ook de concentratiekampen waren vanaf de oprichting de verantwoordelijkheid van dit hoofdbureau. AMT D Konzentrationslagerwesen werd geleid door de voormalige Inspektor der Konzentrationslager Richard Glücks en ondergeschikt aan hem waren vier afdelingen met meerdere subafdelingen die allemaal de verantwoording droegen over een bepaalde taak binnen het systeem van concentratiekampen.
Nog voordat het Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt werd opgericht, waren de Sicherheitspolizei en de Sicherheitsdienst opgegaan in een ander hoofdbureau van de SS, namelijk het Reichsicherheitshauptamt (RSHA). Terwijl het SS-WVHA verantwoordelijk was voor het bestuur van de concentratiekampen, was het RSHA verantwoordelijk voor de toelevering van gevangenen. Daarnaast was het RSHA belast met de organisatie van de Endlösung der Judenfrage, welke vanaf operatie Barbarossa radicale vormen aan zou nemen. In het spoor van de Duitse troepen elimineerden zogenaamde Einsatzgruppen op grote schaal joden, maar ook Sovjetcommissarissen en partizanen. Voor het eerst werden op grote schaal mannen, vrouwen en zelfs kinderen vermoord vanwege hun joodse identiteit. Alhoewel aangenomen wordt dat de Einsatzgruppen 1,5 miljoen slachtoffers ombrachten, bleek de moordmethode niet effectief genoeg. Tenslotte valt in de notulen van de Wannseeconferentie, waar vertegenwoordigers van de SS, de partij en de staat de eindoplossing van het joodse vraagstuk bespraken, te lezen dat in totaal 11 miljoen joden in aanmerking kwamen voor de eindoplossing van het joodse vraagstuk. Een snellere en effectievere manier om joden systematisch om te brengen vond men in de vernietigingskampen.
Al voor de Wannseeconferentie, om precies te zijn vanaf 8 december 1941, werden in kamp Chelmno in de Reichsgau Wartheland joden vergast door middel van gaswagens. Ze werden in de laadruimte gestopt en vervolgens vergast door de uitlaatgassen van de wagens. Na de Wannseeconferentie werden ook de vernietigingskampen Sobibor, Belzec en Treblinka opgezet in het kader van Aktion Reinhard, de uitroeiing van joden voornamelijk uit het Generalgouvernement. Ook twee bestaande concentratiekampen werden deels ingericht en uitgebreid als vernietigingskamp: Auschwitz en Majdanek. Nabij het concentratiekamp Auschwitz werd op 16 augustus 1942 een tweede kamp geopend, namelijk Auschwitz II of Auschwitz-Birkenau, dat gebruikt werd als locatie voor massavernietiging. In Majdanek begonnen de vergassingen in de herfst van 1942. In beide vernietigingskampen werden slachtoffers omgebracht door middel van vergassing met blauwzuur, afkomstig van het ongediertebestrijdingsmiddel Zyklon-B.
Terwijl de vernietigingskampen opgericht werden en hier op steeds grotere schaal joden omgebracht werden, bleven ook de concentratiekampen hun prominente rol in het Derde Rijk waarmaken. Met de inval van de Sovjet-Unie ontstond er weer een nieuwe toevoer aan gevangenen en ook vanuit andere veroverde landen bleef de aanvoer van niet-joodse gevangenen doorgaan. Joodse gevangenen werden vanuit concentratiekampen gedeporteerd naar vernietigingskampen. Steeds meer Außenlager werden opgericht in de buurt van productielocaties omdat gevangenen op steeds grotere schaal door het SS-WVHA werden ingezet als dwangarbeiders binnen de oorlogsindustrie. In de eerste acht maanden van 1943 stierven rond de 60.000 gevangenen van het totale aantal van 220.000 dat zich op dat moment in de concentratiekampen bevond.
Opmerkelijk is dat de omstandigheden voor niet-joodse gevangenen vervolgens tijdelijk relatief gezien beter werden in sommige concentratiekampen. Het beleid ‘Vernichtung durch Arbeit’ (vernietiging door arbeid) werd tijdelijk opgeschort. Men zag in dat men de oorlogsindustrie alleen draaiende kon houden door gevangenen redelijk te behandelen. In Auschwitz, dat zowel een concentratie- als vernietigingskamp was, waren deze verbeterde levensomstandigheden van invloed op de hoeveelheid joodse gevangenen die omgebracht werden. Door de verbeterde levensomstandigheden daalde het sterfteaantal in het concentratiekamp en konden hier dus minder mensen geplaatst worden. Arbeidsgeschikte joodse gevangen werden vervolgens niet geplaatst in het concentratiekamp van Auschwitz, maar werden direct omgebracht in het vernietigingscomplex Auschwitz-Birkenau. Op andere locaties werden arbeidsgeschikte joodse gevangenen nog steeds ingezet als dwangarbeiders. Hun arbeidsomstandigheden waren uitermate slecht en doordat grote aantal joden hierdoor omkwamen, maakte onmenselijk zware dwangarbeid voor joden net zo goed deel uit van de Endlösung als de gaskamers. Aan de relatief gunstige omstandigheden voor niet-joden in bepaalde concentratiekampen zou echter zeer spoedig een einde komen.
Gedurende het laatste oorlogsjaar vond er een enorme stijging in het aantal gevangenen plaats. In januari 1945 bevonden zich meer dan 700.000 gevangenen in de concentratiekampen, waarvan rond de 90% niet de Duitse nationaliteit bezat. Tegen de 450.000 gevangenen waren inmiddels binnen de concentratiekampen in het Reichsgebiet omgekomen door geweld, slechte levensomstandigheden, ziekten of dwangarbeid. De stijging in het aantal gevangenen gedurende het laatste oorlogsjaar werd veroorzaakt, doordat gevangenen uit de (vernietigings)kampen in het oosten werden geëvacueerd en men dus aangewezen was op de concentratiekampen binnen de Duitse grenzen. Zo vonden de eerste evacuaties van gevangenen uit concentratie- en vernietigingskamp Majdanek in het voorjaar van 1944 plaats. In november 1944 werden de gaskamers van Auschwitz-Birkenau gesloten en op 18 januari 1945 werd het volledige kamp gesloten. Zo min mogelijk sporen van massamoord werden in de vernietigingskampen achtergelaten: gaskamers werden vernietigd en lijken in massagraven werden opgegraven en alsnog verbrand. Het oprukkende Sovjet-leger mocht er niet achterkomen welke verschrikkingen hier hadden plaatsgevonden.
Het verplaatsen van gevangenen naar kampen in het westen verliep uiterst chaotisch, maar bovenal waren de condities van deze transporten afschuwelijk. Grote aantallen gevangenen moesten onder dwang grote afstanden te voet afleggen omdat het logistieke netwerk niet meer berekend was op massale transporten. Tussen 17 en 21 januari werden vanuit Auschwitz ongeveer 58.000 gevangenen te voet naar Wodzislaw gestuurd, een afstand van ongeveer 125 kilometer. Vanuit Wodzislaw werden ze in goederenwagons gestouwd en naar andere concentratiekampen in het westen gedeporteerd. 15.000 mensen stierven tijdens de barre voettocht door de extreme weersomstandigheden, het gebrek aan voedsel, medische verzorging en mogelijkheden voor overnachting. Ondertussen schoten bewakers verzwakte of protesterende gevangen dood. Vanwege de grote aantallen slachtoffers worden deze voettochten aangeduid als dodenmarsen. In de maanden maart en april, vlak tegen het einde van de oorlog, evacueerden de nazi’s het ene kamp na het andere. Zelfs kampen binnen de Duitse grenzen als Groß-Rosen, Buchenwald, Sachsenhausen en Ravensbrück dienden geëvacueerd worden. Minstens 250.000 van de 700.000 gevangenen werden gedurende deze laatste twee maanden gedwongen tot dodenmarsen. Schattingen wijzen uit dat 100.000 joden, 1,8% van het totale aantal slachtoffers van de holocaust, omkwamen tijdens de dodenmarsen.
Maar niet alleen de gevangenen die op dodenmarsen gestuurd werden, hadden te leiden onder afschuwelijke omstandigheden. Door de enorme toestroom aan gevangenen zaten de westelijk gelegen kampen barstensvol. De hygiënische omstandigheden verslechterden in rap tempo waardoor besmettelijke ziekten als tyfus uitbraken. Uitgehongerde gevangenen die besmet raakten met besmettelijke ziekten hadden weinig overlevingskans en overleden in grote aantallen, terwijl hun bevrijding nabij was. Ook Anne Frank, het bekendste slachtoffer van de Holocaust, kwam om in de laatste weken voor de bevrijding. Ze kwam om in Bergen-Belsen waar ze met tyfus besmet was geraakt. Hoewel de gaskamers niet meer operatief waren, kwamen dus nog steeds grote aantallen gevangenen om. Zelfs na de bevrijding van de concentratiekampen door de geallieerden zouden gevangenen nog steeds omkomen, doordat ze zo ziek en verzwakt waren dat niemand meer wat voor hen kon betekenen. Na de bevrijding van Bergen-Belsen op 8 mei 1945 kwamen bijvoorbeeld nog meer dan 13.000 mensen om.
De eerste kampen die bevrijd werden, bevonden zich in het oosten. Deze kampen werden bevrijd door het Rode Leger, maar vaak troffen zij vrijwel verlaten kampcomplexen aan. Toen Auschwitz op 27 januari 1945 bevrijd werd, trof men daar slechts 7.650 gevangen aan. Een schamel aantal in vergelijking met bijvoorbeeld augustus 1944 toen hier nog 105.168 mensen gevangen zaten. De dodenmarsen en transporten naar het westen hadden ervoor gezorgd dat het merendeel van de nog levende gevangenen zich in de westelijke concentratiekampen bevonden, die bevrijd werden door de Britten en de Amerikanen. Het eerste concentratiekamp dat de westelijke geallieerden aantroffen was het concentratiekamp Natzweiler-Struthof in de Elzas, binnen de huidige Franse grenzen. Toen men op 23 november 1944 het kamp ontdekte, was het verlaten, want op 22 september waren alle gevangenen door de SS geëvacueerd. Pas binnen de grenzen van het tegenwoordige Duitsland trof men de eerste concentratiekampen aan, waar men oog in oog kwam te staan met de gruwelijkheden die nazi-Duitsland tot nog toe redelijk verborgen had kunnen houden.
Het eerste kamp waar de westelijke geallieerden in Duitsland op grote gruwelijkheden stuitten, was een Außenlager van KZ Buchenwald en bevond zich in het stadje Ohrdruf. In het kamp hadden gevangenen onder slechte omstandigheden speciale bouwprojecten moeten uitvoeren voor Amtsgruppe C (Bauwesen) van het SS-WVHA, waaronder de bouw van een nieuw hoofdkwartier voor de Führer. In maart 1945 bevonden zich nog 13.736 gevangenen in het kamp, maar vervolgens werden grote aantallen gevangenen op dodenmarsen naar Bergen-Belsen en Buchenwald gestuurd. Het waren manschappen van de 4th Armoured Division van Pattons Third Army die het kamp op 4 april ontdekten. Bij het betreden van het kamp trof men als eerste ongeveer 35 lijken aan van gevangenen die waren neergeschoten door hun kampbewakers. In het kamp bleken ook nog een aantal levende, maar hevig verzwakte gevangenen in de barakken achtergebleven te zijn. Naast de lijken die men in het kamp aantrof, ontdekte men ook de resten van verbrande lijken. Aangezien dit kamp niet beschikte over een crematorium werden de stoffelijke overschotten van zo’n 3.000 gevangenen begraven in massagraven. Om de sporen van de grote sterfte uit te wissen hadden kampbewakers kort voor de bevrijding van het kamp de massagraven gedolven en de stoffelijke resten getracht te verbranden. Men was er echter in alle haast niet in geslaagd om alle lijken volledig te verbranden en de geallieerden troffen dan ook nog de half verkoolde lichamen aan op brandstapels van spoorwegbielzen.
Op 12 april bezochten de Amerikaanse generaals Dwight Eisenhower en George Patton het kamp. Beide generaals waren hevig geschokt door wat ze hier aantroffen. Patton, een door de strijd geharde oorlogsveteraan, moest overgeven van de stank die vrijkwam van de lijken. Eisenhower schreef in zijn memoires het volgende over zijn bezoek aan het kamp in Ohrdurf.
“The same day, I saw my first horror camp. It was near the town of Gotha. I have never felt able to describe my emotional reactions when I first came face to face with indisputable evidence of Nazi brutality and ruthless disregard of every shred of decency. Up to that time I had known about it only generally or through secondary sources. I am certain, however that I have never at any other time experienced an equal sense of shock.”
In een boodschap aan General George Marshall, het hoofd van de Joint Chiefs of Staff in Washington, schreef Eisenhower op 15 april dat hij bewust een bezoek aan het kamp gebracht had. Hij wilde de gruwelijkheden van de concentratiekampen uit de eerste hand vernemen, zodat hij bewijsmateriaal had wanneer in de toekomst deze gruwelijkheden werden afgedaan als geallieerde propaganda. Niet alleen de vele ooggetuigen vormden bewijsmateriaal voor de toekomst, geallieerde fotograven en filmploegen legden de verschrikkingen die aangetroffen werden in de verschillende kampen ook vast op foto en film. Van de filmbeelden maakte Hollywood-regisseur George Stevens een compilatie die vertoond werd als bewijsmateriaal tijdens het proces van Neurenberg. De filmbeelden en foto’s verschenen ook op televisiezenders en in de kranten, zodat ook het thuisfront geconfronteerd werd met de stapels uitgemergelde lijken.
De afschuwelijke taferelen in het relatief kleine kamp in Ohrdruf vormden nog maar het begin van wat men zou aantreffen in de concentratiekampen van nazi-Duitsland. Op 11 april werden door de Amerikaanse troepen zowel Buchenwald als Mittelbau-Dora ontdekt. Buchenwald werd bevrijd door eenheden van de 4th Armoured Division. In het kamp trof men ook weer grote aantallen lijken van uitgemergelde gevangenen aan, maar men deed ook een andere lugubere ontdekking: de huid van gevangenen was verwerkt om hier lampenkappen, boekenkaften en handtassen van te maken. Patton verplichtte een duizendtal bewoners van het vlakbij gelegen stadje Weimar om ooggetuige te zijn van de verschrikkingen van het kamp. Hoogstwaarschijnlijk was het voor deze mannen en vrouwen voor het eerst dat ze het kamp betraden en dat ze uitdrukkelijk werden geconfronteerd met de misdrijven van de voormalige machtshebbers van hun land.
In Mittelbau-Dora en enkele Außenlager van dit concentratiekamp waren gevangenen tewerkgesteld in grote ondergrondse fabrieken, waar onder andere de V-1 en V-2, vliegende bommen en raketten die als vergelding dienden voor de geallieerde bombardementen op Duitse steden, geproduceerd werden. Men trof hier maar weinig levende gevangenen aan, maar duidelijk werd dat in deze ondergrondse fabrieken alleen maar gewerkt en gestorven werd. Men kwam tot de ontdekking dat de Duitse oorlogsindustrie sterk afhankelijk was van dwangarbeid. Tijdens het proces van Neurenberg werd Fritz Sauckel, die als Generalbevollmächtiger für den Arbeitseinsatz verantwoordelijk was voor de inzet van dwangarbeiders, ter dood veroordeeld. Albert Speer, die als Rijksminister voor Bewapening en Munitie het brein was achter de Duitse oorlogsindustrie, werd niet ter dood veroordeeld, maar werd veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf.
In de film die tijdens het proces van Neurenberg werd vertoont, was het beeld van een bulldozer die in Bergen-Belsen stapels lijken verplaatste misschien wel het meest confronterend en luguber. Het waren niet de nazi’s die op deze onterende wijze een bulldozer gebruikten om lijken te ruimen, maar de Britten die Bergen-Belsen op 15 april bevrijdden. Het was het eerste kamp dat door de Britten bevrijd werd. De inzet van een bulldozer was echter uiterst begrijpelijk want in het kamp werd het schokkende aantal van 10.000 met tyfus geïnfecteerde lijken aangetroffen. Om verdere verspreiding van ziekten te voorkomen dienden deze lijken direct begraven te worden, maar het was onmogelijk om dit in korte tijd te realiseren. Het moeilijke besluit werd genomen om een bulldozer in te zetten die grote stapels lijken in één keer verplaatste in een massagraf. In de nabijheid van het kamp vond men ook open kuilen aan met daarin duizenden lichamen in verre staat van ontbinding. Naast het grote aantal doden trof men in Bergen-Belsen tevens 40.000 in leven zijnde gevangenen aan. De meeste bevonden zich in een verre staat van uitputting als gevolg van langdurige ondervoeding en uithongering. Velen leden aan tyfus, tuberculose of dysenterie en ook na de bevrijding van het kamp stierven nog eens 13.000 gevangenen zonder dat de Britse medici daar iets aan konden doen.
Het laatste concentratiekamp dat de Amerikanen ontdekten was Dachau: het eerste nazi-concentratiekamp dat als basis gediend had voor alle concentratiekampen. Toen de Amerikanen op 29 april het concentratiekamp binnentraden verliep dit niet zonder slag of stoot. Toen SS-bewakers in een wachttoren het vuur openden op de gevangenen openden de Amerikanen het vuur op de wachttoren. Toen de SS’ers zich overgaven werden zij geëxecuteerd. Ook elders in het kamp vond een ware klopjacht plaats op de kampbewakers, waarbij gevangenen wraak namen op hun voormalige beulen. Het zal niemand verbaasd hebben dat in Dachau weer grote hoeveelheden lijken en uitgemergelde levende gevangenen aangetroffen werden. Hier waren besmettelijke ziekten uitgebroken en kwamen tussen de tijd van de bevrijding van het kamp en juni nog eens 2.466 gevangenen om.
Nadat de concentratiekampen bevrijd waren, de grote hoeveelheden lijken waren begraven en de quarantaine, ingesteld vanwege de uitgebroken besmettelijke ziekten, was opgeheven, werden veel kampen door de geallieerden opnieuw gebruikt als detentiecentra. Dachau werd bijvoorbeeld gebruikt als detentiecentrum voor gevangen genomen SS’ers en de Sovjets gebruikten gedurende de periode 19445-1950 het terrein van Buchenwald als interneringskamp voor onder andere voormalige NSDAP-leden. Aan de ellende in Buchenwald kwam hierdoor nog geen eind want van de ongeveer 28.000 Sovjetgevangenen die hier verbleven, kwamen er meer dan 7.000 om. Andere concentratiekampen, zoals Bergen-Belsen, werden volledig opgeruimd door de geallieerden om een definitief einde te maken aan de hardnekkige tyfusepidemie. Veel voormalige concentratiekampen in Duitsland en andere westerse landen werden spoedig ingericht als monument en herinneringscentrum.
Dat de levensomstandigheden in de concentratiekampen slecht waren, is tegenwoordig algemeen bekend. Toch is het onmogelijk om een algemeen oordeel te vellen over de levensomstandigheden in de concentratiekampen, want deze verschilden niet alleen per locatie, maar ook per periode. Vaak baseren we ons oordeel over de levensomstandigheden op de beelden die gemaakt werden tijdens de bevrijding van de concentratiekampen, omdat foto- en filmmateriaal van de concentratiekampen in de periode tot de bevrijding uiterst zeldzaam is. De beelden van stapels uitgemergelde lijken en gevangenen die dagen lang geen eten hadden gekregen en die leefden temidden van hun eigen viezigheid, geven slechts een momentopname van de geschiedenis van de concentratiekampen. Bergen-Belsen, het concentratiekamp waar waarschijnlijk de meeste gruwelijkheden werden aangetroffen, was bijvoorbeeld tot maart 1944 geen concentratiekamp, maar een uitwisselingskamp (Aufenthaltslager). Joodse gevangenen werden vanuit Bergen-Belsen omgeruild tegen Duitse krijgsgevangenen. De joden hoefden niet te werken en de levensomstandigheden waren draaglijk, want tenslotte kon men alleen levende joden uitwisselen. De afschuwelijke beelden van de bevrijding van Bergen-Belsen zeggen dus meer over de laatste oorlogsmaanden dan dat het een concreet en algemeen beeld geeft van de levensomstandigheden in de Duitse concentratiekampen gedurende de periode 1933-1945.
Betekent dit dan dat de levensomstandigheden alleen in de laatste oorlogsmaanden slecht waren? Nee, de levensomstandigheden in de concentratiekampen waren gedurende de gehele periode 1933-1945 mensonwaardig te noemen naar onze tegenwoordige maatstaven, maar ook naar maatstaven die toentertijd in de meeste gevangenissen van de westerse wereld golden. Het is echter niet zo dat besmettelijke ziekten, zware ondervoeding en massale sterfte verschijnselen waren die zonder meer continue aanwezig waren in de kampen. Besmettelijke ziekten moesten worden ingedamd, omdat er anders een groot risico bestond voor bewakers, de directe omgeving van het kamp en de gehele Duitse samenleving. Onder andere het verdelgingsmiddel Zyklon-B, berucht geworden als vergassingsmiddel in de vernietigingskampen Auschwitz-Birkenau en Majdanek, werd ingezet om het risico op epidemieën in te dammen. Daarnaast moesten gevangenen hun eigen barakken proper houden en stonden er zware disciplinaire straffen op als dit niet gebeurde. Hygiënische maatregelen konden echter niet altijd voorkomen dat er ziekten uitbraken. Besmette gevangenen werden meestal afgezonderd en kwamen vaak om. Ook van een continue ernstige ondervoeding was in de kampen over het algemeen geen sprake. Tenslotte moesten gevangenen vaak zware arbeid verrichten en zonder voeding zouden zij al spoedig bezweken zijn. Dit wil overigens absoluut niet zeggen dat gevangenen rijkelijk van voedsel voorzien werden, maar over het algemeen kan gesteld worden dat de beschikbaarheid van voedsel pas in de latere oorlogsjaren steeds minder werd en uiteindelijk tot een onmenselijk minimum beperkt werd. Ook massale sterfte is geen continue aanwezig fenomeen in de geschiedenis van de concentratiekampen, al lag het sterftecijfer absoluut hoog. Door uitputting, mishandeling en ziekte kwamen er wekelijks meerdere mensen om in de kampen, maar de massale sterfte van gevangenen aan het einde van de oorlog werd voornamelijk veroorzaakt door het gebrek aan hygiëne, zware ondervoeding en de massale toestroom van gevangenen vanuit geëvacueerde kampen. Omstandigheden die veroorzaakt werden door de hevige verliezen die Duitsland leed en de problemen die daarmee samenhingen.
Toch waren er gevangenen die erger leden dan anderen. De levensomstandigheden voor joden en zigeuners waren bijvoorbeeld veel slechter dan die voor politieke gevangenen. Vanaf het moment dat de vernietigingskampen operationeel waren, had het leven van een jood of zigeuner geen enkele waarde meer voor de nazi’s. Arbeidsgeschikte joden werden ingezet als dwangarbeiders en wanneer ze omkwamen door de uitputtende arbeid, werd dit niet zozeer gezien als het verlies van arbeidskrachten, maar als een bijdrage aan de Endlösung. Er kan dus ook niet gesteld worden dat massale sterfte en zware ondervoeding in de concentratiekampen slechts voorbehouden waren aan de laatste oorlogsperiode. Het waren omstandigheden die weliswaar niet in elk concentratiekamp continue aanwezig waren, maar vanaf 1942 waren het wel omstandigheden waar vooral joodse gevangenen op grote schaal aan onderworpen werden. De grootste sterfte van joden door ondraaglijke dwangarbeid zal echter niet plaats gevonden hebben in de concentratiekampen, maar in de speciale dwangarbeiderskampen voor joden die te vinden waren in het oosten.
Ook binnen de verschillende concentratiekampen waren er verschillen in de levensomstandigheden. Sinds 1940-1941 werden de concentratiekampen in drie categorieën ingedeeld. Dit waren:
I
Kampen voor de minst gevaarlijke gevangenen met relatief de beste levensomstandigheden. O.a. Dachau.
II
Kampen met zwaardere levens- en arbeidsomstandigheden voor gevangenen veroordeeld voor een zwaarder ‘vergrijp’, maar met kans op terugkeer in de samenleving. O.a. Buchenwald.
III
Kampen met de meest zware levens- en arbeidsomstandigheden voor gevangenen zonder rehabilitatiemogelijkheden. Deze kampen werden ook wel “Knochenmühlen” genoemd. O.a. Mauthausen, Groß-Rosen en Natzweiler.
In de praktijk was er echter van dit onderscheid nauwelijks iets te merken.
Maar waarop kunnen we ons nu werkelijk concreet baseren, als we stellen dat de levensomstandigheden in de concentratiekampen slecht waren? Ten eerste natuurlijk op het eerder genoemde feit dat sterftecijfers hoog lagen. Van elk concentratiekamp zijn in de periode na de oorlog nauwkeurige, maar ook uiterst onnauwkeurige schattingen gemaakt van het sterftecijfer. Om aan te tonen hoe hoog de sterftecijfers lagen, zullen we het totale aantal gevangenen in een zevental concentratiekampen, in procentuele verhouding zetten tot het aantal doden. Zowel het aantal gevangenen als het aantal doden is berekend over de volledige bestaansperiode van het betreffende kamp. De zeven uitgelichte kampen waren geen (gedeeltelijke) vernietigingskampen.
Concentratiekamp: | Aantal gevangenen: | Aantal doden: | Sterftecijfer in %: | Bron: |
Buchenwald | 250.000 | 56.000 | 22,4% | link |
Flossenburg | 100.000 | 30.000 | 30% | link |
Groß-Rosen | 125.000 | 40.000 | 32% | link |
Mauthausen | 200.000 | 100.000 | 50% | link |
Mittelbau-Dora | 60.000 | 20.000 | 33,3% | link |
Neuengamme | 106.000 | 55.000 | 51,9% | link |
Stutthof | 110.000 | 65.000 | 59,1% | link |
Een sterftecijfer in procenten variërend van 22,4% tot zelfs 59,1% is natuurlijk hoog te noemen, zeker omdat aangenomen moet worden dat de gemiddelde leeftijd van gevangenen niet bijzonder hoog lag. Maar deze getallen geven een weergave van een tijdsduur van meerdere jaren en ook hier is het opnieuw mogelijk dat het merendeel van de doden vielen in de laatste oorlogsmaanden. De hoeveelheid doden per jaar zijn moeilijk te achterhalen en het valt buiten de opzet van dit artikel om een statistische weergave te vormen van het dodenaantal per kamp, per jaar. Als voorbeeld lichten we daarom het dodenaantal ten opzichte van het aantal gevangenen per jaar in KZ Buchenwald toe. Opgenomen is de periode 1937 tot 1944. Het jaar 1945 is niet opgenomen omdat de slachtoffers van dodenmarsen het aantal zouden vertekenen: tenslotte waren deze gevangenen geen officiële gevangenen van Buchenwald, maar van kampen elders.
Datum: | Aantal gevangenen: | Aantal dodelijke slachtoffers: | Sterftecijfer in %: |
1937 | 2.561 | 48 | 1,9% |
1938 | 11.028 | 771 | 7% |
1939 | 11.807 | 1.235 | 10,5% |
1940 | 7.440 | 1.772 | 23,8% |
1941 | 7.911 | 1.522 | 19,2% |
1942 | 9.517 | 2898 | 30,5% |
1943 | 37.319 | 3.516 | 9,5% |
1944 | 87.258 | 8.644 | 9,9% |
1937-1945 | 250.000 | 54.000 | 22,4% |
Bron: Stiftung Gedenkstaetten Buchenwald und Mittelbau-Dora
Dit overzicht bewijst overduidelijk dat in de jaren 1940 en 1942 het procentuele sterftecijfer in KZ Buchenwald hoger lag dan het gemiddelde over de periode 1937-1945. Het absolute sterfteaantal was echter in het jaar 1944 op zijn hoogst. Opgemerkt dient te worden dat vanaf midden 1943 het sterftecijfer steeds meer verdeeld was over het Stammlager en een groeiend aantal Außenlager.
Het verder analyseren van cijfermateriaal van andere concentratiekampen is weliswaar interessant, maar is een enorme opgave die voor het algemene beeld dat we willen geven in dit artikel overbodig is. Om een beter beeld te krijgen van de (slechte) leefomstandigheden is het nuttiger om het dagelijkse kampleven nader toe te lichten.
Wanneer we de beschrijvingen lezen over het dagelijkse leven in de concentratiekampen wordt het duidelijk dat gevangenen in de kampen niet meer beschouwd werden als gelijken. Of we nu spreken over politieke gevangenen, criminelen, asocialen of joden, ze werden allemaal beschouwd als minderwaardig. Dit betekent overigens niet dat alle gevangenen gelijk waren binnen de concentratiekampen, want de ene soort gevangenen werd als nog minderwaardiger beschouwd dan de ander. Om de minderwaardigheid van gevangenen te benadrukken werden ze bij aankomst ontdaan van lichaamsbeharing en werden ze - indien nog voorradig - gekleed in gestreepte uniformen. Deze uniformen waren van zeer dunne stof en waren zeker niet in staat om behaaglijkheid te bieden tijdens koude winterdagen. Omdat tijdens de oorlogsjaren het materiaal beter gebruikt kon worden, werden gevangenen meestal niet meer gekleed in de speciale gestreepte uniformen, maar kregen ze burgerkleding, die vaak afgenomen was van joden. Er werd geen rekening gehouden met kledingmaten waardoor veel gevangenen rondliepen in te grote of te kleine kleding. De gevangenen die te kleine kleding droegen, liepen rond met halfbedekte lichaamsdelen wat uiteraard niet bevorderlijk was voor hun gezondheid en welbevinden. Om gevangenen nog verder te ontdoen van hun persoonlijkheid kregen ze ook een nummer dat bevestigd werd op hun kleding. Dit was nog erger in Auschwitz waar het nummer van de gevangenen werd getatoeëerd op de bovenarm. Een afschuwelijkere methode om de inferioriteit van gevangenen te benadrukken was praktisch niet mogelijk.
Natuurlijk bleef ook na aankomst de kamporganisatie erop gericht om gevangenen het gevoel te geven dat ze ongewenst waren en niet voldeden aan de normen van het Derde Rijk. Elke dag in het concentratiekamp begon en werd beëindigd met een appel. Alle gevangenen moesten zich ’s ochtends in alle vroegte, vaak nog voor zonsopkomst, melden op de binnenplaatst waar ze zich op militaire wijze moesten opstellen. Weersomstandigheden deden niet ter zake en ook zieke en verzwakte gevangenen mochten op het appel niet ontbreken. Voordat men moest gaan slapen werd de gehele gebeurtenis herhaald. Het appel werd niet alleen maar gehouden om de gevangenen te terroriseren, maar ook vanwege praktische redenen. Het aantal gevangenen moest geteld worden om te kunnen controleren of er geen gevangenen ontsnapt waren en ook kon vastgesteld worden of er misschien gevangenen overleden waren of zo ziek dat ze niet konden verschijnen op het appel. De doden konden meteen gecremeerd worden aangezien de meeste concentratiekampen beschikten over een eigen crematorium, en de ernstige zieken konden worden overgeplaatst naar de ziekenboeg. In de ziekenboegen waren voornamelijk medegevangenen belast met de verzorging van zieken. Ondanks dat zij niet de beschikking hadden over voldoende medicijnen, instrumenten en hygiëne deden zij over het algemeen hun best om zo goed mogelijke medische verzorging te bieden. Vooral tijdens de laatste oorlogsjaren werd hun taak steeds moeilijker, onder andere doordat er door overbevolking van de concentratiekampen steeds meer besmettelijke ziekten uitbraken en gevangenen steeds zwaardere arbeid moesten verrichten.
Na het appel, waar een bezoek aan de wasruimte en een kopje ersatzkoffie of -thee aan vooraf was gegaan, begon de werkdag van de gevangenen. Zes dagen in de week werd er gewerkt en alleen op zondag had men een ‘vrije’ dag. Ook op een zondag werden gevangenen echter aan het werk gezet. Er moesten bepaalde onderhoudsklussen op het kampterrein verricht worden en gevangen moesten hun kleding schoonmaken en indien nodig herstellen. Daarnaast was de zondag een geschikt moment voor de kappers om alle gevangenen van hun lichaamsbeharing te ontdoen. In de vrije momenten op zondag was er in sommige kampen gelegenheid voor recreatie en ontspanning. Zo werden er bijvoorbeeld in sommige kampen toneel- of muziekvoorstellingen gegeven in een speciaal daarvoor aangewezen verblijf. Maar al met al kan geconcludeerd worden dat de zondag absoluut geen dag was waarop gevangenen in alle vrijheid zich konden ontspannen en rusten.
De voedselvoorziening in de concentratiekampen werd gedurende de oorlogsjaren steeds minder. Terwijl in de beginjaren het voedsel bestond uit stamppotten, bestond de dagelijkse maaltijd later uit een waterige soep, meestal opgetrokken vanuit wortelen, knolraap en andere goedkope en voorradige groenten. Naast de warme maaltijd kregen gevangenen dagelijks ook een stuk brood, maar de hoeveelheid en de voedingswaarde van het brood werd ook steeds minder. Er waren echter nog andere manieren om aan voedsel te komen. Zo kregen sommige gevangenen Rode Kruispakketten of voedsel van familie toegestuurd. Geregeld werden deze toegezonden voedselpakketjes echter leeggeroofd door de kampbewakers en ook gevangenen onderling bestalen elkaar. Bovendien werden Rode Kruispakketten aan lang niet elke gevangene toegestuurd: het Nederlandse Rode Kruis zond bijvoorbeeld geen voedselpakketten aan Nederlandse gevangenen. Ook voedselpakketten van thuis waren voor veel gevangenen slechts een illusie. Tenslotte had men thuis vaak ook een voedseltekort en bleef er niks over om op te sturen. Een andere manier om aan voedsel te komen was de zwarte markt. Vooral de bevoorrechte gevangenen, criminelen en politieke tegenstanders bijvoorbeeld, slaagden erin om onder andere persoonlijke bezittingen en sigaretten met kampbewakers om te ruilen tegen voedsel. Een veilige manier was dit echter niet, want niemand was te vertrouwen binnen het concentratiekamp, zelfs medegevangenen niet.
De slaapplaats van gevangenen waren eenvoudige houten britsen, meestal stapelbedden. Met hooi gevulde matrassen gaven enige warmte, maar de meeste warmte was afkomstig van medegevangenen. De slaapbarakken raakten gedurende de oorlogsperiode overvol en bedden moesten gedeeld worden met meerdere gevangenen. In de slaapbarakken heerste het recht van de sterkste: zij eigenden zich de beste slaapplaatsen toe. De mindere slaapplaatsen, die bijvoorbeeld in de tocht lagen of waar de weerselementen speling op hadden, waren voor de zwakkere gevangenen. De omstandigheden in de slaapbarakken werden steeds slechter, doordat de barakken gedurende de laatste oorlogsjaren overvol raakten. Terwijl het gebrek aan privacy in het begin het voornaamste probleem was, waren de taferelen die zich uiteindelijk zouden voordoen tragisch. Gevangenen die leden aan diarree en hun behoefte lieten lopen in de slaapruimte en luizen die naast ondraaglijke jeuk ook nog eens besmettelijke ziekten als tyfus verspreidden, zijn slechts een tweetal voorbeelden van de tragische omstandigheden in de slaapbarakken in de laatste oorlogsjaren.
Maar naast het dagelijkse kampprogramma en fysieke omstandigheden waren het ook de kampbewakers en gevangenen door de SS aangesteld binnen bevoorrechte functies die zorgden voor ondraaglijke en onmenselijke toestanden in de concentratiekampen.
Zelfs de minste vergrijpen werden veroordeeld met zware lijfstraffen. Kwam men te laat op het appel of had men het bed niet goed opgemaakt, dan kon men rekenen op 25 stokslagen. Met ontbloot achterwerk werd iemand dan op een houten blok vastgebonden en kreeg hij of zij 25 zware slagen met een zweep of een bezemsteel. Deze wrede bestraffing stond bekend als ‘Fünfundzwanzig am Arsch’. Wanneer de vastgebonden gevangenen de slagen niet meetelde, was dit vaak aanleiding om het aantal slagen te verhogen. Gevangenen raakten zwaar gewond of kwamen zelfs te overlijden wanneer de slagen - al dan niet opzettelijk - de nieren beschadigden. Een andere uiterst wrede lijfstraf was het zogenaamde ‘boomhangen’. De handen werden op de rug geboeid en vervolgens werd het slachtoffer aan zijn handen aan een paal of een boom opgehangen. Op deze wijze bleven ze uren hangen, gekweld door ondraaglijke pijnen. Vaak hield het slachtoffer hier blijvend letsel aan over.
Naast lijfstraffen waren er ook geweldloze straffen, die overigens net zo goed wreed waren. Zo moesten sommige gevangenen bijvoorbeeld uren of dagen lang buiten staan of hurken. Terwijl men op warme zomerdagen kon bezwijken aan oververhitting of uitdroging, liep men tijdens winterse vrieskou grote kans op onderkoeling of zelfs bevriezing. Een verblijf in de zogenaamde ‘Stehbunker’, een strafcel die zó klein was dat je er alleen in kon staan, was ook een uiterst gevreesde en wrede bestraffing. Lichtere straffen waren erop gericht om gevangenen bepaalde rechten te ontzeggen, zoals voedsel en het ontvangen of versturen van post. Voor uitgehongerde gevangenen was voedselonthouding echter net zo goed een kwelling.
De bewakers van de SS schuwden echter ook moord niet als bestraffing. Executies vonden meestal plaats op speciaal aangewezen plaatsen in het kamp, maar ook in de zogeheten neutrale zone werden gevangenen neergeschoten vanuit wachttorens. Deze neutrale zone bevond zich aan de buitenrand van het concentratiekamp, voor de omheining van prikkeldraad. Wanneer gevangenen deze grasstrook betraden, werden ze onmiddellijk neergeschoten. De meest barbaarse kampbewakers vermaakten zich door de pet van gevangenen in de verboden zone te gooien. Ze gaven het bevel aan de gevangene om de pet te halen en wanneer deze de neutrale zone betrad om de pet op te halen werd hij neergeschoten.
Niet alleen kampbewakers van de SS waren overigens verantwoordelijk voor de wrede behandeling van gevangenen. Zelfs gevangenen onderling maakten het elkaar niet gemakkelijk. Zo werden door de kampleiding bepaalde gevangenen, meestal criminelen of politieke gevangenen, aangewezen als zogenaamde Kapo’s. Zij waren in dienst van de Kameradschaftspolizei en hadden als taak om de orde onder gevangenen te handhaven. Ze stonden bijvoorbeeld aan de leiding van werkploegen en moesten medegevangenen tot arbeid aansporen. Zelf hoefden ze geen lichamelijke arbeid te verrichten, ze kregen beter te eten en hun gevangeniskleding was op maat gemaakt. Vanuit deze bevoorrechte positie regeerden ze meestal met de harde hand over hun medegevangenen en veel Kapo’s deden qua wreedheid niet onder voor de kampbewakers van de SS. Aan het hoofd van een grotere groep Kapo’s stond een Oberkapo en binnen arbeidscommando’s stonden Vorarbeiter (voormannen) weer onder het bevel van de Kapo’s. In tegenstelling tot de Kapo’s moesten Vorarbeiter wel meewerken aan het arbeidscommando waarbinnen ze de leiding hadden.
Naast de rol van Kapo en Vorarbeiter kregen bepaalde gevangenen ook andere rollen toebedeeld waarin ze macht hadden over hun medegevangenen. De hoogst weggelegde rol voor een gevangenen was die van Lagerälteste, oftewel kampoudste. Ze vormden een belangrijke schakel tussen de SS-bewakers en leidden onder andere het dagelijkse appel. Lagerältesten werden ondersteund door Blockältesten (blokoudsten). Onder het bevel van de Blockälteste stond de zogenaamde Stubendienst, met aan het hoofd de Stubenälteste. Ook de leden van de Stubendienst hadden de macht over medegevangenen en zorgden onder andere voor de verdeling van voedsel in de juiste proporties. Tot slot werden ook gevangenen aangewezen binnen administratieve functies, waarbij de dagelijkse telling van gevangenen de hoofdzaak vormde. Aan het hoofd van de gevangenen met een administratieve functie stond de Rapportschreiber, die de leiding had over meerdere Blockschreibers. De gevangenen met een speciale functie werden aangeduid als Funktionshäftlinge.
Door de macht te verdelen onder gevangenen ontstond er binnen de muren van een concentratiekamp een ware hiërarchie die de orde in het kamp in stand hield. Door bijvoorbeeld criminelen aan te wijzen op bevoorrechte posities hoefde de kampleiding zelden bang te zijn dat gevangenen zich dusdanig zouden organiseren dat er serieus verzet uit zou breken. Criminelen, waaronder bijvoorbeeld ook moordenaars, waren te onbetrouwbaar en ongeschikt om zich te organiseren. Bovendien: waarom zouden zij zich organiseren als zij binnen het kamp een bevoorrechte positie hadden met meer overlevingskansen dan bijvoorbeeld soldaten aan het front? Politieke gevangen waren beter in staat om zich te organiseren, maar van serieuze grootschalige opstanden in de concentratiekampen was eigenlijk zelden sprake. Wanneer had men overigens een opstand moeten organiseren als vrijwel de gehele dag in het teken stond van zware arbeid?
Het belangrijkste element binnen het dagelijkse programma van de gevangenen in de concentratiekampen was dwangarbeid. Niet voor niks was de spreuk op de poort van veel concentratiekampen “Arbeit macht Frei” (arbeid geeft je vrijheid). De arbeidsomstandigheden zijn een zeer belangrijk element waarop wij ons oordeel over de slechte leefomstandigheden in de kampen baseren. Want al waren de levensomstandigheden in de kampen zelf slecht, de arbeidsomstandigheden waren tijdens de oorlogsjaren de belangrijkste sterfteoorzaak van gevangenen. Dwangarbeid stond gedurende bepaalde perioden gelijk aan vernietiging (‘Vernichtung durch Arbeit’). Nadat besloten was tot de Endlösung waren de arbeidsomstandigheden voor joden dusdanig slecht dat ze in grote aantallen omkwamen. Twee doelen gingen hierin dus samen: arbeid en de dood. Maar ook niet-joodse gevangenen moesten tijdens de oorlogsjaren steeds zwaardere arbeid verrichten tot de dood er voor velen op volgde. Terwijl in de periode voor de oorlog arbeid vooral een geschikte dagindeling was voor de gevangenen, werd arbeid tijdens de oorlogsjaren het bestaansrecht voor de concentratiekampen. Oswald Pohl, de chef van het Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt van de SS schreef op 30 april 1942 aan Heinrich Himmler:
“De oorlog heeft een zichtbare structuurverandering binnen de concentratiekampen gebracht en hun taak met betrekking tot de inzet van gevangenen fundamenteel veranderd. De toename van gevangenen vanwege gronden met betrekking tot veiligheid, (her)opvoeding of preventieve maatregelen alleen, staat niet meer op de voorgrond. Het zwaartepunt heeft zich naar het economische vlak verplaatst. De mobilisering van alle arbeidskrachten onder gevangenen in de eerste plaats voor oorlogsopgaven (wapenindustrie) en later voor vredesopgaven, schuift zich steeds meer naar de voorgrond.
Vanuit dit inzicht vloeien noodzakelijke maatregelen voort, die langzamerhand een omzetting van de concentratiekampen vanuit hun vroegere eenzijdige politieke vorm naar een met economische opgaven in overeenstemming zijnde organisatie vereisen.”
Gevangenen werden dus in hoofdzaak niet meer, zoals in de jaren voor de oorlog, in concentratiekampen opgesloten ter wille van hun (her)opvoeding, de veiligheid of als preventieve maatregel. Het zwaartepunt was overduidelijk komen te liggen op de economie en specifiek op de oorlogsindustrie. Maar ook na de oorlog zouden concentratiekampgevangenen dus nog van dienst kunnen zijn voor vredesopgaven, waarmee met name de wederopbouw van Duitsland bedoelt werd. Terwijl binnen een gezonde maatschappij enkel misdadigers gevangen genomen worden, was het binnen het Derde Rijk juist van economisch belang om veel mensen in hechtenis te nemen, zodat zij tewerkgesteld konden worden als gratis arbeidskrachten zonder rechten. In de jaren voor de oorlog werden gevangenen nog geregeld beziggehouden met nutteloze arbeid, zoals het heen en weer slepen van boomstammen of zware stenen, of met typische gevangenisarbeid, zoals in de mijn- en bosbouw. Sinds het aanbreken van de oorlog , en dan in het bijzonder vanaf 1942, was van nutteloze arbeid geen sprake meer. Gevangenen werden hoofdzakelijk tewerkgesteld in de oorlogsindustrie of daarmee samenvallende industrievormen. Ze waren hiermee van uitermate groot belang voor de continuering van de productie.
Eén van de belangrijkste ‘noodzakelijke maatregelen’ om het zwaartepunt van de concentratiekampen naar het economische vlak te verschuiven, was de overplaatsing van het bestuur over de concentratiekampen naar het Wirtschafts- und Verwaltungsamt, onder leiding van Oswald Pohl. Weliswaar bleef Richard Glücks verantwoordelijk voor de concentratiekampen, maar de functie van Inspektor der Konzentrationslager en alle bijbehorende taken werden ingedeeld binnen AMT D van het SS-WVHA. Dat dit bureau verantwoordelijk was voor economische en administratieve zaken, maakt nog eens duidelijk dat de rol van concentratiekampen een drastische ommekeer had gemaakt.
Het SS-WVHA had verschillende industriële ondernemingen in eigen beheer waar gevangenen dwangarbeid konden verrichten. Zo werden gevangenen in Flossenbürg, Mauthausen, Gross-Rosen, Natzweiler, Sachsenhausen, Buchenwald en Stutthof onder andere tewerk gesteld binnen de Deutsche Erd- und Steinwerke GmbH (DEST), de mijnbouwonderneming van de SS. Gevangenen van Lublin-Majdanek, Stutthof en Neuengamme werden tewerk gesteld binnen de ijzer- en houtbouwindustrie van de Deutsche Ausrüstungswerke (DAW) en gevangenen van Ravensbrück werkten binnen het Gesellschaft für Textil- und Lederverwertung (Texled) in de textielindustrie. Zowel in Dachau als Ravenbrück werkten gevangenen bovendien in SS-Bekleidungslager, kledingdepots van de SS waar uniformen werden vervaardigd en gerepareerd.
Tevens leverde het SS-WVHA gevangenen uit als dwangarbeiders aan particuliere ondernemingen. Aangezien voor elke uitgeleverde dwangarbeider een bepaalde vergoeding gevraagd werd, was dit een belangrijke inkomstenbron voor de SS. Zo leverde KZ Flossenbürg vanaf 1942/1943 gevangenen als dwangarbeiders uit aan de vliegtuigfabrieken van Messerschmitt en productiebedrijven van Flick, Siemens, Osram en Junker. De meest beruchte samenwerking was die tussen de SS en IG Farbenindustrie Aktiengesellschaft, of kortweg IG Farben. Het bedrijf sloot al in maart 1941 een ‘vriendschapscontract’ met de SS-leiding van KZ Auschwitz. De afspraak was dat IG Farben bouwmateriaal zou leveren voor de uitbreiding van het concentratiekamp in ruil tegen gevangenen. Deze gevangenen zouden worden ingezet bij de bouw van een fabriek in Monowitz, vlakbij Auschwitz, waar synthetische rubber en -brandstoffen geproduceerd zouden gaan worden. Dagelijks moesten zwaar ondervoede gevangenen de afstand van zes kilometer van het kamp naar het bouwterrein overbruggen. Hier werkten ze ’s zomers 10-11 uur en ‘s winters circa 9 uur per dag. De benodigde productiviteit kon niet behaald worden en de fabriek naderde pas in januari 1945, toen Auschwitz bevrijd werd, haar voltooiing. De bouw had het leven gekost van 25.000 mensen en droeg hierdoor in grote mate bij aan het principe ‘vernietiging door arbeid’. Maar ook op andere locaties maakte IG Farben gebruik van concentratiekampgevangenen als dwangarbeiders. Vele tienduizenden gevangenen kwamen om als gevolg van de arbeidsomstandigheden bij IG Farben. Daarnaast leverde de onderneming het bestrijdingsmiddel Zyklon-B, dat ingezet werd als vergassingsmiddel in Auschwitz en Majdanek.
Onder aanvoering van het SS-WVHA werden de arbeidsomstandigheden voor concentratiekampgevangenen over het algemeen slechter, al was er in 1943 enigszins sprake van een verbetering in de omstandigheden in bepaalde kampen. De oorlogsindustrie, onder leiding van Albert Speer, was grotendeels afhankelijk van gevangenen en andere dwangarbeiders. Men zag in dat een slechte behandeling van gevangenen een negatieve invloed had op de productie en paste de arbeidsomstandigheden aan. Het was slechts een tijdelijke opleving want tijdens de laatste twee jaren van de oorlog leed nazi-Duitsland steeds meer verliezen. De levensomstandigheden verslechterden, maar het productietempo binnen de wapenfabrieken moest desondanks omhoog. In de door geallieerde bombardementen geteisterde fabrieken werden de arbeidsomstandigheden slechter en veel gevangenen bezweken aan de gevolgen van uitputting door zware arbeid.
Als gevolg van de taakverschuiving naar het economische vlak werden steeds grotere aantallen Außenlager (buitenkampen) opgericht. In totaal werden er 1202 Außenlager opgericht door de nazi’s. Deze buitenkampen maakten deel uit van één van de tweeëntwintig Stammlager (basiskampen) en bevonden zich ook in de nabijheid van dit basiskamp. Zo bevonden zich bijvoorbeeld in Landsberg drie Außenlager die deel uitmaakten van KZ Dachau. Deze kampen speelden een belangrijke economische rol doordat de (oorlogs)industrie niet per definitie geconcentreerd was in de directe nabijheid van de hoofdkampen. Omdat het dagelijkse vervoer van gevangenen naar hun werkplaats logistiek gezien zeer onpraktisch was, werden gevangenen ondergebracht in de Außenlager die in de nabijheid lagen van de werkplaatsen. Groepen gevangenen die werkzaam waren buiten een concentratiekamp, maar die hier wel aten en sliepen, noemde men Außenkommando’s.
Samengevat kunnen we stellen dat de arbeidsomstandigheden en de daarmee samenvallende levensomstandigheden in de jaren voor de oorlog relatief gezien nog draaglijk waren. Weliswaar werden gevangenen toen al op grote schaal vernederd en gemarteld en werd ook moord niet geschuwd, maar de behuizing, het voedsel en de arbeid waren nog draaglijk. Sinds het aanbreken van de oorlog kregen gevangenen een steeds belangrijke economische rol. Aangezien een groot deel van de mannelijke Duitse bevolking opgeroepen was voor krijgsdienst, werden hun arbeidsplaatsen binnen de (oorlogs)industrie opgevuld door gevangenen. Gevangenen waren goedkoop en vervangbaar en ze werden niet gespaard. Toen het belang van de gevangenen na 1942 steeds groter werd, was er omstreeks 1943 enigszins sprake van een tijdelijke opleving in de leef- en arbeidsomstandigheden van gevangenen. Men besefte dat gezonde gevangenen een positieve invloed hadden op de productie en bovendien bleek de voorraad arbeidsgeschikte gevangenen niet eindeloos. Onder invloed van de steeds grotere verliezen die Duitsland leed werden de leef- en arbeidsomstandigheden na 1943 slechter, met een afschuwelijk dieptepunt in de laatste maanden van de oorlog, toen overbevolking en ondervoeding zorgden voor uiterst onhygiënische leefomstandigheden met de uitbraak van ernstige epidemieën als gevolg.
Terwijl het lastig is om een algemeen geldende beschrijving te geven van de leefomstandigheden gedurende de periode 1933-1945 in de concentratiekampen, is het vrij eenvoudig om de opbouw van een concentratiekamp onder woorden te brengen. Een kampterrein was verdeeld in verschillende zones, de zogenaamde Felder (velden) en Blocks (blokken). Dit systeem maakte een uitbreiding van het kamp zeer gemakkelijk. Een concentratiekampcomplex was niet slechts een verzameling houten barakken, maar na de volledige voltooiing bestond deze bijvoorbeeld uit werkplaatsen, fabriekshallen, landbouwgronden, verwarmingsfaciliteiten, SS-kazernes en kantoren, een kantine, lazaretten,een gevangenis en een crematorium. Daarnaast was in sommige kampen onder andere ook een bordeel of een bioscoop te vinden. Met name de vernietigingskampen, maar ook enkele concentratiekampen, waren aangesloten op het spoorwegnetwerk en hadden een eigen stationscomplex. Al met al was een concentratiekampcomplex een heuse stad waarin soms vele duizenden mensen, personeel en gevangenen, waren ondergebracht.
Sinds de oprichting van KZ Dachau in 1933 was de basis van de opbouw van alle concentratiekampen vrijwel gelijk. We zullen dan ook de opbouw van KZ Dachau nader toelichten. De basis van KZ Dachau was de Lagerstraße, de kampstraat, die als een strakke lijn het volledige concentratiekamp doorsneed. De Lagerstraße werd aan beide zijden geflankeerd door Wohnbaracken, oftewel de barakken waarin de gevangenen verbleven, voornamelijk om te slapen. De Lagerstraße liep aan het ene eind uit op de Appellplatz, de appelplaats waar gevangenen zich elke ochtend en avond dienden te verzamelen. Aan het andere eind van de Lagerstraße bevonden zich de Desinfektionbaracke en de Plantage. In de Desinfektionbaracke werden gevangenen gedesinfecteerd om de verspreiding van besmettelijke ziekten te voorkomen. Op de plantage werden door de gevangenen gewassen gekweekt. Enerzijds voorzag de plantage in de voedselvoorziening van het kamp en anderzijds was het een plek waar gevangenen aan het werk gezet konden worden. Ook hier vond de arbeid plaats onder extreme omstandigheden.
Ondergebracht in bepaalde barakken waren de kantine en een Tottenkamer, het mortuarium. Daarnaast waren bepaalde barakken aangewezen als Strafblöcke of Revierbaracken. In de Strafblöcke verbleven gevangenen die gestraft waren omdat ze bijvoorbeeld getracht hadden te ontsnappen. In de Revierbaracken werden zieke en gewonde ondergebracht om hier een schamele medische verzorging te krijgen. Gelegen aan de appelplaats waren de Wirtschaftsgebäude, waaronder de keuken, de wasruimte en het magazijn, en de Bunker, oftewel de kampgevangenis.
Buiten het eigenlijke concentratiekamp, maar binnen de grenzen van het volledige kampcomplex bevonden zich in Dachau diverse andere gebouwen: het crematorium, het kantoor van de kampcommandant, de onderkomens voor de kampbewakers en het officiersverblijf. Daarnaast bevond zich hier een grote werkplaats van de Deutsche Ausrustingswerke waar gevangenen kleding en meubels vervaardigden.
Het kamp was omheind met een muur en een prikkeldraadhek. Op een aantal plaatsen waren wachttorens geplaatst langs de kampomheining. Hiermee komen we op de vraag in hoeverre concentratiekampen voor de buitenwereld verborgen waren. Na de oorlog beweerden vele Duitse burgers dat ze zich niet bewust waren van de vele verschrikkingen die hadden plaatsgevonden binnen de concentratie- en vernietigingskampen. “Ich habe es nicht Gewußt” was een vaak uitgesproken zin, waarmee bedoeld werd dat men niet of nauwelijks op de hoogte was van de vele afschuwelijke daden die in opdracht van hun leiders uitgevoerd waren. Alhoewel het grootste verwijt is dat men geweten moest hebben van de vernietiging van 5,1 tot 6 miljoen joden, beperken we ons in dit artikel op de vraag of men geweten moet hebben van de verschrikkelijke omstandigheden in de concentratiekampen en dus niet in de vernietigingskampen.
Ten eerste kunnen we stellen dat het bestaan van de concentratiekampen absoluut geen geheim was. Heinrich Himmler gaf bijvoorbeeld zelfs een persconferentie toen het KZ Dachau geopend werd en hierover verschenen ook berichten in de kranten. Dat de omstandigheden er slecht waren, was ook geen geheim. Concentratiekampen dienden in de beginjaren van Hitlers machtsperiode namelijk juist een afschrikwekkende werking te hebben, zodat politieke tegenstanders zich aanpasten aan de nazi’s om niet gevangen gezet te worden. Ook werden de meeste gevangenen voor de oorlogsjaren nog vrijgelaten na het verstrijken van bepaalde termijn. Alhoewel het spreken in het openbaar over de negatieve aspecten van het gevangenschap in een concentratiekamp verboden was, zullen oud-gevangenen er zeker over gesproken hebben. Na het aanbreken van de oorlog kwamen gevangenen alleen bij hoge uitzondering vrij uit de concentratiekampen en konden zij dus niet vertellen over de afschuwelijke omstandigheden. Toen er steeds meer Außenlager en -kommando’s ontstonden kwamen gevangenen in steeds grotere mate buiten de kampen en burgers buiten de muren van het concentratiekamp zullen toen zeker regelmatig een blik hebben opgevangen van de uitgemergelde gevangenen.
Het volgende is echter zeker: gedurende het bestaan van de concentratiekampen werden burgers slechts bij hoge uitzondering toegelaten binnen de concentratiekampen en er werden door de nazi’s praktisch geen foto’s en filmopnamen gemaakt van de concentratiekampen. Vanaf de buitenkant konden burgers bovendien meestal weinig tot niks zien van de levensomstandigheden in de concentratiekampen. De omheining door middel van muren, de meestal enigszins afgezonderde locatie en de strenge bewaking maakten van een concentratiekamp een hermetisch afgesloten complex, grotendeels verborgen voor de buitenwereld. Alhoewel meerdere argumenten aantonen dat de omstandigheden in de concentratiekampen bekend waren bij burgers, zijn er dus ook meerdere argumenten die het tegendeel beweren. Het bestaan van de concentratiekampen en hun doelstelling was bekend en ook wist men ongetwijfeld dat het verblijf in een concentratiekamp zeker geen pretje was. Het is betwistbaar of men wist dat er gedurende de oorlogsjaren grote aantallen gevangenen omkwamen in de concentratiekampen en dat de levensomstandigheden drastisch verslechterden. De regering, de SS en het nazi-propaganda-apparaat deden er in elk geval veel moeite om zo min mogelijk prijs te geven over de verschrikkingen die plaatsvonden in hun concentratiekampen.
Net als andere nazi-organisaties bestond de organisatie van een concentratiekamp uit verschillende afzonderlijke afdelingen. De kamporganisatie was in de grotere concentratiekampen verdeeld over de volgende afdelingen:
I | Kommandantur | Bureau van de commandant |
II | Politische Abteilung | Politieke afdeling |
III | Schutzhaftlagerführung | Leiding van het inbewaringstellingskamp |
IV | Verwaltung | Organisatorische zaken |
V | Sanitätswesen | Gezondheidswezen |
VI | Fürsorge, Schulung und Truppen | Verzorging en training van SS-eenheden |
Aan het hoofd van elk concentratiekamp stond een kampcommandant (Lagerkommandant). In Auschwitz was dit bijvoorbeeld Rudolf Höss en in Krakau-Plaszów Amon Göth. De kampcommandant was binnen het kamp eindverantwoordelijk voor de volledige gang van zaken. Zijn rechterhand was de kampadjudant (Lageradjutant). Het was zijn taak om de kampcommandant te verwittigen van alle belangrijke gebeurtenissen in het concentratiekampen, de inkomende post te verdelen over de verschillende afdelingen en de correspondentie van de kampcommandant met andere instellingen en de verschillende kampafdelingen te regelen. Ook hield de kampadjudant een geheim dagboek bij en verder was hij verantwoordelijk voor personeelszaken binnen de staf van de Kommandantur (Kommandanturstabes). Daarnaast was hij verantwoordelijk voor het verbindingswezen van het kamp en het vervoersbureau. De leden van de staf, oftewel de Kommandanturstabes, waren geformeerd binnen de zogenaamde Stabskompanie. Alle leden van de Kommandanturstabes waren ondergeschikt aan de kampadjudant, die de leiding had over deze staf. Wapen-, munitie- en gereedschapbeheer stonden ook onder de supervisie van de kampadjudant. Al met al had de kampadjudant de operationele leiding over het kamp en was de kampcommandant bestuursverantwoordelijk.
Binnen elk concentratiekamp was een politieke afdeling (Politische Abteilung) van de Gestapo aanwezig. Het was een vrijwel zelfstandig en van de kampcommandant onafhankelijk bureau onder aanvoering van een SS’er, die in dienst stond van de Gestapo. Dit bureau was verantwoordelijk voor de registratie van nieuwkomers, het ordelijk bijhouden van de gevangenencartotheek en de gerechtelijke toewijzing van gevangenen vanuit politiebureaus en rechtszittingen. Ook was deze afdeling verantwoordelijk voor het verhoren, bestraffen en executeren van gevangenen. Bij ontsnappingen diende de leider van dit bureau de politiediensten in te lichten. Meerdere ondergeschikten waren in dienst om alle taken van dit bureau uit te voeren.
De derde afdeling, de Schutzhaftlagerführung, vormde de basis van elk concentratiekamp. Deze afdeling, die het directe gezag voerde over de gevangenen, stond onder leiding van een SS-Hauptsturmführer of een SS-Obersturmführer, die aangesteld was als Schutzhaftlagerführer. Sommige concentratiekampen hadden meerdere Schutzhaftlagerführer in dienst, Auschwitz I had er bijvoorbeeld drie. De werkkamer van een Schutzhaftlagerführer bevond zich in de directe nabijheid van de gevangenenbarakken. Het was zijn opgave om erop toe te zien dat gevangenen volgens de regels behandeld werden en hij moest misstanden melden bij de kampcommandant. ’s Avonds en 's ochtend nam de Schutzhaftlagerführer het appel af en verder moest hij met grote regelmaat het gevangenenaantal schriftelijk verantwoorden aan de Kommandantur. Dagelijks hield de Schutzhaftlagerführer steekproeven om te controleren of arbeidscommando’s uit het juiste aantal gevangenen bestond. Ook de controle van de dagelijkse maaltijdvoorziening en de selectie van gevangenen voor speciale taken behoorden tot de taken van de Schutzhaftlagerführer.
Direct ondergeschikt aan de Schutzhaftlagerführer waren de Rapportführer en de Blockführer. Alhoewel de Schutzhaftlagerführer het appel in de concentratiekampen afnamen, waren het de Rapportführer die de hoeveelheid gevangenen telden en hierover een schriftelijk rapport samenstelden dat werd ondertekend door de Schutzhaftlagerführer. Ook voerde de Rapportführer regelmatig steekproefsgewijze tellingen uit van arbeidscommando’s. Wanneer arbeidscommando’s terugkeerden van hun arbeid, controleerde de Rapportführer tevens of gevangenen geen levens- of genotsmiddelen meesmokkelden in het kamp. In het kamp hield de Rapportführer de supervisie over de orde en de hygiëne. De door de Lagerkommandanten uitgevaardigde straffen van gevangenen diende hij door te voeren en schriftelijk vast te leggen.
Blockführer waren onderofficieren of gewone manschappen die verantwoordelijk waren voor één of meerdere afdelingen binnen het concentratiekamp. Zo’n afdeling werd een Block genoemd. Ze dienden zorg te dragen voor rust, orde en hygiëne in het Block waarover ze de verantwoordelijkheid droegen. Tevens voerden ze de directe leiding over de gevangenen die een bepaalde functie toegewezen hadden gekregen, zoals de Blockälteste. De Blockführer konden aangewezen worden als bewaker van een arbeidscommando. Ze dienden er dan niet alleen op toe te zien dat gevangenen niet ontsnapten, maar ook dat de arbeid op de juiste manier en in het juiste tempo verliep. Dagelijks werden één of meerdere Blockführer aangewezen als Blockführer vom Dienst. Zij dienden dan de kampingang te bewaken en moesten het aantal gevangenen in alle in- en uitgaande arbeidscommando’s tellen. Gevangenen die met bijzondere toestemming dagelijks het kamp konden verlaten zonder begeleiding moesten geregistreerd worden en burgers zonder toestemming om het kamp te betreden dienden bij de toegang geweerd te worden.
In 1942 werd binnen Abteilung III de subafdeling IIIa - Arbeitseinsatz opgericht. Deze subafdeling had de verantwoording over de dwangarbeid die gevangenen moesten verrichten. De afdeling formeerde onder andere de arbeidscommando’s. Posities voor SS’ers binnen deze afdeling waren: Arbeitsdienstführer, Arbeitseinsatzführer en Kommandoführer. Allen hadden zij de taak om de dwangarbeid economisch gezien zo rendabel mogelijk te laten verlopen.
Verantwoordelijk voor diverse organisatorische zaken was de vierde afdeling: de afdeling Verwaltung. Aan het hoofd van deze afdeling stond een SS-officier. Zijn afdeling was verantwoordelijk voor de onderkomens, de verpleging, de kleding en het salaris van gevangenen, en de onderkomens, de verpleging en kleding van gevangenen. Voor alle huishoudelijke en economische zaken was de leider van dit bureau het aanspreekpunt van de kampcommandant. Ook voerde dit bureau de supervisie over van gevangenen geconfisqueerde eigendommen, zoals kleding, geld en andere waardevolle zaken. Ook binnen dit bureau waren meerdere SS-onderofficieren en manschappen vertegenwoordigd om alle administratieve taken te vervullen.
Binnen elk concentratiekamp was ook een afdeling aangesteld om toe te zien op het gezondheidswezen, het Sanitätswesen. Aan het hoofd van deze afdeling stond een SS-Standortartz die de leiding voerde over SS-Truppenärtze, SS-Lagerärzte, SS-Zahnärzte en SS-Lagerapotheker. Terwijl de SS-Truppenärtze de medische behandeling van het kamppersoneel verzorgde, waren de SS-Lagerärzte belast met de medische behandeling van gevangen. SS-Zahnärzte zorgden voor de tandheelkundige behandeling van zowel kamppersoneel als gevangenen en de SS-Lagerapotheker beheerde de kampapotheek. De medische diensten waren te vinden in het SS-Reviergebäude.
De SS-Lagerärzten hadden allemaal een zogenaamde Sanitätsdienstgrade, wat betekende dat ze een medische dienstgraad hadden. Meestal waren het onderofficieren die werden ondersteund door gewone manschappen. De meeste concentratiekampen hadden één SS-Lagerartz die werd ondersteund door zowel medisch kamppersoneel als gevangenen die waren aangewezen als medische verzorger. De SS-Lagerarzt was ook aangewezen om de kamphygiëne en de sanitaire inrichtingen te overzien. Hij moest voorkomen dat er besmettelijke ziekten en epidemieën uitbraken. Ook onderwierp de SS-Lagerarzt nieuwe gevangenen aan een medische keuring en binnen bijvoorbeeld vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau was hij ook verantwoordelijk voor de zogenaamde Selektion. Wanneer gevangenen in Auschwitz-Birkenau aankwamen, selecteerde de kamparts welke gevangenen gezond en fit genoeg waren om arbeid te verrichten en welke gevangenen direct naar de gaskamers afgevoerd moesten worden. Tot slot zag de kamparts toe op de kwaliteit van het voedsel dat bereid werd in de keuken voor kamppersoneel en de keuken voor gevangenen. Wantoestanden in het concentratiekamp dienden door de kamparts gemeld te worden aan de kampcommandant.
In de meeste concentratiekampen bekommerden de kampartsen zich zelden om de gezondheid en het welzijn van de gevangenen. Ze lieten een groot deel van de medische behandeling en verzorging over aan de artsen en verplegers onder de gevangenen. Op grote schaal lieten ze zieke gevangenen met fenolinjecties ombrengen en binnen de vernietigingskampen stuurden ze zieken direct naar de gaskamers. Ook voerden meerdere kampartsen, waaronder de beruchte dokter Josef Mengele, gruwelijke experimenten uit op gevangenen. Ironisch gezien was medisch personeel in de vernietigingskampen ook verantwoordelijk voor het gifgas in de gaskamers. Ze schonden op grote schaal hun medische eed en deden qua wreedheid niet onder voor de kampbewakers.
Tot slot hadden de grotere concentratiekampen ook de beschikking over een zesde afdeling, verantwoordelijk voor de verzorging en training van SS-eenheden gelegerd in het kamp. De naam van deze afdeling was: Fürsorge, Schulung und Truppenbetreuung.
Concentratiekampen waren een middel van de nazi’s om diverse soorten mensen op te sluiten, vanwege verschillende redenen. Joden en zigeuners werden bijvoorbeeld opgesloten vanwege het feit dat ze werden beschouwd als raciaal minderwaardig en daardoor ongewenst binnen de samenleving. Vakbondsleiders, communisten en socialisten werden daarentegen gevangen gezet in concentratiekampen, zodat zij zich niet konden verzetten tegen de nationaal-socialistische staat. Aan de hand van de drijfveer waarom mensen gevangen gezet werden in concentratiekampen, onderscheiden we grofweg vier categorieën, waarbij direct opgemerkt dient te worden dat de nazi’s zelf veel meer categorieën gevangenen onderscheidden. De categorieën die de nazi’s handhaafden, zullen later aan bod komen. De vier categorieën waarin we gevangen grofweg kunnen indelen zijn:
1. Inferieure rassen | Voornamelijk zigeuners en joden. |
2. Criminelen | |
3. Politieke tegenstanders | Onder andere: communisten (KPD-leden), socialisten (SDU-leden), vakbondsleiders, voormalige nazi-leiders verdacht van verraad of corruptie, emigranten zonder de juiste visa, illegale radioluisteraars, verzetsstrijders, mensen die zich pessimistisch of negatief uitlieten over het Derde Rijk, pacifisten, geestelijken, sekteleden en Jehova's getuigen. |
4. Asocialen | Homoseksuelen, zwervers, bedelaars, prostituees en werkweigeraars. |
Onder de inferieure rassen kunnen we joden en zigeuners beschouwen die enkel opgepakt werden vanwege het feit dat ze beschouwd werden als raciaal minderwaardig. Ook de Slaven werden beschouwd als inferieur, maar zij werden meestal niet enkel vanwege hun identiteit opgesloten in een concentratiekamp. Raciaal gezien waren ze namelijk minder inferieur dan de joden en zigeuners. Zigeuners en joden stonden als laagste in de kamphiërarchie en hadden de minste overlevingskans. Vanaf omstreeks 1942 werden beide groepen gevangenen op grote schaal vanuit de concentratiekampen gedeporteerd naar de vernietigingskampen.
Criminelen werden ingedeeld in twee categorieën namelijk de Befristete Vorbeugehäftlinge (BV) en de Sicherungsverwahrte (SV). Befristete Vorbeugehäftlinge (BV) waren gevangenen die preventief opgesloten werden in een concentratiekamp. In het voorjaar en de zomer van 1938 voerden de Kriminalpolizei en de Gestapo een grote actie uit waarbij een groot aantal mensen met een crimineel verleden werden gearresteerd. Het ging om beroepscriminelen,Berufsverbrecher, die al één of meerdere malen door justitie veroordeeld waren en die, zonder dat er op dat moment een aanklacht tegen hen ingediend was, preventief werden opgesloten in een concentratiekamp. Maar ook gevangenen die reeds veroordeeld waren en verbleven in een normale gevangenis werden als Befristete Vorbeugehäftlinge overgeplaatst naar een concentratiekamp. De andere categorie criminelen, de Sicherungsverwahrte (SV), werden daadwerkelijk door justitie veroordeeld voor een bepaalde - meestal zware - misdaad. Hun straf moesten ze uitzitten in een concentratiekamp. Deze gevangenen werden ook aangeduid als Schwerverbrecher, oftewel zware misdadigers.
De groep gevangenen die als politieke tegenstanders werden beschouwd, was het meest veelzijdig. In de eerste machtsjaren behoorden vooral leden van de communistische en socialistische partij tot deze groep, maar vanaf het aanbreken van de oorlog werden mensen ook vanwege verschillende vormen van verzet gevangen gezet. Beluisterde men bijvoorbeeld de buitenlandse radio, verspreidde men verzetskranten, sprak men zich negatief of pessimistisch uit over de vorderingen aan het front of uitte men zich negatief over Hitler, dan liep men de kans om door de Gestapo gearresteerd te worden om vervolgens opgesloten te worden in één der concentratiekampen. Ook dissidente nazi’s werden gevangen gezet in de concentratiekampen. Hjalmar Schacht, voormalig Reichsbankpresident en minister van Economische Zaken, werd bijvoorbeeld na het julicomplot in 1944 achtereenvolgens opgesloten in Ravensbrück en Flossenbürg.
Onder de groep van asocialen vielen diverse soorten mensen die zich niet aanpasten aan de normen van het Derde Rijk. Zo waren homoseksuele relaties en seksuele contacten taboe binnen het Derde Rijk, enerzijds omdat dit beschouwd werd als een ongewenste afwijking, maar ook omdat mannen en vrouwen binnen een heteroseksuele relatie kinderen moesten verwekken zodat de toekomst van het arische ras gegarandeerd werd. Ook prostituees, zwervers, bedelaars, alcoholisten en werkweigeraars werden beschouwd als asociaal en vanwege die reden opgesloten in een concentratiekamp.
Binnen de muren van een concentratiekamp werden al deze gevangenen van elkaar onderscheiden door verschillend gekleurde naar beneden gerichte driehoeken op hun kleding. Deze herkenningstekens hadden zeven verschillende kleuren, waarbij opgemerkt dient te worden dat joden een gele naar boven gerichte driehoek droegen, die gecombineerd kon worden met andere kleuren. De gele naar boven gerichte driehoek kon ook met een tweede gele driehoek worden gecombineerd, zodat een davidsster ontstond. In een aparte artikel wordt uitgebreider ingegaan op de herkenningstekens voor concentratiekampgevangenen, dat niet alleen uit gekleurde driehoeken bestond, maar uit meerdere andere tekens en combinaties daarvan. De zeven kleuren die uiteindelijk binnen dit herkenningssysteem onderscheiden waren, zijn:
▼ | Rood | Politieke tegenstanders |
▼ | Groen | Criminelen |
▼ | Blauw | Emigranten |
▼ | Paars | Jehova's getuigen |
▼ | Zwart | Asocialen |
▼ | Roze | Homoseksuelen |
▲ | Geel | Joden |
Deze zes groepen zijn niet exact in overeenstemming met de vier eerder geformuleerde groepen. Werden emigranten in dit beknopte overzicht geschaard onder politieke gevangenen, de nazi’s plaatsten hen in een aparte groep. Ook homoseksuele mannen werden ingedeeld in een aparte groep, net als Jehova's getuigen. Onder de asocialen bevonden zich weliswaar geen homoseksuele mannen, maar wel lesbiennes en andere vrouwen die zich volgens de maatstaven van de nazi’s onzedelijk hadden gedragen, zoals prostituees en vrouwen die geboortebeperkende middelen of methoden toepasten. Ook de overige groepen, zoals de zwervers en alcoholisten, die in het eerdere overzicht werden geschaard onder de groep asocialen, kregen een zwarte driehoek op hun kleding. Ook zigeuners, Roma en Sinti, vielen onder de groep die de zwarte driehoek droeg, maar gedurende bepaalde periode droegen zij een bruine driehoek.
Onder de verschillende soorten gevangenen ontstond een hiërarchie die sterk werd gestimuleerd door het kampbestuur. Zo kregen bijvoorbeeld criminelen en in mindere mate politieke gevangenen met de Duitse nationaliteit de beste taken toebedeeld en hadden zij de meeste privileges. Zij werden bijvoorbeeld aangesteld als Kapo’s of Blockältesten, waardoor ze een heuse machtspositie binnen het kamp verkregen. Vaak maakten ze misbruik van hun macht en terroriseerden ze de gevangenen die door de SS-bewakers ook als het meest minderwaardig werden beschouwd en behandeld. Zowel de hiërarchie op basis van functie als die op basis van identiteit van de gevangenen hielden de orde in de concentratiekampen in stand. Door de diverse vormen van hiërarchie werden gevangenen zozeer van elkaar onderscheiden dat gevangenen zich onderling amper konden organiseren. Van een collectief gevaar in de vorm van een ontketening van een opstand of grootse ontsnappingspoging was zo geen sprake. De belangrijkste vormen van hiërarchie waren:
Sociaalpolitiek | Politieke gevangenen versus criminelen, oftewel ‘rood tegen groen’. Vaak werden de ‘groenen’ door de kampbewakers bevoorrecht ten opzichte van de ‘roden’. De politieke gevangenen waren daarentegen meestal intelligenter en beter in staat om zich onderling te organiseren waardoor ze gezamenlijk sterk stonden. |
Functioneel | De ‘kamparistocratie’ (Kapo’s en Ältesten) versus de overige gevangenen. |
Tijd | Nieuwkomers (Zugangers) versus gevangenen die al langer vast zaten (‘Alte Nummern’). |
Etnisch | In volgorde van meest bevoorrechte positie, naar minst bevoorrechte positie: Duitsers > Noord-Europeanen > West-Europeanen > Oost-Europeanen > Slavische volkeren. |
Racistisch | Joden en zigeuners als de meest verachte groepen binnen het concentratiekamp. |
Doordat gevangenen de orde voor een deel zelf in de hand hielden, waren er relatief gezien niet zoveel kampbewakers nodig. Kampbewakers waren echter de enige personen in het kamp die met (vuur)wapens rondliepen en hun aanwezigheid in elk concentratiekamp was dan ook onontbeerlijk.
Terwijl in augustus 1944 meer dan 500.000 gevangenen in de concentratiekampen verbleven, waren rond de 40.000 SS’ers in dienst als bewakers. Per 12,5 gevangenen was er op dat moment dus 1 bewaker in dienst. Een gering aantal als we realiseren dat kampbewakers gevangenen binnen arbeidscommando’s ook dienden te begeleiden buiten de kampmuren. Tevens had ongeveer 25% van het kamppersoneel een administratieve of bestuurlijke rol. Inmiddels is het duidelijk dat de hiërarchie onder gevangenen en de toewijzing van zogenaamde Funktionshäftlinge de orde mede in stand hielden. Maar hoe was de kampbewaking verder georganiseerd en wie waren de mannen die zich vrijwillig als kampbewaker inzetten om gevangenen systematisch te terroriseren?
De vroege concentratiekampen werden bewaakt en bestuurd door leden van de Sturmabteilung (SA) en de Schutzstaffel (SS), maar ook door bijvoorbeeld leden van Stahlhelm, een paramilitaire vereniging voor veteranen uit de Eerste Wereldoorlog. Dit duurde niet lang, want vanaf oktober 1933 was de bewaking en het beheer van de concentratiekampen enkel nog voorbehouden aan de SS. In 1935 kreeg Theodor Eicke van Heinrich Himmler het bevel om voor elk kamp een bewakingseenheid op te richten die buiten het bevel van de Allgemeine-SS viel. Eicke richtte vijf formaties op die gezamenlijk de Totenkopfverbände (doodshoofdformatie) vormden. In december 1938 bestond deze speciale eenheid uit 437 officieren, 1.571 onderofficieren en 6.476 manschappen. Bijna alle kamppersoneelsleden maakten deel uit van de Totenkopfverbände, met uitzondering van bijvoorbeeld medewerkers van de politieke afdeling van het kamp die deel uitmaakten van de Gestapo. Ongeveer 75% van het kamppersoneel maakte daadwerkelijk uit van de bewakingseenheden. Een Totenkopfsturmbann (doodshoofdbataljon), bestond - afhankelijk van de grootte van het concentratiekamp - uit twee tot meer dan een dozijn SS-Totenkopfwach-Kompanieen (doodshoofd bewakingscompagnies) van 200 man.
Voor het aanbreken van de oorlog werden kampbewakers vooral geworven uit de Totenkopfverbände, maar vanaf het begin van de oorlog dienden steeds meer mannen van de Totenkopfverbände aan het front, in de 3. SS-Division Totenkopf. Een groot deel van de vroegere SS-bewakers werd vervangen door Litouwse en Oekraïnse vrijwilligers. Maar ook bijvoorbeeld gewonde Waffen-SS’ers of oudere SS’ers werden aangesteld als kampbewakers. Tevens was er ook een aanzienlijk aantal vrouwen aangesteld als kampbewaakster. Zij werden aangesteld als SS-Aufseherin, oftewel SS-opzichters. Het gaat te ver om alle verschillende soorten kampbewakers nader toe te lichten, maar we zullen kort ingaan op de officieren van de Totenkopfstandarten, omdat zij als hoogste leiders en bestuurders hoofdverantwoordelijk waren voor het algehele beleid en de gang van zaken waren binnen de concentratiekampen.
French L. Maclean onderzocht meer dan 967 concentratiekampofficieren en in zijn boek “The Camp Men - The SS Officers Who Ran the Nazi Concentration Camp System” publiceerde hij beknopte biografieën waaruit hij een aantal interessante conclusies trok. We zullen een aantal van zijn conclusies kort weergeven, zodat we een beeld krijgen van deze officieren. Allereerst valt het op dat van de 967 officieren er een aanzienlijk deel niet in Duitsland geboren was. Acht kwamen er uit etnisch Duitse enclaves in Roemenië, 45 uit Oostenrijk, twee uit Nederland, drie uit Rusland, twee uit Zwitserland, twee uit Hongarije en twee uit België. Ook was er één geboren in Engeland, één in China en één in Sumatra, weliswaar hadden deze officieren alle drie Duitse ouders. Een aanzienlijk aantal officieren was Sudetenduitser.
Alhoewel we zonder na te denken elke concentratiekampofficier zullen bestempelen als nazi, moeten we ons daarvoor eigenlijk eerst afvragen in hoeverre elke officier daadwerkelijk aanhanger was van de NSDAP. Van de officieren die Maclean onderzocht heeft, blijken maar liefst 200 (20,6%) mannen vermoedelijk geen lid geweest te zijn van deze partij. Dit is opvallend, want ander onderzoek wijst uit dat in 1939 van alle SS-officieren er maar 8,3% geen lid was van de partij. Ook zien we dat het overgrote deel van de concentratiekampofficieren pas later lid werd van de partij: 522 man had een partijnummer van 500.001 tot 8.961.479. Slechts één had een nummer van 1 tot 1.000. Toch waren enkele kampofficieren fanatieke nazi’s vanaf de opkomst van de partij, want twaalf van hen ontvingen de Blutorde: de hoogste partijonderscheiding voor mannen die hadden deelgenomen aan de Putsch in München of die op andere wijze in de jaren ’20 en ’30 hadden gestreden voor de macht.
Alhoewel veel concentratiekampofficieren en -bewakers behoorden tot de Duitse middenstand, behoorden dertien van de Door Maclean onderzochte officieren tot de aristocratie. Zeer opvallend in dit onderzoek is ook dat maar liefst 285 van de 967 officieren medisch geschoold waren. Sowieso waren dokters ruim vertegenwoordigd binnen de NSDAP en ook binnen de SS. Maclean neemt aan dat in totaal vele honderden dokters dienst hebben gedaan in de concentratiekampen.
Hoe het mogelijk was dat mannen die in de concentratiekampen dood en terreur zaaiden, na werktijd terugkeerden in een doodgewone familiesituatie is voor vele mensen onbegrijpelijk. Waren deze mannen niet sociaal gestoord of in ieder geval niet georiënteerd op een normaal gezinsleven? Naast moordenaars waren de kamppersoneelsleden echter wel degelijk liefhebbende echtgenoten en vaders. Maar liefst 777 (80%) van de door Maclean onderzochte officieren was getrouwd; zes hadden trouwplannen en dertien waren weduwnaars. Alhoewel Maclean tijdens zijn onderzoek ontdekte dat een klein aantal mannen overspel speelde, kwam hij geen enkele aanwijzing tegen dat zij hun echtgenotes fysiek mishandelden. Op enkele uitzonderingen na zijn er weinig aanwijzingen die aanduiden dat kampbewakers sociaal gestoord waren en - hoe moeilijk het ook is om dit te beseffen - de meeste van hen waren gewone mannen die leefden in een gewone gezinssituatie.
Na de oorlog beweerden vele Waffen-SS’ers dat de Waffen-SS helemaal niks te maken had met de concentratiekampen. Toch deed ongeveer 43% van de concentratiekampofficieren dienst binnen de Waffen-SS. De 3. SS-Panzer-Division Totenkopf had met een aantal van ongeveer 195 de meeste kampofficieren onder haar gelederen, gevolgd door de 6. SS-Gebirgs-Division Nord met 57 man, de 5. SS-Panzer-Division Wiking met ongeveer 45 man en de 2. SS-Panzer-Division Das Reich met 39 man. Andere divisies hadden minder of helemaal geen concentratiekampofficieren binnen hun gelederen. Verder wordt vermoed dat meer dan 50 concentratiekampofficieren dienst deden binnen korpshoofdkwartieren en onafhankelijke regimenten, brigaden en gespecialiseerde eenheden. Ook werden een aantal concentratiekampofficieren benoemd als commandant van een Waffen-SS divisie. Theodor Eicke, commandant van de 3. SS-Panzer-Division Totenkopf van 31 oktober 1939 tot 26 februari 1943, is het meest bekende voorbeeld, maar ook Max Simon, Georg Bochmann, Eduard Deisenhofer, Heinrich Petersen en Helmuth Becker waren gedurende hun carrière zowel kampofficier als commandant van een Waffen-SS divisie. In zijn onderzoek kwam Maclean tot de ontdekking dat 74 kampofficieren sneuvelden tijdens actie, vermist werden tijdens actie en als omgekomen werden beschouwd of later omkwamen door hun wonden. Opvallend is dat tien van deze mannen ooit de functie van kampcommandant hadden bekleed.
Uit het onderzoek van MacLean blijkt op geen enkele wijze dat de kampofficieren behoorden tot een homogene groep. Weliswaar waren er enkele overeenkomsten, maar gesteld kan zeker niet worden dat deze mannen eenduidig geclassificeerd kunnen worden. Het waren hoofdzakelijk weinig opvallende of afwijkende mensen met allen hun eigen positie binnen de samenleving. Des te verontrustender, want hieruit blijkt dat onder bepaalde omstandigheden in een maatschappij mensen zich kunnen ontwikkelen tot de beulen die de kampofficieren waren.
Vervolgens komen we bij het lot van het kamppersoneel na de oorlog. Alhoewel meerdere kampbewakers sneuvelden in de dagen rond de bevrijding, onder andere door zelfmoord of represailles van gevangenen, slaagden velen erin om onder te duiken. Anderen werden gearresteerd door de geallieerden in afwachting van een eventueel proces. Als vervolg op het internationale tribunaal tegen oorlogsmisdadigers in Neurenberg, hielden de Amerikanen twaalf processen in dezelfde stad. Bij diverse processen, zoals het proces tegen dokters die betrokken waren geweest bij medische experimenten en het proces tegen de leiding van het Witschafts- und Verwaltungshauptamt, kwamen de toestanden in de concentratiekampen uitdrukkelijk ter sprake. Er werden ook Amerikaanse tribunalen georganiseerd tegen in totaal 1021 personeelsleden van Dachau, Buchenwald, Mauthausen, Dora-Mittelbau en Flossenbürg. In totaliteit - dus ook in processen tegen personen zonder directe betrokkenheid bij de concentratiekampen - vaardigden Amerikaanse militaire tribunalen 324 maal de doodstraf uit en 247 maal levenslang.
Ook de Britten, de Fransen, de Belgen en de Polen organiseerden hun eigen processen tegen concentratiekamppersoneel. De Britten voerden processen tegen kamppersoneel van Auschwitz, Bergen-Belsen en Natzweiler en veroordeelden tijdens al hun processen van de 1085 aangeklaagden 240 personen tot de doodstraf. Ook de Fransen hielden een proces tegen personeelsleden van Natzweiler. In totaal werden door de Fransen van de 2107 aangeklaagden 104 personen tot de doodstraf veroordeeld. De Belgen en de Polen hielden meerdere processen tegen individuen. De Belgen klaagden 75 personen aan (o.m. het Breendonkproces), waarvan er 10 de doodstraf kregen. De Polen klaagden maar liefst 5358 Duitsers aan, maar hoeveel van hen exact de doodstraf kregen is niet bekend. Vanaf 1958 werden vele individuen ook door Duitse gerechtshoven veroordeelden voor misdaden gepleegd uit naam van het nazi-regime. In tegenstelling tot de andere naties vaardigden de Duitsers de doodstraf niet uit. Wel kregen 79 personen levenslang, maar deze werden meestal later verminderd.
Terugkomend op de 967 concentratiekampofficieren uit het onderzoek van MacLean, kunnen we stellen dat 63 van deze officieren ter dood veroordeeld werden. Van hen hadden 21 gewerkt in Auschwitz, 17 in Dachau, 12 in Mauthausen, 8 in Lublin-Majdanek, 7 in Sachsenhausen en 6 in zowel Buchenwald, Flossenbürg en Neuengamme. Acht van deze ter dood veroordeelden waren dokters en veertien waren kampcommandant geweest.
Dat het aantal dodelijke slachtoffers in een concentratiekamp hoog lag, is reeds meerdere malen ter sprake gekomen. Als afronding van dit artikel zullen we nog even kort stil staan bij het totale aantal dodelijke slachtoffers, maar ook bij de overlevenden die net zo goed slachtoffer waren. Vele mensen lijden tot op de dag van vandaag aan de herinnering aan hun verblijf in een concentratiekamp. Het lijden van deze mensen heeft zelfs een naam gekregen binnen de psychiatrie, namelijk het concentratiekampsyndroom.
Allereerst het totale aantal dodelijke slachtoffers in de concentratiekampen. Schattingen wijzen uit dat gedurende de periode 1933-1945 2,5 miljoen tot 3,5 miljoen mensen gevangen gezeten hebben in de concentratiekampen. Geschat wordt dat in totaal 600.000 gevangenen omkwamen in de concentratiekampen die door de westelijke geallieerden bevrijd werden. Hoeveel mensen er exact omgekomen zijn in alle concentratiekampen in Duitsland, Polen en andere Europese landen is ontzettend moeilijk vast te leggen. De nazi’s hielden weliswaar een uitgebreide boekhouding bij van het aantal gevangenen, maar de betrouwbaarheid daarvan is discutabel. In de kampen in het oosten schijnen de nazi’s bijvoorbeeld de gevangenennummers hebben laten lopen tot 20.000. Wanneer men van het totale aantal geregistreerde gevangenen - nooit meer dus dan 20.000 - het aantal overlevenden zou aftrekken, zou gebruikelijk het sterftecijfer berekend zijn. Gezien de begrenzing in de boekhouding, is dit echter een berekening die in veel gevallen niet opgaat. Ook werden vaak grote delen van de kampboekhouding door de SS vernietigd in de laatste dagen voor de bevrijding.
Daarnaast is de doodsoorzaak van gevangenen van belang om te komen tot een relevant aantal dodelijke slachtoffers. Dan dient meteen de vraag aan of we bijvoorbeeld de slachtoffers van de gaskamers in de vernietigingskampen mee moeten rekenen. Dit aantal bestaat uit vermoedelijk 2,6 miljoen joden, maar staat feitelijk buiten het aantal slachtoffers in de concentratiekampen. In hoeverre is het mogelijk om te bepalen hoeveel mensen er in Auschwitz en Majdanek omgebracht werden in de gaskamers en hoeveel er omkwamen in het concentratiekamp op dezelfde locatie? Dan is er nog de vraag of we de slachtoffers die vielen tijdens transporten en dodenmarsen, moeten meetellen bij het totale aantal slachtoffers van de concentratiekampen. En wat doen we met bijvoorbeeld een concentratiekamp als Bergen-Belsen dat meerdere malen van functie veranderde en waar dus niet alle slachtoffers vielen tijdens de periode dat het kamp aangeduid werd als concentratiekamp? Dit zijn slechts enkele probleemstellingen die we tegen zullen komen bij de bepaling van het aantal slachtoffers.
Al met al kunnen we het beste concluderen dat het uiterst moeilijk is om een betrouwbare schatting te maken van het totale aantal slachtoffers in de concentratiekampen. Revisionisten en negationisten zullen elke slecht onderbouwde schatting gebruiken om aan te tonen dat wat er beweerd wordt over de geschiedenis van concentratiekampen onjuist is. We hebben echter de beschikking over talrijke documenten en ooggetuigenverslagen die bevestigen hoe afschuwelijk en onmenselijk de omstandigheden in de concentratiekampen daadwerkelijk waren. We kunnen ons daarom beter richten op de feiten en alleen de slachtofferaantallen per concentratiekamp raadplegen. Deze aantallen zijn voor sommige concentratiekampen vrij nauwkeurig samengesteld en zijn bovendien een stuk beter onderbouwd dan een mogelijke schatting van het totale aantal in alle concentratiekampen.
Concentratiekamp: | Aantal gevangenen: | Aantal doden: | Bron: |
KZ Auschwitz | 1.100.000 - 1.500.000 | link | |
KZ Bergen-Belsen | 50.000 (1) | link | |
KZ Buchenwald | 250.000 (2) | 56.000 (2) | link |
KZ Dachau | 200.000 | 30.000 | link |
KZ Flossenbürg | 100.000 | 30.000 | link |
KZ Groß-Rosen | 125.000 | 40.000 | link |
KZ Herzogenbusch | 31.000 (3) | 749 | link |
KZ Kaunas | |||
KZ Krakau-Plaszów | 25.000 - 30.000 | 8.000 | link |
KZ Lublin-Majdanek | 300.000 | 170.000 | link |
KZ Mauthausen | 200.000 | 100.000 | link |
KZ Mittelbau-Dora | 60.000 (4) | 20.000 (5) | link |
KZ Natzweiler-Struthof | 40.000 | 10.000 - 12.000 | |
KZ Neuengamme | 106 000 | 55.000 | link |
KZ Niederhagen-Wewelsburg | 3.300 | 1.285 | link |
KZ Ravensbrück | 153000 (6) | 20.000 - 30.000 | link |
KZ Riga-Kaiserwald | |||
KZ Sachsenhausen | > 200.000 | 30.000 - 35.000 | link |
KZ Stutthof | 110.000 | 65.000 | link |
KZ Vaivara | |||
KZ Warschau | |||
SS-"Sonderlager" Hinzert |
(1) In Bergen-Belsen kwamen naar schatting ook ongeveer 20.000 Sovjet-krijgsgevangenen om.
(2) Niet meegeteld zijn de vermoorde Sovjet-krijgsgevangenen, de in het crematorium van Buchenwald gecremeerde Gestapo-gevangenen (naar schatting 1.100) en de vanuit andere kampen geëvacueerde gevangenen en slachtoffers van de dodenmarsen in april 1945.
(3) Gevangenenaantal tussen januari 1943 en september 1944.
(4) Van augustus 1943 tot maart 1945.
(5) Ongeveer 12.000 doden zijn officieel in de SS-adminstratie opgenomen. Daarbij dienen nog de niet-geregistreerde gevangenen opgeteld te worden, ongeveer 1.200 slachtoffers van een Britse luchtaanval, meer dan 5.000 slachtoffers die vanaf 1944 gedeporteerd werden naar Majadanek en Bergen-Belsen waar ze omgebracht werden en een onbekend aantal slachtoffers van de dodenmarsen in april 1945. Een voorzichtige schatting komt dan uit op 20.000 dodelijke slachtoffers.
(6) Dit getal bestaat uit 132.000 vrouwelijke gevangenen, 20.000 mannelijke gevangenen en 1.000 meisjes uit de Jugendschutzlager Uckermark.
Elk slachtofferaantal is afschuwelijk, zeker als we realiseren dat het merendeel van deze mensen enkel gevangen zaten, omdat hun persoonlijke identiteit of hun afkomst niet geaccepteerd werd binnen de ‘Weltanschauung’ van de nazi’s. Racisme en discriminatie lagen mede ten grondslag aan het bestaan van de concentratiekampen en de sterfteaantallen. Iets waar we tegenwoordig nog steeds stil bij moeten staan.
Naast de mensen die zijn omgekomen in de Duitse concentratiekampen en hun naasten, dienen we ook stil te staan bij de mensen die hun verblijf in de concentratiekampen overleefden. De herinnering aan de onmenselijke omstandigheden in de concentratiekampen en het feit dat men gebalanceerd heeft op het randje van de dood, heeft als een rode draad door het leven van veel oud-gevangenen gelopen en doet dat nog steeds bij diegene die nog in leven zijn. Vaak kregen oud-gevangenen pas vele jaren later psychische problemen als gevolg van de opgekropte herinneringen aan hun verleden. Sommige mensen werden na de oorlog psychisch zo ernstig geteisterd door het verleden dat hun lijden door medici en psychologen werd aangeduid als het concentratiekampsyndroom. Dit syndroom is een vorm van Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS). Uit onderzoek bleek dat oud-gevangenen hun ervaringen in de concentratiekampen beter niet konden negeren, omdat het niet verwerken kan leiden tot psychische problemen die het leven ernstig kunnen ontwrichten. In 1971 werd in Nederland daarom de ‘Stichting Post-concentratiekamp Syndroom’ opgericht. In 1973 werd de naam van deze stichting gewijzigd in ‘Stichting Centrum ‘45’.
Een belangrijke manier om de herinnering proberen te verwerken, was voor veel slachtoffers het beschrijven van hun ervaringen in de concentratiekampen. Maar niet alleen beschreven oud gevangenen hun ervaringen als verwerkingsproces, velen wilden ook een bijdrage geven aan de geschiedenis zodat deze gruwelijkheden niet vergeten werden en mensen ervan konden leren. Twee van harte aan te bevelen autobiografieën van oud-concentratiekampgevangenen zijn: “Mijn belevenissen in de Duitse concentratiekampen” van Johannes Teunissen en “Leven met de dood, een vrouw overleeft Birkenau” van Olga Lengyel. De Nederlander Johannes Teunissen werd als lid van de Geuzengroep opgepakt en verbleef in de concentratiekampen Buchenwald, Groß-Rosen en Dachau. De Hongaars-joodse arts Olga Lengyel verbleef acht maanden in Auschwitz-Birkenau - eigenlijk dus geen concentratiekamp, maar een vernietigingskamp - en overleefde als enige van haar gezin het verblijf in dit kamp. Beide oud-gevangenen vertellen op indringende en uitgebreide wijze over het kampleven en op welke manier zij erin zijn geslaagd om binnen de afschuwelijke wereld van een concentratie- of vernietigingskamp te overleven. Maar dit zijn slechts twee titels uit de enorme hoeveelheid van indrukwekkende, ontroerende en afschuwwekkende autobiografieën geschreven door oud-gevangenen.
Ter afsluiting van dit artikel komen we terug op de visie van filosofe Hannah Arendt. Zij noemt concentratiekampen onontbeerlijk voor het bestaan van een totalitaire staat. Volgens haar staat of valt een totalitaire staat met het bestaan van concentratie- en vernietigingskampen. Verder noemt ze deze kampen het “eigenlijke centrale instituut van het totale macht- en bestuursapparaat”. We vroegen ons in dit artikel af in hoeverre en waarom concentratiekampen daadwerkelijk een belangrijk fundament vormden van het Derde Rijk. Inmiddels kennen we de rol van de concentratiekampen binnen het Derde Rijk en weten we op welke wijze deze rol veranderde. Gedurende de periode 1933-1945 hadden de concentratiekampen een verschillende rol op zowel politiek, sociaal, raciaal en economisch gebied.
Politiek gezien waren de concentratiekampen een belangrijk middel om de totale macht te grijpen en om deze macht voort te kunnen blijven zetten. Niet alleen politieke opponenten, zoals leden van de Duitse socialistische en communistische partij, werden opgesloten in de concentratiekampen, maar ook verzetsstrijders uit binnen- en buitenland werden door gevangenneming op grote schaal uitgeschakeld. Het voortbestaan van het Derde Rijk werd hierdoor gegarandeerd en allerlei vormen van verzet werden effectief bestreden.
Sociaal gezien namen de concentratiekampen vanaf omstreeks 1935/1936 een steeds belangrijke positie in. Hitlers Weltanschauung, de wijze waarop hij aankeek tegen de maatschappij, vormde hiervoor de basis. Sociaal ongewenste personen, zoals homoseksuelen, prostituees, zwervers en langdurig werklozen werden op steeds grotere schaal ingerekend en voor lange tijd opgesloten in een concentratiekamp. Op deze manier werd de Duitse samenleving aangepast aan de normen en waarden van het nationaal-socialisme.
Vanaf de Kristallnacht in 1938, maar vooral sinds omstreeks 1942, kregen concentratiekampen niet alleen een rol op politiek en sociaal gebied, maar werden het ook middelen die het raciale beleid van de nazi’s nader vorm gaven. Voornamelijk de joden, maar bijvoorbeeld ook zigeuners, werden raciaal gezien als inferieur en als een smet binnen de Duitse samenleving die moest bestaan uit volwaardige ariërs. Terwijl concentratiekampen eerst onder de joodse gemeenschap angst moesten zaaien, zodat joden werden gemotiveerd werden om vanuit Duitsland te emigreren, was dit beleid enkele jaren later steeds meer gericht op de fysieke vernietiging van joden. De concentratiekampen Auschwitz en Lublin-Majdanek werden deels ingericht als vernietigingskampen, waar joden systematisch werden omgebracht. Maar ook in de gewone concentratiekampen overleden tot het einde van de oorlog, en zelfs nog daarna, grote aantallen joden. Ze werden omgebracht simpelweg vanwege de rassenleer van de nazi’s die bepaalde dat joden inferieur waren.
Tot slot hadden de concentratiekampen een belangrijke economische rol binnen de samenleving van de nazi’s. Terwijl Duitse mannen op grote schaal naar het front gezonden werden, moesten hun arbeidsplaatsen binnen de oorlogsindustrie ingevuld worden. De grote hoeveelheid gevangenen in de concentratiekampen vormden hiervoor een uiterst belangrijk potentieel. Sinds het aanbreken van de oorlog werden concentratiekampgevangenen op steeds grotere schaal ingezet als dwangarbeiders. De arbeidsomstandigheden waren uiterst ellendig en regelmatig gingen arbeid en massavernietiging samen. Onder het mom van ‘Vernichtung durch Arbeit’ werden grote aantalen concentratiekampgevangenen als dwangarbeiders de dood in gestuurd.
De politieke, sociale, raciale en economische rol van de concentratiekampen maakten van deze instituten een zeer belangrijke basis van de nationaal-socialistische staat. Net als bijvoorbeeld het propaganda-apparaat, het politiesysteem en niet te vergeten de persoon Adolf Hitler zelf, stonden de concentratiekampen aan de basis van het nationaal-socialistische regime en vormden ze een onontbeerlijk onderdeel daarvan. Hannah Arendt noemde concentratiekampen het eigenlijke centrale instituut van het totale macht- en bestuursapparaat en dit valt volledig te beamen, al moeten we het belang van bijvoorbeeld propaganda ook niet vergeten. Aan de hand van de diverse rollen van de concentratiekampen, kunnen we stellen dat het systeem van concentratiekampen inderdaad één van de belangrijkste fundamenten was van het Derde Rijk. De concentratiekampen waren een belangrijk middel in de verwezenlijking van de gruwelijke doelen van de nationaal-socialisten, en vormen tegenwoordig een belangrijke waarschuwing uit de geschiedenis.
Wanneer er binnen een staat op concentratiekampen lijkende instituten opgericht worden, betekent dit dat er mensenrechten in het gedrang zijn. Binnen een gezonde democratische maatschappij, passen geen instituten die er enkel op gericht zijn om individuele vrijheden te beperken en om mensen te onderdrukken. Helaas kon deze waarschuwing uit de geschiedenis niet voorkomen dat er ook na de Tweede Wereldoorlog concentratiekampen opgericht werden. Zo reageerden mensen bijvoorbeeld geschokt toen er in 1992 beelden op televisie verschenen van een Servisch concentratiekamp waarin Kroaten onder erbarmelijke omstandigheden opgesloten werden. Weliswaar verschilde de opzet van deze concentratiekampen, maar de ellende was hetzelfde. Het is de ellende van de slachtoffers van nazi-Duitsland die we jaarlijks herdenken, maar herdenken alleen is niet voldoende. We moeten ons ervoor blijven behoeden dat concentratiekampen nooit of te nimmer meer opgericht worden, zodat de vele doden in de concentratiekampen van nazi-Duitsland niet helemaal voor niks gestorven zijn.