De naam van Hans Frank is onlosmakelijk verbonden met de misdrijven die door het naziregime zijn begaan in het zogenaamde Generalgouvernement, het gebied dat het grootste deel van het door de Duitsers in 1939 veroverde deel van Polen omvatte. De regio werd door de Duitsers niet geannexeerd, maar onder een Duits burgerbestuur geplaatst met Frank aan het hoofd. Frank was een jurist die zich met overgave inzette voor de nationaalsocialistische zaak, zowel voor als tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was Hans Frank de leidende nazi-jurist en de meest prominente theoreticus en beleidsmaker op het terrein van de rechtstheorie in het Derde Rijk.
Als Generalgouverneur kreeg hij de bijnaam “de slachter van Polen”. Hij was hij de uitvoerder van de Duitse bezettingspolitiek in het gebied waarover hij zijn bestuurlijke macht uitoefende. Het Generalgouvernement moest aanvankelijk dienen als een “reservaat voor Polen” en een reservoir voor grote aantallen dwangarbeiders. De regio werd systematisch leeggeplunderd en was het toneel van een massamoord op ongekende schaal. Onder het bewind van Frank werden honderdduizenden Polen vermoord, hun bezittingen geconfisqueerd en ongeveer een miljoen Poolse werkkrachten ten behoeve van de oorlogsindustrie naar Duitsland gedeporteerd. Daarnaast organiseerde hij in de aanloop naar de Holocaust het wegvoeren van de Poolse Joden naar de getto’s.
Hans Michael Frank werd geboren op 23 mei 1900 in Frankfurt als zoon van de advocaat Karl Frank en Magdalena Buchmaier. Hij was de middelste van drie kinderen: hij had een oudere broer, Karl jr., en een jongere zuster, Elisabeth. Na het afsluiten van zijn gymnasiumopleiding moest hij in juni 1918 in dienst. Aangezien de Eerste Wereldoorlog in november van dat jaar eindigde, heeft hij niet deelgenomen aan gevechten.
Na zijn diensttijd studeerde hij vanaf 1919 economische en rechtswetenschappen aan de universiteiten van München, Wenen en Kiel. Als student was Frank in München al politiek actief in meer of minder obscure extreemrechtse splinterbewegingen. Zo werd hij in 1919 lid van de Deutsche Arbeiterpartei (DAP), die zich voornamelijk richtte op het weer militair sterk maken van Duitsland na de verloren oorlog. Het jaar daarop ontstond mede uit de DAP de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) onder leiding van Adolf Hitler. Frank sloot zich daar echter destijds nog niet bij aan. Niet alleen de politieke partijen konden zich toentertijd in de belangstelling van Frank verheugen. In 1919 werd hij lid van de Thule-Gesellschaft, een antisemitische en rechtsextremistische organisatie, die zich actief verzette tegen de communistische stadsbestuurders van München. In 1920 werd hij bovendien lid van het Freikorps van Franz Ritter von Epp, dat betrokken was bij het omverwerpen van de communistische radenrepubliek in München.
Het feit dat Frank formeel geen lid was van de NSDAP verhinderde niet dat hij vanaf 1920 juridisch adviseur van die partij was. In die capaciteit vertegenwoordigde hij de NSDAP in meer dan 2400 rechtszaken. Dat bracht hem meer dan eens in conflict met collega-advocaten. Eén van hen schreeuwde hem in de rechtszaal ooit toe: “Ik smeek je, laat deze mensen (de nazi’s) vallen! Daarvan komt niets goeds. Politieke bewegingen die in een strafhof beginnen zullen eens in een strafhof eindigen”. Een man met een vooruitziende blik.
In 1923 werd Frank lid van de SA en nam hij deel aan de mislukte zogenaamde Bierhalle-putsch van 8 november 1923. Dit was een poging van Hitler om de Beierse regering met geweld ten val te brengen. In de Bürgerbräukeller in München hield een aantal Beierse bestuurders een vergadering en Hitler viel daar binnen met zijn SA-knokploeg. De bestuurders werden gevangen genomen en het werd onrustig in de straten van München. Dat leidde in de Residenzstrasse tot een schietpartij waarbij Hitler en zijn aanhangers werden opgepakt. Frank wist echter naar Oostenrijk te ontkomen en zette zijn studies in Wenen voort. Toen in 1924 de strafrechtelijke vervolging tegen hem werd gestaakt, keerde hij terug naar Duitsland waar hij nog datzelfde jaar in Kiel promoveerde in de rechtswetenschappen.
Zijn opleiding als jurist rondde Frank af in 1926 toen hij het staatsexamen rechtswetenschappen behaalde. Hij ging vervolgens werken in de advocatenpraktijk van zijn vader in München. Nadat het zijn vader wegens financiële malversaties was verboden nog langer als advocaat te praktiseren, volgde Frank hem op.
Over deze vroege periode verklaarde Frank later:
“Sinds 1920 heb ik voortdurend mijn werk gewijd aan de NSDAP. Als nationaalsocialist heb ik deelgenomen aan de gebeurtenissen van november 1923. Daarvoor kreeg ik de Blutorden. Na de wederopstanding van de beweging in 1926 begonnen mijn bredere activiteiten in de beweging waardoor ik aanvankelijk deels en later bijna geheel de juridische adviseur van de Führer en van de Reichsleitung van de NSDAP werd. Ik was aldus de vertegenwoordiger van de juridische belangen van het opkomende Derde Rijk, zowel ideologisch-juridisch als praktisch-juridisch. (…) Op deze manier was ik, ben ik en zal ik altijd de belangrijkste jurist blijven gedurende de periode van de strijd van het nationaalsocialisme.”
Frank maakte vanaf 1927 een bliksemcarrière binnen de gelederen van de NSDAP. Dat jaar werden er voor het partijdistrict Berlijn advocaten gezocht voor de verdediging van NSDAP-leden in strafprocessen. Frank meldde zich aan, werd lid van de partij en ontpopte zich binnen de kortste keren tot de sterjurist van de nazi’s. Tot de machtsovername in 1933 trad hij namens de NSDAP in een groot aantal processen op. Ongeveer 150 keer vertegenwoordigde hij Hitler in de rechtszaal.
Niet alleen voor de rechters verdedigde Frank zijn partijchef. In 1930 gingen er geruchten dat Hitler van deels Joodse afkomst was. Hij gaf Frank de opdracht om onderzoek naar zijn familiegeschiedenis te doen. Na de oorlog, in zijn cel in Neurenberg, schreef Frank dat zijn onderzoek had opgeleverd dat het niet ondenkbaar was dat Hitlers vader half-Joods was. De ongetrouwde grootmoeder van Hitler, Maria Anna Schicklgruber, zou namelijk op 42-jarige leeftijd een buitenechtelijk kind, Hitlers vader, hebben gekregen uit de relatie met een 19 jaar oude telg uit de bemiddelde Joodse familie Frankenberger waar zij als kokkin werkte. Frank ontdekte dat de Joodse familie voor de opvoeding van het kind had betaald tot het 14 jaar oud was, maar concludeerde destijds dat dit slechts was om de moeder financieel te ondersteunen. De vader van het kind zou ene Johann Georg Hiedler zijn geweest, een molenaarsknecht die de achterneef van Maria Anna Schicklgruber was. Vier jaar na de geboorte van het kind trouwde hij met haar en hij veranderde zijn naam in Hitler. Dat was tenminste de door Frank geconstrueerde officiële versie. Overigens doet de gezaghebbende Hitlerbiograaf Kershaw diens Joodse afkomst af als onbewezen en uiterst onwaarschijnlijk, zo niet onmogelijk.
Niet alleen in de juridische praktijk, maar ook de theoretische kant van het nazirecht had de aandacht van Frank. Hij was de oprichter van de “Bund nationalsozialistischer Deutscher Juristen”, die in 1936 werd omgedoopt tot de “Rechtswahrerbund”. Ook werd hij hoofd van de juridische afdeling van de Reichsleitung van de NSDAP, vanaf 1935 het Reichsrechtsamt geheten.
Op 2 oktober 1933 werd Frank bovendien president van de “Akademie für Deutsches Recht”. Deze instelling moest een ingrijpende rechtshervorming op basis van de nationaalsocialistische opvattingen voorbereiden. Daartoe kreeg de Akademie verregaande bevoegdheden om de juridische grondslagen van het gehele Duitse Rijk te coördineren. Het was volgens de statuten de taak van de Akademie om “de verjonging van het recht in Duitsland te bevorderen en het nationaalsocialistische programma op het gebied van het recht te verwerkelijken”. Frank liet er geen twijfel over bestaan wat dat voor “andersdenkenden” en Joden zou betekenen.
Uit een radiotoespraak op 20 maart 1934:
“Een fundamenteel rechtsbeginsel is de juridische eliminatie van die politieke organisaties die vroeger de gelegenheid hadden om binnen de staat (…) hun eigen zelfzuchtige doelstellingen te plaatsen boven het algemene welzijn van de natie. Deze eliminatie heeft inmiddels volledig legaal plaatsgevonden. Dit vloeit niet voort uit despotische neigingen, maar het is het noodzakelijke juridische gevolg van een duidelijk politiek resultaat, namelijk 14 jaar strijd van de NSDAP”.
In diezelfde toespraak klonk een niet mis te verstane dreiging door:
“Een andere fundamenteel beginsel is rassenwetgeving. De nationaalsocialisten waren de eersten in de gehele rechtsgeschiedenis die het rassenconcept tot de status van een juridische begrip hebben verheven. De Duitse natie, raciaal en nationaal verenigd, zal in de toekomst wettelijk worden beschermd tegen iedere verdere desintegratie van het zuivere Duitse ras”.
Een goede verstaander kon de conclusie al trekken: voor de Joden was geen plaats in het recht. Voor wie nog mocht twijfelen, in een speech op 3 oktober 1936 liet Frank er geen misverstand meer over bestaan:
“Met name wij nationaalsocialistische juristen hebben een eigen missie (…). Wij bouwen het Duitse recht op de oude en vitale fundamenten van het Duitse volk. (…) Het is zo voor de hand liggend dat het nauwelijks hoeft te worden vermeld: iedere deelname van de Jood aan het Duitse recht is onmogelijk. De eliminatie van de Joden uit de Duitse rechtspraak is helemaal niet te wijten aan haat of afgunst, maar aan het besef dat de invloed van de Jood op het Duitse leven in essentie schadelijk en verderfelijk is en dat er in het belang van het Duitse volk en haar toekomst een onmiskenbare grens moet worden getrokken tussen ons en de Joden”.
De nazi-theoreticus Frank liet zich ook in de praktische politiek gelden. In 1930 werd hij lid van de Reichstag voor de NSDAP en na de nationaalsocialistische machtovername in 1933 kreeg hij enkele politieke functies toebedeeld. Op 18 april 1933 werd Frank minister van Justitie in Beieren en op 22 april volgde zijn benoeming tot “Reichskommissar für die Gleichschaltung der Justiz in den Ländern und für die Erneuerung der Rechtsordnung”. In die laatste functie moest hij aan het hele Rijk de nationaalsocialistische wetgeving opleggen. Hij ging daarbij zo voortvarend te werk dat hij zichzelf als Beiers justitieminister al snel overbodig maakte. Immers, na de gelijkschakeling van het rechtswezen in alle gebiedsdelen van Duitsland werden afzonderlijke ministers van Justitie overbodig. Bovendien betekende de gelijkschakeling ook het einde van zijn werkzaamheden als Reichskommissar. Het doel was bereikt.
In december 1934 trad Frank af als minister van Justitie van Beieren en was zijn taak als Reichskommissar volbracht. Zijn aftreden als minister wordt ook wel in verband gebracht met enkele kritische geluiden die Frank in deze functie heeft laten horen. Zo had Frank eerder geklaagd over illegale executies die in het concentratiekamp Dachau hadden plaatsgevonden. Bovendien kon de liquidatie van de kopstukken van de SA in juni 1934 tijdens de “Nacht van de Lange Messen” ook niet op zijn instemming rekenen. Wat hiervan ook zij, na 1934 miste Frank nagenoeg iedere daadwerkelijke politieke invloed in Duitsland. Hij werd weliswaar “Reichsminister ohne Geschäftsbereich” (rijksminister zonder portefeuille) en zou dat tot het eind van de oorlog blijven, maar veel zeggenschap bracht dat niet met zich mee. Hij bekleedde daarnaast nog enkele representatieve partijfuncties zoals een van de achttien Reichsleiter van de NSDAP, die gezamenlijk het partijbestuur vormden. Echter, zijn politieke rol in Duitsland was nagenoeg uitgespeeld.
Dat betekende echter geenszins dat hij definitief naar de achtergrond verdween. In 1939 zou Hans Frank in het bezette Polen tot een heel andere taak worden geroepen. Hiermee zou hij zijn duistere reputatie in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog definitief vestigen.
Met het geheime protocol bij de overeenkomst tussen nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie (het zogenaamde Molotov-Ribbentrop-pact) was het lot van de staat Polen al voor het daadwerkelijke uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bezegeld. Het land werd simpelweg van tevoren op papier opgedeeld tussen de twee buurlanden van Polen. Op 1 september 1939 volgde de inval van Duitsland in Polen en op 17 september 1939 viel Stalin het oostelijke deel van het land binnen om zijn deel te annexeren. Het westelijke deel van Polen werd bij het Duitse Rijk gevoegd en centraal-Polen kreeg op 26 oktober 1939, de dag dat Hans Frank aantrad, officieel de aanduiding “Generalgouvenement für die besetzten Polnischen Gebiete”. Sinds 31 juli 1940 werd slechts nog de term Generalgouvernement gebruikt. Het gevolg was dat Polen als staat eenvoudigweg formeel werd geliquideerd, van de landkaart verdween.
Het Generalgouvernement besloeg ongeveer 90.000 vierkante kilometer. Het omvatte de centraal-Poolse districten Krakau, Radom, Warschau en Lublin. Vanaf 1 augustus 1941, na de Duitse inval in de Sovjet-Unie, maakte ook het district Galicië rondom Lemberg (het huidige Lwow in de Oekraïne) deel uit van het Generalgouvernement. Het gebied grensde in het oosten bij de demarcatielijn met de Sovjet-Unie aan de rivieren de Bug en de San, in het zuiden aan Hongarije en Slowakije en in het westen aan het Duitse Rijk. De formele juridische status van het Generalgouvernement is tot aan het eind van haar bestaan in 1945 altijd onduidelijk gebleven. Doorgaans werd het aangeduid als “Deutsches Nebenland”. Dit was de term voor een bezet gebied waar de Duitsers weliswaar de staatsmacht uitoefenden, maar dat geen deel uitmaakte van het Groot-Duitse Rijk. Er bestond zelfs een officiële grens met Duitsland en de zloty bleef als munt gehandhaafd.
Aanvankelijk zetelde de Generalgouverneur in Lodz. Nadat deze stad op 9 november 1939 binnen de grenzen van het Duitse Rijk was getrokken, werd het bestuurlijk centrum op 13 november verplaatst naar Krakau. Niet naar Warschau, want de oude Poolse hoofdstad moest worden gereduceerd tot een betekenisloos provincieplaatsje. Het ambt van de Generalgouverneur werd aangeduid als niet minder dan “Regierung des Generalgouvernements”. Bij de Generalgouverneur kwamen alle burgerlijke bestuurlijke bevoegdheden samen. De hoofden van de eerdergenoemde districten kregen de titel gouverneur. De staatsmacht lag weliswaar bij de Generalgouverneur, maar die moest hij delen met Hermann Göring in zijn functie als “Voorzitter van de ministerraad voor de rijksverdediging en gevolmachtigde voor het vierjarenplan” met in zijn portefeuille Joodse aangelegenheden. Daarnaast machtigde Hitler de hoogste functionarissen van het Duitse Rijk om verordeningen voor het Generalgouvernement uit te vaardigen. Hierdoor kregen onder andere Reichsführer-SS Heinrich Himmler en SD-chef Reinhard Heydrich de vrije hand om in de aangelegenheden van het Generalgouvernement in te grijpen. Zij alleen voerden het bevel over de uitvoerende instanties van de SS en de SD zonder dat het Duitse burgerlijke bestuur onder leiding van de Generalgouverneur daarover enige zeggenschap had. Later zou dat tot een competentiestrijd met Frank leiden.
Andere landen die door de Duitsers werden bezet bleven, al was het slechts in naam, bestaan. Ze behielden hun (overwegend collaborerende) instellingen als het burgerlijk bestuur, de rechterlijke organisatie en het onderwijs. Polen vormde hierop een uitzondering. Alles wat Pools was hield op te bestaan. De Poolse burgers in het algemeen en de Joden in het bijzonder misten van de ene dag op de andere iedere bescherming door iets wat nog als Pools kon worden beschouwd. Ze werden gedegradeerd tot niet meer dan vrij wild waarop naar believen kon worden gejaagd en dat volledig kon worden uitgebuit. Uiteindelijk zou op het voormalige Poolse grondgebied een totale “germanisering” moeten plaatsvinden: Duitse kolonisten zouden het Generalgouvernement omvormen tot een welvarende, slechts door “Ariërs” bevolkte streek. Voor een Poolse staat was eenvoudigweg letterlijk geen plaats omdat het de expansie van nazi-Duitsland naar het oosten hinderlijk in de weg lag.
Hieruit volgt dat het Generalgouvernement expliciet geen gebied was waarop ook maar in de verste verte het predicaat rechtstaat kan worden geplakt. Het was niet meer dan een wingewest dat zijn nut slechts via nietsontziende uitbuiting kon waarmaken. De bewoners werden beschouwd als werkvee en voor een goed opgeleide bevolking was geen plaats. Immers, slaven moesten in de ogen van de Duitse bezetters alleen maar werken en die hadden geen denkers nodig. Dat deze opvatting niet slechts een theorie was, maar met voortvarendheid door de nazi’s in de praktijk ter hand werd genomen, blijkt uit “Unternehmen Tannenberg”. Dit was de codenaam voor een operatie die al was begonnen direct na de bezetting van Polen, nog vóór het aantreden van Hans Frank. Het was gericht op de liquidatie van de Poolse intellectuele bovenlaag en middenklasse en zou uiteindelijk aan ongeveer 60.000 mensen het leven kosten. De hoogleraren van de inmiddels gesloten universiteit van Krakau werden naar het concentratiekamp Oranienburg gedeporteerd. Juristen, artsen, priesters, leraren, kunstenaars en wetenschappers werden “met voorrang” als gijzelaars doodgeschoten. Onder de naam “Befriedigungsaktionen” werden soortgelijke liquidatiecampagnes uitgebreid naar andere lagen van de Poolse bevolking.
Daarnaast fungeerde als rassencomponent de zogenaamde “Volkstumspolitik”: miljoenen Polen en Joden uit zowel het Rijk als uit de in Europa bezette gebieden moesten naar het Generalgouvernement worden gedeporteerd en zich door middel van dwangarbeid letterlijk doodwerken. Alle Duitsers in het Generalgouvernement behoorden wegens hun “ras” tot de hoogste sociale laag. Veel van hen waren bevangen door een gevoel van almacht als leden van een “Herrenvolk”. Zo stuurden Duitse ambtenaren volstrekt willekeurig Polen en Joden naar dwangarbeiderskampen die ze eigenmachtig hadden opgericht. Ze onteigenden huizen en bedrijven en voerden lijf- en doodstraffen uit zonder dat ze daar formeel de bevoegdheid toe hadden. Het doden van een Jood gold niet als misdrijf, het doden van een Pool was hoogstens een overtreding. Om een moord te legitimeren was er altijd wel een aanleiding te vinden. In de loop der tijd werd het vermoorden van Joden voor veel van de leden van het “Herrenvolk” in het Generalgouvernement. een macabere volkssport waaraan iedereen actief of als toeschouwer passief kon meedoen.
Hans Frank was de bestuurlijke uitvoerder van deze politiek. Hij zette de mede door hem geformuleerde theorieën om in de praktijk en maakte de uitbuiting en volkerenmoord op het voormalige Poolse grondgebied tot een gecalculeerde, puur bestuurstechnische aangelegenheid.
Op 15 september 1939, twee weken na de inval in Polen, werd Frank in de rang van SS-Obergruppenführer door Hitler benoemd tot chef van het burgerbestuur in de bezette voormalige Poolse gebieden (“besetzte ehemals Polnischen Gebiete”). In deze functie ressorteerde hij direct onder een militair: Gerd von Rundstedt, de bevelhebber van de Legergroep Zuid tijdens de aanval op Polen. Echter, al snel wijzigde de functie van Frank. Op 26 oktober 1939 werd hij benoemd tot Generalgouverneur voor de bezette Poolse gebieden (“Generalgouverneur für die besetzten polnischen Gebiete”). Deze functie stond los van elke militair oppergezag, het was een zuiver burgerlijk ambt.
Frank was voor deze functie niet in het minst gekwalificeerd. Hij sprak en verstond geen Pools, had in jaren 20 en 30 nauwelijks interesse voor Polen aan de dag gelegd en miste nagenoeg alle ervaring op het gebied van het landsbestuur. Waarom Hitler voor deze post juist zijn oog op Frank liet vallen blijft tot op de dag van vandaag onderwerp van speculatie. Er is wel geopperd dat Hitler op deze manier iemand uit de oude garde van de NSDAP aan zich wilde binden na het uitbreken van de oorlog. Anderen menen dat Hitler de voorvechter van een “Germaanse rechtsvernieuwing” aan het hoofd van een bezettingsautoriteit wilde stellen, waarin niet recht maar geweld regeerde. Hoe dan ook, Frank zou zich van zijn taak kwijten op een manier die zijn reputatie als onderdrukker definitief zou vestigen.
Hans Frank liet over zijn voornemens geen misverstand bestaan. In het openbaar maakte hij al in een vroeg stadium duidelijk wat hem voor ogen stond. Vlak voor zijn benoeming als Generalgouverneur had hij zich op 3 oktober 1939 in niet mis te verstane woorden uitgelaten over zijn plannen met het Generalgouvernement:
“Daarna (na de bezetting van Polen) komt alleen nog maar het volgende in aanmerking: de benutting van het land door een nietsontziende uitbuiting, de afvoer van alle voor de Duitse oorlogseconomie belangrijke voorraden, grondstoffen, machines en productie-installaties, het vorderen van arbeidskrachten ten behoeve van de inzet in het Rijk, de liquidatie van de gehele Poolse economie tot een niveau waarbij alleen het meest noodzakelijke voor de allerarmsten overblijft en de sluiting van alle onderwijsinstellingen, in het bijzonder de technische scholen en hogescholen met het doel om het opgroeien van een nieuwe generatie Poolse intellectuelen te voorkomen.”
En bij een andere gelegenheid:
“Als we de oorlog eenmaal hebben gewonnen, dan kan wat mij betreft van de Polen, de Oekraïeners en wat hier nog verder rondzwerft, gehakt worden gemaakt. We kunnen dan met ze doen wat we maar willen.”
Frank zou zijn woord houden. Tijdens de gehele periode van zijn bewind gingen de eerdergenoemde “Befriedigungsaktionen” onafgebroken door. Immers, er moest geen spoor overblijven van de Poolse identiteit. Iedereen die bij machte was of zou kunnen zijn om de “germanisering” van Polen in de weg te staan, diende snel en efficiënt te worden geliquideerd.
Frank bij een vergadering met politiechefs op 30 mei 1940:
“Wat we inmiddels als leidinggevend deel van de Polen hebben geïdentificeerd, moet worden geliquideerd en de volgende generatie moeten we opsluiten en tijdig opruimen. (…) We hoeven deze elementen niet eerst naar de concentratiekampen in het Rijk weg te slepen, want dat levert alleen maar moeilijkheden en onnodige briefwisselingen met familieleden op. We liquideren deze elementen hier in het land zelf en wel op de meest eenvoudige manier”.
Een voorbeeld uit vele tientallen. In de zomer van 1940 vond een zogenaamde “Ausserordentliche Befriedigungsaktion” plaats. Er waren lijsten opgesteld met de namen van ongeveer 3500 leden van de Poolse intelligentsia. Allen waren ten dode opgeschreven. Acteurs, schrijvers, journalisten en kunstschilders werden opgepakt en onmiddellijk geliquideerd of verdwenen in gevangenissen en werkkampen waar ze later door ontberingen zouden sterven of zouden worden vermoord. De intellectuele kaalslag die toen heeft plaatsgevonden kan niet genoeg worden onderschat. Zo verloor Polen voorgoed ongeveer 30 procent van zijn wetenschappers en academici.
Omdat de Poolse katholieke kerk al eeuwenlang een belangrijke rol had gespeeld in het verzet tegen vreemde overheersing bleef ook de geestelijkheid niet gespaard voor Franks terreur. Systematisch werden kerken gesloten. De meeste priesters daarvan werden vermoord of opgesloten. Ook seminaries en kloosters ontkwamen niet aan de bezetter: monniken en kloosterzusters werden in grote aantallen opgepakt en vermoord. Tussen 1939 en 1945 zijn ongeveer 3000 Poolse geestelijken omgekomen.
De “gewone” Poolse boeren en arbeiders waren volgens de nazi-ideologie alleen maar geschikt als slaven. Frank was degene die hun uitbuiting en deportatie als werkvee regisseerde. Al aan het begin van zijn bestuur introduceerde Frank de deportatie van Poolse dwangarbeiders naar Duitsland waar hen een gruwelijk lot van uitbuiting, honger en ziekte wachtte. Op 25 januari 1940 gaf hij aan dat hij voornemens was om een miljoen Poolse arbeidskrachten naar Duitsland te deporteren en dat hij door middel van politierazzia’s dit “quotum” zo snel mogelijk wilde halen. Op 18 augustus 1942 rapporteerde Frank dat hij inmiddels 800.000 dwangarbeiders aan het Rijk had geleverd en dat hij verwachtte in staat te zijn om voor het eind van dat jaar nog 140.000 naar Duitsland te deporteren.
Tussen 1939 en 1945 werden minstens 1,5 miljoen Poolse burgers naar Duitsland gedeporteerd. Het grootste deel overleefde het niet. Ze werden het slachtoffer van uitputting, mishandelingen, executies en bombardementen op de Duitse industriële centra.
Ieder verzet werd door Frank genadeloos de kop ingedrukt. Uit de Duitse nederlaag in Stalingrad in 1943 putten de Polen moed en hun verzet nam toe. In reactie daarop groeiden de Duitse represailles in aantal en wreedheid. Honderden dorpen werden verwoest en uitgemoord. Openbare executies in de steden bleven tot op het laatst aan de orde van de dag.
Direct na het ontstaan van het Generalgouvernement begon in het gebied de vervolging van de Joden. In de streek woonden destijds naar schatting tussen de 2,5 en 3,5 miljoen Joden. Onder het bestuur van Hans Frank werden ze in getto’s opgesloten, onderworpen aan wettelijk geregelde discriminatie, uitgehongerd en tenslotte systematisch vernietigd.
Op 16 december 1941 merkte Frank tijdens een kabinetszitting op:
“Heren, ik moet u verzoeken om alle gevoelens van medelijden opzij te zetten. We moeten de Joden vernietigen, waar we hen ook maar vinden en wanneer het ook maar mogelijk is. Uiteraard moet dit niet gebeuren door middel van achterhaalde methoden, want die kunnen niet worden toegepast bij zulke gigantische en unieke aangelegenheden. (…) De Joden vertegenwoordigen voor ons uitzonderlijk kwaadaardige veelvraten. We hebben er nu ongeveer 2,5 miljoen in het Generalgouvenement, misschien wel 3,5 miljoen met alle personen van gemengde afkomst en alles wat nog daarbij komt. We kunnen deze 3,5 miljoen Joden niet doodschieten en niet vergiftigen. Maar we zijn wel in staat tot het treffen van maatregelen om hen met een redelijke kans op succes te vernietigen (…). Het Generalgouvernement moet vrij van Joden worden, net zo als het Rijk.”
Jaren eerder had zich de dreiging al afgetekend. In 1936 had de leidende nazi-jurist Frank in een tijdschriftartikel het systeem van de concentratiekampen en willekeurige arrestaties geaccepteerd en aangeprezen:
“Voor het oog van de wereld krijgen we keer op keer verwijten over de concentratiekampen. Er wordt ons gevraagd ‘Waarom pakken jullie mensen zonder arrestatiebevel op?’. En dan zeg ik: verplaats je zelf in de positie van onze natie. Vergeet niet dat de enorme en nog steeds bestaande wereld van het bolsjewisme niet kan vergeten dat wij hier op Duitse bodem voor hen een eindoverwinning in Europa onmogelijk hebben gemaakt”.
In een toespraak op 26 maart 1941 sprak Hans Frank hierover niet mis te verstane woorden:
“De Führer heeft me beloofd dat het Generalgouvernement binnen afzienbare tijd volledig van Joden bevrijd zal zijn. Bovendien is onomwonden besloten dat het Generalgouvernement in de toekomst een Duits leefgebied zal zijn. Waar vandaag 12 miljoen Polen wonen zullen eens 4 tot 5 miljoen Duitsers wonen. Het Generalgouvernement moet een gebied worden dat net zo Duits is als het Rijnland.”
Ten aanzien van de directe betrokkenheid van Hans Frank bij de vernietiging van de Joden binnen het Generalgouvernement in de kampen Sobibor, Majdanek, Belzec en Treblinka en gedurende de Aktion Reinhard is enige nuancering op zijn plaats. Dit zonder af te doen aan de talrijke onbeschrijflijke wreedheden die onder zijn verantwoordelijkheid hebben plaatsgevonden en zijn onvoorwaardelijke ideologische rechtvaardiging van de massavernietiging van de Joden.
Frank was weliswaar de hoogste burgerlijke bestuurder in het Generalgouvernement, maar zijn macht was niet volstrekt onbeperkt. Het lukte hem de steun van de gevolmachtigde voor het vierjarenplan Hermann Göring te krijgen bij de economische plundering van het gebied, maar Heinrich Himmler en zijn SS trokken de vernietiging van de Joden in het Generalgouvernement geheel naar zich toe. Voor Hitler was het Generalgouvernement niet meer dan een “raciale vuilnisbelt”, een onuitputtelijke bron van slavenarbeid en de plaats waar de massamoord op de Joden moest plaatsvinden. De SS was de aangewezen organisatie om hieraan uitvoering te geven, zonder lastige inmenging van civiele bestuurders als Frank die een snelle uitvoering van de plannen alleen maar zouden vertragen. Zoals gezegd, Frank had geen enkele morele bedenking bij het lot dat de Joden ondergingen. Echter, hij had de grootste moeite met inbreuken op zijn bevoegdheden door de SS, die het Generalgouvernement buiten Frank om gebruikten als eindstation voor de deportaties. Het antwoord van Frank op deze bestuurlijke spagaat was tweeslachtig. Soms steunde hij in woord en daad de toevloed van Joden vanuit de bezette gebieden en de massamoord op hen, dan weer liet hij protest horen. Enerzijds wilde Frank Hitler niet te veel tegen zich in het harnas jagen door de bevoegdheden van de SS in twijfel te trekken, maar anderzijds wilde hij ook zijn eigen machtsbasis behouden en verder uitbouwen.
In een toespraak op 8 maart 1940 liet Frank er geen twijfel over bestaan wie er in het Generalgouvernement de lakens uitdeelde:
“Er is hier in het Generalgouvernement geen autoriteit die hoger in rang, invloed en macht is dan de Gouverneurgeneral. Zelfs de Wehrmacht heeft in dit verband geen enkele bestuurlijke of regeringsfunctie. Zij heeft alleen maar te zorgen voor de veiligheid en algemene militaire taken uit te voeren, maar heeft geen enkele politieke macht. Hetzelfde geldt voor de politie en voor de SS. Er is hier geen staat in een staat, maar wij zijn hier de vertegenwoordigers van de Führer en van het Rijk”.
Hij had nog dezelfde overtuiging op 18 maart 1942 toen hij tijdens een bijeenkomst in Krakau de SS de wacht aanzegde:
“Het is duidelijk dat de Höhere SS- und Polizeiführer aan mij ondergeschikt is en dat de politie deel is van het gouvernement (…). De Reichsführer-SS heeft dit erkend en schriftelijk bevestigd. (…) De Reichsführer-SS en de chef van de Duitse politie moeten uiteraard in staat worden gesteld om maatregelen uit te voeren die de belangen van het Rijk als geheel betreffen. Echter, dit zal op een zodanige wijze zijn beslag moeten krijgen dat de te nemen maatregelen eerst aan mij worden voorgelegd en pas na mijn toestemming worden uitgevoerd”.
In soortgelijke termen had Frank zich eerder uitgelaten bij drukbezochte toespraken aan de universiteiten van Wenen, Berlijn, Heidelberg en München, gecombineerd met een min of meer bedekt pleidooi voor het in stand houden van elementaire rechtsbeginselen. Afwisselend probeerde Frank tegengas te geven door zich enerzijds soms relatief redelijk op te stellen tegenover de Polen en anderzijds door in wreedheid nog verder te gaan dan de SS. Met dat laatste hoopte hij de steun van Hitler te verwerven in zijn strijd om het behoud van zijn bevoegdheden. Dat conflict moest Frank verliezen, niet in de laatste plaats vanwege de SS-er die hij in Krakau tegenover zich vond.
Op 7 mei 1942 creëerde Hitler per decreet binnen het bestuur van het Generalgouvernement een staatssecretariaat voor veiligheid. De post werd bezet door de Höhere SS- und Polizeiführer in het Generalgouvernement, SS-Obergruppenführer Friedrich Wilhelm Krüger. Dit was een nietsontziende intrigant die de onvoorwaardelijke bescherming van Himmler genoot. Hoewel hij als staatssecretaris deel uitmaakte van het burgerlijk bestuur van het Generalgouvernement en in feite ondergeschikt was aan Frank, trad hij in politieaangelegenheden en in zaken betreffende de massavernietiging van de Joden volstrekt autonoom op. Frank werd simpelweg gepasseerd, hij kon hoogstens zijn handtekening zetten onder besluiten die door Himmler al waren geaccordeerd. De herhaalde protesten daartegen die Frank liet horen leidden ertoe dat hij in augustus 1942 werd ontheven van alle partijfuncties. Hierdoor verloor hij in ieder geval buiten het Generalgouvernement al zijn invloed.
Het is ongetwijfeld waar dat een groot deel van de misdrijven die in het Generalgouvernement door de politie en de SS zijn begaan onder directe verantwoordelijkheid van Himmler. Frank had conflicten met Himmler omtrent het gezag over de politie en de SS en Hitler koos daarin meestal de kant van de Reichsführer-SS. Het mag ook waar zijn dat sommige misdrijven in het Generalgouvernement zijn begaan zonder medeweten van Frank en misschien soms zelfs ondanks zijn verzet daartegen. Het mag zelfs waar zijn dat een deel van het misdadige beleid in het Generalgouvenement werd uitgevoerd op directe orders uit Berlijn. Dat doet echter volstrekt niets af aan het feit dat Hans Frank een gewillige uitvoerder was van een terreurbewind en op de hoogte was van de meest gruwelijke misdrijven die er in het Generalgouvernement tussen 1939 en 1945 werden begaan. Hij speelde een hoofdrol in de economische uitbuiting van Polen die heeft geleid tot uithongering van een grote aantallen mensen. Hij liet meer dan een miljoen Polen als dwangarbeider naar Duitsland deporteren. Tenslotte was hij betrokken bij een met precisie opgezet programma dat uiteindelijk aan meer dan 3 miljoen Joden het leven heeft gekost.
Niet voor niets verklaarde Frank op 25 januari 1944 met gepaste trots dat er in het Generalgouvernement nog slechts 100.000 Joden in leven waren.
Op 2 april 1925 was Hans Frank in München met Brigitte Herbst getrouwd. Hij had haar in mei 1924 ontmoet op de universiteit van München waar ze als secretaresse werkte en proefschriften van studenten uittypte. Hun huwelijksreis brachten ze door in Venetië. Ze kregen vijf kinderen: Sigrid, Norman, Brigitte, Michael en Niklas. Het gezin van de nazi-jurist ging wonen in Fischhausen in de Beierse gemeente Neuhaus am Schliersee in een oude gerestaureerde boerderij genaamd Schoberhof. De familie van Frank betrok op 9 november 1939 de koninklijke burcht in Krakau, de Wawel. Dat was een persoonlijke eis van Hitler, want de Wawel gold als het symbool van het oude onafhankelijke Polen. Door de burcht tot officiële residentie van de Generalgouverneur te maken maakte de bezetter duidelijk dat er voor een Poolse identiteit geen plaats meer was. De Franks zouden zich van hieruit gedragen als een waar heerserspaar. Brigitte Frank noemde zichzelf “de koningin van Polen”. Ze maakte er een gewoonte van om in een open Mercedes in de getto’s van Krakau en Warschau rond te rijden. Onder allerlei valse beloften nam ze van de Joden juwelen, bont en andere waardevolle spullen af. Ze werd daarbij dikwijls vergezeld door Freda Fischer, de vrouw van de gouverneur van Warschau Ludwig Fischer. Ook kerken, kastelen en landgoederen dienden voor de Franks als bron voor het roven van kostbare meubels, kunstwerken en sieraden. Op het slot Kressendorf buiten Krakau bracht de familie Frank de weekenden en vakanties door.
Steeds luider ging het gerucht in Berlijn dat het Generalgouvernement een broeinest van corruptie en vriendjespolitiek was. Dat was niet onterecht. Frank zorgde er voor dat hij en zijn familie niets tekort kwamen. Zijn onbeperkte bevoegdheden gaven hem de mogelijkheid om zich mateloos te verrijken aan de plundering van het Generalgouvernement. Zijn roofzucht was algemeen bekend en in de Berlijnse volksmond klonk het: “Im Westen liegt Frankreich, im Osten wird der Frank reich”.
Brigitte Frank was eerzuchtig en op status belust. Zo zag ze haar kinderen als niet meer dan een legitimatie om van haar man allerlei dingen gedaan te krijgen. Haar favoriete argument was steevast: “Maar Hans, ik heb je vijf kinderen gegeven!”. Overigens heeft ze meer dan eens een abortus ondergaan. Ze was in die gevallen namelijk bang dat het kind van een van haar talrijke minnaars was. Ze wendde na een abortus een miskraam of een vroeggeboorte voor om bij Frank geen argwaan te wekken.
Haar eigen overspelige gedrag stelde ze niet op prijs bij haar man. Nadat Hans Frank in 1942 zijn oude jeugdliefde Lilly Groh weer had ontmoet wilde hij zijn vrouw verlaten en opnieuw trouwen. Uiteraard weigerde Brigitte haar positie als “grande dame” en echtgenote van een rijksminister en Generalgouverneur op te geven. Ze reisde naar Berlijn. Het lukte haar om Hitler te overreden tot een verbod op een echtscheiding. Haar verzengende ambitie bleek duidelijk in haar uitspraak: “Liever ben ik de weduwe dan de gescheiden vrouw van een rijksminister!”. Frank antwoordde: “Dan ben je dus mijn doodsvijand”. Zijnerzijds probeerde Hans Frank even fel Hitler ervan te overtuigen om in te stemmen met een echtscheiding. Hitler wees het verzoek van Frank echter af en stelde pas een echtscheiding in het vooruitzicht na afloop van de oorlog. In een poging zich van Lilly Groh te ontdoen ging Brigitte zelfs zover om bij Himmler te melden dat de maîtresse van haar man een Jodin was.
In de zomer van 1944 veroverde het oprukkende Rode Leger het deel van het Generalgouvernement tot aan de Weichsel. Voor Hans Frank werd de situatie steeds nijpender. Warschau moest ten koste van alles worden verdedigd tegen de Sovjets. Op 27 juli 1944 riep Frank 100.000 Poolse mannen op om de verdedigingswerken in en rond Warschau verder uit te bouwen, maar het ondergrondse Poolse verzetsleger (“Armia Krajowa”) deed een oproep aan de bewoners van Warschau uitgaan om Frank te negeren. De rol van Frank was daarmee definitief uitgespeeld. Op 1 augustus 1944 brak de “Opstand van Warschau” uit, een poging van het Poolse verzetsleger om zelf de stad van de nazi’s te bevrijden. Tevergeefs. Het Rode Leger deed niets om hen te hulp te komen en SS- en politie-eenheden onder leiding van SS-Obergruppenführer Erich von dem Bach-Zelewski sloegen de opstand bloedig neer. Op 2 oktober 1944 capituleerde het verzetsleger.
Eind 1944 vertrok Brigitte Frank met de kinderen terug naar hun woning in het Beierse Neuhaus. Haar man zou niet veel langer in Krakau blijven. Op 17 januari 1945 vluchtte Frank uit zijn residentie nadat de Sovjets inmiddels bijna het gehele Generalgouvernement hadden veroverd. Frank zou echter niet lang op vrije voeten blijven. Op 3 mei 1945 werd hij door de Amerikanen gevangengenomen in het Beierse Josephstal bij de Tegernsee, in de omgeving van Berchtesgaden. Op 4 mei probeerde hij zelfmoord te plegen door zijn keel door te snijden en op 5 mei sneed hij tevergeefs zijn linkerpols door. Tijdens zijn gevangenschap bekeerde hij zich tot het katholicisme, de godsdienst van zijn jeugd. Hij verklaarde daartoe te zijn gekomen na een reeks religieuze ervaringen.
Hans Frank werd in Neurenberg berecht aan de hand van een aanklacht die 12.000 pagina’s besloeg. Het bevatte drie tenlasteleggingen: samenzwering tot het voeren van een aanvalsoorlog, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. De door hem in Polen bijgehouden dagboeken in 43 delen vormden belangrijk bewijsmateriaal voor de aanklagers. De dagboeken waren op aanwijzingen van Frank bijgehouden en bevatten een unieke bron van gegevens over zijn bestuur van het Generalgouvernement. De officiële teksten van zijn toespraken, notulen van kabinetszittingen en verslagen van conferenties zijn erin opgenomen. Ze bestrijken alle mogelijke aspecten van het bestuur van het Generalgouvernement.
Aan het begin van het proces bekende hij schuld in de zin dat er een algemene, collectieve medeverantwoordelijkheid voor de begane misdaden bestond. Hij ontkende zelf politieke verantwoordelijkheid te hebben gedragen voor het leed dat onder zijn bewind in Polen aan miljoenen mensen was toegebracht. Tijdens het proces deed hij afwisselend boete voor zijn eigen zonden en uitte hij scherpe verwijten aan de geallieerden, met name richting de Sovjets. Ook zij zouden evenzeer oorlogswreedheden hebben begaan. Beroemd werd zijn uitspraak: “Duizend jaar zullen voorbij gaan en dan nog zal de schuld van Duitsland niet zijn uitgewist”. In zijn slotverklaring relativeerde hij zijn woorden echter:
“Er is (…) nog een verklaring van mij die ik moet rechtzetten. In de getuigenbank heb ik gezegd dat duizend jaren nog niet voldoende zouden zijn om de schuld uit te wissen, die door Hitlers gedrag in deze oorlog over ons volk is gekomen. Iedere mogelijke schuld die onze natie op zich heeft geladen is vandaag de dag al volledig teniet gedaan, niet alleen door het gedrag van onze tegenstanders in de oorlog jegens onze natie en zijn soldaten, hetgeen zorgvuldig buiten dit proces is gehouden, maar ook door de enorme misdaden van de ergste soort die, zoals mij nu bekend is, door Russen, Polen en Tsjechen tegen Duitsers worden begaan, in het bijzonder in Oost-Pruisen, Silezië, Pommeren en het Sudetenland.”
Frank besloot als volgt:
“Ik eindig mijn slotverklaring in de vaste hoop dat uit alle gruwelen van de oorlog en alle bedreigende ontwikkelingen die overal al gaande zijn, misschien nog eens vrede zal ontstaan en dat zelfs onze natie kan deelnemen in de zegeningen daarvan. Maar het is Gods eeuwige gerechtigheid waarin ons volk zich hopelijk veilig zal voelen en waaraan ik mij in vertrouwen onderwerp.”
Frank werd vrijgesproken van samenzwering tot het voeren van een aanvalsoorlog, maar schuldig bevonden aan oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Op 1 oktober 1946 werd hij ter dood veroordeeld.
Op 16 oktober 1946 werd Hans Frank opgehangen. De journalist Howard K. Smith schreef over de laatste minuten:
“Frank was de enige die de executieruimte met een glimlach op zijn gezicht betrad. Hoewel hij nerveus was en voortdurend slikte, gaf de man die zei te zijn teruggekeerd naar het katholieke geloof van zijn jeugd, de indruk dat hij opgelucht was dat hij nu ging boeten voor zijn misdaden. Hij reageerde rustig op het noemen van zijn naam en zei: “Ik ben dankbaar voor de vriendelijke behandeling tijdens mijn gevangenschap en ik vraag God om mij in genade aan te nemen”.
Brigitte Frank bleef op de Schoberhof wonen tot ze op 29 mei 1947 wordt gearresteerd. Ze werd onder nummer 1467 geïnterneerd in het werk- en interneringskamp Augsburg-Göggingen. Daar zaten verschillende vrouwen van veroordeelde oorlogsmisdadigers gevangen die na de oorlog in Beieren woonden. In het kamp raakte ze nauw bevriend met Ilse Hess. Emmy Goering werd haar boezemvijand. Ze kwam in 1948 vrij. Ze publiceerde in 1953 het door haar man tijdens zijn gevangenschap geschreven boek “Im Angesicht des Galgens. Deutung Hitlers und seiner Zeit auf Grund eigener Erlebnisse und Erkenntnisse”. Brigitte Frank is in 1959 in München overleden.
Dochter Brigitte is op 46-jarige leeftijd als eerste van de kinderen gestorven. Officieel aan kanker, maar er gaan nog altijd geruchten dat ze zelfmoord heeft gepleegd. Ze had namelijk herhaalde malen gezegd dat ze niet ouder dan haar vader wilde worden. Michael overleed op 53-jarige leeftijd. Niklas rekende in 1987 met zijn vader af in het boek “Der Vater. Eine Abrechnung”. In 2005 publiceerde hij “Meine Deutsche Mutter”, waarin hij Brigitte Frank als een karakterloze carrièrevrouw en harteloze moeder neerzet.