Benito Mussolini domineerde jarenlang Italië. Zijn invloed kan dan ook maar moeilijk onderschat worden. Na de Eerste Wereldoorlog nam hij samen met zijn fascistische partij het heft in handen en bestuurde meer dan 20 jaar het land. Mussolini vormde Italië om in een dictatuur met totalitaire kenmerken. Op die manier trachtte hij Italië een vooraanstaande rol in Europa en de wereld te laten spelen.
Groot-Brittannië en Frankrijk zaten hier niet echt op te wachten. Duitsland waar Adolf Hitler aan de macht was gekomen, zag in Italië wel een welgekomen bondgenoot. Mussolini zelf was aanvankelijk niet blij met deze gang van zaken, maar uiteindelijk vond hij een bondgenootschap met Duitsland toch de beste manier om zijn ambities te verwezenlijken. Het werd echter zijn ondergang.
Benito Amilcare Andrea Mussolini werd op 29 juli 1883 geboren in Dovia, bij Predappio, een klein dorpje in de Italiaanse provincie Forlì-Cesena (Noordoost-Italië). Zijn vader was Alessandro Mussolini, de plaatselijke smid en overtuigd atheïst. Zijn moeder Rosa Maltoni was daarentegen een zeer katholieke onderwijzeres. Benito had zijn naam te danken aan Benito Juarez (1806 – 1872), een voormalige Mexicaanse president die het opnam tegen keizer Maximiliaan van Oostenrijk en hem zelfs liet executeren. Later kreeg de kleine Benito er ook nog een broer (Arnaldo, 1885) en een zus (Edvige, 1888) bij. Het gezin had het niet breed. Zijn vader was namelijk vooral bezig met politiek activisme. Als overtuigd socialist schreef hij artikels voor de plaatselijke socialistische kranten en was hij actief als raadslid in Predappio. Zijn politieke activiteiten zorgden ervoor dat hij meermaals in de gevangenis terechtkwam.
Net als zijn vader was Benito een echte rebel. Zoals hij in zijn eerste autobiografie schreef: “Ik was een rusteloze boef met losse vuisten. Ik was de leider van een kleine bende deugnieten die door de rivierbeddingen en de velden trok…” Hij was geregeld betrokken bij vechtpartijen en werd van school gestuurd wegens wangedrag. Mussolini had een andere leerling in de hand gestoken op het internaat, L’instituto Salesiano, in Faenza. Zijn nieuwe school was het Collegio Giosuè Carducci in Forlimpopoli, een seculiere school waar Mussolini zich een stuk beter voelde. Dat betekende echter niet dat hij er uit de problemen bleef: ook hier geraakte hij betrokken bij vechtpartijen en ook hier stak hij een medeleerling met een mes. Mussolini mocht de lessen blijven volgen, maar werd wel van het internaat uitgesloten. Op beide scholen was hij wel gekend omwille van zijn ijver in het studeren van hetgeen zijn belangstelling had.
Aan het einde van zijn schoolloopbaan toonde Mussolini steeds meer interesse in de politiek, en dan vooral in het socialisme van zijn vader. In een opstel schreef hij “Een leraar behoort rekening te houden met de individuele psycho-lichamelijke condities van de leerling, de omgeving waarin het kind meestal verblijft en vooral niet te vergeten, gezien de sociale ongelijkheid, dat het intellectuele product van de arme leerling niet zo groot is als het product van een rijk kind. Niet omdat er zo’n groot verschil is in hun geestelijke vermogens, maar gewoon omdat de arme in zijn huiselijke omgeving geen vrede vindt, maar onenigheid, geen brood, maar de resten afkomstig van de liefdadigheid van de bourgeoisie; terwijl de rijke geen angst of honger kent en zich daarentegen mag verheugen op alle gemakken van het leven.”
Mussolini nam steeds meer deel aan politieke discussies met zijn vader en diens kameraden. Op school organiseerde hij zelfs “politieke bijeenkomsten” waar hij het woord voerde. Eind januari 1901 stierf de legendarische operacomponist Giuseppe Verdi. Naar aanleiding van diens dood werd Mussolini door de directeur van zijn school gevraagd om een toespraak te houden. In plaats van een herdenkingsrede te houden maakte Mussolini van de gelegenheid gebruik om een politieke toespraak te houden en de aanval op de regerende klasse te openen, iets wat volgens de socialistische krant Avanti! door de aanwezigen “levendig werd toegejuicht”.
In datzelfde jaar behaalde Mussolini zijn diploma als onderwijzer. Maandenlang solliciteerde hij, maar zonder succes. Hij balanceerde op de rand van een depressie. Gelukkig vond hij voldoende afleiding in de talloze avontuurtjes met de plaatselijke meisjes. Eind december 1901 kon hij eindelijk aan de slag als hulponderwijzer in Gualtieri Emiliana, een klein stadje aan de Po. Lang bleef hij er niet: aan het einde van het schooljaar vertrok hij naar Zwitserland. Op die manier hoopte hij aan zijn legerdienst te ontkomen.
De periode die Mussolini in Zwitserland verbleef, was belangrijk voor de verdere ontwikkeling van zijn ideeën.
Daar trok hij rond en trachtte op verschillende plaatsen aan de kost te geraken. Dat lukte aanvankelijk niet echt goed en op 24 juli 1902 werd hij in Lausanne gearresteerd voor landloperij. In zijn verdere leven werd hij nog meermaals opgepakt: in totaal zou hij elf keer in de gevangenis terechtkomen.
Nadien kwam Mussolini in contact met Italiaanse socialisten. Hij geraakte aan de slag als journalist voor de socialistische krant voor Italiaanse migranten L’avvenire del Lavoratore. Belangrijk om weten is namelijk het feit dat er in Zwitserland destijds vele Italiaanse migranten werkten. Zij waren voor het grootste deel ongeletterd en zeer arm. De socialisten trachtten hen te organiseren en een politiek bewustzijn bij hen op te wekken.
De journalistiek bleek snel zijn tweede natuur. Mussolini werd een belangrijke schakel tussen de socialistische organisatoren en de massa die zij wilden organiseren. Hij was ontwikkeld, sprak de taal van de migranten, kende hun problemen én had redenaarstalent. Zijn artikels, maar vooral zijn redevoeringen hadden succes. Mussolini aarzelde niet om extreme standpunten in te nemen (bijvoorbeeld ten aanzien van de Kerk en de monarchie) en slaagde er in om zijn toehoorders met heel wat theatrale gebaren mee te slepen in zijn discours. Zijn actieve rol binnen de socialistische partij bracht Mussolini nog meermaals in de problemen. Zowel in 1903 als in 1904 belandde hij opnieuw in de gevangenis: de Zwitserse regering had het namelijk niet begrepen op actieve socialisten die als onruststokers werden beschouwd.
In Zwitserland ontmoette Mussolini mensen die een grote invloed op hem zouden hebben. Hij sprak er met de Russische communistische leiders Lenin en Trotski – op dat moment in ballingschap -, maar de persoon die de meeste indruk op hem maakte was Angelica Balabanov, een rijke Oekraïense revolutionair-socialiste. In een latere biografie beschouwde hij haar als zijn enige politieke leraar zonder wie hij een onbeduidende activist zou gebleven zijn. Ook de bekende econoom en socioloog Vilfredo Pareto was van belang. Mussolini zou later als fascistisch leider graag gebruik maken van diens stelling dat de wereld werd beheerst door elites en dat democratie slechts een andere vorm was van door een elite geregeerd te worden. Net als Lenin geloofde Mussolini dat de elite de leiding moest nemen om een revolutie te starten. De massa zou nooit uit zichzelf in opstand komen.
Eind 1904 keerde Mussolini terug naar Italië om zijn dienstplicht, die hij tot nu toe had ontlopen, toch te vervullen, maar het belang van zijn verblijf in Zwitserland kan moeilijk onderschat worden: hij leerde er verschillende talen (Frans, Duits), ontmoette er mensen met nieuwe, interessante ideeën, leerde er de massa kennen én hoe hij die achter zich kon krijgen.
In januari 1905 sloot Mussolini zich in Verona aan bij de 3de compagnie, 2de bataljon van het 10de Bersaglieri Regiment. Een maand later ging hij echter al met verlof als gevolg van de slechte gezondheid van zijn moeder. Ze overleed op 19 februari, amper zesenveertig jaar oud. Een zware klap voor de 21-jarige Benito.
In september 1906 beëindigde Mussolini zijn legerdienst. Heel opvallend was dat hij in deze periode geen enkele straf of berisping opliep. Hij was een veroordeelde deserteur en stond gekend omwille van de politieke agitatie (onder meer met zijn antimilitaristische ideeën) die hij in Zwitserland had veroorzaakt. Hij werd ongetwijfeld in de gaten gehouden, maar blijkbaar gaf hij nooit aanleiding tot enige sanctie. Mussolini leek veeleer genoten te hebben van zijn legerdienst.
Na zijn legerdienst ging hij weer aan de slag als onderwijzer, hoewel hij dat niet echt graag deed. In Zwitserland had Mussolini echter ondervonden wat armoede was en dat wilde hij geen tweede maal doormaken. Op 23 oktober 1906 vertrok hij naar Tolmezzo, ten noordwesten van Venetië, om er les te geven aan een basisschool. Amper een jaar later was hij er alweer weg om aan de universiteit van Bologna zijn diploma als leraar Frans aan de middelbare school te halen. Mussolini slaagde zonder veel problemen en kon nadien beginnen aan het Collegio Civico Ulisse Calvi, een kostschool in Oneglia, Ligurië.
Het lesgeven was echter niet zijn voornaamste bezigheid. De braafheid en gehoorzaamheid die Mussolini tijdens zijn legerdienst had getoond, waren snel vergeten. Hij schreef voor het socialistische weekblad La Lima, waar hij artikels ondertekende met Vero Eretico, “Ware Ketter”. Ook stortte hij zich gauw weer in allerhande affaires. Paolina Denti, Luigia Paggetta, Giovannina Amoretti zijn slechts enkele namen uit zijn lijst van veroveringen.
In 1909 werd Mussolini algemeen secretaris van de vakbond van Trentino, de Camera del Lavoro. Hij werd ook redacteur van het socialistische weekblad L’Avvenire del Lavoratore en schreef tal van socialistische brochures met een sterk antimilitaristisch en antiklerikaal karakter.Trentino vormde samen met Alto Adige de provincie Zuid-Tirol, een deel van het Oostenrijk-Hongaarse keizerrijk. De discussies die hier werden gevoerd over de toekomst van Zuid-Tirol – deel van het keizerrijk blijven of deel van Italië worden – deden Mussolini veel nadenken over nationalisme, een onderwerp waar hij tot nu toe amper aandacht voor had. Hij was een revolutionair socialist en twijfelde over zijn standpunt in deze discussie. Het socialisme was veel meer internationale geöriënteerd. Mussolini vanaf het begin een overtuigd nationalist noemen, is dan ook meer dan één brug te ver.
Steeds overtuigder werd hij wel van zijn afkeer van de Kerk en de democratie. Hij beschreef het Vaticaan als “een hol van intolerantie en een bende dieven”. Op een bijeenkomst verkondigde Mussolini: “Wie democratie zegt, zegt kluwen duitendieven uit de politieke riolen, zegt juristen op zoek naar klanten, onderwijzers op zoek naar banen, journalisten aankloppend bij het loket voor geheime fondsen, speculanten die zwijgen van rechters kopen, onrustige gewetens die beweren anti-klerikaal te zijn, maar die het bed delen met de vrijmetselarij die tegenwoordig een algemeen verbond van maffiosi is geworden.” De enige oplossing was fysiek en materieel geweld, omdat “ideeën, zolang ze in de bibliotheek blijven liggen, volledig onschadelijk zijn.”
Mussolini kwam hier tot dezelfde conclusie als Lenin: revolutie was via het parlement en de democratie onmogelijk. In ieder geval werden zijn felle uitvallen niet geapprecieerd door de Oostenrijkse machthebbers: hij werd dan ook geregeld gearresteerd, opgesloten en beboet.
Eind 1909 trok Mussolini naar Forli waar zijn vader intussen met zijn nieuwe vriendin samenwoonde. Mussolini zelf had al een hele tijd een oogje op Rachele, de dochter van zijn vaders vriendin. Op 17 januari 1910 trouwde hij met haar, evenwel zonder officiële bekrachtiging, noch van de kerk, noch van de wet. In feite kwam het erop neer dat ze gingen samenwonen zonder dit officieel op papier te zetten. Rachele moet dat op moment al zwanger zijn geweest, want amper een achttal maanden later, op 1 september, beviel ze van hun eerste kind, Edda. Enkele maanden later, op 19 november 1910, overleed Allesandro Mussolini, Benito’s vader.
Benito Mussolini trachtte intussen steeds meer zijn stempel op de socialistische partij te drukken. Dat lukte niet echt. Daarom probeerde hij tijdens de partijconferentie in Milaan (oktober 1910) de revolutionaire vleugel af te splitsen en een nieuwe partij te vormen. Ook dat mislukte, maar het toonde wel zijn ambities aan. De gematigde partijleiding had het bij Mussolini helemaal verkorven toen zij, na de oorlogsverklaring van Italië aan het Ottomaanse Rijk, geen algemene staking uit protest tegen de oorlog wilden steunen. De belangen van Italië wogen blijkbaar zwaarder door dan het door de traditionele pacifistische houding van het socialisme. Mussolini was woedend, maar hij leerde hieruit dat het nationalisme een sterkere greep op de Italiaanse werkende klasse had dan het socialisme. Hij bleef desondanks toch lid van de partij.
In de Romagna, de geboortestreek van Mussolini, waren de mensen wel bereid tot staking. Enkele duizenden socialisten en republikeinen, geleid door Mussolini en Pietro Nenni, trokken de straat op. Beide leiders werden snel gearresteerd en voor meerdere maanden opgesloten. Nadat hij op 12 maart 1912 uit de gevangenis werd ontslagen, trachtte Mussolini opnieuw een dominante rol in de socialistische partij te spelen. In plaats van een eigen partij met zijn revolutionairen op te richten, wilde hij zijn medestanders op de voornaamste posities plaatsen. Daartoe diende hij een motie van wantrouwen in tegen partijleider Leonida Bissolati en zijn hervormingsgezinde medestanders. Het congres aanvaardde de motie en koos voor een nieuw nationaal partijbestuur met onder meer Mussolini. Bijna tegelijkertijd werd hij ook hoofdredacteur van de socialistische krant Avanti!. Hij was nog geen dertig jaar oud.
Mussolini boekte snel enkele successen. De oplage van Avanti! steeg op twee jaar tijd van 28 000 naar gemiddeld 60 000, met pieken tot 100 000. Ook het aantal partijleden steeg: eind 1912 telden de socialisten ongeveer 30 000 leden. Een jaar later liep dat aantal op tot om en bij de 50 000. Hij kende echter ook tegenslagen. Ondanks zijn afkeer van het parlementarisme stelde Mussolini zich in oktober 1913 toch kandidaat voor de parlementsverkiezingen. De socialistische partij haalde haar beste resultaat ooit: meer dan 11% van de stemmen en 53 van de 508 parlementszetels werden binnengehaald. Mussolini zelf raakte echter niet verkozen
Op 28 juni 1914 werden aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk en zijn vrouw Sofia vermoord door Servische nationalisten. Een reeks van verdragen van bondgenootschappen leidde tot een kettingreactie en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Als gevolg van één van die verdragen, de Triple Alliantie (1882), was Italië verbonden met Oostenrijk en Duitsland. Italië koos bij het uitbreken van de oorlog echter voor een neutrale koers. Aanvankelijk was Mussolini die neutrale koers ook genegen, maar in een artikel in oktober 1914 sprak hij over de “actieve neutraliteit”. Deze uitspraak had verregaande gevolgen: de socialistische partij kon zich met dit idee niet verzoenen en zette Mussolini aan de deur. Wat deed Mussolini van gedachten veranderen? De mislukking van de Tweede Internationale, een grote internationale bijeenkomst van de Europese socialistische partijen, speelde hier ongetwijfeld een grote rol. Het socialisme had zich in alle Europese landen steeds geprofileerd als antimilitaristisch, maar toen het erop aankwam – en in juli 1914 was het zover, kozen de verschillende socialistische partijen de kant van hun regering. Het nationalisme bleek dus sterker dan het internationaal georiënteerde socialisme. Dit overtuigde Mussolini van de motiverende kracht van het nationalisme, een idee waartegen hij zich steeds had afgezet, maar dat hem nu in zijn greep had. Hierdoor kwam het ook tot een breuk met de Italiaanse socialisten, die in tegenstelling tot vele andere zusterpartijen in Europa, wel een neutrale koers bleef varen.
Mussolini bleef na zijn ontslag als hoofredacteur van Avanti! niet bij de pakken zitten en stichtte zijn eigen dagblad, Il Popolo d'Italia. Hierin pleitte hij voor een Italiaanse interventie aan de zijde van de geallieerden. Een opvallende ommezwaai tegenover zijn houding enkele maanden eerder. Deze ommezwaai werd snel gekoppeld aan zijn financiële toestand. De vraag rees hoe Mussolini, die nu zonder inkomen zat, op zo’n korte tijd een eigen blad kon financieren. Chi Paga? – wie heeft je betaald? – was dagenlang een kop in Avanti!. Al gauw deden de geruchten de ronde dat Mussolini geld zou ontvangen van de Fransen en Engelsen om op die manier Italië in de oorlog te krijgen. Dat klopt slechts gedeeltelijk. In de eerste weken van zijn krant kreeg hij vooral geld van enkele Italiaanse industriebronnen, zoals Fiat. Later ontving hij inderdaad geld van de Franse socialistische partij en vanaf 1917 ook van de Engelse regering. Het is echter niet het geld dat Mussolini van idee heeft doen veranderen. Het is veeleer omgekeerd: de financiering volgde na zijn ommezwaai die het gevolg van een veranderde visie van Mussolini op de politiek.
Il Popolo d’Italia was snel een groot succes: de eerste uitgave van 30 000 stuks was in een mum van tijd uitverkocht. In zijn openingsartikel Audacia! pleitte Mussolini openlijk voor een Italiaanse interventie aan de zijde van Rusland, Engeland en Frankrijk. “Die roep is een woord dat ik nooit onder normale omstandigheden zal slaken [...] een fascinerend en angstaanjagend woord: oorlog!”
Uiteindelijk verklaarde Italië op 24 mei 1915 Oostenrijk de oorlog. Mussolini vond dit niet goed genoeg: hij zag in Duitsland de echte vijand. De oorlogsverklaring aan Duitsland kwam er pas op 28 augustus 1916. Deze politieke stappen kwamen van de koning en de premier zonder dat het parlement hierover werd geraadpleegd. Italië stapte ook niet zomaar in de oorlog. Via het geheim Verdrag van Londen (26 april 1915) zou het land, na een geallieerde overwinning, verschillende gebieden toegewezen krijgen: Zuid-Tirol, Trentino, Triëst, Istrië waren de voornaamste uitbreidingen.
Mussolini heeft altijd beweerd dat hij zich onmiddellijk meldde als oologsvrijwilliger, maar er bestaat helemaal geen zekerheid of dit wel klopt. Zijn tegenstanders verweten hem dat hij zich niet had gemeld, omdat “hij niet alleen bang was voor de Oostenrijkse kogels, maar ook voor de Italiaanse kogels, achter hem afgevuurd.”Mussolini beantwoordde de kritiek met de stelling dat hij zich wel had gemeld, maar nog niet was aanvaard omdat zijn jaargang spoedig opgeroepen zou worden. Dat is best een plausibele verklaring, want op 31 augustus 1915 werd zijn jaargang effectief opgeroepen. Hij werd ingedeeld bij de Bersaglieri (mobiele infanterie-eenheid).
Mussolini was zeventien maanden in dienst, waarvan het grootste deel aan het front. Hij was evenwel nooit betrokken bij opvallende oorlogsdaden. Tijdens die maanden hield hij een dagboek bij dat in gedeelten werd gepubliceerd in Il Popolo d’Italia. Italië had gehoopt om via snelle acties de gebieden te veroveren waarop het zijn oog had laten vallen, zoals Triëst en Trentino. De Italianen waren echter slecht voorbereid en uitgerust. Vele soldaten kwamen om het leven door ziektes zoals cholera en tyfus. Ook Mussolini kreeg met tyfus af te rekenen. Tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis achter het front bij Treviglio trouwde hij op 16 december 1915 – ditmaal in een officiële burgerlijke plechtigheid – met Rachele.Na zijn herstel keerde hij terug naar het front waar hij op 29 februari 1916 tot korporaal werd bevorderd. “Wegens zijn voorbeeldige activiteit, zijn energieke houding, als bersagliere en zijn helderheid van geest. Altijd de eerste in werk en durf. Onverschillig voor de ontberingen, ijverig en nauwgezet in de vervulling van zijn plicht”, luidde de motivering.
De oorlog in 1916 kende geen beter verloop voor de Italianen die dat jaar alleen meer dan 400 000 soldaten verloren. Ook Mussolini’s eenheid lag geregeld onder vuur. Op persoonlijk vlak had hij meer geluk: op 27 september beviel zijn vrouw van hun eerste zoon, Vittorio. Mussolini kreeg zijn zoon pas in januari 1917 te zien toen hij met verlof terugkeerde. Amper een maand later was zijn soldatencarrière achter de rug: bij een ongeluk bij schietoefeningen kwamen vijf soldaten om het leven en kreeg Mussolini tientallen granaatsplinters in zijn lichaam. Het herstel verliep slechts moeizaam: het duurde tot augustus 1917 vooraleer Mussolini het ziekenhuis mocht verlaten. Hij zou nooit meer aan gevechten deelnemen en had later in zijn leven ook nog last van de hier opgelopen verwondingen.
Na zijn ontslag uit het ziekenhuis hervatte Mussolini zijn journalistieke activiteiten bij zijn dagblad. De oorlog was intussen in een voor het Italiaanse leger dramatische fase terechtgekomen. Oostenrijkse en Duitse divisies zetten in oktober 1917 een zwaar offensief in en het Italiaanse leger werd overrompeld. De regering trad af en de opperbevelhebber Luigi Cadorna werd ontslagen. De nieuwe regering onder leiding van de liberaal Vittorio Emanuele Orlando en de nieuwe bevelhebber Armando Diaz slaagden er met behulp van Franse en Engelse divisies in het front aan de Piave te stabiliseren.
De oorlog aan het Italiaanse front eindigde op 4 november 1918. “Dit is het grootste uur! Het uur van de goddelijke vrolijkheid, waarin het tumult van de emoties de harteklop overstemt en de keel dichtknijpt. Het langdurige lijden, ten slotte bekroond door een zege, doet zelfs vreugdetranen wellen in de ogen die veel gezien en veel geschreid hebben”, schreef Mussolini over deze dag in Il Popolo.
De euforie na de oorlog was snel voorbij. Bij de verdragen van Parijs werd weinig rekening gehouden met de wensen van de Italianen. Ondanks de afspraken gemaakt in het Verdrag van Londen kreeg Italië enkel Triëst en Trentino toegewezen, zoals toegezegd was aan de Italianen. Er was niet langer sprake van de oostelijke Adriatische kust of kolonies in Afrika. Ook economisch ging het helemaal niet goed: de inflatie was torenhoog, de lonen volgden de gestegen prijzen niet, er waren bijna twee miljoen Italianen werkloos,... Kortom, de onrust was zeer groot en daarmee ook het risico op een revolutie in de Italiaanse liberale staat.
Bovendien werd die staat niet erkend door het Vaticaan én de socialistische partij. Die partij nam aan het einde van WOI een radicale lijn waarbij het, in de lijn van de Russische revolutie, niet langer streefde naar deelname aan de macht via parlementaire verkiezingen, maar koos voor de totale revolutie. Ook de invloed van de paus was enorm: hij stond niet alleen vijandig tegenover de Italiaanse staat, maar ook tegenover het idee van democratie. Dat spoor volgden miljoenen katholieke Italianen. Er was dus niet alleen de sociaal-economische crisis, maar het politieke bestel zelf werd in vraag gesteld. Dat proces werd nog bespoedigd door de politieke instabiliteit: tussen 1914 en 1922 kende Italië maar liefst 8 premiers.
In deze context stichtte Benito Mussolini op 23 maart 1919 een nieuwe politieke beweging: Fasci di Combattimento. Op deze wat later een historische bijeenkomst in Milaan zou blijken te zijn, was amper een honderdtal mensen aanwezig. Toch werden hier de basisprincipes van het fascisme, hoewel nog behoorlijk vaag, vastgelegd.
De ideologische basis van het Italiaanse fascisme kende uiteenlopende wortels: Mussolini gebruikte werken van de Griekse filosoof Plato, de 19de eeuwse Duitse denker Nietzsche, de Franse filosoof George Sorel en de Italiaanse econoom-socioloog Vilfredo Pareto. Het fascisme was antimarxistisch en kende zware conflicten met de socialisten die het fascisme een reactionaire kracht ten dienste van de bourgeoisie noemden. Het keerde zich af van de kapitalistische en marxistische klassenstrijd en propageerde het verenigen van de klassen. In de klassenstrijd gaf het kapitalisme, via de vrije markt, de bazen en het communisme, via de staat, het volk de overhand. Daarom pleitte Mussolini voor corporaties waarin de verschillende economische en beroepsgroepen, zowel de bazen als het volk, waren vertegenwoordigd. Een soort van eenheidsvakbond dus, geïnspireerd op de middeleeuwse gilden. Die gilden speelden niet alleen een economische, maar ook een politieke rol in een tijd dat er nog geen parlementen waren. Corporaties konden dus dienen als alternatief voor het parlement, een instelling waarvan Mussolini geen echte fan was. Nauw daaraan verbonden was de afkeer van het fascisme van de democratie: een autoritaire éénpartijstaat zonder parlementair stelsel en zonder verkiezingen was het ideaal, hoewel in het eerste fascistische programma nog wel sprake was van algemeen stemrecht.
Nationalistische gevoelens speelden een centrale rol: vooral de verbittering na de Eerste Wereldoorlog waar Italië niet had gekregen wat het beloofd was en waarvan de Italianen vonden dat ze er recht op hadden, zorgde voor een sterk oplevend nationalisme. Dit idee sloeg vooral sterk aan bij de soldaten en de veteranen van de Eerste Wereldoorlog. Vele leden van de fasci waren zogenaamde arditi, (voormalige) elitetroepen. Zij introduceerden de zwarte hemden en mutsen en hadden zwarte vlaggen met daarop een witte schedel die een dolk tussen de tanden had. Het fascisme beriep zich graag op “oude waarden”. Het symbool van het fascisme waren de 'fasces', roedenbundels met een bijl in het midden. In het oude Rome droegen de lictoren, de gerechtsdienaren, de fasces als teken van hun waardigheid. Ook de Romeinse groet en de leiderscultus pasten in dit kader.
Mussolini en de fascisten slaagden erin tegelijkertijd revolutionair en traditionalistisch te zijn, een merkwaardige mix die aansloeg bij de Italianen.
Het duurde echter even eer de fascisten de toon aangaven in Italië. Het land werd in de zomer van 1919 geteisterd door een golf van stakingen en veelvuldige rellen, aangestoken door de socialisten. Grote delen van Italië, zowel de steden als het platteland, stonden onder controle van de socialisten. Mussolini zag echter die onrust als een voorteken voor een sterke opmars van het fascisme. Dit klopte niet, wat gauw bleek uit de eerste verkiezingen na de Eerste Wereldoorlog. Die werden gehouden op 16 november 1919 en werden een zware ontgoocheling voor Mussolini. Op de fascistische lijst van Milaan – hier lag het zwaartepunt van de fascistische beweging – werden amper 4657 van de 270 000 stemmen uitgebracht. In Mussolini’s geboortedorp Predappio kregen ze zelfs geen enkele stem. Deze ontgoocheling stond in schril contract met de overwinningsroes bij de socialisten. Zij behaalden hun grootste nationale overwinning en haalden 156 van de 535 zetels in het parlement binnen, een winst van maar liefst 104 zetels.De andere overwinnaar van de verkiezingen was de katholieke partij, Partito Popolare Italiano, onder leiding van Don Luigi Sturzo.
Het pasgeboren fascisme leek al ten dode opgeschreven. Mussolini verviel in een diepe depressie. Hij zou later aan zijn zoon Vittorio bekennen dat hij door de vernedering van de verkiezingsuitslag het geloof in zichzelf had verloren.
Deze verkiezingsuitslag betekende echter niet dat de rust in Italië weerkeerde. Katholieken en socialisten hadden de verkiezingen gewonnen, maar vormden geen coalitie. Daarvoor waren de traditionele tegenstellingen tussen beide partijen veel te groot, hoewel zij heel wat raakpunten hadden op sociaal vlak. De regering werd gevormd door de liberalen en de katholieken onder leiding van de liberaal Francesco Nitti, die in juni 1920 als gevolg van aanhoudende onrust over de broodprijs werd opgevolgd door zijn partijgenoot Giovanni Giolitti.
In september 1920 bereikte de agitatie onder de arbeiders zijn hoogtepunt met een massale bezetting van fabrieken waar de linkse arbeiders bestuursraden instelden. De werkgevers werden buitengesloten. Tegelijkertijd namen boeren stukken land in beslag en legden ze hun eisen op aan de landeigenaars. Bijna heel september waaide de rode vlag boven de bedrijven en boerderijen. Toch slaagde de socialistische partij er niet in al deze acties te bundelen tot een georganiseerde beweging met duidelijk omschreven doelen. Mussolini steunde deze bezettingen, zolang ze geen “bolsjewistisch experiment” werden. In de herfst van 1920 volgen er geheime contacten tussen premier Giolitti en Mussolini. Beiden wilden het socialisme tegenhouden en Mussolini dacht dat hij voordeel kon halen uit een coalitie met Giolitti. Het verbond tussen beide partijen opende de deur naar de macht voor de fascisten. De overheid trad weinig kordaat op tegen de stakers en de industriëlen en landeigenaars namen zelf het heft in handen. Zij stimuleerden en financierden de vorming van fascistische bendes. Hun activiteiten waren aanvankelijk beperkt tot Milaan en omstreken, maar spreidden zich in de winter van 1920 – 1921 uit naar de andere delen van Italië, vooral in de Povlakte en Toscane.
De activiteiten van deze bendes bestond er vooral in alles aan te vallen wat socialistisch was. De botsingen werden steeds heviger, volgens de gematigde krant La Stampa: “... de feiten tonen met schrikbarende duidelijkheid aan dat de tegenstelling tussen fascisten en communisten een voortdurend gewelddadiger vorm aanneemt en nu het karakter van een werkelijke oorlog krijgt. Fascisten en communisten, opgevoed in dezelfde school, geleid door dezelfde verering voor het principe van geweld, kunnen zich niet langer in toom houden en in de waanzinnige vervoering van hun hartstocht, opgewonden door bloed, haat en wraaklust, werpen ze zich op elkaar met geweren, pistolen, granaten en dolken.” In de realiteit bleken vooral de fascisten gebruik te maken van wapens. Wapens die ze soms kregen van het leger dat welwillend tegenover hen stond. Ook de politie en andere overheden grepen nauwelijks in tegen het escalerend geweld. Volgens het Italiaanse ministerie van Binnenlandse Zaken leidde het geweld tot de dood van 102 personen, terwijl 388 mensen gewond raakten.
Al dat geweld leek de groei van het fascisme niet te temperen, integendeel. In Mussolini’s geboortestreek, de Emilia Romagna, kende het zijn snelste groei ondanks of juist dankzij enkele opvallende gewelddaden. In Bologna openden fascisten het vuur op de nieuwe socialistische burgemeester tijdens diens installatiespeech, waarop socialisten granaten in het publiek gooiden en tientallen mensen gewond raakten. De fascisten bestormden het stadhuis. In de daaropvolgende gevechten schoten de socialisten het fascistische raadslid Giulio Gordiano dood. Twee dagen later marcheerden een duizendtal fascisten door Bologna. Onder hen was Dino Grandi, die snel zou opklimmen in de fascistische partij.
Ook in Ferrara, niet ver van Bologna werd het fascisme een steeds belangrijkere speler. Daar was de jonge Italo Balbo actief. Ook hij zou een zeer vooraanstaande rol spelen in de fascistische beweging. Toen Mussolini in april 1921 naar Ferrara kwam om een toespraak te houden, slaagde Balbo erin om twintigduizend fascisten bij elkaar te krijgen. Het was de eerste massamanifestatie, wat later als één van de handelsmerken van het fascisme beschouwd zou worden.
In april 1921 zag de liberale premier Giolitti zich genoodzaakt het parlement te ontbinden en algemene verkiezingen uit te schrijven. Die werden gehouden op 15 mei. Giolitti nodigde de fascisten uit om deel uit te maken van zijn eigen blocco nazionale als tegengewicht voor de macht van de socialisten en de Popolari in het parlement. Het nationale blok van Giolitti en Mussolini haalde 275 zetels, waardoor eerstgenoemde premier kon blijven. Van 275 zetels waren er 35 voor de fascisten, waaronder Mussolini, die nu voor het eerst in het Italiaanse parlement plaatsnam.
Geen enkele partij haalde de meerderheid en een werkbare coalitie werd niet gevonden. Giolitti kon dan ook niet anders dan aftreden. Dat gebeurde eind juni. Hij werd opgevolgd door de socialist Ivanoe Bonomi. Eén van de eerste zaken die hij wilde afhandelen, was een einde stellen aan het voortdurende geweld. Ook Mussolini was daartoe geneigd: “Wij moeten niet van onderdrukten in tirannen veranderen. De fascistische overwinning moet [...]constructief zijn ten aanzien van de natie. [...] mogen we het land niet in beroering brengen, maar moeten we helpen het terug op het moeilijke pad naar interne en externe vrede te brengen. De waarschuwing, het bevel van de dag is als volgt: als het fascisme de grenzen uit het oog verliest, zal het zijn overwinning kwijtraken!”
Na onderhandelingen met de socialisten tekenden Mussolini, de parlementaire socialistische partij én de socialistische vakbond op 2 augustus het zogenaamde Pacificatiepact. Dit betekende echter niet dat de squadristi - de provinciale fascistische knokploegen met aan het hoofd hun leiders die de ras werden genoemd - zich zomaar bij de beslissing neerlegden. Het fascisme was namelijk een beweging, geen hiërarchisch gestructureerde partij. De macht van de verschillende fascistische bonden was intussen sterk gegroeid: in juni 1922 waren er 2126 bonden met 485 284 leden. In Il Popolo d’Italia verantwoordde Mussolini zijn beslissing: “Het fascisme heeft zijn spieren gebruikt, maar moet zijn hersenen gebruiken. [...] Als het fascisme mij niet volgt, kan niemand mij dwingen het fascisme te volgen.”
En het zag er naar uit dat vele fascisten Mussolini niet wilden volgen. Grandi en Balbo leken op dezelfde lijn te zitten. Het leek erop dat de fascistische beweging in tweeën zou scheuren. Door de harde houding van de provinciale leiders én het nog steeds opspelende geweld was het pact ten dode opgeschreven. Na de mars op Ravenna op 10 september 1921 waar tweeduizend zwarthemden onder leiding van Balbo zwaar amok maakten was het pact definitief dood en begraven. Mussolini zag dat hij van tactiek moest veranderen, want zijn positie als leider van het fascisme kwam danig in gevaar. Hij sloot een overeenkomst met Balbo en Grandi: Mussolini keerde zich af van het Pacificatiepact, op voorwaarde dat een fascistische partij met een duidelijke structuur en duidelijke regels zou opgericht worden. De Partito Nazionale Fascista, kortweg PNF, werd op 7 november 1921 in Rome officieel opgericht. Benito Mussolini werd herbevestigd als de Duce (leider, afgeleid van het Latijnse dux) van het fascisme.
Eind 1921 was er een ernstige economische crisis, terwijl het Italiaanse parlement nog steeds niet uit zijn politieke crisis geraakte en dus onmachtig was om te regeren. Er was alweer een nieuwe premier, de liberaal Luigi Facta, maar ook hij bleek niet opgewassen tegen de problemen.
Mussolini en zijn fascisten traden steeds meer op de voorgrond: ze organiseerden massademonstraties en eisten nieuwe verkiezingen. Ze wilden deel uitmaken van de regering, of beter gezegd, ze wilden de regering zijn.
In oktober 1922 publiceerde Il Popolod’Italia het militaire reglement voor de fascistische militie, waardoor naast het Italiaanse leger een fascistisch leger in het leven werd geroepen. Dit was volkomen illegaal, maar de regering liet betijen. De squadristi beschouwden zich ook niet als criminelen. In hun opvatting deden ze namelijk datgene wat de overheid naliet te doen: de burgers beschermen. De vijand was uiteraard alweer het socialisme dat via de vakbonden en stakingen het land in zijn greep hield. Begin augustus 1922 riep de socialistische vakbond op tot een algemene staking. Mussolini nam dit niet en stelde de regering een ultimatum: ofwel brak de overheid die staking binnen de 48 uur ofwel zouden zijn zwarthemden dat doen. Uit vrees voor de fascistische reactie bliezen de socialisten hun staking af.
De dreiging van het fascisme was daarmee niet voorbij. Mussolini hield in Napels een toespraak voor ongeveer zesduizend fascisten: “Ik verzeker u zo plechtig als het ogenblik eist: of de regering zal ons gegeven worden of we zullen naar Rome trekken en haar overnemen. Het is nu een kwestie van dagen, misschien van uren.” Zijn toehoorders reageerden enthousiast met “Naar Rome! Naar Rome!”-geroep.De datum van de mars werd uiteindelijk vastgelegd op 28 oktober 1922.
Er werd een fascistisch viermanschap gevormd dat alle macht zou hebben zodra de voorbereidingen voor de mars waren voltooid. PNF-secretaris Michele Bianchi, generaal Emilio de Bono, kapitein Cesare Maria de Vecchi en Italo Balbo. Zij kondigden de algemene mobilisatie in de nacht van 26 op 27 oktober af. Mussolini bleef ver weg van de mars zelf (uit angst, onzekerheid?), hoewel hij wel foto’s van zichzelf met marcherende fascisten liet maken. De meeste fascisten marcheerden trouwens niet de hele weg naar Rome. Zij arriveerden met de trein op verzamelpunten. Het viermanschap had zijn hoofdkwartier in Perugia gevestigd en zou van daaruit de politieke en militaire macht uitoefenen die het van Mussolini had overgedragen gekregen. Ze slaagden er echter niet in de situatie te controleren.
De vele groepen en colonnes zwarthemden, een kleine 30 000 in totaal, trokken voort onder hun eigen leiders, zonder echt te weten wat andere groepen deden. Ze waren slechts licht bewapend met geweren, pistolen en knuppels en beschikten niet over de nodige communicatiemiddelen. Intussen bleven de gevestigde machten niet bij de pakken zitten. Premier Luigi Facta kondigde de staat van beleg af voor Rome. Generaal Emmanuele Pugliese was belast met de verdediging van Rome en beschikte over meer dan 28 000 goed bewapende militairen.
Door de chaos waarin alles verliep, beschikten noch de fascisten, noch de regering over juiste gegevens. Het viermanschap had geen overzicht over haar eigen mars, maar ook de tegenstander bleef in het ongewisse. Dat werkte uiteindelijk in het voordeel van de fascisten. De koning Vittorio Emanuele III en de regering overschatten het aantal, de kracht en de vastbeslotenheid van de zwarthemden, waarvan sommigen door het slechte weer en het voedselgebrek alweer naar huis waren. De “Mars naar Rome” was gigantische bluf die werkte en die nog steeds werkt: de mythes die rond deze actie bestaan, zijn daarvan het beste bewijs. Het was niet het geweld van de fascisten dat doorslaggevend was, maar wel de weigering van de conservatieven geweld tegen hen te gebruiken.
De koning die een burgeroorlog vreesde, had intussen immers de staat van beleg weer opgeheven. De koning wilde op 28 oktober Mussolini ontbieden voor een gesprek. Die wilde daar niet op ingaan, tenzij de koning hem vroeg om een kabinet te vormen. Dat zag de koning in eerste instantie niet zitten: hij duidde de conservatief Antonio Salandra aan om een kabinet te vormen, maar die gaf zijn formatiepogingen een dag later alweer op. Op 29 oktober 1922 vroeg de koning Mussolini alsnog een kabinet te vormen. Hij kwam in de morgen van 30 oktober te Rome aan. Pas een dag later kregen ongeveer tienduizend zwarthemden de toestemming de stad binnen te marcheren. Diezelfde avond nog joeg de nieuwe premier zijn “troepen” in vijftig speciale treinen de stad uit.
De volgende dag marcheerden de fascisten langs het Quirinale, het koninklijke paleis, als demonstratie van hun loyaliteit aan de koning die op het balkon de parade stond af te nemen.
Benito Mussolini werd premier van een regering bestaande uit fascisten, katholieken, liberalen en zelfs socialisten. De samenstelling van dit eerste kabinet deed de harde vleugel binnen het fascisme in woede ontsteken. Zij eisten een volledige fascistische revolutie, waarbij alleen het fascisme de staat zou leiden. Mussolini trachtte de meer radicale vleugel binnen zijn partij gerust te stellen met een stevige speech in het parlement. Hij vertelde dat “de revolutie haar rechten heeft”: “Ik voeg eraan toe, zodat iedereen weet dat ik hier ben om de revolutie van de zwarthemden te verdedigen en op alle manieren te versterken [...] Met 300 000 jongemannen, volledig beschikbaar en haast mystiek gereed voor een order van mij, zou ik al degenen die het fascisme te schande hebben gemaakt en geprobeerd hebben er met modder naar te gooien, hebben kunnen straffen. Ik had deze grijze kamer in een bivak voor mijn legioenen kunnen veranderen [...] Ik had het parlement kunnen laten sluiten en een regering van uitsluitend fascisten kunnen formeren. Ik had kunnen... maar ik wilde niet, tenminste niet nu.” Een duidelijke waarschuwing aan zijn tegenstanders én coalitiepartners. De nieuwe regering kreeg met grote meerderheid het vertrouwen van het parlement.
Mussolini werd steeds populairder: groter wordende menigten juichten hem toe en meer en meer jonge mensen verhieven hem tot hun idool. Ook in het buitenland had men aandacht voor de nieuwe Italiaanse premier. De Britse pers was bijna unaniem lovend en vond het fascisme, zoals The Times het uitdrukte, “een gezonde reactie op de poging om het bolsjewisme in Italië te verspreiden.”
Mussolini kreeg van datzelfde parlement speciale bevoegdheden voor een jaar om hervormingen in de economie, het bestuursapparaat, het onderwijs en het leger in te voeren, zonder dat hij daarvoor nog de toestemming van het parlement nodig had. Wat die hervormingen concreet gingen inhouden, daarvan had niemand enig idee. Mussolini’s politieke ideeën waren vaag en verpakt in een kleedje van stoere woorden en bravoure. “Wij willen Italië besturen [...] Ik ben hier om de revolutie van de zwarthemden te verdedigen en macht te geven.” Zijn grondbeginselen waren vaag: “... alles wat het Italiaanse volk groot kan maken, vindt in mij een voorstander en – vice versa – alles wat er op uit is het Italiaanse volk te verlagen, slecht te behandelen, te verarmen, vindt in mij een tegenstander... Welomschreven waarheden en werkelijkheden bepalen onze geest en deze zijn: de staat die sterk moet zijn; de regering die zich zelf en de natie moet beschermen tegen alle ontbindende aanvallen; klassensamenwerking; het eerbiedigen van de godsdienst; het opvoeren van alle nationale krachten.” Met klassensamenwerking pleitte Mussolini voor de samenwerking tussen de productieve werkgevers en productieve werknemers en niet voor een confrontatie tussen hen, zoals de socialisten en communisten wilden. Dit idee van de corporatieve staat werd ook wel de Derde Weg genoemd, tussen de eerste (het kapitalisme) en de tweede weg (het socialisme).
Buitenlandse diplomaten zagen in Mussolini een opportunist. Zo schreef de Britse ambassadeur in Rome, Sir Ronald Graham, over Mussolini – met wie hij overigens een goede relatie had – het volgende: “In ieder geval zal zijn buitenlandse politiek zuiver opportunistisch zijn en is de Italiaanse vriendschap voor de hoogste bieder. Mijn indruk is dat hij de voorkeur geeft aan samenwerking met Engeland, als je er maar iets voor over hebt. Als wij niets bieden, zal hij zich tot Frankrijk wenden. En als het geen Frankrijk is, dan zal hij voor Rusland of de Turken kiezen. Het is een politiek van heilig egoïsme, dat tot het uiterste wordt doorgevoerd.”
Mussolini’s regeringsdoctrine kan worden samengevat in de woorden van één van die fascistische slagzinnen die spoedig overal zouden opduiken: “Credere, Obbedire, Combattere” (geloven, gehoorzamen, strijden). Militarisme was een kenmerk van het fascisme waarover geen onduidelijkheid of vaagheid bestond: “Slechts de oorlog voert de menselijke energie op tot maximale spanning en drukt een merkteken van adeldom op de volken die de kracht hebben de strijd te ondernemen. [...] De fascistische staat is een wil tot macht en overheersing. Voor het fascisme is de neiging tot imperialisme een manifestatie van vitaliteit, het tegenovergestelde een teken van decadentie”, zei Mussolini.
Zodra Mussolini de volmachten van het parlement had gekregen, zette hij de eerste stappen naar een dictatuur.
Mussolini en de fascistische leiding stelden de fascistische Grote Raad in om het (overwegend fascistisch) geweld onder controle te krijgen. Deze raad moest de macht van de Partito Nazionale Fascista en fascistische vakbonden doen afnemen ten voordele van de regering. Met de eerste beslissing van de Raad werd de Regia Guardia, opgericht door premier Francesco Nitti om de openbare orde te handhaven, opgeheven en vervangen door een nationale militie, waarin de zwarthemden werden opgenomen, de Milizia Volontaria per la Sicurezza Nazionale (Vrijwillige Militie voor de Nationale Veiligheid). Daarmee kreeg het fascisme zijn eigen wettige nationale paramilitaire politiemacht. Nog belangrijker was dat Mussolini hierdoor ook meer greep op de zwarthemden had ten koste van de lokale leiders.
Om ook meer greep te krijgen op het parlement wilde Mussolini de kieswet veranderen. Met de Acerbo-wet, genoemd naar de indiener Giacomo Acerbo, zou twee derde van de zetels gaan naar degenen die meer dan 25% van het totaal aantal uitgebrachte stemmen behaalden; de rest zou verdeeld worden op basis van evenredige vertegenwoordiging. Die evenredige vertegenwoordiging was daarvoor het gangbare systeem, maar dat liet niet toe dat een partij de absolute meerderheid kreeg.Het parlement keurde de wet in 1923 goed.
Op die manier ontstond er een diarchie (tweehoofdig bestuur) in Italië met de koning en de Duce aan de top. Naast het leger onder commando van de koning was er de militie die zijn bevelen van Mussolini ontving. Dat werd door de Italianen niet als een probleem ervaren: de meeste mensen hadden vertrouwen in de nieuwe premier. Na jaren van onzekerheid en verwarring was er eindelijk duidelijkheid en zekerheid. Het vertrouwen leek ook gerechtvaardigd: Mussolini slaagde erin een sfeer van efficiency te creëren. Ook de sociale vrede leek teruggekeerd; stakingen waren niet langer schering en inslag; er werd een begin gemaakt met de uitvoering van grote openbare werken,... Toch was het niet al rozengeur en maneschijn voor Mussolini. De lokale fascistische leiders voelden zich benadeeld en vonden dat enkel Mussolini van de revolutie had geprofiteerd. Bovendien was de fascistische beweging verdeeld over hoe het fascisme zich zou moeten ontwikkelen. Verschillende stromingen hadden elk hun eigen ideeën, waardoor Mussolini moest voorkomen dat de strijdende partijen binnen en buiten het fascisme zijn regering zouden doen uiteenscheuren.
Het beste bewijs dat zelfs de invloed van Mussolini beperkt was, bleek tijdens de verkiezingen van 1924, waarvan hij wou dat ze vreedzaam zouden verlopen. Daarvoor had hij een aantal telegrammen verstuurd naar de prefecten met de duidelijke opdracht om “alle noodzakelijke preventieve maatregelen”te nemen. “U moet vandalistische acties totaal verhinderen, vooral tegen kranten en oppositie”. Tijdens de verkiezingscampagne echter werden vele clubs en kantoren van de oppositie aangevallen. Er vielen zelfs doden: de socialistische kandidaat Antonio Piccinini werd doodgeschoten.
Toch werd dit geweld Mussolini niet aangerekend. De regering kreeg 374 afgevaardigden, waarvan 275 fascisten, op een totaal van 535 in het nieuwe parlement. Meer dan 66% van de Italianen stemde dus op de regering van Mussolini. Een enorme overwinning!
Betekende dat Mussolini ook echt belang hechtte aan die democratisch verkregen overwinning? In een aantal teksten liet hij daarover weinig onduidelijkheid bestaan. In het magazine Gerarchia van maart 1923 schreef hij: “...of er in de geschiedenis ooit een regering is geweest die uitsluitend op goedkeuring van het volk was gebaseerd. Er is nooit één geweest en er zal er nooit één zijn. Die goedkeuring is even veranderlijk als het zand op de kust. (...) De mensheid heeft misschien genoeg van de vrijheid. Het was een zwelgpartij; Vrijheid is tegenwoordig niet langer de strenge kuise maagd voor wie de generaties van de eerste helft van de vorige eeuw vochten en stierven. Op de onversaagde, rusteloze, taaie jongeren die het ochtendgloren van de nieuwe geschiedenis zien, oefenen andere woorden een veel grotere aantrekkingskracht uit, en dat zijn: orde, hiërarchie, discipline.” Een jaar later liet hij in hetzelfde blad noteren: “Het volk kan hooguit delegeren, maar nooit soevereiniteit uitoefenen. (...) Regeringen die geheel op goedkeuring gebaseerd zijn, hebben nooit bestaan, bestaan niet en zullen waarschijnlijk nooit bestaan. Daarom zal iemand de zaken goed moeten regelen zodat als zij het niet langer geloven, ervoor gezorgd kan worden dat zij het met geweld geloven.”
De grote fascistische overwinning zorgde echter niet voor rust. Toen in 1924 de socialistische leider Giacomo Matteotti vermoord werd door enkele fascistische vechtersbazen, kwam Mussolini in opspraak. Hij heeft steeds krachtig ontkend dat hij iets met de moord te maken had, maar zijn regering werd toch aan het wankelen gebracht. De koning en de conservatieve elite hadden de kans Mussolini af te zetten. Ze kozen ervoor hun twijfels over Mussolini niet om te zetten in actieve stappen om hem uit zijn ambt te ontslaan: ze vreesden dat dit opnieuw zou leiden tot chaotische toestanden of dat er een linkse regering zou komen.
Na een impasse van enkele maanden dwongen de leiders van de Squadristi, de ras, Mussolini tot handelen. Op 31 december 1924 stelden ze hem een ultimatum: het kwam erop neer dat als de Duce de oppositie niet wegvaagde, zij dat zonder hem zouden doen. Op 3 januari 1925 liet Mussolini er in een toespraak aan het parlement geen twijfel over bestaan wat zijn keuze was. Hij kondigde krachtige maatregelen aan. Eenheden van zijn Fascistische Militie begonnen met het sluiten van kranten en organisaties van de oppositie. Oppositieleden werden gearresteerd. In de volgende twee jaren nam het door de fascisten gedomineerde parlement, aangemoedigd door verschillende aanslagen op Mussolini, een reeks wetten aan voor de verdediging van het land die de macht van de regering vergrootten. Gekozen burgemeesters werden vervangen door benoemde ambtenaren, de zogenaamde podestà. Pers en radio werden aan censuur onderworpen, de doodstraf werd ingevoerd, alle partijen, behalve de PNF, werden ontbonden. Begin 1927 was Italië een eenpartijdictatuur geworden. Mussolini was trots op zijn dictatuur: “(...) Oppositie is dom, overbodig in een totalitair regime als het fascistisch regime. Wij hebben de oppositie in ons, geachte heren. Wij zijn geen oude paarden die vooruitgepord moeten worden. Wij beheersen ons met strakke hand. (...) In ieder geval heeft het volk het volste recht om het regime van kampioenen te beoordelen (...) en als deze kampioenen niet tegen de situatie opgewassen zijn, heeft het volk het recht zijn strenge uitspraak te laten horen.”
Het fascisme beheerste het hele Italiaanse leven. De fasces – de bijl in een roedenbundel – werd onderdeel van het staatswapen, de fascistische kalender werd geïntroduceerd en de fascistische vakbonden kregen het monopolie in de vertegenwoordiging van de arbeiders.
De fascistische dictatuur was gevestigd, maar nu volgde het moeilijkste: het uitoefenen van de macht. Vaak wordt gedacht dat de fascistische dictatuur een monolithisch blok was, maar dat was nooit het geval. Elke dictator heeft de steun nodig van andere instanties, zoals de politie, het leger, belangrijke ambtenaren, sociale en politieke krachten. Zeker in Italië was de gelijkschakeling (Gleichschaltung in nazi-Duitsland) relatief beperkt. Tussen de kerk, het staatsapparaat (met zijn ambtenaren en functionarissen) en de burgermaatschappij (de sociale, economische en culturele gezagsdragers) en de fascistische partij bestonden voortdurend spanningen en conflicten.
De grootste bedreiging voor het fascisme kwam vanuit het fascisme zelf: veel provinciale leiders wilden dat de partij de staat beheerste (zoals in de Sovjet-Unie het geval was), maar dat zou in Italië het einde van de monarchie betekenen. Mussolini wilde of durfde niet zover te gaan: hij vreesde dat het afschaffen van de monarchie tot een burgeroorlog zou leiden die hij zou verliezen. De staat werd dus nooit ondergeschikt gemaakt aan de partij: “Tutto nello stato, niente al di fuori dello stato, nulla contro lo stato” (alles door de staat, niets buiten de staat, niets tegen de staat). Er bestonden sowieso veel stromingen binnen het fascisme die onderling vaak in conflicten waren verwikkeld, wat automatisch tot gevolg had dat het fascistisch regime geen statisch regime was.
Nu de fascisten onbetwistbaar aan de macht waren, maakten ze werk van de corporatieve staat die voornamelijk via bedrijven en beroepen was georganiseerd. Aanvankelijk ging de fascistische economische politiek uit van een beperking van de staatsinvloed. Vanaf 1925 verkeerde de economie echter in serieuze moeilijkheden en moest de staat wel ingrijpen. Mussolini benoemde graaf Giuseppe Volpi di Misurata tot minister van Financiën: deze slaagde erin de binnen- en buitenlandse schulden van de staat terug te dringen. Het grootste probleem was echter de inflatie: via een revaluatie van de lire slaagde Volpi erin de Italiaanse munt te redden. De sociale kosten waren hoog: veel werkgevers gingen failliet of ontsloegen personeel om hun bedrijf te redden. In tegenstelling tot het begin van de jaren ’20 bleven demonstraties uit. Grote openbare werken, zoals de drooglegging van de moerassen van Pontine, namen veel werkloosheid weg. Via een protectionistische politiek werd Italië minder afhankelijk gemaakt van het buitenland.
Verder maakte Mussolini een einde aan de groei van de steden: hij streed voor ruralità, voor landelijkheid. Hij zag steden als broeinesten van oppositie, van ziekten en fysieke nood. Ook wilde hij de nataliteit opdrijven: een laag geboortecijfer zag hij als een teken van achteruitgang. De strijd om de geboortes werd geleid door een eigen organisatie, L’Opera nazionale per la protezione della maternita e dell’infanzia (Nationale werk voor de bescherming van het moederschap en de jeugd), opgericht in december 1925 en leidde tot geldprijzen voor de vruchtbaarste moeders en belastingen op ongehuwde mannen tussen vijfentwintig en vijfenzestig.
Voor de vooruitgang van de natie was het bestaan van de corporatie als leidend orgaan van het nationale economische leven onmisbaar. Daarom was invoering van de legge Sindicale in april 1926 van groot belang. Het belangrijkste principe was dat de werknemers en werkgevers in dezelfde bonden vertegenwoordigd zouden zijn. Deze instellingen werden corporaties genoemd met als taak de productie “te coördineren en beter te organiseren”. De corporaties werden daarbij georganiseerd en gecontroleerd door de staat, in tegenstelling tot de traditionele vakbonden. Stakingen zouden verboden zijn. De staat zou toezicht houden op de corporaties.
Deze aanpassing op economisch gebied kreeg in 1939 ook politieke gevolgen: de Kamer van Fasci en Corporaties (Camera dei Fasci e delle Corporazioni) kwam in de plaats van het oude parlementaire systeem van vertegenwoordiging. Samen met de door de koning benoemde senaat zou deze nieuwe kamer de wetgevende macht in handen hebben. De werkelijke macht zowel op wetgevend, uitvoerend als rechtersprekend gebied lag echter bij de Grote Raad van het Fascisme (Gran Consiglio del Fascismo), waarvan Mussolini de voorzitter was. Zowel de regering als de vertegenwoordiging in het nieuwe parlement waren ondergeschikt aan deze Raad.
Van groot belang voor het aanzien, zowel in binnen- als in buitenland, was het verdrag van Lateranen van 11 februari 1929. Met dit verdrag werd de relatie tussen de katholieke kerk en de Italiaanse staat genormaliseerd. Sinds de Italiaanse eenmaking in de tweede helft van de 19de eeuw leefden beiden op gespannen voet. De paus kon het niet verkroppen dat de al sinds de middeleeuwen bestaande Pauselijke Staten waren verloren gegaan. De toenmalige paus Pius IX had zich zelfs in het Vaticaan opgesloten en weigerde te spreken met de nieuwgevormde Italiaanse staat. Mussolini besefte dat een akkoord met de nog steeds invloedrijke katholieke kerk zijn regime sterk in aanzien zou doen stijgen. Ook de paus, intussen Pius XI, was intussen bereid tot onderhandelen: hij verkoos duidelijk het fascisme boven de antiklerikale ideeën van de socialisten en communisten.
De gesprekken over de Questione Romana, de Romeinse kwestie, begonnen in de tweede helft van 1926 en werden in het diepste geheim gevoerd. Binnen het fascisme waren er namelijk ook verschillende stromingen die hun haat ten opzichte van het katholicisme niet onder stoelen of banken staken. Ondanks de beperkte invloed van die stromingen kon Mussolini hen niet zonder meer negeren. De onderhandelingen verliepen moeizaam. Het struikelblok was daarbij niet het originele probleem: noch de erkenning van het Vaticaan als een onafhankelijke staat door Italië en andersom, noch de financiële regeling waren een echt probleem. Veel moeizamer waren echter de gesprekken over de rol van de katholieke kerk in Italië.
Uiteindelijk werd het Verdrag van Lateren ondertekend: er werd een financiële regeling getroffen met de kerk; de onafhankelijkheid van het Vaticaan werd gegarandeerd; het Vaticaan erkende de Italiaanse staat; het katholicisme werd erkend als de enige staatsgodsdienst.
De ondertekening van dit verdrag was een groot succes voor Mussolini. Hiermee liet Mussolini aan de wereld zien dat het fascisme een macht ten goede was. Bovendien had het verdrag ongetwijfeld een belangrijke impact op de populariteit van Mussolini bij de katholieken.
Benito Mussolini hield zich in de jaren twintig nauwelijks bezig met buitenlandse politiek. Hij vond dat zijn kerntaak in het binnenland lag, maar hij voelde zich ook niet echt thuis in de wereld van de door tradities beheerste buitenlandse politiek. Dat wil niet zeggen dat Italië zich in deze periode afsloot van de buitenwereld: het land was betrokken bij het Locarno-verdrag en onderhield goede contacten met heel wat Britse politici. Er ontstonden in de rest van Europa meerdere (semi-)fascistische bewegingen die Mussolini als grote voorbeeld namen. Onder meer Winston Churchill stak zijn bewondering voor de Duce niet onder stoelen of banken: “Het Romeinse genie in de gedaante van Mussolini, de grootste wetgever van deze tijd, heeft veel naties laten zien hoe zij de druk van het socialisme kunnen weerstaan en het pad gewezen dat een natie kan volgen als die moedig wordt geleid. Met het fascistisch regime heeft Mussolini een oriëntatiecentrum gesticht waardoor landen die samen de strijd tegen het socialisme willen voeren, zich zonder aarzelen moeten laten leiden.”
Mussolini zelf stond veeleer wantrouwig tegenover deze buitenlandse contacten en bewonderaars. “Het is een grote illusie te denken dat de Engelse Conservatieve regering een oprechte vriend is van Italië”, waarschuwde hij in 1929 zijn kabinet.
Naarmate Mussolini steeds steviger in het zadel zat, groeiden ook de ambities van de fascisten. In de fascistische pers werd erop aangedrongen dat Italië haar invloed in de gebieden rond de Middellandse Zee zou moeten uitbreiden. Het fascisme had orde op zaken gesteld in het binnenland en was nu klaar voor export, luidde het idee. Aan wiens zijde de Italianen zich zouden scharen, was onduidelijk. De Britse ambassadeur in Rome Sir Ronald Graham waarschuwde: “Het zou onbezonnen zijn te veronderstellen dat Italië onvermijdelijk is gekoppeld aan de wagen van de westerse machten. Signor Mussolini is vastbesloten dat de handtekening van Italië bij Europese contracten van essentieel belang zal zijn. Mijn conclusie is dat Italië zich onvermijdelijk in de richting van de macht of groep van machten zal bewegen, die klaarstaat om het te helpen bij de expansie, waardoor het uiteindelijk als door een magneet zal worden aangetrokken.”
In de jaren twintig hadden de Italianen vooral goede contacten met Groot-Brittannië. Er bestonden ook vage contacten met Duitsland en Adolf Hitler, maar nauwe relaties hadden beide landen zeker niet. Mussolini had zelfs angst voor het economisch en militair potentieel van Duitsland. In 1933 stelde hij het Viermogendhedenpact voor tussen Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk en Italië, waarbij de vrede van Versailles zou herzien worden. Op deze manier wilde hij Duitsland ruimte geven om zich militair en economisch te ontwikkelen, maar vooral de revanchistische gevoelens bij de Duitsers grotendeels wegnemen. Het plan werd echter niet gerealiseerd.
In datzelfde jaar 1933 was in Oostenrijk Engelbert Dollfuss aan de macht gekomen. De nazipartij was er echter ook zeer sterk en zorgde voor heel wat onlusten en rellen. Mussolini, die een goede verstandhouding had met Dollfuss, beloofde Oostenrijk geld en lichte wapens en, indien gewenst, zelfs gewapende bescherming tegen Duitsland. Het is in deze context dat Hitler en Mussolini elkaar voor het eerst (wel pas in 1934) ontmoetten. Het was geen hartelijk gesprek, vooral omdat Mussolini niet echt hoog opliep met Hitler. Hij zou tijdens een pauze in de gesprekken tegen enkele toehoorders “Hij is gek, hij is gek!” gezegd hebben. De gesprekken draaiden uiteindelijk op niets uit en korte tijd later pleegden de Oostenrijkse nazi’s een staatsgreep, waarbij Dolffuss werd doodgeschoten. Mussolini was razend, stuurde troepen naar de Oostenrijkse grens, maar greep uiteindelijk niet in.
De Italiaanse leiders zagen zich steeds meer voor een dilemma geplaatst: enerzijds werd de behoefte aan de uitbreiding van het grondgebied steeds groter, anderzijds waren zij zich ook bewust van de gevaren die een expansieoorlog met zich meebracht. Ethiopië leek een interessante mogelijkheid. Italië had al eerder getracht het land in te nemen, maar dat liep tijdens de slag bij Adowa (1896) op een vernedering uit. Ethiopië, destijds bekend onder de naam Abessinië, was als één van de weinige gebieden in Afrika niet gekoloniseerd. In 1906 werd het land wel opgedeeld in invloedszones door Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië die alledrie grondgebied bezaten dat aan Ethiopië grensde. Italië kreeg daarbij het leeuwendeel. De overeenkomst stond echter alleen op papier en werd niet in de praktijk omgezet. Daarin wilden de fascisten verandering brengen in 1935. Ze verwachtten dat Fransen en Britten hierover niet moeilijk zouden doen, alleen al omwille van het eerder gesloten verdrag. Er was echter één factor waarmee Mussolini te weinig rekening hield: Ethiopië was lid van de Volkenbond en werd dus beschouwd als een onafhankelijke natie.
Op 3 oktober 1935 viel het Italiaanse leger Ethiopië binnen. De Ethiopische keizer Haile Selassie mobiliseerde zijn troepen. Ze waren ver in de meerderheid, maar totaal onderbewapend en slecht getraind. Desondanks liep de opmars niet van een leien dakje: het uitermate slechte wegennet en de niet aflatende weerstand van de Ethiopiërs zorgden ervoor dat de Italianen twee maanden later amper 130 km waren opgerukt. Begin 1936 werd de tweede fase van de operatie ingezet. Het bleef echter moeizaam lopen voor de Italianen. Ze klaagden bij de Volkenbond dat de Ethiopiërs gevangengenomen soldaten onthoofdden en het Rode Kruisembleem misbruikten. De Ethiopiërs beschuldigden de Italianen van het bombarderen van Rode Kruisposten en het gebruik van verboden wapens zoals mosterdgas. De beschuldigingen waren moeilijk na te trekken, maar vast is komen te staan dat de Italiaanse troepen inderdaad gebruik hebben gemaakt van mosterdgas. Op 2 mei 1936 verliet Haile Selassie zijn hoofdstad, en op 5 mei trok Pietro Badoglio aan het hoofd van een militaire colonne Addis Abeba in. Twee dagen later annexeerde het door Benito Mussolini geregeerde Italië Ethiopië. Victor Emmanuel III zou vanaf dat moment zowel koning van Italië als keizer van Abessinië zijn.
De reacties op de inval in de rest van de wereld waren overwegend negatief. De Volkenbond veroordeelde Italië als agressor en legde – overigens weinig effectieve - economische sancties op. Dit had tot gevolg dat de vrij goede relaties die Italië had met Frankrijk en Groot-Brittannië, die beiden instemden met de sancties, vertroebeld geraakten. De oorlog in Ethiopië en de houding van Fransen en Britten was een belangrijk keerpunt voor Mussolini: waar hij tot dan toe veeleer tot het kamp van de Fransen en Britten kon gerekend worden, begon nu de toenadering tot het Duitse kamp.
De machteloosheid van de Volkenbond was in deze kwestie nog maar eens aangetoond. Hierdoor werd Duitsland aangemoedigd om in maart 1936 het Rijnland te herbewapenen. Op 30 juni 1936 verscheen Haile Selassie in een bijzondere zitting van de Volkenbond in Genève. Zijn toespraak was een vurige wens voor gerechtigheid en hield de waarschuwing in dat ieder van de lidstaten wel eens het volgende slachtoffer van agressie zou kunnen zijn. Tevergeefs, want na twee weken trok de Volkenbond alle sancties tegen Italië in. De Italiaanse bezetting van Ethiopië werd door Groot-Brittannië en Frankrijk dan wel niet officieel erkend, maar daar bleef het ook bij.
De verwijdering tussen Italië enerzijds en Frankrijk en Groot-Brittannië anderzijds werd nog versterkt door de Italiaanse deelname aan de Spaanse burgeroorlog (1936-1939). Italië had 25 000 manschappen in Spanje en voorzag de opstandelingen onder leiding van Francisco Franco van oorlogsmaterieel. Franco was geen fascist, maar had wel dezelfde vijanden als het fascisme: communisme en democratie. “Bolsjewisme in Spanje betekent bolsjewisme in Frankrijk, en dat betekent bolsjewisme in het volgende land,” zei Mussolini. Daarom besloot hij Franco te helpen.
Zoals reeds vermeld waren de relaties tussen Italië en Duitsland niet al te best. Vaak wordt er gedacht dat Mussolini en Hitler twee handen op één buik waren, maar dat beeld klopt niet.
Toen de nationaalsocialisten in 1933 in Duitsland aan de macht kwamen, waren de Italiaanse fascisten daar helemaal niet gelukkig mee, ondanks de politieke en ideologische gelijkenissen (zoals onder meer het autoritaire, anti-parlementaire en anti-socialistische karakter) van beide partijen. De Italianen vreesden voor een expansieve Duitse politiek, waarvan zij wel eens het slachtoffer zouden kunnen zijn. Ook deelden Mussolini en de zijnen het Duitse antisemitisme en de daaraan gekoppelde rassentheorie niet.
Een ontmoeting tussen beide leiders kwam er pas in juni 1934. De gesprekken liepen niet echt vlot en Mussolini liet achteraf duidelijk blijken dat hij niet echt enthousiast was over Hitler. Toen in juli 1934, amper een maand na de gesprekken, de Oostenrijkse nationaal-socialisten een staatsgreep pleegden, stonden de relaties tussen beide landen op een dieptepunt. Mussolini stuurde troepen naar de Oostenrijkse grens en waarschuwde Duitsland dat hij vastbesloten was Oostenrijk militair te hulp te schieten als ook maar één Duitse soldaat de grens overstak. Mussolini speelde hier hoog spel: zijn houding toonde aan hoeveel belang Italië hechtte aan de onafhankelijkheid van Oostenrijk. De Italianen beschouwden Oostenrijk als een soort bufferstaat tegen het Duitse expansionisme. Ze vreesden ook separatistische opstanden in het Italiaanse Alto Adige (Zuid-Tirol), waar honderdduizenden Duitssprekenden woonden.
Hitler had deze harde opstelling van Mussolini niet verwacht en waagde het niet om Oostenrijk toen aan te sluiten bij zijn rijk. Hij wilde immers op goede voet met Italië komen. Daarvoor zag hij zijn kans tijdens de crisis rond Ethiopië. Dit conflict dreef Italië enerzijds en Frankrijk en Groot-Brittannië anderzijds verder uit elkaar. Duitsland daarentegen erkende vrijwel onmiddellijk het Italiaanse keizerrijk zoals dat door Mussolini op 9 mei 1936 werd uitgeroepen. In juni 1936 sprak Mussolini de volgende veelzeggende woorden: “De huidige situatie verplicht mij elders de veiligheid te zoeken die ik aan Franse en Britse zijde heb verloren, met de bedoeling het verbrijzelde evenwicht in mijn voordeel te herstellen. Tot wie moet ik mij wenden, als het niet Hitler is? Ik moet u vertellen dat ik van hem al avances heb gezien. Ik weet precies wat er zal gebeuren als ik tot een overeenstemming met Hitler ben gekomen. Dan, met de Anschluss zullen Tsjechoslowakije, Polen, de Duitse kolonies, enzovoorts, aan de beurt zijn. Bij elkaar opgeteld is oorlog onvermijdelijk. Daarom twijfelde ik en twijfel ik nog steeds die weg op te gaan. Maar als de houding van de Franse regering tegenover mij, het fascistische regime en Italië niet spoedig verandert en zij mij niet de garanties geeft die ik nodig heb, zal ik Hitlers aanbiedingen accepteren.”
Ondertussen was in Spanje de burgeroorlog uitgebroken. Mussolini had besloten Franco te helpen. Ook Duitsland deed dat. Hitler zag dit als een nieuwe kans om de banden tussen Italië, Groot-Brittannië en Frankrijk losser te maken en de aandacht van zijn territoriale ambities in Centraal-Europa af te leiden. De Duitse ambassadeur in Rome, Ulrich von Hassell, rapporteerde: “Gezien de relaties tussen Italië en Frankrijk en Engeland, zou het Spaanse conflict hetzelfde effect kunnen hebben als de oorlog in Ethiopië. De strijd om de politieke overheersing in Spanje geeft het echte conflict tussen Italië en Frankrijk aan, terwijl de positie van Italië als macht in de Middellandse Zeegebied het in conflict met Engeland brengt. In een dergelijke situatie zal de mogelijkheid om de Westerse machten schouder aan schouder met Duitsland te confronteren, voor Italië in toenemende mate duidelijk worden.”
De spanningen rond Ethiopië en Spanje zorgden voor toenadering tussen Italië en Duitsland. Op 1 november 1936 hield Mussolini in Milaan een toespraak waarin hij een toespeling maakte op de nieuwe relatie met Duitsland. Hij sprak van de “As Rome-Berlijn”. In september 1937 bracht hij een bezoek aan Duitsland, waar men alle moeite van de wereld deed om hem te imponeren: banketten, militaire parades, recepties en bezoeken aan wapenfabrieken. Mussolini hield er zelf ook een rede, waarin hij over Duitsland sprak als een vriend van het fascisme: “Als het fascisme een vriend heeft, dan zal het met die vriend tot het laatste toe optrekken.”
De banden tussen Italië en Duitsland werden almaar meer aangehaald: in 1937 stapte Italië in het Anti-Kominternpact (gericht tegen het communisme en de Sovjet-Unie), de eerste formele overeenkomst tussen beide landen. Galeazzo Ciano, de minister van Buitenlandse Zaken schreef hierover: “Ik heb hem zelden zo gelukkig gezien. De situatie uit 1935 bestaat niet meer. Italië heeft zijn isolement doorbroken; het staat in het centrum van de sterkste politiek-militaire combinatie die ooit bestaan heeft.”
Italië kwam steeds meer onder invloed van Duitsland. Het beste bewijs daarvan was de anti-Joodse campagne die vanaf 1938 werd ingezet. Er werd een manifest verspreid waarin werd gesteld dat de Italianen tot het Noord-Arische ras behoorden en dat de Joden niet tot het Italiaanse ras behoorden. Later dat jaar volgde een aantal antisemitische wetten, goedgekeurd door de Grote Raad van het Fascisme. De “Wettelijke bepalingen van het Italiaanse ras” bevatten 29 artikels, waarmee Joden tweederangsburgers werden. Mussolini ging niet zover als Hitler: Joden konden zich bekeren tot het fascisme. Joden konden in Italië dus Ariërs worden. Voor Hitler daarentegen gold: eens Jood, altijd Jood. Mussolini was niet van plan Joden in concentratiekampen te plaatsen of hen uit te roeien, maar feit is dat na deze discriminerende wetten het leven voor hen erg zwaar werd.
Adolf Hitler hield daarentegen steeds minder rekening met de Italianen. Toen in maart 1938 Duitse troepen Oostenrijk binnenvielen en zo de Anschluss realiseerden, werd Mussolini slechts enkele uren op voorhand ingelicht. Hij werd voor een voldongen feit geplaatst en reageerde niet, hoewel hij absoluut niet gelukkig was met deze gang van zaken. Een gelijkaardig scenario speelde zich af tijdens de Sudetencrisis. Onder impuls van Mussolini was er in München een akkoord bereikt tussen Hitler, de Britse premier Neville Chamberlain en de Franse premier Edouard Daladier. Sudetenland werd losgekoppeld van Tsjechoslowakije en maakte voortaan deel uit van het Derde Rijk. Een oorlog leek afgewend. In maart 1939 viel Duitsland echter onverwacht Tsjechoslowakije binnen: Tsjechië werd bezet en Slowakije werd een vazalstaat.
De overeenkomst in München bleek niet meer dan een vodje papier en Mussolini voelde zich opnieuw verraden. Toch liet hij Duitsland niet vallen. Mussolini had zich tijdens de besprekingen namelijk doodgeërgerd aan de Engelsen en hij kwam tot het besef waarom zij Italië graag te vriend willen houden: niet omdat zij Italië als bondgenoot wilden, maar louter om Duitsland te verzwakken. “Deze mensen zijn niet uit hetzelfde hout gesneden als Francis Drake en die andere grootse avonturiers die het wereldrijk hebben gesticht. Zij zijn onderhand de vermoeide zonen van een lange reeks rijke generaties. En zij zullen het wereldrijk verliezen”, was Mussolini’s commentaar. Hij trok voortaan, ondanks de problemen, resoluut de Duitse kaart. Dat bleek het duidelijkst uit het Stalen Pact: de overeenkomst tussen nazi-Duitsland en fascistisch Italië, getekend op 22 mei 1939 door Duits minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop en zijn Italiaanse collega Galeazzo Ciano. Het behelsde samenwerking op economisch en militair vlak. In geval van oorlog zouden beide partijen elkaar onmiddellijke hulp en ondersteuning verlenen en ze zouden geen afzonderlijke wapenstilstand tekenen.
In de Grote Raad van het Fascisme verdedigde Mussolini de As Rome – Berlijn: “Ik wil een cynische verklaring afleggen: in internationale betrekkingen heerst slechts één moraal: succes. Wij waren immoreel toen we de Negus (= Haile Selassië) aanvielen. Wij wonnen en wij werden immoreel, moralissimi. [...] Het probleem voor ons is iets anders. Het is de verhouding tussen de krachten binnen de As. De demografische situatie is in het voordeel van de Duitsers veranderd... Militair is de situatie deze: Duitsland heeft twee keer zoveel divisies dan wij; onze marine is twee keer zo groot als de Duitse: onze luchtmacht verhoudt zich tot de Duitse als één tot vijf; de industrie als één tot twaalf. Dus heeft de annexatie van Tsjechoslowakije de verhoudingen binnen de As in het voordeel van Duitsland veranderd. Maar wij hebben een politiek voordeel: wij zijn de arbiters van de situatie in Europa. Als wij het niet willen, wordt Duitsland niet ingesloten. Dat is onze waarborg... Daarom moeten wij ons gewicht vergroten, ten opzichte van onze bondgenoot in de As. Wanneer? Waar? Wij zullen zien.”
Nadat Hitler hem tweemaal voor een voldongen feit had gesteld, wilde Mussolini zelf ook een duidelijk signaal geven aan zijn Duitse partner. Om Hitler op de Balkan af te schrikken en om met hem te wedijveren, besloot de Duce Albanië binnen te vallen. Dat land was sinds de Eerste Wereldoorlog de facto een Italiaans protectoraat. Op 25 maart 1939 kreeg koning Zog onder meer de volgende Italiaanse eisen voorgelegd: het oppercommando van het Albanese leger kwam voortaan in Italiaanse handen; Italië mocht gebruikmaken van alle wegen, havens en vliegvelden; Elke Albanese minister kreeg een Italiaanse 'secretaris' toegevoegd.
Koning Zog weigerde in te stemmen, maar durfde ook niet publiekelijk te weigeren. Op 6 april 1939 stelde Italië een ultimatum. Toen dat niet werd ingewilligd, landden op 7 april 1939 Italiaanse troepen in de Albanese havenstad Durrës. De invasie was niet echt goed voorbereid, maar de Albanese koning beschikte niet over een leger waarmee hij zijn land kon verdedigen. Hij ontvluchtte gauw zijn land dat binnen de drie dagen was bezet. Op 12 april 1939 werd, in het bijzijn Ciano, een nieuwe grondwetgevende vergadering benoemd. Die besloot om “de geschiedenis van Albanië met die van Italië te verenigen om zo de inspanningen te eren die de Duce en het fascistische Italië hadden gedaan om Albanië tot ontwikkeling en welvaart te brengen.” Mussolini had Hitler niet op voorhand op de hoogte gebracht, maar die leek daar niet echt wakker van te liggen.
De aanval van Duitsland op Polen op 1 september 1939 zorgde ervoor dat Frankrijk en Groot-Brittannië, tegen de Duitse verwachtingen in, de oorlog verklaarden aan Duitsland. Italië bleef vooralsnog buiten de oorlog, hoewel het volgens het Stalen Pact verplicht was de Duitse bondgenoot ter hulp te schieten. Mussolini twijfelde: hij wist dat zijn leger niet in staat was een gewapend conflict met Groot-Brittannië te riskeren, anderzijds wilde hij zijn bondgenoot ook niet verraden.
Mussolini stuurde uiteindelijk Hitler een telegram waarin hij stelde niet in staat te zijn “een initiatief te nemen voor militaire operaties met het oog op de momentele staat van de Italiaanse oorlogsvoorbereidingen”. Die interventie zou er wel snel kunnen komen, als Duitsland in staat was de materiële behoeften van Italië in te vullen. De benodigde hoeveelheden petroleum, steenkool, staal en tal van andere artikelen waren zo gigantisch dat dit onmogelijk was. Hitler ontsloeg Mussolini daarom van zijn verplichtingen. Hij verzocht de Duce wel om de strijd op andere manieren te steunen: “Ik zou u willen vragen, Duce, of u indien enigszins mogelijk door militaire demonstraties tenminste Frankrijk en Engeland zou willen dwingen bepaalde onderdelen van hun strijdkrachten in reserve te houden, of hen in het onzekere te laten.” Mussolini ging hierop wel in en bleef zo uit de oorlog. Voorlopig toch.
Toch was hij niet gelukkig met de situatie. “Het is vernederend er duimendraaiend bij te staan, terwijl anderen geschiedenis schrijven. Om een volk groot te maken, moet iemand het in de strijd voeren, zelfs als men het vooruit moet schoppen. Dit zal ik doen”, vertrouwde hij Ciano toe.
Ondanks die woorden was Mussolini zelf nog niet overtuigd van de deelname aan de oorlog. Hij kon nog geen beslissing nemen in de eerste maanden van 1940 en het is onmogelijk precies te bepalen wanneer hij die beslissing wel nam. Mussolini’s plannen om zijn woorden in daden om te zetten, kregen wel steeds meer vorm als gevolg van de Duitse overwinningen in de lente van 1940. Op 13 mei, enkele dagen na de inval in de Lage Landen, verklaarde hij: “Tegen het einde van de maand zal ik de oorlog verklaren. Ik zal Frankrijk en Engeland door de lucht en over zee aanvallen.” Italië was echter nog lang niet klaar voor een langdurige oorlog. Rapporten aan Mussolini aan het eind van 1939 waarschuwden dat de Italiaanse industrie niet voor 1949 gereed zou zijn om gedurende een jaar de benodigdheden voor het leger te leveren. Dit jaartal werd in rapporten van februari 1940 vervroegd naar 1943, maar dat was nog lang niet snel genoeg.
Door de snelheid en omvang van Hitlers militaire successen geraakte Mussolini ervan overtuigd dat het nu of nooit was. Als hij deze kans liet voorbij gaan, zou de oorlog gedaan zijn en was zijn grote dag voorbij. Bovendien zou hij dan ook geen deel van de oorlogsbuit kunnen opeisen. Op 10 juni 1940 kondigde il Duce de Italiaanse oorlogsverklaring aan: “Het uur dat door de Voorzienigheid is uitgekozen, slaat in de lucht boven ons vaderland; het uur van de onherroepelijke beslissingen. (...) Wij vertrekken voor onze campagne tegen de plutocratische en reactionaire regimes in het Westen die altijd obstakels hebben opgeworpen tegen onze opmars en vaak het bestaan zelf van het Italiaanse volk bedreigden. (...) Wij nemen de wapens op om, na de oplossing van het probleem van onze continentale grenzen, een oplossing te vinden voor het probleem van onze maritieme grenzen. Wij willen de territoriale en militaire ketenen verbreken die ons in onze eigen zee verstikken, want een volk van vijfenveertig miljoen zielen is slechts vrij als het beschikt over een vrije toegang tot de oceaan (...).”
Dat betekende echter niet dat Italië onmiddellijk zijn troepen de oorlog in stuurde. Amper vier dagen na de Italiaanse oorlogsverklaring namen de Duitsers Parijs in. Het zag er naar uit dat de oorlog voorbij zou zijn zonder dat de Italianen ook maar één schot hadden gelost. Pas een dag voor Frankrijk een wapenstilstand aanging met Duitsland begon Italië aan haar offensief in het zuiden van Frankrijk. De Italianen maakten nauwelijks vorderingen ten koste van behoorlijk wat verliezen. Toen de wapenstilstand werd ondertekend, bestond de Italiaanse winst enkel uit het kleine stukje Frankrijk rond het stadje Menton dat de Italianen tijdens de honderd-urenoorlog wisten te bezetten. Een serieuze ontgoocheling voor Mussolini die had gehoopt op aan aanzienlijk deel van het Franse grondgebied.
Mussolini’s bedoeling was, zoals hij het noemde, een parallelle oorlog te voeren. Een oorlog die gebruikt maakt van de successen van Hitler, maar daarbij vooral aandacht heeft voor de Middellandse Zee en Noord-Afrika. Deze strategie was echter gedoemd om te mislukken om de simpele reden dat de Italiaanse troepen niet sterk genoeg waren deze doelstellingen te realiseren. Bovendien schakelde Mussolini de industrie niet om naar een oorlogsindustrie. In vele fabrieken lag de productie op het niveau van vredestijd. De volledige rantsoenering werd pas in oktober 1941 ingevoerd.
Het gebrek aan militaire slagkracht werd duidelijk tijdens de Grieks-Italiaanse oorlog. Op 28 oktober 1940 vielen Italiaanse troepen vanuit Albanië Griekenland binnen. Adolf Hitler werd hiervan pas de dag zelf op de hoogte gebracht. Het offensief liep op een compleet debacle uit. De Italianen hadden de sterkte van het Griekse leger op 30 000 man geschat. In werkelijkheid waren het er tien maal zoveel. Binnen de kortste keren werden de Italianen teruggedrongen tot de Albanese grens. Uiteindelijk wisten de Grieken zelfs ongeveer een kwart van Albanië te bezetten.
Bovendien hadden de Italianen zich enkele maanden eerder vanuit hun kolonie Libië in een offensief tegen Egypte, een voormalige Britse kolonie gestort. Na enkele successen werden ze daar ook gestuit en teruggedreven. Bijna gelijktijdig met de tegenaanval in Egypte hadden de Britten een offensief geopend in Ethiopië. Italië moest nu op drie fronten vechten. Het leger was hiertoe helemaal niet in staat en werd dan ook overal verpletterend verslagen. De Italiaanse soldaten waren ook weinig gemotiveerd voor deze oorlog. In november 1941 viel de stad Gondar (Ethiopië) in Britse handen. “Het aantal doden in Gondar in november is 67, het aantal gevangenen 10 000. Je hoeft niet lang over deze cijfers na te denken om te begrijpen wat ze betekenen,” besefte ook Mussolini. Zonder hulp van buitenaf leek Italië zijn ondergang tegemoet te gaan.
Hitler stemde ermee in Italië ter hulp te schieten. In februari 1941 kwam Erwin Rommel met het Afrika-korps in Libië aan. Hij kreeg er het bevel over de Italiaans-Duitse troepen. Onder zijn leiding werd succes na succes geboekt. De Britten slaagden er pas na de slag bij El Alamein, in november 1942, in om het tij te keren. Op 6 april 1941 werden Duitse troepen ingezet in Griekenland en Joegoslavië. Samen met de Italianen en Bulgaren werden beide landen in enkele weken ingenomen. Enkel in Ethiopië kwamen de Duitsers niet te hulp. In mei 1941 werden de Italianen dan ook definitief uit het land verdreven.
Gedurende het eerste jaar van de oorlog was het Italië niet gelukt ook maar één militaire overwinning van enig belang te halen. Nog belangrijker was echter dat deze nederlagen de steun van het Italiaanse volk voor de oorlog wegnam en dat het geloof in Mussolini begon af te nemen.
Benito Mussolini en Italië werden steeds meer een vazal van Duitsland. Il Duce besefte dit ook: “De verslagen staten zullen de echte koloniën zijn. De aangesloten landen zullen geconfedereerde provincies zijn. (...) Wij moeten deze toestand accepteren, omdat iedere poging tot reactie een reden zou zijn om ons te degraderen van de status van een geconfedereerde provincie tot iets wat slechter is dan een kolonie. Zelfs als zij ons morgen om Triëst zouden vragen omdat dat een voor Duitsland vitale plaats zou zijn, zouden wij ons hoofd moeten buigen.” Mussolini aanvaardde deze toestand ook. Van de aanval op de Sovjet-Unie werd Mussolini pas een half uur voor het begin ervan op de hoogte gebracht. Desondanks stuurde hij meer dan 60 000 man naar het Oostfront.
1942 bleek een heus scharnierjaar te zijn. De oorlog verliep steeds meer in het nadeel van de Asmogendheden. Mussolini, die intussen niet veel meer dan een Duitse vazal was geworden, kreeg ook steeds meer te kampen met binnenlandse oppositie. De Italianen waren al niet echt gelukkig met de deelname aan de oorlog, maar toen die steeds meer de verkeerde kant leek uit te draaien, nam de onvrede alleen maar toe. Het Italiaanse volk voelde steeds meer de gevolgen van de oorlog.
In de zomer van 1942 besliste Mussolini om nog meer soldaten naar de Sovjet-Unie te sturen: in totaal stonden er nu meer dan 230 000 Italianen aan het Oostfront. Terwijl velen van hen ver van huis sneuvelden of werden gevangen genomen, werden ook de levensomstandigheden in Italië steeds slechter: voedsel en kleding werden gerantsoeneerd; vele consumptiegoederen waren niet meer verkrijgbaar; de geallieerden voerden bombardementen uit op de grote steden.
Ondergrondse bladen riepen in het najaar van 1942 steeds vaker op tot verzet tegen het regime en de Duitse bondgenoot. Naast de kerende krijgskansen en het binnenlandse verzet kreeg Mussolini ook af te rekenen met lichamelijke kwalen: hij leed aan ernstige maagpijnen. Hij sukkelde al langer met dergelijke problemen. Daarom hield hij zich al jarenlang aan een streng dieet. Omdat de problemen nu bleven aanslepen en hij bleef vermageren, maakte zijn naaste omgeving zich ernstige zorgen over Il Duce. De oorzaak werd immers niet gevonden. De ene dokter dacht aan een amoebe-infectie, een andere vreesde voor kanker en een derde geloofde dat de pijn psychosomatisch was. Zijn oude strijdmakker Giuseppe Bottai omschreef Mussolini als volgt: “ (…) Grauwe gezicht, zeer bleek, ingevallen wangen, vermoeide ogen, een verbitterde trek om de mond. (...) De man lijkt , meer dan vermoeid, verstorven, lusteloos (...)”. Als gevolg van deze gezondheidsproblemen liet Mussolini zich niet meer zo vaak in het openbaar zien.
De gezondheidsproblemen geraakten in het begin van 1943 stilaan opgelost. De andere problemen daarentegen manifesteerden zich steeds nadrukkelijker. De slag om Stalingrad ging verloren. Van de 230 000 Italianen die aan het Oostfront vochten, sneuvelden er ongeveer 25 000 en werden er meer dan 70 000 anderen gevangen genomen. Daarvan overleefden amper tienduizend soldaten de Sovjetgevangenenkampen. Ook de veldtocht in Afrika had intussen een dramatisch einde gekend. De geallieerden stonden op het punt Fort Europa via Italië aan te vallen.
Toen deze nederlagen elkaar opvolgden, werden de barsten in het thuisfront steeds groter. Mussolini trachtte de protesten te verbloemen door diegenen te ontslaan die op sleutelposities zaten binnen het regime. Maarschalk Ugo Cavallero, chef van de generale staf, was het eerste slachtoffer. Nadien volgden belangrijke politici zoals Giuseppe Bottai, Dino Grandi en vooral Gian Galeazzo Ciano, minister van Binnenlandse Zaken én Mussolini’s schoonzoon. Zij vormden de kern van de oppositie tegen Mussolini. Ook de koning begon contacten te leggen met anti-fascisten en politici van voor het fascistische regime.
De Italiaanse dictator trachtte intussen ook Hitler ervan te overtuigen op één of andere manier de oorlog met de Sovjet-Unie te beëindigen en meer aandacht te hebben voor de Angelsaksiche bedreiging. Het was echter tevergeefs. “Die tragische hansworst zoekt koppig naar een overwinning in Rusland, waarvan geen sprake kan zijn. Ik heb hem dit al ten minste tien keer verteld, maar hij wil er niet van weten.” Toch gaf hij de bondgenootschap met Duitsland niet op: “Iedere discussie is zinloos. Italië heeft slechts één alternatief: winnen of vallen aan de zijde van Duitsland.”
Begin maart 1943 braken er grote stakingen uit in Italië. De economische crisis en de honger hadden het land zwaar getroffen. Tussen 1939 en 1942 waren de prijzen gemiddeld 50% gestegen. De aardappelen waren drie keer zo duur en de voedselprijzen waren met 70% gestegen. Pamfletten die onder de stakers en de bevolking werden verspreid, vroegen om “brood, vrede en vrijheid”.
De troon onder Mussolini begon ernstig te wankelen. Dit werd nog versterkt door de geallieerde invasie van Sicilië op 9 juli 1943, bekend onder de naam operatie Husky. Op het eiland waren 300 000 slechte bewapende en slecht uitgeruste Italiaanse soldaten aanwezig, die werden bijgestaan door twee Duitse divisies, ongeveer 30 000 man sterk. De geallieerde invasiemacht bestond uit 150 000 soldaten én de geallieerden heersten in de lucht en op zee. Grote aantallen Italiaanse soldaten gaven zich over en al gauw was duidelijk dat Sicilië verloren was voor de Asmogendheden. De Duitse divisies slaagden erin te ontkomen naar het Italiaanse vasteland.
Benito Mussolini wist dat zijn regime het steeds moeilijker had, dat er steeds meer oppositie tegen hem werd gevoerd en dat er zelfs complotten tegen hem werden gesmeed. Vreemd genoeg scheen hij hierin te berusten. Zijn zwakke gezondheid speelde hem parten en leek ook zijn vastberadenheid te ondermijnen. Er werden meerdere complotten gesmeed, maar er waren er slechts twee van echt belang: een binnen het leger en een binnen het regime. De kopstukken waren generaal Vittorio Ambrosio, chef van de generale staf, en graaf Dino Grandi. Beide complotten stonden los van elkaar, maar hadden hetzelfde doel: Mussolini afzetten en Italië uit de oorlog halen. De koning was intussen ook gewonnen voor dit idee.
Op 16 juli bezocht een delegatie van de Grote Raad van het Fascisme, waarin ook Grandi en Ciano nog steeds zetelden, Mussolini met de vraag om de Raad bijeen te roepen. Dit was al sinds 1939 niet meer gebeurd. De vergadering vond plaats op 24 juli. Grandi diende een motie in, waarin werd gevraagd de legale organen van de fascistische staat te reactiveren (de Grote Raad zelf, de Raad van ministers, de corporaties, ....) en de koning het volledige bevel over de strijdkrachten terug te geven. Op die manier zou de alleenheerschappij van Mussolini voorbij zijn. Na urenlange discussies werd de motie met negentien tegen zeven stemmen aanvaard.
Mussolini moest de motie zelf gaan voorleggen aan de koning, die intussen aan Ambrosio de opdracht had gegeven de arrestatie van Il Duce voor te bereiden. De dag na de vergadering, 25 juli 1943, ontbood de koning Mussolini in zijn Villa Savoia. Daar deelde Victor Emmanuel III de fascistische leider mee dat het beter zou zijn als hij zijn ambt zou neerleggen. Na het gesprek werd Mussolini opgevangen door kapitein Paolo Vigneri van de carabinieri: “Zijne Majesteit de koning heeft me opgedragen u te begeleiden om u tegen de menigte te beschermen”. Het betekende in werkelijkheid dat Mussolini werd gearresteerd. De arrestatie was voor Mussolini een complete verrassing, maar ook voor Grandi en de andere samenzweerders. Het was de koning, samen met Ambrosio, die hiervoor het initiatief had genomen. Het is ook deze arrestatie die het einde van het fascisme betekende en niet de motie van Grandi. Die was symbolisch van belang, maar zowel Mussolini als de koning hadden die naast zich neer kunnen leggen.
’s Avonds maakte de Italiaanse radio bekend dat Mussolini was afgetreden en dat de koning maarschalk Pietro Badoglio als zijn opvolger had aangeduid. De oorlog zou wel verder worden gezet. Veel Italianen trokken onmiddellijk de straat op en vierden de val van het fascisme. De symbolen van het fascistisch regime werden van de gebouwen gehaald, foto’s van Mussolini werden verscheurd, huizen van vooraanstaande fascisten werden bestormd. Toen Hitler het nieuws hoorde, kreeg hij een enorme woede-uitbarsting. Hij wilde onmiddellijk de bezetting van Rome, maar dat was op dat moment militair niet mogelijk. Badoglio verzekerde de Duitsers dat hij de oorlog aan hun zijde zou voortzetten.
Hitler had echter weinig vertrouwen in die woorden en stuurde onmiddellijk versterkingen naar Italië. Zijn wantrouwen bleek ook terecht. Badoglio begon snel onderhandelingen met de geallieerden, maar die verliepen zeer moeizaam. De Britten hadden namelijk weinig vertrouwen in de Italianen die zo lang en zo massaal het fascisme hadden gesteund. De onderhandelingen werden nog bemoeilijkt door de geallieerde eis van een onvoorwaardelijke overgave. Bovendien weigerden de Britse premier Winston Churchill en de Amerikaanse president Franklin Roosevelt militaire steun aan Italië bij een Duitse bezetting.
Op 8 september 1943 werd uiteindelijk toch een wapenstilstand, al ondertekend op 3 september, bekend gemaakt. De militaire opperbevelhebber van de geallieerden, Dwight D. Eisenhower, zei op de radio: “De strijdkrachten van de Italiaanse regering hebben zich onvoorwaardelijk overgegeven (...) Alle Italianen die nu een bijdrage leveren aan de verdrijving van de Duitse agressor uit Italië, zullen ondersteuning en hulp krijgen van de Verenigde Naties”. Ook maakte hij bekend dat binnen enkele uren de hoofdinvasie in Italië zou plaatsvinden. De Italianen hadden zich echter niet onvoorwaardelijk overgegeven en de invasie kwam vier dagen eerder dan voorzien. Badoglio en de koning wisten niet hoe te reageren. Ze stonden echter met hun rug tegen de muur en Badoglio kon niet anders dan op de radio het volgende te verkondigen: “De Italiaanse regering, de onmogelijkheid inziend van een voortzetting van de ongelijke strijd tegen de verpletterende kracht van de tegenstanders met de intentie de toenemende verwoesting van het land te voorkomen, heeft generaal Eisenhower om een wapenstilstand gevraagd. (....) Als gevolg daarvan moet iedere vorm van vijandelijkheden tegen Brits-Amerikaanse troepen door het Italiaanse leger worden beëindigd. Zij zullen iedere aanval van anderen beantwoorden”. Na deze toespraak vertrokken Badoglio, de koning en de andere machthebbers onmiddellijk naar Brindisi, een stad in het zuiden van Italië. Deze plaats was ideaal als toevluchtsoord, want verlaten door de Duitsers en nog niet in handen van de geallieerden.
Door het lange aanslepen van de onderhandelingen hadden de Duitsers tijd gehad om hun aantal divisies in Italië op te drijven tot vijftien. Zij kwamen onmiddellijk in actie. Binnen veertien dagen ontwapenden zij tientallen Italiaanse divisies, legden beslag op een enorme hoeveelheid wapens en namen meer dan een half miljoen Italiaanse soldaten krijgsgevangen. Rome werd bezet, net als het grootste deel van Italië. Enkel het zuiden was na de landing bij Salerno (Operatie Avalanche) in handen van de geallieerden. De nationaal-socialisten hadden het nu voor het zeggen in Italië. De gevolgen waren onmiddellijk voelbaar. Het zwaarst getroffen werden de Italiaanse Joden. Onder Mussolini waren er wel meerdere antisemitische wetten ingevoerd en werkkampen ingericht, maar tot een systematische vervolging was het nooit gekomen. Dat veranderde nu. Amper een maand na de bezetting van Rome werden bijna 1200 Romeinse Joden opgepakt en afgevoerd. Velen zouden nog volgen.
Benito Mussolini werd intussen meermaals verplaatst om uiteindelijk in een hotel in de Apennijnen aan de voet van de drieduizend meter hoge Gran Sasso in de Abruzzen te worden ondergebracht. Daar werd hij op 12 september 1943 bevrijd door Duitse paracommando’s onder leiding van Otto Skorzeny en overgebracht naar München (Operatie Eiche).
Adolf Hitler verzocht de Italiaanse ex-dictator terug te keren naar zijn land om er een nieuw fascistisch regime te stichten, een idee dat Mussolini niet echt genegen was. Als hij zou weigeren, zou Duitsland Italië definitief bezetten. Hitler zou namelijk niemand anders toestaan om aan het hoofd te staan van een marionettenregering: “Ik wil erg duidelijk zijn. Als de geallieerden hadden geweten hoe zij het Italiaanse verraad hadden kunnen uitbuiten, had dat de snelle instorting van Duitsland betekend. Noord-Italië zal gedwongen worden om het lot van Polen te benijden, als je het bondgenootschap tussen Duitsland en Italië geen nieuw leven wil inblazen, door het hoofd te worden van een nieuwe staat en van een nieuwe regering”. Dit argument en de onzekerheid over zijn eigen lot indien hij weigerde, trokken Mussolini over de streep.
De nieuwe staat – die officieel pas op 1 december 1943 werd gesticht – kreeg de naam Repubblica Sociale Italiana (RSI) met Salò aan het Gardameer als vestigingsplaats van de regering. De nieuwe staat zou sociaal en nationaal zijn. Een republiek van Italiaanse arbeiders waar de brug werd geslagen tussen het socialisme en het fascisme: “Het fascisme, bevrijd van alle versieringen die zijn vooruitgang vertraagden en van het teveel aan compromissen die het door omstandigheden moest aanvaarden, is in al zijn onderdelen, en in het bijzonder het sociale, naar zijn revolutionaire oorsprong teruggekeerd”, vond Mussolini.
Eind september 1943 was hij al terug in Italië en op 27 september kwam de nieuwe regering voor het eerst bij elkaar. De meeste van hen waren fanatieke fascisten en sympathisanten van het nationaal-socialisme. Grote namen waren er niet onder hen: zij hadden wegens het verraad aan Mussolini afgedaan. De meeste van hen, waaronder Grandi, hadden het land verlaten. De anderen werden vervolgd en op 11 januari 1944 terechtgesteld. Daarbij was ook Ciano, de man van zijn eigen dochter. Dit alles wekte de indruk dat Mussolini opnieuw stevig aan de macht was. Een team van SS-lijfwachten was echter nooit ver uit de buurt en bewees wie de echte machthebbers waren.
Met de terugkeer van Mussolini was de situatie in Italië behoorlijk ingewikkeld: twee invasielegers bezetten elk een deel van het land en waren in oorlog met elkaar, terwijl twee marionettenregeringen het land bestuurden zonder enige democratische legitimatie. De Italiaanse bevolking zat tussen twee vuren en liep voor geen van beide partijen echt warm. Het zuiden werd geteisterd door een economische crisis, een gigantische inflatie en epidemieën. In het noorden waren de mensen het geloof in de Duce kwijt. In het najaar van 1943 waren er in de grote steden door tegenstanders van het fascisme Comitati di Liberzione Nazionale (Comité’s van Nationale Bevrijding) opgericht. Zij vormden de kern van het verzet dat nu overal in Italië begon op te duiken.
Intussen ging de oorlog volop verder. De geallieerden slaagden er lange tijd niet in de Gustavlinie te doorbreken. De slag om Monte Cassino is veruit het bekendst. De geallieerden verhevigden de bombardementen op de grote Italiaanse steden (operatie Strangle), waarbij duizenden mensen om het leven kwamen. Pas op 18 mei 1944 werd de Gustavlinie doorbroken en lag de weg naar Rome open. De stad viel op 4 juni in handen van de geallieerden.
Begin 1944 beschikte Mussolini over een leger van ongeveer 200 000 man, hoewel dit in de praktijk onder Duits commando stond. Daarnaast waren er fascistische milities, de Guardia nazionale repubblicana (GNR), ongeveer 140 000 man sterk. Het leger was echter weinig gedisciplineerd, slecht bewapend en kon de opmars van de geallieerden niet stoppen. Nieuw opgerichte Brigate Nere (Zwarte Brigades) moesten de strijd aangaan met de partizanen, maar het gewelddadig en willekeurig optreden van deze eenheden, deden de haat tegen het fascisme alleen maar toenemen. Aanvankelijk stelden deze partizanenlegers niet veel voor. Naarmate de oorlog vorderde in het voordeel van de geallieerden, speelden de verzetsleden een steeds grotere rol: toen in april 1945 de geallieerden de Povlakte veroverden, werden de grootste gedeelten al gecontroleerd door de partizanen.
In de winter van 1944 op 1945 zocht Mussolini steeds meer de eenzaamheid op: hij wist dat de militaire nederlaag slechts een kwestie van tijd was. Zijn gezondheid ging opnieuw fel achteruit: in februari 1945 stelde dr. Georg Zachariae, Mussolini’s Duitse lijfarts dat hij het “slachtoffer was van een ernstige fysieke en psychische instorting”. Niettegenstaande was hij volop bezig het leven na de oorlog voor te bereiden: hij deed navraag of zijn familie asiel kon krijgen in Zwitserland, hij verzamelde documenten die hem voor een oorlogstribunaal konden verdedigen en hij stuurde mensen op geheime missie naar de geallieerden om te onderzoeken wat de mogelijkheden voor vrede waren. Mussolini zag zichzelf namelijk nog een vooraanstaande rol spelen in het naoorlogse Italië én Europa: als bemiddelaar, als steun in de strijd tegen het communisme, ...
De opmars van de geallieerden ging intussen onverminderd voort en de Duitse troepen gingen steeds meer op de loop. Op 10 en 11 april braken ze door de Gotische Linie en trokken Lombardije binnen. Enkele dagen later verhuisde Mussolini zijn hoofdkwartier naar Milaan, zijn vrouw en twee kinderen achterlatend aan het Gardameer. Hij wilde vrede sluiten met de partizanen vooraleer de geallieerden er waren. Mussolini ontmoette op 25 april het Comitato di liberazione nazionale dell’ Italia (Comité van de nationale bevrijding van Italië, CNLAI), de leiding van de partizanen. Zij eisten de onvoorwaardelijke overgave van de fascisten. Tegelijkertijd onderhandelde de Duitse opperbevelhebber in Italië met de geallieerden. Mussolini besloot daarop Milaan te verlaten en naar het noorden te vluchten.
Samen met een SS-escorte en een klein aantal bewapende zwarthemden verlieten Mussolini en zijn gezelschap Milaan. In Como brachten ze de nacht door. Ook Mussolini’s vrouw Rachele en zijn twee kinderen waren er intussen aangekomen. Van daaruit vertrokken ze naar Menaggio waar ze het gezelschap kregen van een terugtrekkende eenheid luchtafweer van de Luftwaffe. In de buurt van Dongo stootten ze op een groep partizanen. Zij waren niet sterk genoeg om het gevecht met de Duitsers aan te gaan. Ze wilden om bloedvergieten te vermijden de Duitsers wel doorlaten, maar niet de fascisten. De Duitse commandant, luitenant Hans Fallmeyer, gaf toe. De Duitsers trachtten wel Mussolini uit handen van de partizanen te houden door hem als Duitser te vermommen. Hij werd echter herkend door één van de partizanen en werd gearresteerd. Het begon de verzetsleden te dagen dat ze niet enkel il Duce en zijn maîtresse Claretta Petacci, maar ook de rest van diens regering te pakken hadden.
De leiding van de partizanen in Milaan ontving het nieuws over de gevangenneming van Mussolini in de loop van de avond. Het CLNAI had toegezegd aan de geallieerden dat zij Mussolini zouden uitleveren. Zij stuurden een vertegenwoordiger, Walter Audisio, die zich kolonel Valerio liet noemen, om hen op te halen. Audisio, die na de oorlog een communistisch Kamerlid werd, zei dat hij orders had gekregen om Mussolini en de partijleiders te executeren. Van wie die orders kwamen is niet echt duidelijk. Van het CLNAI? Weinig waarschijnlijk, gezien hun overeenkomst met de geallieerden. Waarschijnlijk kwamen ze van het door de communisten beheerste comitato insurrezionale.
In ieder geval, Audisio liet Mussolini en zijn gevolg enkele kilometers voor Milaan uitstappen, bij het huis Villa Belmonte. Daar werd, op 28 april 1945, de voormalige fascistische dictator samen met zijn minnares doodgeschoten. Waarschijnlijk was het Michele Moretti die de trekker overhaalde, hoewel Audisio beweerde dat hij dat had gedaan. Dezelfde avond werden nog zestien andere fascistische partijleiders geëxecuteerd in Dongo. Hun lichamen werden op een vrachtwagen gegooid en naar Milaan gebracht, onderweg de lijken van Mussolini en Petacci oppikkend.
In Milaan, op Piazzale Loreto, gooide Audisio de lichamen uit de vrachtwagen. Al gauw stond er een menigte rond de lijken die werden geschopt en bespuwd tot iemand op het idee kwam om ze ondersteboven op te hangen aan de balken van het tankstation.
Nadien werd Mussolini in een anoniem graf begraven, maar de plaats raakte al gauw bekend. Daarom liet de Italiaanse regering in 1946 het stoffelijk overschot opgraven en overbrengen naar een klooster in de buurt van Milaan, waar het tot 1957 werd bewaard. De toenmalige premier Adone Zoli gaf toen toestemming om het lichaam naar Mussolini’s geboortedorp Predappio over te brengen. Hier kreeg Benito Mussolini in het familiegraf zijn definitieve rustplaats. Tot vandaag wordt het graf jaarlijks door duizenden mensen bezocht.