"Het proces dat aanstonds zal beginnen, is uniek in de geschiedenis van de rechtspraak over de gehele wereld en het is van het grootste belang voor miljoenen mensen op de gehele aardbodem. Om deze reden komt tot iedereen die op een of andere wijze aan dit proces deelneemt, de plechtige verantwoordelijkheid te rusten om zijn plicht te doen zonder iemand naar de ogen te zien overeenkomstig de heilige beginselen van wet en gerechtigheid."
Deze woorden sprak Lord Justice Sir Geoffrey Lawrence, de president van het Internationaal Militair Tribunaal (IMT) van Neurenberg, in zijn openingswoord. Op 20 november 1945 begon in Neurenberg iets wat nog nooit eerder was vertoond in de geschiedenis, een internationaal proces tegen oorlogsmisdadigers. Vanaf die datum stonden de belangrijkste, nog levende, nazi-kopstukken voor het gerecht. De rechtszaak domineerde maandenlang de internationale pers en droeg bij aan de algemene bekendwording van de misdaden die hadden plaatsgevonden in naam van het Derde Rijk. Het proces was en is echter niet onomstreden. Sommigen verwierpen het idee, omdat het in strijd zou zijn met het internationale recht en het legaliteitsbeginsel (geen straf zonder wet). Anderen betoogden dat deze mensen simpelweg terecht gesteld moesten worden. In dit artikel zal het proces van Neurenberg worden beschreven en zal worden ingegaan op de implicaties ervan voor het internationaal recht.
Voor de vertalingen van de verhoren, slotverklaringen en de vonnissen van alle verdachten, zie: processtukken proces van Neurenberg.
Men zegt dat in de oorlog en liefde alles geoorloofd is. Desondanks wordt er al eeuwen nagedacht over wat wel en niet geoorloofd is tijdens een gewapend conflict. De Griekse filosoof Plato formuleerde al enkele regels, die in acht zouden moeten worden genomen bij de oorlogvoering. Ook de bekende Nederlandse rechtsgeleerde Hugo de Groot schreef hierover in de zeventiende eeuw. Het internationale recht is eeuwenoud en komt onder meer voort uit de verdragen die zijn gesloten na afloop van oorlogen. Toch was het lang ondenkbaar, dat na een conflict de partijen zich zouden moeten verantwoorden voor hun (mis)daden. In 1648 is in de verdragen van Westfalen, die een einde maakten aan de Dertigjarige en Tachtigjarige Oorlog, bewust afgezien van enige vervolging. In artikel II van het verdrag van Osnabrück, onderdeel van de verdragen van Westfalen, werd aangegeven dat beide zijden elkaar alles vergaven wat sinds het begin van de oorlog was gebeurd en werd een algemene amnestie afgekondigd. In artikel I van het verdrag was wel een bepaling opgenomen, die inhield dat iedereen die de vrede zou verstoren, bestraft zou worden. (Deze bepaling bleek jammer genoeg weinig effect te hebben in de volgende jaren en eeuwen.) In 1899 en 1907 vonden er in Den Haag twee vredesconferenties plaats. Hier zijn voor het eerst internationaal aanvaarde normen geformuleerd voor de oorlogvoering. Er zijn onder meer afspraken gemaakt over wanneer een oorlog gerechtvaardigd was, over ontoelaatbare strijdmethoden, over de behandeling van krijgsgevangenen en de bescherming van partijen in oorlogsgebied, die niet aan de strijd deelnamen.
In het verdrag van Versailles, dat op 28 juli 1919 na afloop van de Eerste Wereldoorlog is ondertekend, is in artikel 228-230 voor de eerste maal sprake van de oprichting van een internationaal straftribunaal. Een van de bepalingen hield in dat een geallieerd tribunaal de Duitse keizer zou berechten wegens zijn misdaden tegen de vrede. Keizer Wilhelm II was echter gevlucht naar Nederland en de Nederlandse regering weigerde hem uit te leveren, omdat dit feit naar het toenmalige Nederlandse recht niet strafbaar was. Wilhelm II zou uiteindelijk in 1941 in zijn ballingsoord in Huis Doorn overlijden, zonder ooit ter verantwoording te zijn geroepen. Duitsland weigerde eveneens om verdachten uit te leveren aan de geallieerden. Het land stelde voor om personen die zich hadden schuldig gemaakt aan schendingen van het recht tijdens de Eerste Wereldoorlog zelf te vervolgen op basis van het internationale recht. Voor het 'Reichsgericht' in Leipzig, destijds de hoogste Duitse rechtsinstantie, werden van mei tot juni 1921 een aantal procedures gevoerd. Er werden echter slechts 12 personen aangeklaagd (en daar zaten geen grote vissen bij) en de hoogste straf die werd uitgedeeld was een gevangenisstraf van vier jaar, terwijl zes van de aangeklaagden werden vrijgesproken. De geallieerden beschouwden het proces van Leipzig als een mislukking. Een commissie adviseerde om de Duitse oorlogsmisdadigers zelf te gaan berechten. Hier kwam het echter niet van.
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Europa in september 1939 bleek al snel dat de Duitse strijdkrachten en bezettingsautoriteiten het oorlogsrecht overtraden. Op 25 oktober 1941 veroordeelde de Amerikaanse president Franklin Roosevelt het executeren van gijzelaars in Frankrijk, door de Duitsers. Hij sprak toen al over vergelding. De Britse premier Winston Churchill steunde hem in deze visie: "De bestraffing van deze misdaden moet nu gerekend worden tot een van de belangrijkste doelstellingen van de oorlog." De regering van de Sovjet-Unie eiste in december 1941 dat de Duitse regering ter verantwoording zou worden geroepen voor de hardvochtige behandeling van Russische krijgsgevangenen.
De Duitsers waren zelf ook bewust van hun schending van het oorlogsrecht. Op 16 juni 1941 schreef Joseph Goebbels bijvoorbeeld in zijn dagboek: "De Führer zegt dat wij de overwinning moeten behalen, goedschiks of kwaadschiks. Wij hebben al zo veel op ons geweten dat wij de overwinning wel moeten behalen, omdat anders ons hele volk … zal worden uitgeroeid."
In 1942 vormden de acht regeringen in ballingschap en de Vrije Fransen, in Londen, de intergeallieerde commissie voor de berechting van oorlogsmisdaden. Deze commissie had niet als doel om een direct proces te organiseren, maar diende eerder voor het verhelderen van de (juridische) problematiek, die samenhing met de vervolging van mogelijke oorlogsmisdadigers.
Er zijn veel discussies gevoerd binnen deze commissie, bijvoorbeeld of de berechting moest plaatsvinden op basis van het internationaal recht of op basis van de wetten van het land waar de misdaden waren gepleegd. De leider van de Vrije Franse, Charles de Gaulle, stelde voor om het misdrijf van het voeren van een aanvalsoorlog ten laste te leggen. Dit misdrijf maakte toen nog geen deel uit van het internationaal recht. Op 12 juni 1941 werd de verklaring van St. James Palace uitgevaardigd, waarin de geallieerde regeringen uitspraken dat werd gestreefd naar een wereld waarin alle volkeren in vrede zouden samenleven. Op 13 januari 1942 gaf de commissie een verklaring uit, waarin een aantal richtlijnen werd gegeven voor de rechtspleging. Hierin was opgenomen dat zowel de overtreders als hun opdrachtgevers beschuldigd dienden te worden van het schenden van het recht.
Op 7 oktober 1942 maakten de Britten en Amerikanen bekend dat zij een United Nations Warcrimes Commission (UNWC) wilden instellen. Deze commissie moest zich bezighouden met het opstellen van een lijst van personen die voor vervolging in aanmerking zouden komen en het verzamelen van bewijs tegen hen. Hierdoor zou een massale vergelding tegenover het gehele Duitse volk moeten worden voorkomen. Alle geallieerde landen, behalve de Sovjet-Unie gingen akkoord met de oprichting van deze commissie. De Sovjet-Unie eiste dat alle zestien Sovjetrepublieken afzonderlijk in deze commissie zouden worden vertegenwoordigd. Deze eis werd, zoals de Sovjet-Unie had kunnen weten, verworpen (als deze eis zou zijn aangenomen, had de Sovjet-Unie onevenredig veel macht gekregen in deze organisatie). De Russen richtten hierop een eigen staatscommissie voor onderzoek naar oorlogsmisdaden op en de plannen voor de UNWC gingen voorlopig in de ijskast. In oktober 1942 stuurde Vyacheslav M. Molotov, de Russische minister van Buitenlandse Zaken, een bericht aan de Oost-Europese regeringen in ballingschap waarin hij sprak over het voeren van een proces tegen nazimisdadigers.
In oktober 1943 werd de UNWC alsnog opgericht. Deze bestond uit 17 landen en ging zich bezig houden met de voorbereiding van de aanklachten. De commissie had natuurlijk weinig onderzoeksmogelijkheden zo lang de oorlog nog gaande was. Toch had de commissie in maart 1945 al veel bewijsmateriaal bij elkaar gebracht. Dit bleek later vooral van belang voor de talrijke processen die na Neurenberg kwamen. Ook had de commissie vijf lijsten met in totaal 2.000 namen opgesteld van personen die voor vervolging in aanmerking kwamen.
Na afloop van de derde conferentie van Moskou, gaven de geallieerden op 30 oktober 1943 een verklaring uit waarin plannen werden ontvouwd voor de berechting van de personen die zich schuldig hadden gemaakt aan schending van het oorlogsrecht. Hierbij werd het principe van een tweeledige rechtspraak gehanteerd. Er werd een onderscheid gemaakt tussen kleine en grote oorlogsmisdadigers. De kleine zouden moeten worden berecht in het land waar zij hun misdaden hadden gepleegd. De nazimisdadigers wier misdrijven geen afgebakende geografische locaties kenden, zouden worden bestraft op basis van een gemeenschappelijk besluit van geallieerden. De oprichting van een internationaal militair tribunaal was echter nog geen uitgemaakte zaak. De Britten en de Russen waren hierop tegen. Winston Churchill vond dat de nazi’s door hun misdragingen het recht op een eerlijk proces hadden verspeeld. Tijdens de conferentie in Teheran van 28 november tot 1 december 1943 stelde Joseph V. Stalin nog voor om 50.000 tot 100.000 Duitse stafofficieren te executeren als vergelding. De Amerikanen leken dit voornemen te steunen. Vooral de Amerikaanse minister van financiën Henry Morgenthau wilde een harde aanpak van Duitsland. De hoge nazi’s moesten volgens hem zonder proces worden geëxecuteerd en de economie van Duitsland moest ontmanteld worden. De mensen wilden volgens Morgenthau wraak, geen langdurige juridische procedure.
De verklaring van Moskou had geen remmend effect op de oorlogsmisdaden. Integendeel, de Duitsers die overal in het defensief werden gedrongen, gingen zich steeds wreder gedragen, terwijl de crematoria in Auschwitz bleven roken. De Duitsers gebruikten de verklaring van Moskou ook in hun propaganda. In de gebieden die zij veroverden op de Duitsers voerden de Russen al enkele processen tegen mensen wegens schending van het oorlogsrecht. Dit gebeurde onder meer in Krasnodar (juli 1943) en Charkov (december 1943). De processen deden erg denken aan de beruchte showprocessen uit de jaren 30. Vrijwel alle aangeklaagden werden ter dood veroordeeld. Dit zorgde er wel voor dat de Russen een voorkeur kregen voor het eerst voeren van een proces voordat zij overgingen tot de executie van een oorlogsmisdadiger.
Morgenthau had veel invloed op Roosevelt en hij leek aanvankelijk zijn zin te krijgen. Churchill en Roosevelt waren nog niet overtuigd van het nut van een proces. De Amerikaanse minister van oorlog, Henry Stimson, was wel een groot voorstander van een eerlijk proces voor de hoge nazi’s. Als deze zonder pardon zouden worden geëxecuteerd, zou hiermee volgens hem het zaad worden gezaaid voor een volgende wereldoorlog. Begin september 1944 verzocht Stimson Colonel Murray Bernays (die als advocaat werkzaam was geweest in New York) een plan op te stellen voor de organisatie van een proces, dat hij kon voorleggen aan Roosevelt. Bernays concludeerde dat het voeren van een proces tegen oorlogsmisdadigers mogelijk was. Hij schreef een eerste document (gedateerd op 15 september 1944) met richtlijnen voor de vervolging van de nazi’s. Hij stelde tevens voor om een aantal naziorganisaties in staat van beschuldiging te stellen. Indien deze als crimineel werden beoordeeld, konden de leden hiervan na een kort proces worden veroordeeld. Een andere aanbeveling van hem was om personen aan te klagen voor het misdrijf samenzwering. Samenzwering tot het plegen van misdaden was strafbaar in de Verenigde Staten. Het is een typisch element uit het Angelsaksische gewoonterecht. Het werd onder meer gebruikt in de maffiaprocessen uit de jaren 30, maar in het Europese continentale recht kwam het toen nog niet voor. Het was dan ook de vraag of dit wel ten laste kon worden gelegd tegen Duitsers. Het is een vaag begrip. In het Amerikaanse recht betekent het een afspraak tussen twee of meer personen om de wet te overtreden.
Ondertussen hadden de geallieerde leiders tijdens de conferentie van Quebec op 15 september 1944 echter ingestemd met de visie van Morgentau, volgens welke er geen proces zou komen. Stimson bleef zich echter verzetten tegen het feit dat er geen proces zou komen. Op 3 oktober had hij een persoonlijk onderhoud met de president. Hij wees er op dat er een morele en politieke noodzaak was voor de rechtszaak. Deze zou onder meer dienen om alle misdaden van de nazi’s boven tafel te krijgen. Franklin Roosevelt liet zich overtuigen en gaf toe dat hij in Quebec een vergissing had gemaakt. In de maanden daarna werd het plan van Bernays gewijzigd en aangevuld. William Chanler, een advocaat uit New York en een vriend van Stimson, voegde de misdaad van het voeren van een aanvalsoorlog toe aan de aanklacht. Op 1 november 1944 presenteerde Stimson zijn plan, gebaseerd op het document van Bernays. Roosevelt had zijn steun aan het Plan-Morgenthau wel ingetrokken. Dit betekende echter niet dat hij instemde met een proces. Het punt stond wel op de agenda tijdens de conferentie van Jalta in februari 1945. In Jalta werd nog geen definitieve beslissing genomen over het proces. Roosevelt en Churchill weifelden nog steeds. Truman, de opvolger van Roosevelt nadat deze op 12 april 1945 onverwachts was overleden, was wel een groot voorstander van een rechtszaak. Als voormalig rechter was hij van mening dat een hof met redelijke rechters, een eerlijk proces zou mogelijk maken en juiste vonnissen zou vellen.
Na de capitulatie van de Duitse strijdkrachten op 8 mei 1945 namen de geallieerden het bestuur over. De macht lag voortaan bij de Allied Control Council. Een van de taken was een beleid te vinden voor de omgang met de voormalige (hoge) nazi’s. Het voeren van een proces kende een aantal problemen. Er waren nog geen internationale rechtsnormen voor een dergelijke onderneming. Ook werd er verschillend gedacht over de invulling en organisatie daarvan. De Amerikanen pleitten voor de oprichting van een internationaal tribunaal. De Britse premier Churchill en minister van Buitenlandse Zaken Eden waren hier tegen. Zij wilden spoed en een snelle zuivering. Een proces zou langdurig worden en zou met argwaan worden bekeken. Zij pleitten dan ook voor de terechtstelling van een kleine groep hoge nazi’s: Heinrich Himmler, Hermann Göring, Julius Streicher en Joseph Goebbels. De grootste Duitse oorlogsmisdadiger, Adolf Hitler, was inmiddels overleden. De Russen hadden geen bezwaar tegen een proces. Zij hadden wel een idee over de vorm. Het proces zou volgens de Russische delegatie niet dienen om de schuld van de verdachten vast te stellen, maar alleen om de strafmaat te bepalen. In mei 1945 vond er een bespreking plaats van de Verenigde Naties (VN) in San Francisco. Een van de agendapunten was het proces tegen de hoge nazi’s. Op 3 mei 1945 werd de knoop uiteindelijk doorgehakt. Er kwam een formeel proces, uitgevoerd door een internationaal militair tribunaal. De vier belangrijkste geallieerde regeringen vaardigden iemand af voor een conferentie in Londen om de details te bespreken. Deze begon op 26 juni 1945.
De Amerikaanse afgevaardigde was de rechter van het hoog gerechtshof (Supreme Court) Robert Jackson. Hij was door president Harry Truman persoonlijk benaderd om tijdens het proces op te treden als hoofdaanklager namens de Verenigde Staten, omdat hij integer was en goed in het openbaar kon spreken. Over de inrichting van het proces werd veel gebakkeleid. Voor de Russen stond de schuld van de verdachten vooraf al vast. De rechter hoefde volgens hen dan ook niet onpartijdig te zijn. De misdaden moesten snel en rechtvaardig worden bestraft. Het proces moest dienen als propaganda en als bewijs voor het nageslacht. Jackson was het hier niet mee eens. Hij gaf aan dat het een proces moest worden in de volle zin van het woord. De grond voor de veroordeling zou worden gevormd door bewijsmateriaal en niet door de verklaring van Moskou.
Er werd ook gediscussieerd of de misdaad tegen te vrede onderdeel zou moeten vormen van de aanklacht. Jackson was hier een groot voorstander van. De Fransen waren hier tegen, omdat dit misdrijf nog geen wettelijke basis kende. De Russen wilden dat het misdrijf van het voeren van een aanvalsoorlog beperkt zou worden tot daden die door Duitsland en zijn bondgenoten waren bedreven. Het proces zou geen betrekking mogen hebben op de aanval op Polen van de Russen in september 1939 en de Winteroorlog tegen Finland. De Amerikanen waren het hier weer niet mee eens. De Britten steunden de Amerikanen hierbij. Hun belangrijkste punt van zorg was de duur van het gerechtelijk proces. David Maxwell-Fyfe, lid van de Britse delegatie en later een van de aanklagers in Neurenberg, pleitte voor een proces van maximaal drie weken. Op 30 juli had Jackson een onderhoud met de Joodse hoogleraar aan Cambridge University Hersch Lauterpacht. Lauterpacht stelde voor om duidelijke delictsomschrijvingen op te nemen in het handvest. In de eerste versie van het document was daar geen sprake van. Hij was ook de eerste die voorstelde om misdrijven tegen de menselijkheid ten laste te leggen aan de verdachten. Beide suggesties werden overgenomen.
De Russen verzetten zich tegen de berechting van organisaties. Deze waren immers als crimineel aangemerkt door de geallieerde regeringen en daarom was een gerechtelijke uitspraak op dit punt niet nodig. De conferentie boekte op deze manier weinig vooruitgang. Jackson sprak uit dat hij geen machtiging had om het Amerikaanse standpunt los te laten en wilde dat ook niet. De Amerikanen zouden anders afzien van een internationaal proces en de nazi’s dan zelf berechten. Alle kwesties werden hierna begin augustus in Amerikaans voordeel beslecht. Op 8 augustus werd de overeenkomst van Londen ondertekend door de vier geallieerde machten. Later sloten ook andere VN-leden zich hier bij aan, waaronder ook België en Nederland. Tijdens de conferentie was ook het handvest van het tribunaal, Charter of the International Military Tribunal (IMT) opgesteld.
Artikel 1 gaf duidelijk het doel aan van het tribunaal:
"Krachtens het Verdrag dat op 8 Augustus 1945 door de Regeering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Regeering van de Verenigde Staten van Amerika, de Voorlopige Regeering van de Fransche Republiek en de Regeering van de Unie van Socialistische Sowjet-Republieken is onderteekend, zal worden opgericht een Internationale Militaire Rechtbank (hieronder genoemd „de Rechtbank") voor de rechtvaardige en snelle berechting en bestraffing van de groote oorlogsmisdadigers van de Europeesche As."
De Russen hadden in die zin dus wel hun zin gekregen, dat de eventuele misdaden van de geallieerden buiten beschouwing werden gelaten. De snelheid van de berechting werd onder meer gewaarborgd, door wraking van de rechters uit te sluiten (artikel 3) en doordat er geen hoger beroep tegen het vonnis mogelijk was. (artikel 26). Er kon wel om gratie worden verzocht. In het handvest waren ook regels opgenomen over onder meer de benoeming van de rechters en de aanklagers, het verloop van de procedure en de bevoegdheden van het tribunaal.
In artikel 6 was opgenomen ten opzichte van welke misdrijven het tribunaal rechtsmacht had. Dit waren:
"(a) Misdrijven tegen den vrede: namelijk het maken van plannen voor, het voorbereiden van, het nemen van initiatief tot of het voeren van een aanvalsoorlog of een oorlog in strijd met internationale verdragen, overeenkomsten of verzekeringen, of deelneming aan een gemeenschappelijk plan of samenzwering voor het verrichten van een van de bovengenoemde handelingen;
(b) Oorlogsmisdrijven: namelijk schendingen van de wetten of gebruiken van den oorlog. Zodanige schendingen zullen omvatten, doch niet beperkt zijn tot moord, mishandeling, of deportatie, met het oog op slavenarbeid of voor eenig ander doel, van de burgerbevolking van of in bezet grondgebied, moord of mishandeling van krijgsgevangenen of van personen op zee, het dooden van gijzelaars, plundering van openbaren of particulieren eigendom, willekeurige vernietiging van steden, plaatsen of dorpen, of verwoesting, welke niet door militaire noodzaak gerechtvaardigd was;
(c) Misdrijven tegen de menschelijkheid: namelijk moord, uitroeiing, het in slavernij voeren, deportatie en andere onmenschelijke handelingen, die vóór of gedurende den oorlog bedreven zijn tegen burgerbevolking; of vervolgingen op grond van politiek, ras of godsdienst ter uitvoering van of in verband met eenig misdrijf behoorende tot de rechtsmacht van de Rechtbank, onverschillig of deze geschiedden al dan niet in strijd met het nationale recht van het land, waar deze daden werden begaan."
De procesvoering voor het tribunaal volgde het Angelsaksisch systeem. Dit kende andere regels op het gebied van bewijsvoering dan het continentale rechtsstelsel. Tijdens rechtszaken in de VS presenteren de partijen al het bewijs in de rechtszaal. Zij hoeven alleen bewijsmiddelen naar voren te brengen die gunstig voor hen zijn. Hierdoor weet de verdachte aan het begin van de zaak vaak niet welke bewijzen er allemaal tegen hem zijn. In het continentale stelsel wordt er voordat een zaak begint een dossier samengesteld (in Nederland doet de officier van justitie dit bij strafzaken in samenwerking met de rechter-commissaris). Als de zaak begint, worden alle (bewijs)stukken in het dossier ter beschikking gesteld aan de verdachte. Vervolgens gaat de rechter samen met de aanklager en verdediging op zoek naar de waarheid. In het Anglo-Amerikaanse systeem zijn de rechters meer lijdelijk en passief en leveren geen bijdragen aan ondervragingen. Hierdoor ontstaat er vaak een woordenstrijd tussen de aanklager en de verdediging. Veel van de Duitse advocaten waren niet bekend met dit model.
Het handvest bevatte feitelijk alleen de hoofdlijnen. De uitwerking werd overgelaten aan het tribunaal zelf. Zij bepaalde hoe zij de procedure precies inrichten. De nadruk lag hierbij op snelheid, informaliteit en resultaat.
Na de vaststelling van het handvest begon het verzamelen van bewijsmateriaal. De geallieerden profiteerden hierbij van de beruchte Duitse nauwgezetheid, want bijna alle misdrijven waren gedocumenteerd. Er werden duizenden documenten gevonden, zoals de dossiers van Alfred Rosenberg, (de partijfilosoof van de NSDAP en tijdens de oorlog Reichsministers für die besetzte Ostgebiete) in een boerenschuur in Beieren en de dossiers van het ministerie van Buitenlandse Zaken in een kasteel (500 ton papier). Het archief van het Oberkommando der Luftwaffe (OKL) werd op verschillende plaatsen in de Alpen gevonden. Hans Frank (vanaf 26 oktober 1939 Generalgouverneur van het Generalgouvernement, het bezette gebied in Polen) leverde na zijn arrestatie zijn uit 11.367 getypte pagina’s bestaande dagboeken in en ook de privé-dossiers van Heinrich Himmler werden gevonden.
Jackson verklaarde tijdens de Conferentie in Londen in juli 1945: "Ik had niet verwacht dat mensen ooit zo gek zouden zijn om dingen zoals de Duitsers hebben gedaan schriftelijk vast te leggen. Jullie zullen versteld staan van de stompzinnigheid en de grofheid ervan." Tijdens het proces in Neurenberg zou de journalist William Shirer in zijn dagboek opmerken: "Deze domkoppen hebben alles opgeschreven." De stukken werden samengebracht in documentatiecentra. Daar werden zij gesorteerd, geregistreerd, geïndexeerd, vertaald en gekopieerd. Elke legergroep beschikte over een eenheid wiens taak het was rapporten en documenten te verzamelen. Daarna werden zij overgedragen aan de staven van openbare aanklagers, die een selectie maakten. Bij het proces zouden in totaal 2.500 documenten worden gebruikt.
Hoofdaanklager Jackson koos het paleis van justitie in Neurenberg uit als de plaats waar het proces zou plaatsvinden. De Russen hadden liever gezien dat het proces in Berlijn had plaatsgevonden dan in het in de Amerikaanse bezettingszone gelegen Neurenberg. In Berlijn was vanwege de bombardementen en gevechten die er hadden plaatsgevonden echter geen gebouw te vinden dat geschikt was voor het tribunaal. Het Paleis van Justitie aan de 'Fürtherstrasse' 22 in Neurenberg had als voordeel dat het in rechtstreekse verbinding stond met de ernaast gelegen gevangenis en dat vlakbij Amerikaanse troepen konden worden gelegerd. Deze zorgden voor de logistiek en waarborgden de veiligheid rondom het tribunaal. Als tegemoetkoming aan de Russen werd wel afgesproken dat de permanente zetel van de rechtbank in Berlijn zou zijn (artikel 22 van het handvest).
Neurenberg is een historische stad met een geschiedenis van eeuwen. Van oudsher was het de vestigingsplaats van veel kunstenaars, zoals de kunstschilder Albrecht Dührer, de klokkenmaker Peter Henlein en de dichter en toneelschrijver Hans Sachs. Het fungeerde ook als decor voor Die Meistersinger, de bekende opera van de componist Richard Wagner. De nazi’s hadden volgens de geallieerden de traditie van de stad bedorven. Niet alleen waren er in 1935 de Neurenberger wetten afgekondigd, ook vonden in de stad voor de oorlog de NSDAP-partijdagen plaats. De historicus Leo Kahn merkte in zijn boek in 1980 dan ook op dat Neurenberg zowel het beste als het slechtste van het Duitse volk symboliseerde.
Als gevolg van twee Britse luchtaanvallen in 1945 was het middeleeuwse centrum van de stad voor een deel verwoest. Ook het Paleis van Justitie was beschadigd door een aantal bominslagen en een als gevolg daarvan uitgebroken brand. Er werden miljoenen besteed om het gebouw op tijd klaar te krijgen voor het proces. Dit lukte onder andere door de inzet van Duitse krijgsgevangenen. Tussen twee zalen werd een muur verwijderd. De zo ontstane ruimte werd aangeduid als Court room 600. Deze ruimte was groot genoeg om onderdak te bieden aan de honderden juristen, stafleden, tolken, griffiers, journalisten en andere belangstellenden. De rechters zaten aan de westelijke zijde, daar tegenover bevond zich de beklaagdebank. Een afgesloten corridor verbond deze met de gevangenis. In het noordelijk deel stonden vier tafels voor de openbaar aanklagers. Daarachter bevond zich een bank voor de pers en daarboven de bezoekersgalerij. Het gebouw werd (zeer)streng bewaakt. Men vreesde een aanslag van oud-nazi’s op de procesvoerders of van slachtoffers op de verdachten. Er kwam een afgesloten corridor van gevangenis naar Paleis van Justitie. Alle verdachten kregen van tevoren een plaats aangewezen in de rechtszaal, Hermann Göring werd gezien als hoofdverdachte. Een rol die hij graag op zich nam.
Het proces werd gevoerd in zowel het Duits, het Engels, het Frans en in het Russisch. Er werd, op voorstel van Jackson ,gekozen voor simultaanvertaling. Het betrof een toen recent ontwikkeld systeem, dat gratis ter beschikking werd gesteld door het Amerikaanse informaticaconcern IBM. Eerst waren er nog veel klachten, later functioneerde het systeem redelijk goed.
De meeste personen die in Neurenberg berecht zouden worden, waren in mei-juni 1945 gearresteerd door de geallieerden. Martin Bormann (de persoonlijk secretaris van Hitler en leider van de Parteikanzlei) werd bij verstek berecht. Later zou blijken dat hij reeds begin mei 1945 zelfmoord had gepleegd in Berlijn. Dit gold ook voor andere belangrijke personen in het Derde Rijk, zoals Joseph Goebbels, Heinrich Himmler en Adolf Hitler. Veel van de gearresteerde nazi’s werden overgebracht naar het Palace Hotel in Mondorf-les-Bains in Luxemburg. Hermann Göring werd gezien als de belangrijkste van hen. Hij vertoonde na zijn arrestatie arrogant gedrag. Hij wilde per se aan het hoofd van de tafel zitten. Hij klaagde er over dat na zijn arrestatie zijn bagage hem was afgenomen. Göring en Karl Dönitz (van 1943 tot het eind van de oorlog opperbevelhebber van de Kriegsmarine en als Reichskanzler opvolger van Hitler) vochten ook een verbale strijd uit over wie de ware opvolger van Adolf Hitler was. De geïnterneerden werden in het hotel bediend door Duitse krijgsgevangenen. Toen Göring tegen een van hen opmerkte dat hij het eten dat hem hier werd voorgezet nog niet eens aan zijn honden zou geven, merkte de ober fijntjes op dat hij zijn honden tijdens de oorlog blijkbaar beter verzorgd had dan degenen die onder hem gediend hadden in de Luftwaffe. Ook Dönitz klaagde over zijn behandeling. Hij vond deze een voormalig staatshoofd onwaardig. Het hotel met de codenaam 'Camp Ashcan' stond onder leiding van Colonel Burton Andrus. Tijdens zijn verblijf in Mondorf werd Göring gedwongen om af te kicken van de paracodeïne waar hij al jaren aan verslaafd was en volgde hij een dieet. In tegenstelling tot wat Göring beweerde was de behandeling van de gevangenen in Mondorf goed. Zij verbleven in vrij geriefelijke kamers, kregen behoorlijk te eten en mochten bezoekers ontvangen. Een aantal andere aangeklaagden, onder wie Albert Speer en Hjalmar Schacht, verbleven, voordat zij werden overgebracht naar Neurenberg, in het kasteel van Kransberg, dat werd aangeduid als 'Camp Dustbin'.
In augustus 1945 werden de gevangenen overgeplaatst naar Neurenberg. Hier hadden zij minder bewegingsruimte en vrijheid dan in Mondorf. Pas nadat proces begon, mochten gevangenen met elkaar contact hebben. Colonel Burton Andrus, die was meeverhuisd en nu de directeur van de gevangenis in Neurenberg was, hechtte aan orde en discipline. Hij weigerde concessies te doen aan hun gevoelens van belangrijkheid. Er werden strenge huisregels afgekondigd, waarin zelfs was opgenomen hoe gevangenen en bewakers elkaar dienden te groeten. De cellen waar de gevangenen werden ondergebracht maten 4 bij 2,5 meter en waren spartaans ingericht. Ze bevatten alleen een bed met een strozak en een deken, een tafel en een stoel die ’s avonds uit de cel werd verwijderd. De verwarming ging elke dag maar een paar minuten aan. De cellen waren tochtig en koud. Onder meer doordat de als gevolg van de luchtaanvallen gesneuvelde ruiten nog niet allemaal waren gemaakt. De gevangenen hadden in hun cel geen beschikking over warm water. Zij mochten zich eenmaal per week douchen. De enkele brieven die zij per maand mochten versturen werden gecensureerd. De gevangenen moesten hun cel zelf schoonmaken. Göring werd hiervan vrijgesteld, omdat hij hartklachten en zenuwpijnen kreeg.
Andrus beklaagde zich over het bewakingspersoneel dat hem ter beschikking stond in Neurenberg. Hij bestempelde hen als afdankertjes en slechte werkers. Veel van hen hadden geen ervaring met het bewaken van gevangenen, sommige zelfs niet eens met het gebruik van een wapen. De bewakers gedroegen zich niet altijd onberispelijk, maar er zijn geen berichten dat gevangenen in Neurenberg ooit zijn mishandeld. De gevangenen klaagden er wel over dat de bewakers ’s nachts veel lawaai maakten. Het gevangenisregime kwam op de voormalige nazibonzen zeer onbarmhartig over. Zij hadden het echter een stuk beter dan de gemiddelde Duitse burger, die moest overleven in de puinhopen van de gebombardeerde steden. De gevangenen kregen hetzelfde voedselrantsoen als de Duitse burgers. Later kregen zij dezelfde rantsoenen als die werden toegekend aan de Amerikaanse militairen.
Op 6 oktober 1945 werd het 66 pagina’s tellende concept van de aanklacht vastgesteld in Berlijn. Op 18 oktober 1945 werd de akte van beschuldiging officieel gedeponeerd bij het tribunaal en overhandigd aan de verdachten door een delegatie bestaande uit Airey Neave (een Britse officier die vanwege zijn kennis van het recht en De Duitse taal voor deze taak was uitgekozen), Burton Andrus, gevangenispsychiater Major Douglas Kelly, een dominee en een tolk.
De tekst van de aanklacht luidde:
"I. De Verenigde Staten van Amerika, de Republiek Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Unie van Socialistische Sovjet Republieken, bij monde van ondergetekenden, Robert H. Jackson, François de Menthon, Hartley Shawcross en R.A. Rudenko, aangewezen om hun respectievelijke regeringen te vertegenwoordigen in het onderzoek naar de beschuldigingen tegen en de vervolging van de belangrijkste oorlogsmisdadigers, in overeenstemming met de Overeenkomst van Londen, gedateerd 8 augustus 1945 en het daarin opgenomen Handvest van dit Tribunaal, beschuldigen bij deze, op de punten hierna genoemd, van misdaden tegen de vrede, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid en van een algemeen plan tot samenzwering teneinde deze misdaden te plegen, zoals omschreven in het Handvest van het Tribunaal en noemen vervolgens als beklaagden in deze zaak en als aangeklaagden op de punten hiervoor genoemd:
HERMANN WILHELM GÖRING, RUDOLF HESS, JOACHIM VON RIBBENTROP, ROBERT LEY, WILHELM KEITEL, ERNST KALTENBRUNNER, ALFRED ROSENBERG, HANS FRANK, WILHELM FRICK, JULIUS STREICHER, WALTER FUNK, HJALMAR SCHACHT, GUSTAV KRUPP VON BOHLEN UND HALBACH, KARL DÖNITZ, ERICH RAEDER, BALDUR VON SCHIRACH, FRITZ SAUCKEL, ALFRED JODL, MARTIN BORMANN, FRANZ VON PAPEN, ARTHUR SEYSS-INQUART, ALBERT SPEER, KONSTANTIN VON NEURATH en HANS FRITZSCHE, individueel en als lid van één van de groepen of organisaties hierna genoemd.
II Onderstaand worden genoemd de groepen of organisaties - sindsdien ontbonden - die als misdadig moeten worden aangemerkt vanwege hun doelstellingen en vanwege de voor de verwezenlijking daarvan gebruikte middelen en in verband met de schuldigverklaring van vorengenoemde beklaagden voor zover zij lid waren van:
DIE REICHSREGIERUNG (het Rijkskabinet); DAS KORPS DER POLITISCHEN LEITER DER NATIONALSOZIALISTISCHEN DEUTSCHEN ARBEITERPARTEI (het korps politieke leiders der nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij, NSDAP, de NAZI PARTIJ), DIE SCHUTZSTAFFELN DER NSDAP, (algemeen bekend als de "SS"), waaronder DER SICHERHEITSDIENST (algemeen bekend als de "SD"), DIE GEHEIME STAATSPOLIZEI (Geheime Staatspolitie, algemeen bekend als de "GESTAPO"), DIE STURMABTEILUNGEN DER NSDAP (algemeen bekend als de "SA"); en DER GENERALSTAB (de Generale Staf) en DAS OBERKOMMANDO DER DEUTSCHEN WEHRMACHT (algemeen bekend als het "OKW"- het Opperbevel der Duitse Strijdkrachten)."
Er werd een aanklacht ingediend op de volgende vier punten:
- Samenzwering tot het voeren van een aanvalsoorlog ofwel misdaden tegen de vrede
- Het voeren van een aanvalsoorlog
- Oorlogsmisdaden
- Misdaden tegen de menselijkheid
De keuze voor de verdachten was gebaseerd op de positie die zij in hadden genomen in het regime (en niet per se op hetgeen hij had (mis)daan). Elk belangrijk aspect of onderdeel van het naziregime (zoals het leger, de economie, het bestuur en propaganda) moest vertegenwoordigd worden in de beklaagdenbank. Hans Fritzsche werd gezien als vervanger van Goebbels. Kahn bestempelde dit als wat dwaas. Alleen al het feit dat hij Hitler bij leven slechts eenmaal ontmoet had, toonde volgens hem aan dat hij lang niet zo belangrijk was als de andere aangeklaagden. Op zijn berechting was aangedrongen door de Russen. Hij was een van de weinige nazi’s die door hen gevangen was genomen. Het principe van vertegenwoordiging werd streng doorgevoerd. Zo wilden de aanklagers Gustav Krupp (een van de grootindustriëlen van Duitsland), die tobde met zijn gezondheid, vervangen door zijn zoon Alfried Krupp. Dit werd kort maar krachtig verworpen door de rechters. Opperrechter Lawrence verklaarde dat het hier geen voetbalwedstrijd betrof waarbij de ene speler kan worden gewisseld voor een andere. Uiteindelijk zou de zaak tegen Alfried Krupp niet worden behandeld door het tribunaal, maar nadien door een Amerikaans gerechtshof in Neurenberg. Hij werd in 1948 veroordeeld tot twaalf jaar cel. In 1951 kwam hij echter alweer vrij. Als hij voor het IMT terecht had moeten staan, had hij waarschijnlijk de doodstraf gekregen. De verdachten vormden op het eerste gezicht een wat bont gezelschap dat weinig samenhang had. De keuze voor Hermann Göring en Ernst Kaltenbrunner (als leider van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) de opvolger van Reinhard Heydrich) was logisch. Er werden onder meer door historici vraagtekens geplaatst bij de dagvaarding van Hjalmar Schacht, Walther Funk, Baldur von Schirach en Hans Fritzsche, omdat zij minder betrokken waren geweest bij misdaden.
De beklaagden kregen een maand de tijd om de aanklacht te bestuderen en hun verdediging voor te bereiden. Elke beklaagde kreeg een uiteenzetting van hun rechten. Zij hadden recht op een door hen zelf aan te wijzen advocaat. De Russen vonden dat advocaten die lid geweest waren van de NSDAP daarvan zouden moeten worden uitgesloten. De meerderheid van rechters vond echter dat daardoor de vrije advocaatkeuze te veel zou worden beperkt.
De gekozen advocaten waren: Heinz Fritz (Hans Fritzsche), Otto Kranzbühler (Karl Dönitz), Otto Pannenbecker (Wilhelm Frick), Alfred Thoma (Alfred Rosenberg), Kurt Kauffmann (Ernst Kaltenbrunner), Hans Laternser (generale staf en OKW), Franz Exner (tevens generale staf en OKW), Hermann Jahrreiss (Alfred Jodl), Alfred Seidl (Hans Frank), Otto Stahmer (Hermann Göring), Hans Flächsner (Albert Speer), Günther von Rohrscheid (en na 5 februari 1946) Alfred Seidl (Rudolf Heß), Egon Kubuschok (Franz von Papen en Reichskabinett), Robert Servatius (Fritz Sauckel en leiderskorps van de NSDAP), Fritz Sauter (Joachim von Ribbentrop, Walther Funk en Baldur von Schirach), Hanns Marx (Julius Streicher), Otto Nelte (Wilhelm Keitel), Herbert Kraus / Rudolph Dix (Hjalmar Schacht), Walter Siemers (Erich Raeder), Gustav Steinbauer (Arthur Seyss-Inquart), Otto von Lüdinghausen (Konstantin von Neuraht), Ludwig Babel (SS en SD), Horst Pelckmann/Carl Haensel (SS), Hans Gawlik (SD), Georg Boehm, Rudolf Aschenauer en Helmut Dürr (SA), Martin Löffler (Reiter-Sa), Rudolf Merkel (Gestapo) en Fridriech Berghold (Martin Bormann). Zes van de uiteindelijke advocaten waren overigens partijlid geweest. Zij mochten geen Amerikaanse of Britse collega’s inschakelen om hen te helpen met de gerechtelijke procedure. Veel advocaten waren geschokt door de dossiers die zij onder ogen kregen. Toch zouden zij de verdediging voortvarend ter hand nemen.
Nadat de verdachten waren geconfronteerd met de aanklacht, legde Kelley vast hoe zij hier (mondeling) op reageerden. De recent in Neurenberg aangekomen gevangenispsycholoog Captain Gustav Gilbert vroeg de verdachten om een eerste schriftelijke reactie. Göring verklaarde in eerste instantie tegenover de psychiater Kelley: "Het is dus zo ver." Toen hij er op gewezen werd dat hij recht had op een advocaat merkte hij op, dat hij eerder behoefte had aan een goede tolk. Als reactie op de vraag van Gilbert schreef hij: "De overwinnaar zal altijd de rechter zijn en de verliezer de beklaagde." Walther Funk huilde toen hem de aanklacht werd overhandigd. Streicher bestempelde het proces als een triomf van het internationale Jodendom en eiste een antisemiet als verdediger. Von Ribbentrop gaf aan dat de aanklacht was gericht tegen de verkeerde persoon. Schacht merkte op dat hij niet begreep waarom hij werd aangeklaagd. Dönitz liet zich in vergelijkbare bewoordingen uit: "Geen een van de punten van de aanklacht is op mij van toepassing."
Dönitz was de enige die gelijk aangaf welke advocaat hem moest verdedigen. Speer erkende schuld en de rechtvaardigheid van de aanklacht. "Het proces is nodig. Er bestaat een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor dergelijke afgrijselijke misdaden, zelfs in een autoritair stelsel." Rosenberg wilde zich laten verdedigen door zijn medeverdachte Hans Frank die eerder als advocaat van de NSDAP had opgetreden, terwijl Hess zichzelf wilde verdedigen. Kaltenbrunner lag volgens Kelley huilend op zijn bed en schreeuwde dat hij naar zijn familie wilde. Frank verklaarde: "Ik beschouw dit proces als een door God gewilde rechtszaak die bedoeld is om die vreselijke tijd van lijden onder Adolf Hitler te onderzoeken en te beëindigen." Hess schreef als reactie op de vraag van Gilbert alleen "I can’t remember." Robert Ley, tijdens de oorlog de leider van het 'Deutschen Arbeitsfront', gaf duidelijk blijk van een verslechterde geestelijke gezondheid. Hij ging met zijn handen gespreid tegen de muur van de cel staan (als ware hij gekruisigd) en beweerde dat hij niets wist van de misdaden waarvan hij werd beschuldigd. Hij verzocht om verdedigd te worden door een fatsoenlijke Joodse advocaat.
Op 24 oktober 1945 pleegde Robert Ley zelfmoord door zichzelf op te hangen in zijn cel. Hij maakte een strop van een handdoek die hij in repen had gescheurd en de ritssluiting van zijn jas. Vervolgens hing hij zich op aan een buis van het toilet. Voor zijn zelfmoord schreef hij enkele afscheidsbrieven aan zijn vrouw Inga, die in 1942 zelfmoord had gepleegd. Na uitgebreid onderzoek van alle verdachten in Neurenberg, concludeerde Kelley dat Ley de enige was, die als krankzinnig zou kunnen worden bestempeld. De preventieve maatregelen tegen de gevangenen werden na de zelfmoord van Ley verscherpt. Het aantal bewakers werd verviervoudigd en Andrus verordonneerde dat de gevangenen als zij sliepen zo moesten liggen dat het licht door het kijkgat van de cel op hun gezicht viel. Degene die een bril droegen moesten deze ’s avonds inleveren. Göring vond de zelfmoord van Ley overigens niet erg, zo verklaarde hij tegenover Gilbert. Hij zou toch maar een povere indruk hebben gemaakt in de rechtszaal en hij was toch al bezig geweest om zichzelf dood te drinken. De psychiater Kelley was eveneens van mening dat Ley niet in staat zou zijn geweest om terecht te staan.
Een andere gevangenen van wie Kelley vreesde dat hij zelfmoord zou plegen was Ernst Kaltenbrunner. De man, die als leider van het RSHA verantwoordelijk was geweest voor talloze doden, was nu volgens Kelley veranderd in een 'huilebalk die dacht dat iedereen de pik op hem had en bang was voor het proces'. Op 17 november klaagde hij over hoofdpijn. Onderzoek in het ziekenhuis wees uit dat er een bloeding in zijn hersenen was opgetreden. Waarschijnlijk was deze ontstaan door een te hoge bloeddruk. Zijn bewakers merkten cynisch op dat de SS-beul, die talloze mensen schrik had aangejaagd, zelf bijna was gestorven aan angst. Kaltenbrunner moest enkele weken in het ziekenhuis blijven en sloot later aan bij de rechtszaak.
Nadat het proces begon, werden de regels tegen de verdachten wat versoepeld. Zo mochten zij hun eigen kleding, die hen eerder was afgenomen, weer dragen. De militairen mochten in uniform verschijnen, mits het niet was voorzien van onderscheidingstekens. Op aandringen van Andrus werden, tijdens het proces, de kleren van de gevangenen elke dag geperst. Hij wilde dat ze er goed uitzagen tijdens de rechtszaak. Elke dag van het proces verliep volgens een vast stramien. De ochtendzitting duurde tot 12:00 uur. Vervolgens werd de lunch geserveerd op de bovenverdieping. Van 14:00 tot 17:00 uur vond de middagzitting plaats. Na de zitting mochten de verdachten in de gevangenis tot 22:00 uur overleggen met hun raadsman. Op zaterdag en zondag waren er geen zittingen Sommige gevangenen merkten op dat toen het proces was begonnen, het eten verbeterde. Von Schirach verklaarde dat ze op de dag van de executie wel steaks zouden krijgen. Veel verdachten gingen ervan uit dat zij geëxecuteerd zouden worden. Fritzsche verklaarde tegenover Gilbert dat hij geen 'Pfennig' voor zijn eigen leven gaf.
De geestelijke toestand van een aantal gevangenen was niet heel stabiel. Hans Frank had in gevangenschap twee mislukte zelfmoordpogingen ondernomen en Kelley vreesde ook dat Von Ribbentrop een poging daartoe zou doen. Van twee personen werd onderzocht of zij voldoende toerekeningsvatbaar waren om terecht te staan. Dit waren Julius Streicher en Rudolf Hess. Van de eerste werd vastgesteld dat hij een IQ had van 106, ver beneden het gemiddelde van de andere nazi’s die terecht stonden in Neurenberg. Hij leed aan ziekelijke seksuele dwangvoorstellingen en zijn Jodenhaat was obsessief. De commissie kwam toch tot de conclusie dat hij, alhoewel in hoge mate neurotisch, niet geestesziek was.
Over Rudolf Hess is meer discussie mogelijk. Al tijdens zijn verblijf in Engeland, waar hij op 10 mei 1941 naartoe was gevlogen, naar eigen zeggen om vrede te sluiten, had Hess last van al dan niet gefingeerd geheugenverlies en vervolgingswaanzin. Op 7 november vroeg zijn verdediger het tribunaal om te onderzoeken of Hess toerekeningsvatbaar was. Hij beweerde dat hij aan progressieve amnesie leed en dat hij zich alleen maar de gebeurtenissen tot twee weken terug herinnerde. Later herriep hij die verklaringen weer. Zijn advocaat wilde daarom dat het proces tegen hem werd uitgesteld. Op 14 en 15 november werd hij onderzocht door Amerikaanse, Britse, Franse en Russische experts. Een algemene conclusie was dat een deel van zijn geheugenstoornis gefingeerd was, maar een deel ook niet. De experts van de commissie waren het niet met elkaar eens. Op 30 november werd de motie van de advocaat besproken door de rechters. Tijdens deze zitting legde Hess tot verbazing van zijn advocaat en de rechters een verklaring af, waarin hij aangaf dat zijn geheugenverlies gesimuleerd was om redenen van tactische aard en dat hij alleen last had van concentratieproblemen. Hij zou wel in staat zijn om het proces te volgen. Deze verklaring was niet geheel overtuigend. De rechters besloten om het proces tegen hem voort te zetten. Vlak na zijn afgelegde verklaring beweerde Hess weer dat hij last had van geheugenverlies. Dit standpunt handhaafde hij enige tijd, om later weer te verklaren dat hij dit gesimuleerd had. Zijn houding en reacties weken dermate af van hetgeen als normaal wordt getypeerd, dat men er over kan twijfelen of hij daadwerkelijk in staat was om zich te verdedigen.
Het proces kende vier aanklagers: de gerechtelijk adviseur van de kroon Sir Hartley Shawcross (namens Groot-Brittannië), de rechter van het Amerikaanse Supreme Court Robert Jackson (namens de Verenigde Staten), luitenant-generaal Roman A. Rudenko (namens de Sovjet-Unie) en François de Menthon, later vervangen door Auguste Champetier de Ribes (namens Frankrijk). Jackson werd geassisteerd door Colonel Telford Taylor, William Kaplan, Thomas Dodd en Richard Sonnenfeldt. Daarnaast had hij een staf van meer dan 200 medewerkers. Shawcross werd geassisteerd door Major Sir David Maxwell-Fyfe en Sir John Wheeler-Bennett. De Britse staf bestond uit slechts 34 personen. De Franse en Russische delegatie was nog kleiner. Elk land vaardigde een rechter en een plaatsvervanger af. Dit waren voor de Sovjet-Unie: generaal-majoor Iona T. Nikitchenco en luitenant-kolonel Alexander F. Volchkov, voor Groot-Brittannië: Lord Justice Colonel Sir Geoffrey Lawrence en Sir Norman Birkett, voor de Verenigde Staten: Francis Biddle en John Parker en voor Frankrijk: Henri Donnedieu de Vabres en Robert Falco. Falco was van Joodse afkomst en was daarom eind 1940 uit zijn functie ontheven. Op 14 november 1945 ontmoetten de rechters elkaar voor het eerst. De Brit Lawrence werd tot president van het hof benoemd, omdat hij de enige was die voor alle partijen aanvaardbaar was. De Russen wilde geen Amerikanen, de Amerikanen wilde geen Russen of Fransen en de Fransen waren tegen een Russische president. De voorbereidende zittingen vonden plaats op 14, 15, en 17 november.
Op 20 november 1945 begon het proces. Het moest een normaal proces worden, zonder ceremoniële pracht. De Russische rechters droegen militaire uniformen. De anderen zwarte toga’s. Ze waren blootshoofds. Door de aanwezigheid van het Amerikaanse bewakingspersoneel, het groot aantal verdachten en de Russische rechters in uniform, was duidelijk dat dit geen normaal gerechtelijk proces was. De opperrechter opende om 15:00 uur officieel de eerste zitting van het tribunaal. Vervolgens werd de uit 85 pagina’s bestaande aanklacht voorgelezen. Door eindeloze formaliteiten ontstond er al gauw een sfeer van verveling in de rechtbank. Nadat de aanklacht was voorgelezen, moesten de verdachten aangeven of zij zichzelf schuldig of onschuldig achten (dit is gebruikelijk in het Anglo-Amerikaanse rechtssysteem). Alle verdachten verklaarden zich onschuldig. Toen Göring de gelegenheid kreeg om zich over de aanklacht uit te laten, wilde hij een redevoering afsteken. Hem werd het zwijgen opgelegd. De meeste verdachten verklaarden zich in de zin van de aanklacht niet schuldig. Wellicht verklaarden zij dit omdat zij beseften dat zij zich wel degelijk aan misdaden hadden schuldig gemaakt, maar volgens hen niet in de zin van de misdaden uit de aanklacht. Jodl gaf aan dat hij altijd gehandeld had uit een rein geweten.
Daarna nam Jackson het woord. Hij sprak uit dat het tribunaal niet uit was op wraak op het Duitse volk, maar op de bestraffing van de schuldigen. Ook verklaarde hij onomwonden dat elke verdachte voor onschuldig werd gehouden, tot het tegendeel was bewezen. Jackson benoemde in zijn openingswoord de vermeende nadelen van het proces en weerlegde deze. Hij beaamde dat het hier een vorm van overwinnaarsrechtspraak betrof, maar de berechting kon niet worden overgelaten aan de verslagenen. Jackson wees er op dat dat na de Eerste Wereldoorlog ook niet had gewerkt. De verdachten hadden een eerlijke kans om zich te verdedigen. Toen zij aan de macht waren, hadden zij die zelf maar zelden gegeven aan de personen die werden vervolgd. Het was een proces voor de menselijkheid, om te voorkomen dat tirannie zou wederkeren. Het openingswoord maakte veel indruk op de aanwezige journalisten. Ook zijn collega’s spraken er met lof over. De daarop volgende zittingen waren een stuk minder spectaculair. Deze bestonden voornamelijk uit het voorlezen van bewijsstukken. De journalisten klaagden erover dat de zittingen steeds langdradiger werden.
Mede om de monotonie wat te doorbreken, kregen de verdachten op 29 november 1945 een film te zien over de bevrijding van de concentratiekampen. Er werden onder meer beelden getoond die waren gemaakt na de bevrijding van Buchenwald, Bergen-Belsen en Dachau. Zij waren hierdoor geschokt. Een aantal van hen, onder wie Funk, Fritzsche en Von Schirach, huilden. Volgens sommigen deden zij dit eerder omdat zij nu wisten dat zij hun straf niet konden ontlopen, dan uit medelijden met de slachtoffers. Alfred Jodl (vanaf 1939 Chef van de Staf Operaties van het OKW) bestempelde het bestaan van de concentratiekampen tegenover Gilbert als een schande die alles (het gehele Derde Rijk) bezoedelt. Arthur Seyss-Inquart (tijdens de oorlog de Rijkscommissaris van het bezette Nederland) gaf aan dat het hem aangreep, maar dat hij het wel vol hield, waarschijnlijk doelde hij hiermee op het proces. Schacht was kwaad dat hij naast deze criminelen moest zitten en dat het onvergeeflijk was dat hij deze film had moeten kijken, temeer omdat hij zelf ook in een kamp had gezeten. Hjalmar Schacht was van 1933 tot 1939 president van de Reichsbank en van 1934 tot 1937 minister van Economische Zaken. Later raakte hij betrokken bij het verzet tegen Hitler. Na de aanslag en staatsgreep van 20 juli 1944 werd hij opgepakt en geïnterneerd in Ravensbrück en later in Flossenbürg. De meeste verdachten ontkenden dat zij op de hoogte waren van het bestaan van de kampen, of dat zij er slechts geruchten over hadden vernomen. Velen gaven aan dat zij het simpelweg niet begrepen. Keitel verklaarde dat hij zich schaamde om een Duitser te zijn. Hess bestempelde de beelden als propaganda. Hij deed echter wel meer vreemde uitspraken tijdens het proces. Hij schijnt tegen Göring te hebben opgemerkt dat "deze poespas binnen een maand verdwenen" zou zijn en dat hij (Göring) snel Führer zou zijn van het Duitse volk.
Behalve de presentatie van documenten werden er ook een aantal getuigen opgevoerd door de aanklagers. Op 30 november 1945 maakte de eerste zijn opwachting, de voormalige Generalmajor Erwin von Lahousen, die onder meer werkzaam was geweest bij de Abwehr. Hij verklaarde over de voorbereiding van de aanval op Polen en de plannen om de Poolse intelligentsia en Russische krijgsgevangenen te vermoorden, waar onder meer Keitel en Von Ribbentrop de orders voor hadden gegeven. Hij verhaalde ook over het verzet dat binnen de Abwehr onder leiding van Admiral Wilhelm Canaris was beraamd tegen Adolf Hitler. Göring merkte hierna op dat ze deze verrader na de aanslag van 20 juli 1944 en de daarop volgende zuivering over het hoofd hadden gezien. Hij verweet de getuigen dat zij zo makkelijk hun ziel verkochten aan de vijanden van Duitsland. Jodl en Keitel namen het Von Lahousen kwalijk dat hij zijn officierseer had geschonden.
Veel hooggeplaatste nazi’s waren bereid om open kaart te spelen. Op 30 januari 1946 getuigde de voormalige Generalfeldmarschall Friedrich Paulus, voornamelijk over de planning van operatie Barbarossa. De militairen en Göring waren furieus op deze verrader, mede omdat hij hen beschuldigde van het voorbereiden van de aanval op de Sovjet-Unie. De verklaring van de voormalige SS-Gruppenführer Otto Ohlendorf over het optreden van de Einsatzgruppen die in Oost-Europa honderdduizenden Joden hadden vermoord, maakte veel indruk. Ook de getuigenis van Rudolf Höss, de kampcommandant van Auschwitz, schokte de wereld. Hij verklaarde openlijk over de moord op meer dan een miljoen Joden en anderen in gaskamers. Höss werd mede opgeroepen op verzoek van Kaltenbrunner. Hij gaf aan dat Kaltenbrunner inderdaad, zoals die zelf had beweerd, nooit in Auschwitz geweest was. Toen de Russen beelden lieten zien uit de concentratiekampen Auschwitz en Majdanek, bestempelde hij dit als Sovjetpropaganda. Toen Gilbert Fritzsche confronteerde met de uitspraak van Göring, noemde de voormalige propagandamedewerker hem een schande voor het Duitse volk. Dönitz verklaarde, nadat hij geconfronteerd was met deze beelden, dat hij begreep dat er grond was voor de beschuldiging in Neurenberg.
Begin maart 1946 sloten de aanklagers de presentatie van het bewijs voor de aanklacht.
Eind december 1945 verliet Kelley Neurenberg. Voor zijn gevoel had hij genoeg informatie over de verdachten verzameld. De meeste verdachten vonden het jammer dat hij vertrok. Alfred Rosenberg schreef hem een brief waarin hij hem bedankte en aangaf Kelley’s vertrek te betreuren. Op 3 januari 1946 arriveerde zijn vervanger in Neurenberg, Major Leon Goldensohn.
Vanaf 8 maart 1946 legden de verdachten hun verklaringen af. Weinig aangeklaagden toonden berouw. Zij vielen elkaar af en namen afstand van hun naziverleden. Zelfs Rosenberg verklaarde dat hij zijn filosofie niet allemaal zo bedoeld had en dat hij nooit had gewild dat deze zou leiden tot moord op grote schaal. Ze beweerden bijna allemaal dat zij onder invloed van Hitler hadden verkeerd. Pas later zagen zij in dat hij in een krankzinnige was veranderd die zijn volk vernietigde. Een aantal van hen verdedigde hem na zijn dood, onder wie Göring en Streicher. Slechts weinigen namen direct afstand van hem. Alleen Speer en later Baldur van Schirach deden dit. Behalve Speer ontkenden zij hun eigen schuld. Ze erkenden allen dat er misdaden waren gepleegd, maar zij hadden er niets mee te maken gehad. Zij voerden alleen maar bevelen uit. Keitel beriep zich er op dat voor een militair een bevel een bevel is.
Tussen de verdachten bestonden weinig broederlijke gevoelens. Julius Streicher werd door de andere verdachten gemeden. De enige die met hem om was gegaan was Ley. De meeste anderen zagen hem als een aan porno verslaafde sadist. Karl Dönitz diende zelfs een petitie in waarin hij verzocht om Streicher niet meer samen met de andere verdachten te laten eten. Ernst Kaltenbrunner werd ook gemeden vanwege zijn misdaden als hoofd van het RSHA. Schacht mat zich, in de woorden van de Duitse historicus Maser, een irritante houding van quasi-waardigheid en intellectuele superioriteit aan. Hij was ervan overtuigd vrijgesproken te worden. Tegenover Gilbert verklaarde hij dat hij hoopte dat het proces snel voorbij was, zodat de misdadigers konden worden opgehangen en hij naar huis kon.
Hermann Göring leefde gedurende het proces helemaal op. Hij viel 35 kilo af en werd zijn para-codeïne verslaving de baas. Andrus merkte haast goedkeurend op dat ze (het personeel van de gevangenis) een man van hem hadden gemaakt. Dit keerde zich echter in zekere zin tegen het tribunaal. Göring, die onder meer vanwege zijn verslaving aan verdovende middelen gedurende de oorlog steeds meer aan macht had ingeboet, beschikte weer over de bravoure en brutale zelfverzekerdheid uit het begin van zijn nazi-carrière. Kahn verklaarde: "Na de pijnlijke periode van afbraak en teleurstellingen greep hij in dit proces zijn laatste kans om een leidinggevende rol te spelen en door een wereldomvattend publiek bewonderd te worden. Hij was nooit bang geweest van de dood, wel voor zijn reputatie in de geschiedenis." Göring kwam als tweede uit de IQ-test, na Schacht. De rol die hij speelde was volgens de psychiater Kelley die van de ruwe oudgediende met een gouden hart, een sportieve verliezer. Göring verklaarde dat de verdachten ooit als helden gezien zouden worden en dat hun gebeenten in marmeren tomben zouden worden bijgezet. Tegen Kelley merkte hij op dat er over 50 jaar in elk huis in Duitsland een beeld van hem zou staan.
De verklaringen van de meeste andere verdachten kwam er in min of meerdere mate op neer dat zij onwillige werktuigen waren in handen van een dictator en dat zij geen macht tot beslissen hadden. Voor Göring was dit geen optie. Hij had geen andere keuze dan verantwoordelijkheid te nemen, hij liet zich niet in ongunstige zin uit over Hitler. Göring trachtte zijn medegevangenen te verenigen en een gemeenschappelijk front te vormen. Volgens hem mochten zij niet toegeven dat er misdaden hadden plaatsgevonden en mochten zij Hitler niet afvallen. Schacht en Speer verzetten zich tegen Göring. Anderen lieten zich wel leiden door hem. Hij bemoeide zich regelmatig met de overleggen die de gevangenen hadden met hun advocaat en verbood hen bekentenissen af te leggen. Vanaf 15 februari 1946 werden de verdachten in opdracht van Andrus strikt gescheiden en mochten zij buiten de rechtszittingen om geen contact meer hebben met elkaar. Göring moest voortaan apart lunchen. De andere gevangenen in groepen van vier. Een aantal verdachten, onder wie Hans Frank en Albert Speer gaven aan dat zij blij waren dat ze niets meer met Göring te maken hadden. Göring had weinig op met zijn medeverdachten. Hij merkte op: "Ze zouden hun ziel willen verkopen om hun smerige hals te redden."
Van 13 tot 22 maart 1946 zat Göring in de getuigenbank. Jackson wist dat hij voldoende bewijs tegen Göring had om hem te laten vonnissen. Hij was echter bang dat Göring zijn ondervraging zou gebruiken om het naziverleden in een ander daglicht te stellen en de Duitsers hiervoor te enthousiasmeren. Tijdens het kruisverhoor gaf de voormalige Reichsmarschall telkens lange en ontwijkende antwoorden. Jackson gaf aan dat hij alleen een antwoord op zijn vragen wilde en geen lange niet ter zake doende toelichtingen. Het hof onderbrak de aanklager echter en gaf aan dat de getuige in staat moest worden gesteld om zijn antwoorden toe te lichten. Over het 'Führerprincipe' beweerde hij dat de katholieke kerk en de Sovjet-Unie hetzelfde beginsel kenden. Een aantal maal trok hij een parallel tussen het Derde Rijk en de VS, onder meer bij het onderwerp aangaande de bekendmaking van de mobilisatie van het Duitse leger. Jackson verloor zijn geduld en ontstak in woede. Hij wees het tribunaal erop dat Göring volgens hem niet wilde meewerken en arrogant en hoogmoedig gedrag vertoonde. De president berispte Jackson en schorste de zitting op 19 maart. Jackson kon Göring geen partij bieden. De Amerikaanse hoofdaanklager was onhandig en onvoorzichtig. Göring viel hem steeds weer in de rede. De volgende en laatste dag deed de Amerikaanse hoofdaanklager het overigens wel beter. Toch was Jackson dermate ontevreden over het verloop van de ondervraging dat hij er over dacht om terug te treden als hoofdaanklager in Neurenberg.
Telford Taylor verklaarde over het verhoor van Jackson: "Jacksons kruisverhoor van Göring was geen volledig succes. Bij antwoorden op vragen van militaire en diplomatieke aard troefde Göring de aanklager herhaaldelijk af. Toch wist Jackson in essentie zijn doel te bereiken. Hij legde de ware aard van Göring bloot en liet hem een beeld schetsen van het Derde Rijk dat sterk overeenkwam met de beschuldigingen in de tenlastelegging."
Maxwell-Fyfe en Rudenko brokkelden de verdediging van Göring in de volgende dagen af. Zij stelden korte vragen over onder meer de Jodenvervolging, die Göring alleen met ja of nee kon beantwoorden. Göring werd geconfronteerd met een enorme hoeveelheid bewijs. Hij ontkende feiten, waarvan iedereen wist dat hij ze had begaan. Vooral het feit dat hij in 1944 betrokken was geweest bij de moord op vijftig uit een krijgsgevangenenkamp ontsnapte officieren wekte veel beroering. Toen hij beweerde zelf niets te hebben geweten van de Holocaust en zelfs dat Hitler hier niet van op de hoogte was, ging veel van Görings geloofwaardigheid verloren.
Veel verdachten beweerden dat zij niets wisten over documenten waar hun handtekening onderstond. Vooral Kaltenbrunner voerde dit vaak aan. De verdachten beweerden dan dat zij het te druk hadden gehad om alles wat hen werd voorgelegd goed te lezen, of dat zij achter de schermen geprotesteerd hadden.
De verdachte die de meeste sympathie opriep was Albert Speer. De voormalige minister van bewapening en uitrusting beweerde niets van Hitlers plannen af geweten te hebben. Tegen de Russen was hij arrogant. De Russische aanklager moest het vaak afleggen tegen Speer tijdens de ondervragingen. Jackson kon het beter met hem vinden. Hij noemde Speer de beste man in de getuigenbank. Speer trok het boetekleed aan. De voormalige Rüstungsminister gaf toe dat er een algemene schuld bestond, dat er misdaden hadden plaatsgevonden, waar hij deels verantwoordelijk voor was. Het vermeende verzet dat de architect tegen Hitler had gevoerd, kwam ter sprake. Göring merkte op dat ze hem nooit hadden moeten vertrouwen. De nazi-architect verklaarde tevens dat hij de uitvoering van Adolf Hitlers ‘Nero-bevel’ van 19 april 1945 had tegengewerkt. Speer beweerde later tegen Gitta Sereny (zijn biografe) dat hij in maart 1945 vrede had met een proces, omdat het de haat en woede van het Duitse volk zou afleiden naar degenen die deze echt verdienden, (volgens hem waren dat Bormann, Himmler en Ley). Speer dacht niet dat hij zelf terecht zou moeten staan. Hij noemde het later wel terecht dat hij zich had moeten verantwoorden voor zijn aandeel in het voortduren van de oorlog. Tegenover Goldensohn merkte hij in april 1946 op dat "De geschiedenis zal aantonen dat deze processen noodzakelijk zijn." De Rüstungsminister vond wel dat er te veel schuld op hem geschoven werd. Hij sprak erover met zijn advocaat om direct schuld te bekennen. Die raadde hem dat af. In zijn ondervragingen werd veel aandacht gegeven aan de omstandigheden in de werkkampen, bijvoorbeeld die van Krupp in Essen. Speer hield vol dat het volgens hem niet zo erg was geweest en dat hij er ook niet verantwoordelijk voor was. De verantwoordelijkheid berustte volgens hem bij Fritz Sauckel, vanaf 1942 Generalbevolmächtigter für die Zwangsarbeit (generaal-gevolmachtigde voor de dwangarbeid). Sereny merkte zelf op dat een aantal van degenen die zouden worden opgehangen in Neurenberg, waarschijnlijk minder op hun geweten hadden dan Speer.
Joachim von Ribbentrop maakte een slechte indruk. Hij kwelde zich met zelfmedelijden. Volgens Göring was hij een alles behalve trotse Duitser. De voormalige minister van buitenlandse zaken wilde eerst niet getuigen en toen hij het wel deed, maakte hij een slechte indruk. Zijn belangrijkste argument was eigenlijk dat hij altijd had gedaan wat Hitler hem vroeg, zonder hier verder over na te denken. Joachim von Ribbentrop bleef vertrouwen op Hitler. Hij verklaarde tegenover Gilbert: "Als Hitler mijn cel zou binnenlopen en zou zeggen doe dit, dan zou ik het doen."De voormalige minister delfde vaak het onderspit in de verhoren met de aanklagers. Hij was niet op de hoogte van belangrijke feiten, zoals verklaringen van de Volkenbond. Von Ribbentrop beweerde dat Duitsland geen daden van agressie had begaan en de Tsjechische president Emil Haga in 1938 niet onder druk had gezet toen hij instemde met het afgeven van het Sudetenland aan Nazi-Duitsland. De aanklagers bestempelden hem als een ja-knikker. Von Ribbentrop loog ook over zijn lidmaatschap van de SS. Hij beweerde dat het een erelidmaatschap was, maar later bleek dat hij dit zelf had aangevraagd. De voormalige Reichsaussenminister beweerde ook niets te weten van de Holocaust, hetgeen aantoonbaar onjuist was. (Op 24 juni 1940 had Reinhard Heydrich hem al een brief gestuurd, waarin hij aangaf dat het Joodse probleem niet meer door emigratie kon worden opgelost en waarin hij werd uitgenodigd voor verdere bespreking over de definitieve oplossing). Ook zijn medeverdachten waren van oordeel dat Von Ribbentrop een slechte indruk maakte tijdens zijn verdediging.
De militairen Alfred Jodl en Wilhelm Keitel beriepen zich op het dogma 'bevel is bevel'. Zij wezen op het belang van gehoorzaamheid in het leger. Keitel benadrukte telkens dat hij alleen bevelen doorgaf van Hitler, dat hij zelf geen bevelen kon geven en dat hij niet verantwoordelijk was voor de misdaden. Göring gaf hierop aan dat als hij (Keitel) het nationaalsocialisme niet toegedaan was geweest, hij geen minuut op zijn post zou hebben gezeten. De voormalige chef van het OKW moest later ook toegeven dat hij misdadige bevelen van Hitler had doorgegeven over de behandeling van krijgsgevangenen en gearresteerde saboteurs. Jodl beweerde dat hij vaak had geprotesteerd tegen bevelen van Hitler en dat hij had geprobeerd om deze af te zwakken.
Ernst Kaltenbrunner maakte ook een slechte indruk. Hij beweerde dat hij niet verantwoordelijk was geweest voor de concentratiekampen. Toen er documenten werden overgelegd waaruit het tegendeel bleek, beweerde hij dat hij deze nooit had ondertekend, terwijl zijn handtekening er gewoon onderstond. Sauckel bestempelde hem meerdere malen als duivel en een zwijn. De daden waar Kaltenbrunner van werd beschuldigd waren zo monstrueus, dat zijn medeverdachten zich van hem afkeerden en zijn advocaat hem weigerde de hand te schudden.
Alfred Rosenberg hield lange verhandelingen over zijn filosofie. Hij beweerde onder meer dat het woord "Ausrottung" niet moest worden geïntepreteerd naar zijn letterlijke betekenis (uitroeining) en dat het zeker niet stond voor het massaal vernietigen van volkeren. De rechtbank en zelfs zijn advocaat onderbraken hem vaak. Rosenberg klaagde over de kwaliteit van de vertalingen tijdens de rechtszittingen. Later vroeg hij aan zijn advocaat om aan te tonen dat de uitroeiing van de Joden in het Derde Rijk gerechtvaardigd was. Zijn advocaat ging hier niet op in, omdat hij een dergelijke onmenselijke misdaad niet kon en wilde goedpraten.
Het betonen van berouw en schuldbesef leidde niet altijd tot een mild vonnis, hetgeen bleek uit het vonnis van Hans Frank. Hij hervond zijn katholieke geloof en bekende alle daden in Polen nederig. Frank was overigens niet de enige die zijn geloof hervond. Alle gevangenen bezochten de dienst in de gevangeniskapel, behalve Hess, Rosenberg en Streicher. Frank gaf toe dat hij had bijgedragen aan de Holocaust en (tot woede van Hermann Göring en de andere aangeklaagden) dat er voor duizenden jaren een schuld op het Duitse volk zou rusten. Tegenover Gilbert liet hij blijken dat hij door deze schuldbekentenis de galg hoopte te ontlopen. Frank beweerde dat hij weinig bevoegdheden had en dat alle gruweldaden gebeurden op bevel van Heinrich Himmler en dat hij (Frank) zelfs duizenden mensen had gered. Uit de documenten bleek echter wel degelijk dat Frank zich schuldig had gemaakt aan talloze misdaden. De historicus Werner Maser verklaarde over hem: 'Terwijl Himmler in het begin nog politiek probeerde te bedrijven, gold voor Frank van meet af aan slechts bruut geweld'.
Wilhelm Frick getuigde zelf niet voor het tribunaal. De voormalige minister van Binnenlandse Zaken liet wel een aantal getuigen oproepen. Er ontstond veel beroering toen bleek dat Hermann Göring via opdrachten die hij had gegeven aan zijn advocaat had geprobeerd een van de getuigen te intimideren.
Julius Streicher deed het al niet veel beter. Hij kon weinig ontkennen in de beklaagdenbank. De aanklagers citeerden vaak zijn antisemitische uitingen in Der Stürmer (de zeer antisemitische krant die door hem werd uitgegeven). Hij deed de opmerkelijke bewering dat hij door deze verbale aanvallen ernaar streefde om de Joden te verjagen uit Duitsland, zodat zij elders een Joodse staat konden stichten. Hij verweet de aanklagers ook dat het hem niet was toegestaan een antisemitische advocaat in te schakelen. De voormalige Gauleiter van Franken beweerde niets te hebben geweten van de Holocaust. In de ondervraging werd deze bewering onderuit gehaald. De advocaat van Streicher verzocht om vrijspraak.
Bij slechts twee andere verdachten werd eveneens om vrijspraak verzocht. Dit waren Walther Funk en Hjalmar Schacht. Schacht beweerde dat hij als hij had geweten dat Hitler het geld dat hij onttrok uit de Reichsbank nodig had voor bewapening, hij het niet gegeven had. Hij benadrukte zijn vijandige houding tegenover het Hitler-regime. Hij was inderdaad zijdelings bij het verzet tegen Hitler betrokken geweest. Walther Funk, de voormalige minister van Economische Zaken en de opvolger van Schacht als directeur van de Reichsbank, beweerde dat hij niets wist van het goud dat de SS had ondergebracht in de kluizen van de Reichsbank en dat afkomstig was van de gevangenen uit de concentratiekampen. De anti-Joodse wetten die mede door hem werden afgekondigd na de Kristallnacht in november 1938, beschreef hij tegenover de gevangenispsychiater Goldensohn als beschermingsmaatregel. Deze wetten hielden onder meer in dat Joden geen eigen bedrijf meer mochten hebben. Zij werden feitelijk uitgesloten uit het hele Duitse economische leven. Funk betoogde dat als de Joden geen eigendom meer hadden, dit ook niet meer kon worden geplunderd of vernield.
Baldur von Schirach werd aangeklaagd voor zijn beïnvloeding van de Duitse Jeugd, in zijn rol als leider van de Hitlerjugend. Ook werd hij verantwoordelijk gehouden voor deportaties van Joden gedurende zijn tijd als Gauleiter in Wenen. Hij gaf aan dat hij zich had neergelegd bij de doodstraf. Hij schilderde de Hitlerjugend af als een soort padvindersgroep. Later toonde hij berouw en nam hij wel openlijk afstand van Hitler en de Jodenvervolging. Dit bracht hij ook tot uitdrukking in een document dat aan alle jeugdleiders werd verstrekt die terecht stonden.
Arthur Seyss-Inquart erkende dat er excessen hadden plaatsgevonden in de kampen, maar dat was volgens hem onvermijdelijk tijdens een oorlog. Hij toonde geen berouw en nam geen afstand van het antisemitisme.
Fritz Sauckel werd door de aanklager bestempeld als de grootse slavenhandelaar sinds de farao’s. Hij werd wat neerbuigend behandeld door medeverdachten. Göring beweerde dat Speer Sauckel schuld in de schoenen had geschoven die hij eigenlijk zelf op zijn schouders had moeten nemen. Daar is wel iets voor te zeggen. Sauckel werd terdood veroordeeld, omdat hij de arbeiders aanleverde waar Speer om had verzocht.
Gedurende het hele proces bleven de verdachten verklaren dat het hier overwinnaarsjustitie betrof en dat zij alleen tegenover hun eigen volk verantwoording konden afleggen. De Duits-Britse journalist Peter de Mendelssohn vroeg zich in reactie hierop cynisch af, of de miljoenen vermoorde Russen, tienduizenden verhongerde Fransen en honderden vernederde Grieken, Joegoslaven en Polen de buitenwereld niets aan gingen.
Een van de lastigste punten van de aanklacht was ‘misdaden tegen de vrede’, vanwege de juridische implicaties, maar ook omdat hiervoor duidelijk moest worden vastgesteld wanneer de planning van een oorlog was begonnen. Het tribunaal kwam tot de conclusie dat dit in november 1937 was. Dit baseerde het tribunaal op het memorandum van Hossbach, een adjudant van Hitler, van 5 november 1937. Hierin gaf Hitler een gedetailleerd overzicht van zijn aanvalsplannen. Hitler liet onder meer optekenen dat het bij een oorlog het eerste doel moest zijn om Tsjechoslowakije en tegelijkertijd Oostenrijk neer te slaan. Dit droeg onder meer bij aan de beschuldiging van Göring, Erich Raeder (van 1935 tot 1943 opperbevelhebber van de Kriegsmarine) en Konstantin von Neurath (van 1932 tot 1938 de minister van Buitenlandse Zaken) op dit punt. De andere nazi’s gaven aan dat ze dit document niet kenden. De meeste van hen bestempelden het als waanzin. Het is de vraag of zij dit daadwerkelijk meenden.
Er werden meerdere van dergelijke documenten ter tafel gebracht in Neurenberg. Op 23 mei 1939 vond er een geheime bespreking plaats tussen Adolf Hitler, Hermann Göring, Wilhelm Keitel en Erich Raeder. De adjudant van Hitler, Rudolf Schmundt, maakte hiervan een verslag. Hitler gaf aan dat hij van plan was om Polen aan te vallen, onder meer vanwege de Duitse behoefte aan Lebensraum. De rechters gaven aan dat Hitler niet in zijn eentje een aanvalsoorlog kon voeren. Hij had de medewerking nodig van staatslieden, militaire leiders, diplomaten en zakenlieden. Toen deze, op de hoogte van zijn bedoelingen, hem hun medewerking verleenden, werden zij medeplichtig aan het plan dat hij had bedacht. Zij mochten niet voor onschuldig worden gehouden, als zij wisten wat zij deden. Sommige historici, waaronder Maser, voerden later aan dat alleen Hitler wist dat Duitsland ten oorlog zou trekken en dat de verdachten in Neurenberg niet veroordeeld konden worden op dit punt. Göring verklaarde zelf echter in zijn cel tegenover Gilbert en Kelley dat Duitsland zichzelf natuurlijk gereed maakte voor de oorlog: "Ik bewapende Duitsland tot de tanden. Het spijt me alleen dat we nog niet meer bewapend hebben."
De niet-aanvalsverdragen die Duitsland had gesloten en het verdrag van Versailles beschouwde hij als stukken toiletpapier.
In de verdragen die waren gesloten als onderdeel van de Haagse vredesconferenties in 1899 en 1907 waren al regels opgenomen over de wijze van oorlogvoering. In 1929 kwamen in Genève verdragen tot stand over de behandeling van zieken en gewonden en over de omgang met krijgsgevangenen. Op basis van deze Geneefse conventies werd de aanklacht wegens oorlogsmisdaden geformuleerd. De beschuldiging van misdaden tegen de menselijkheid werd voor de eerste maal genoemd in het Handvest van het Tribunaal van 8 augustus 1945. Ook hierbij werd echter een sterk verband gelegd met de oorlog. Het tribunaal keek bij het oordeel over dit punt, alleen naar daden die tijdens de oorlog hadden plaatsgevonden. Dit hield bijvoorbeeld in dat alle wandaden die in Duitsland voor 1939 hadden plaatsgevonden tegen de Joden en andere bevolkingsgroepen in de concentratiekampen en daarbuiten niet werden betrokken bij het vonnis.
Ten aanzien van de punten 3 (oorlogsmisdaden) en 4 (misdaden tegen de menselijkheid) van de aanklacht was er een overvloed aan primair en secundair bewijs. Het betrof hier onder meer het Kommissarbefehl dat in de aanloop naar Operatie Barbarossa op 6 juni 1941 was uitgevaardigd en dat inhield dat alle politiek commissarissen van het Rode Leger die gevangen werden genomen direct dienden te worden geliquideerd. Keitel moest erkennen dat deze order al voor de inval was besproken en dat het Oberkommando der Wehrmacht er op had aangedrongen. Keitel was ook degenen die het Sünebefehl had ondertekend. Dit was op 16 september 1941 uitgevaardigd en hield in dat voor elke Duitse soldaat die door het verzet in de door de Duitsers bezette landen werd gedood, als represaille 50 tot 100 burgers moesten worden doodgeschoten. Andere schendingen van het oorlogsrecht die ter sprake kwamen, waren onder meer het Kommandobefehl, het Kugelerlas en het door de Duitse autoriteiten bewust niet optreden tegen het door burgers lynchen van neergeschoten geallieerde vliegtuigbemanningen. Ook de slechte (economische) behandeling van bezette landen, waarbij men mensen bewust had laten verhongeren kwam aan bod.
Ten aanzien van de misdrijven tegen de menselijkheid kwamen onder meer de vernietiging van het Tsjechische dorp Lidice (als represaille voor de aanslag op Reinhard Heydrich), de opstand in het getto van Warschau in het voorjaar van 1943 en de algemene opstand in Warschau in de zomer van 1944 ter sprake. De nazi’s hadden zich op grote schaal schuldig gemaakt aan het wegvoeren van mensen zonder proces naar concentratiekampen, onder meer naar aanleiding van het Nacht und Nebelbefehl van Adolf Hitler, dat de handtekening droeg van Wilhelm Keitel. Ook het op grote schaal inzetten van dwangarbeiders in de Duitse industrie kwam ter sprake. Een aantal verdachten hield vol dat arbeiders zich vrijwillig hadden gemeld. Dit was makkelijk te weerleggen. Alleen al het feit dat velen van hen waren opgepakt tijdens razzia’s en onder dwang waren afgevoerd naar Duitsland, maakte duidelijk dat zij zich niet op eigen initiatief hadden gemeld. Sauckel verklaarde zelf dat nog geen 200.000 vrijwillig was gekomen. Ook de Holocaust kwam ter sprake. Deze kwam onder meer aan bod aan de hand van een rapportage van de voormalige SS-Gruppenführer Jürgen Stroop over de opstand in het getto van Warschau en een aantal getuigenverslagen, onder meer van Otto Ohlendorf, Rudolf Höss en M.C. Vaillant-Couturier, die wegens haar betrokkenheid bij het Franse verzet geïnterneerd was geweest in Auschwitz. Uiteindelijk zouden slechts een paar pagina’s in het totale verslag aan deze gruwelijke episode uit de wereldgeschiedenis worden gewijd. Ook werd er op dat moment niemand voor veroordeeld.
De Duitse advocaten hadden moeite met het Angelsaksisch procesmodel. Zij hadden geen ervaring met dit model, wat onder meer inhield dat direct bezwaar moest worden aangetekend als zij het niet eens waren met de inhoud van een document. Een aantal advocaten beweerde dat documenten, die zij opvroegen spoorloos verdwenen waren. Ook klaagden zij er over dat het hof op grond van artikel 19 vrij om ging met het toelaten van bewijsmiddelen. De aanklagers kwamen volgens de Duitse verdedigers telkens met nieuwe documenten, die niet of pas laat werden overlegd aan de verdediging. Jackson verklaarde hierover: "Als we alle documenten overleggen, voordat we ze ter sprake brengen, wordt de kans om een succesvol kruisverhoor teniet gedaan." Hij wees er ook op dat de verdediging documenten ook niet van tevoren hoefde te overleggen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de advocaten wel degelijk recht op inzage hadden in de documenten, die werden gebruikt door de aanklagers. Ook ging dit recht een stuk verder dan destijds gebruikelijk was in het Amerikaanse rechtssysteem. De advocaten kaartten ook aan dat de aanklagers betere kantoorfaciliteiten en meer medewerkers hadden dan zij. Het klopt dat zij een grote staf hadden. Toch is het niet waar dat de verdedigers aan hun lot werden overgelaten. Zij hadden een staf bestaande uit 70 assistenten en klerken. (Ook in hedendaagse rechtszaken heeft de officier van justitie meer mogelijkheden dan de verdediging.)
De advocaten deden pogingen om (de geheime protocollen bij het) Molotov-Ribbentrop pact (een Duits-Russisch niet-aanvalsverdrag dat in 1939 was gesloten) en de executies van duizenden Poolse officieren in Katyn door de Russische NKVD (inlichtingen- en veiligheidsdienst) in 1940 te betrekken bij de procedure. Jackson verhinderde dat, Katyn zou worden betrokken in de aanklacht. De Poolse regering in ballingschap had hier om verzocht, omdat het een eigen onderzoek en berechting eiste. Uiteindelijk kwam het toch ter sprake. De Russen overlegden een rapport waarin de Duitsers de schuld kregen. De drie door hen aangewezen getuigen gaven dat ook aan. De andere procesvoerende naties zagen echter wel in dat het door de Sovjet-Unie geschetste relaas niet kon kloppen. Op 1 juli 1946 gaf de president van het hof aan dat de vraag wie verantwoordelijk was voor Katyn niet beantwoord zou worden. In het uiteindelijke vonnis van het tribunaal werd er niets over gezegd. De Russen mochten niet voor het hoofd gestoten worden. Om die reden kwam ook de tekst van het Molotov-Ribbentroppact niet ter sprake.
Op 3 juli 1946 begonnen de advocaten met hun pleidooien. De verdediging kon feiten niet ontkennen of bagatelliseren. Daarvoor was er simpelweg te veel bewijs. Zij dienden een motie in waarin zij de geldigheid van het handvest bestreden, voor zover het de individuele verantwoordelijkheid van personen betrof tegen misdaden tegen de vrede. Dit was volgens hen in strijd met het legaliteitsbeginsel (geen straf zonder wet) en het verbod van terugwerkende kracht, in het Latijn samen aangeduid als nullum crimen, nulla poena sine praevia lege. Hiermee sneed de verdediging het grootste pijnpunt aan van het tribunaal. De beginselen van geen straf zonder wet en het verbod van terugwerkende kracht zijn twee grondprincipes van het strafrecht en beide grondbeginselen werden door het hof overtreden. Volgens deze gedachtegang waren de (mis)daden die in het Derde Rijk werden begaan onder meer in de concentratiekampen niet illegaal; conform de toen geldende wetten waren zij immers geoorloofd.
Er waren feitelijk twee oplossingen voor dit probleem. De gewraakte handelingen konden met terugwerkende kracht alsnog strafbaar worden gesteld. De geallieerden in Neurenberg kozen voor deze optie. Zij beriepen zich hierbij op de gerechtigheid en het universaliteitsbeginsel. De misdaden waren van dien uitzonderlijke aard dat het tribunaal als vertegenwoordiger van de volkeren vond dat het hier rechtsmacht over had. Door juristen is dit later bekritiseerd. Deze redenatie kon door het tribunaal immers alleen worden toegepast, omdat de deelnemende landen de oorlog hadden gewonnen. De Amerikaans-Oostenrijkse rechtsfilosoof Hans Kelsen verdedigde de visie van het tribunaal. Hij betoogde in 1945 dat het verbod van terugwerkende kracht moest wijken voor het hogere rechtsbeginsel dat deze mannen terecht moesten staan. 'Zij waren immers doordrongen van de immoraliteit en onwettigheid van hun daden'.
Een andere redenering was dat het nazirecht, doordat het (oorlogs)misdaden toeliet, zodanig in strijd was met fundamentele rechtsbeginselen dat het geen bindende kracht had. Het nazi-recht zou volgens deze redenatie strijdig zijn met hoger natuurrecht. Een van de aanhangers van deze theorie was de Duitse rechtsgeleerde Gustav Radbruch. Hij betoogde in 1946 onder meer dat de discriminatoire wetten van nazi-Duitsland ongeldig waren, omdat zij ingingen tegen de rechtsnatuur. Doordat in het nationaalsocialistisch recht groepen mensen als Untermenschen werden behandeld, werd het gelijkheidsbeginsel dermate met voeten getreden, dat daaraan volgens hem het rechtskarakter moest worden ontzegd. Deze visie werd ook gedeeld door Jackson.
De rechters voerden aan dat het verbod van massamoord sinds 1933 deel uitmaakte van het ongeschreven dwingend gewoonterecht onder de volkeren. Ze betoogden ook dat het op dit punt niet verboden was om (hun) rechtsmacht met terugwerkende kracht toe te passen, omdat er geen regel was die dat verbood. De door de Pools-Joodse jurist Raphael Lemkin bedachte term "Genocide" om de moord op een bevolkingsgroep aan te duiden, haalde het vonnis van het tribunaal uiteindelijk overigens niet. Het begrip was wel genoemd in de aanklacht onder het punt oorlogsmisdaden en de Britse, Franse en Russische aanklagers hadden het ook gebruikt in hun pleidooien. Ten aanzien van het misdrijf van het voeren van een aanvalsoorlog voerden zij aan dat dit al was geformuleerd in het verdrag van Versailles en het Kellog-Briand pact, dat tot stand was gekomen in augustus 1928. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat er geen strafsancties waren verbonden aan het schenden van dit verbod. Het voeren van een oorlog uit zelfverdediging was conform het verdrag wel toegestaan. Ook was het verschil tussen zelfverdediging en agressie niet duidelijk gedefinieerd in het Kellog-Briand pact. Hierbij moet worden bedacht dat hoewel het verbod tot het voeren van een aanvalsoorlog en misdaden tegen de vrede nog niet door alle juristen waren geaccepteerd, ook het verbod van geen strafbepaling met terugwerkende kracht op dat moment nog geen basis had in het internationale recht. Dit zou in de jaren 50 gebeuren. Voor het hele gebied van het internationaal (straf)recht gold dat het ten tijde van het Tribunaal in Neurenberg nog in de kinderschoenen stond. De Nederlandse jurist Bert Röling, die als rechter optrad bij het proces van Tokio, waar van 1946 tot 1948 de belangrijkste Japanse oorlogsmisdadigers werden berecht, merkte op dat het internationaal strafrecht in die tijd (1946) net zo ver ontwikkeld was als het strafrecht van de nationale staten twaalf eeuwen geleden.
Een redenatie die tijdens (onder meer door de Britse aanklager Shawcross) en na het proces ook vaak is gemaakt, bijvoorbeeld door Leo Kahn, is dat de meeste (mis)daden van de nazi’s neerkwamen op moord en dat was en is in alle rechtssystemen, ook die van het Derde Rijk, strafbaar. Deze redenatie werd bijvoorbeeld ook toegepast in de Auschwitzprocessen uit de jaren ’60. Jackson merkte tijdens de Conferentie van Londen in 1945 op: "Worden moord, marteling en slavernij niet door elk beschaafd mens als misdaden beschouwd? Wat wij voorstellen is het handelen te bestraffen dat al sinds de tijd van Kaïn (Bijbels figuur die zijn broer doodde en daarna door God werd gestraft) als crimineel te boek staat en in elk wetboek als zodanig is vastgelegd."
De verdediging wist af en toe een overwinning te boeken. Vooral de advocaat van Karl Dönitz was zeer bedreven. Otto Kranzbühler had het voordeel dat hij enige ervaring had met het afnemen van een kruisverhoor, doordat hij als rechter had gewerkt. Dönitz en Raeder werden aangeklaagd voor het voeren van een onbeperkte onderzeebootoorlog. De verdedigers deden een beroep op het principe van 'Tu Quoque' (jij ook). Groot-Brittannië en de VS moesten toegeven dat zij hetzelfde hadden gedaan, vooral in de Grote Oceaan bij de oorlog tegen Japan. Dit bleek uit een verklaring van de Amerikaanse Fleet Admiral Chester Nimitz. Dönitz en Raeder werden vervolgens vrijgesproken op dit punt. Hierdoor ontliepen zij de strop. Dit is overigens een van de weinige keren dat het 'Tu Quoque'-argument werd geaccepteerd door een tribunaal. In Tokio werd dit argument bijvoorbeeld niet gehonoreerd door de rechters. Kranzbühler toonde ook aan dat het Laconia-bevel niet inhield dat drenkelingen moesten worden gedood. Dit bevel werd op 17 september 1942 uitgevaardigd na het Laconia-incident en hield in dat de Duitse onderzeebootbemanningen voortaan na het tot zinken brengen van een geallieerd schip geen hulp meer mochten bieden aan drenkelingen. In de verklaring van Nimitz stond dat onderzeebootbemanningen geen drenkelingen hoefden te redden, als dit een risico voor de onderzeeboot opleverde.
Veel verdachten beriepen zich op bevelen van hoger hand. Op grond van artikel 8 van het handvest van Neurenberg konden bevelen echter niet leiden tot ontslag van rechtsvervolging. Het kon hoogstens leiden tot strafvermindering. In tegenstelling tot wat de verdediging stelde was dit geen nieuw standpunt. Het eigenlijke criterium is of er een morele keuze kon worden genomen. Hoe hoger iemands (militaire) rang is, hoe meer ruimte hij heeft om een bevel te interpreteren en er van af te wijken. Bijna alle verdachten stonden hoog in de militaire pikorde. Zij konden zich dus niet achter bevelen van hoger hand verschuilen. De Amerikanen en Britten hadden het hierboven genoemde principe opgenomen in hun militaire handboeken. Joseph Goebbels had in mei 1944 zelf verklaard dat conform internationaal oorlogsrecht soldaten die zich schuldig hadden gemaakt aan een misdrijf niet aan berechting konden ontkomen door zich te beroepen op een bevel van hun superieur. Dit gold volgens hem voornamelijk als dit bevel in strijd was met alle morele principes van menselijkheid en de vaste gebruiken van de oorlogvoering. Een dergelijke bepaling was ook opgenomen in artikel 47 van de Duitse Militaire Code. Het Amerikaans hoog gerechtshof had dit ook eerder uitgesproken in 1865 in de zaak Henry Wirz. Henry Wirz was tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog commandant van een krijgsgevangenenkamp. Door de slechte levensomstandigheden, waar hij als commandant verantwoordelijk voor was, waren duizenden gevangenen gestorven. Na de oorlog werd hij hiervoor aangeklaagd. Hij beriep zich tijdens de rechtszaak op bevelen van hoger hand. Dit verweer werd verworpen en hij werd geëxecuteerd.
Op 4 juli 1946, na 170 zittingsdagen, begonnen de pleidooien van de verdedigers en daarna die van de aanklagers. Op 26 juli 1946 begon Jackson met zijn slotpleidooi. Hij gaf een samenvatting van het proces en de eerder gedane verklaringen van verdachten en getuigen. Hij verklaarde dat de terreur van Tortimada (de Spaanse inquisitie) verbleekte bij de inquisitie van de nazi’s en dat de oorzaken (de personen en principes die hadden bijgedragen aan het ontstaan) van deze gebeurtenissen (de misdaden die waren gepleegd in naam van Hitler en het Derde Rijk) moesten worden uitgeroeid.
Als reactie op alle ontkenningen van de verdachten merkte hij cynisch op:
"Dit is het totaalbeeld van Hitlers regering: Een tweede man (Göring), die niets afwist van de excessen van de door hemzelf gecreëerde Gestapo en geen weet had van het program ter uitroeiing van de Joden terwijl hij meer dan tien decreten van die strekking tekende, een derde man (Hess), die als een boodschappenjongen de bevelen van de Führer doorgaf, een minister van buitenlandse zaken (Ribbentrop), die weinig van buitenlandse zaken en niets van buitenlandse politiek afwist, een veldmaarschalk (Keitel), die legerorders uitvaardigde zonder de praktische gevolgen ervan te doorzien, een partijfilosoof (Rosenberg), die geïnteresseerd was in historisch onderzoek maar geen idee had van het geweld waartoe zijn filosofie opriep, een president van de Reichsbank (Funk), die totaal niet op de hoogte was van wat er in de kluizen van zijn bank omging. (...) Als men deze mannen voor onschuldig zou verklaren, zou men met evenveel recht kunnen beweren dat er geen oorlog is geweest, niemand is vermoord en geen enkele misdaad is begaan."
Jackson was 3,5 uur aan het woord. Hij benadrukte ook het belang van de opname van het misdaad tegen de vrede in het internationale recht. Zijn medeaanklagers roemden het stuk. Zijn Amerikaanse medeaanklager Telford Taylor beschreef Jacksons requisitoir als "Overdreven en ruw, maar uiterst effectief". De verdachten vonden het beledigend, omdat hun verdediging er niet in was betrokken. Shawcross, de Britse aanklager, ging in zijn slotwoord in op de wettigheid van het tribunaal. De Russische aanklager Rudenko formuleerde tot slot de eis tegen de verdachten op 30 juli. Jackson vertrok hierna naar de VS om zijn positie in het Hoog Gerechtshof weer in te nemen. In de daaropvolgende week werden de getuigen ondervraagd voor de aanklacht tegen groepen en organisaties. Rudenko sloot op 30 augustus de procedure tegen de organisaties. Uiteindelijk zouden het Leiderskorps, de NSDAP, de Gestapo, de Sicherheitsdienst en de Schutzstaffel (SS) worden veroordeeld als criminele organisatie.
De geallieerden deden veel moeite om het proces onder de aandacht van het publiek te brengen. Er waren een miljoen bekendmakingen verspreid in Duitsland, waarin het proces van Neurenberg werd aangekondigd. In de zaal was plek voor 250 journalisten. Elk land had recht op een aantal plaatsen, namens de Amerikanen waren er 100 journalisten aanwezig, namens Groot-Brittannië 50, namens Frankrijk 40 en de Sovjet-Unie leverde ongeveer 30 journalisten. De Duitsers kregen 5 plaatsen toegewezen op de perstribune. Het proces domineerde maandenlang de internationale pers. De gewone burgers in Neurenberg schijnen zich overigens weinig geïnteresseerd te hebben voor het tribunaal. Zij hadden andere zorgen aan hun hoofd. De stad lag in puin en de voedselsituatie was slecht. Bovendien gingen zij ervan uit dat het net zoals in de nazitijd gebruikelijk was, een kort showproces zou worden.
Veel bekende journalisten en schrijvers deden verslag van het proces, zoals Erich Kästner (Duits auteur), Erika Mann (de dochter van de bekende Duitse schrijver Thomas Mann), Alfred Döblin (Duitse schrijver, onder meer bekend van 'Berlijn Alexanderplatz'), John Dos Passos (een bekend Amerikaans auteur), Ilja Ehrenburg (bekende journalist uit de Sovjet-Unie), Willy Brandt (journalist en latere Bondskanselier van West-Duitsland), Walter Cronkite (journalist, werd later in Amerika bekend als nieuwslezer bij CBS), Ernest Hemingway (Amerikaans schrijver), John Steinbeck (Amerikaans auteur, won in 1962 de Nobelprijs voor de literatuur) en Rebecca West (Brits schrijfster, deed voor de Amerikaanse krant The New Yorker verslag van het proces). Het trefpunt voor de correspondenten was een voormalige school bij het Paleis van Justitie. Zij gingen familiair met elkaar om. De journalisten werden niet gecensureerd. De geallieerde mogendheden gaven wel een aantal richtlijnen uit, waarmee zij rekening moesten houden bij hun publicaties.
Een aantal van de journalisten was van Joodse afkomst. Een van hen, Ernest Michel, had Auschwitz overleefd, en deed namens het Duitse onafhankelijke persbureau DANA verslag van het proces. Hij schreef in een van zijn artikelen: "Ik staarde naar deze bende. Ik kon mijn ogen niet van hen afwenden. Dat waren de mannen die de Joden in Europa hadden willen uitroeien. Soms wilde ik van de perstribune springen om ze door elkaar te schudden en ze in het gezicht te schreeuwen: waarom hebben jullie ons dat aangedaan? Waarom hebben jullie mijn vriend Walter gedood? Waarom hebben jullie Leo, Janek en Chaim opgehangen? Waarom?"
Op 31 augustus 1946 droegen de verdachten hun slotverklaringen voor. De meeste verklaringen hadden een vast stramien. Veel aangeklaagden gaven aan dat zij bezwaren hadden tegen het hof en dat zij alleen bevelen hadden uitgevoerd. Zij gaven toe dat er in het Derde Rijk vreselijke misdrijven hadden plaatsgevonden. Geen enkele verdachte erkende echter dat hij persoonlijk schuldig was. Velen beweerden dat zijzelf pas bij het tribunaal kennis hadden genomen van de gepleegde misdaden. Alleen de slotverklaring van Rudolf Hess week hiervan af. Hij hield een warrig betoog, totdat de president hem onderbrak omdat hij te lang aan het woord was. Vervolgens verklaarde Hess dat hij nergens spijt van had. Vanaf 2 september 1946 begonnen de rechters officieel met hun beraadslaging. Het tribunaal werd hermetisch afgesloten. Er vonden heftige discussies plaats. De Russische rechter pleitte ervoor om alle aangeklaagden te laten ophangen. De Franse rechter stelde voor om de militairen onder de veroordeelden te executeren middels een vuurpeloton. De Amerikaanse en Russische rechters stemden hier niet mee in, omdat de militairen hun militaire eer hadden geschonden. De Franse rechter Donnedieu de Vabres pleitte er voor dat hans Frank niet ter dood zou worden veroordeeld. De andere rechters gingen hier niet in mee. Over Speer werd naar verluidt twee dagen gediscussieerd. Hierbij waren behalve de rechters ook hun plaatsvervangers aanwezig. De twee Russische rechters en de Amerikaan Francis Biddle pleitten voor de executie van Speer. De andere rechters en plaatsvervangers gingen hier niet in mee.
Al voordat de vonnissen waren uitgesproken, was de beul al aangesteld. Dit was de Amerikaan John Woods, die naar zijn eigen zeggen reeds 347 misdadigers had opgehangen. In augustus kreeg hij de opdracht om naar Neurenberg te komen.
Van tevoren hield een klein groepje journalisten opiniepeilingen over welke nazi’s zouden worden veroordeeld. De 32 respondenten waren het alleen eens over het doodvonnis voor Göring, Von Ribbentrop en Kaltenbrunner. Jackson, die naar aanleiding van het vonnis weer in Neurenberg was, had cynisch voorgesteld om de verdachten zelf te laten stemmen over de schuld van hun medeverdachten. Dan zouden zij volgens hem allen schuldig worden verklaard.
Op 30 september en 1 oktober 1946 werden de vonnissen voorgelezen in kamer 600 door opperrechter Lawrence. Hermann Göring, Joachim von Ribbentrop, Wilhelm Keitel, Ernst Kaltenbrunner, Alfred Rosenberg, Hans Frank, Wilhelm Frick, Julius Streicher, Fritz Sauckel, Alfred Jodl, Arthur Seyss-Inquart en Martin Bormann (bij verstek) werden veroordeeld tot de dood door de strop. Rudolf Hess, Walter Funk en Erich Raeder kregen levenslange gevangenisstraf, Baldur von Schirach en Albert Speer twintig jaar, Konstantin von Neurath vijftien jaar en Karl Dönitz tien jaar. De beklaagden Hans Fritzsche, Franz von Papen en Hjalmar Schacht werden door het Tribunaal vrijgesproken en na de schorsing van de zitting waarop de vonnissen werden voorgelezen op vrije voeten gesteld. Nadat het vonnis was uitgesproken, werden de verdachten teruggeleid naar hun cel. De ter dood veroordeelden mochten hierna alleen nog maar met handboeien om de cel verlaten. Het proces, dat 315 dagen had geduurd, waarbij in totaal 2.736 documenten waren overgelegd, 94 getuigen waren opgeroepen en dat 4.435.719 dollar had gekost kwam hiermee tot een eind.
Von Papen en Schacht hadden vanaf 1937 geen belangrijke functie meer vervuld. Zij waren daardoor niet rechtstreeks betrokken bij de (voorbereidingen van de) oorlog. Zij hadden echter wel bijgedragen aan het aan de macht komen van Hitler. Dit gold met name voor Von Papen. Jackson had over de voormalige Vicekanzler opgemerkt dat hij de stijgbeugel had vastgehouden voor Hitler. Op hem rustte dan ook een morele schuld. De Franse en Russische rechter hadden overigens gepleit voor een veroordeling van Von Papen. Een verdachte kon conform artikel 4 onder c van het Handvest van Neurenberg alleen schuldig worden verklaard en veroordeeld als minstens drie rechters zich hier voor uitspraken. Dit leiden tot de vrijspraak voor Von Papen. Fritzsche werd vrijgesproken, omdat hij het Duitse volk volgens het tribunaal niet tot gruweldaden had aangezet. Hij had alleen berichten doorgegeven en weinig bijgedragen aan de opstelling van de propagandacampagnes. De Russische rechter gaf een dissenting opinion (afwijkende mening) waarin hij zich uitsprak voor een veroordeling van de propagandamedewerker. Fritzsche was naar verluidt zeer verbaasd over zijn vrijspraak en verheugd dat hij niet naar Rusland werd gestuurd. De drie vrijgesprokenen bleven op hun eigen verzoek nog een paar dagen in de gevangenis, omdat zij bang waren voor de Duitse volkswoede. Direct na hun vrijspraak werd hun een arrestatiebevel overhandigd door een Duitse politieagent. Zij werden gedagvaard voor een Duitse rechtbank wegens hun gedrag tijdens de oorlog. Fritzsche kreeg een gevangenisstraf van negen jaar opgelegd door een Denazificatierechtbank. In september 1950 werd hij vrijgelaten. Hij overleed drie jaar later aan kanker. Von Papen werd veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf. In 1949 werd hij weer op vrije voeten gesteld. Hij overleed op 2 mei 1969. Schacht werd wel aangeklaagd, maar niet veroordeeld. Hij stierf op 3 juni 1970.
De meeste verdachten in Neurenberg aanvaardden hun straf gelaten. Frank gaf onomwonden toe dat hij de strop verdiend had. Frick en Seyss-Inquart verklaarden dat zij de strop verwacht hadden. Jodl en Keitel verklaarden dat zij de dood verdiend hadden, maar veroordeelden het feit dat zij opgehangen zouden worden. Göring gaf tegenover Gilbert aan dat hij liever de strop had dan een veroordeling tot levenslang. Sauckel bleef zich verzetten tegen het doodvonnis. Hij vond het onrechtvaardig, omdat hij altijd het beste voor had gehad met de arbeiders en naar eigen zeggen nooit wreed was geweest.
Op 7 oktober mochten de ter dood veroordeelden hun familieleden nog eenmaal zien. Göring schijnt tegen zijn vrouw te hebben gezegd dat hij niet opgehangen zou worden. Voor alle verdachten, op twee na (Speer en Kaltenbrunner), werd een gratieverzoek ingediend. Frick, Streicher, Göring en Von Ribbentrop vonden dit niet nodig, maar hun advocaat zette toch door. Sommige medeverdachten vonden het doodvonnis voor Alfred Jodl onrechtvaardig, onder meer omdat hij zich een aantal maal had verzet tegen de bevelen van Hitler. Zijn vrouw schreef een telegram aan Winston Churchill en een brief aan Bernard Montgomery, waarin zij verzocht om clementie. Churchill meldde dat hij het schrijven had voorgelegd aan zijn opvolger als Britse premier, Clement Atlee. Montgomery stuurde geen reactie op de brief. Alle gratieverzoeken werden afgewezen.
Voorafgaand aan de executies werd de gevangenis hermetisch afgesloten. Er mocht geen informatie uitlekken. De bewakers werden wel op de hoogte gehouden van het verloop van de World Series, een reeks wedstrijden tussen de twee beste honkbalteams van Noord-Amerika.
Gedurende het gehele proces was Andrus bang dat een of meerdere van de verdachten zelfmoord zou plegen. Vooral Göring werd scherp in de gaten gehouden door de bewakers. Vlak na het bezoek van de gevangenisarts pleegde hij zelfmoord in de avond van 15 oktober door het stukbijten van een cyaankalicapsule. Voor zijn executie schreef hij een brief gericht aan de commandant van de gevangenis. Göring verklaarde hierin dat hij altijd meerdere capsules bij zich had gehad. Hij gaf aan dat de mensen die hem gefouilleerd hadden geen blaam trof. Hij refereerde in de brief ook aan het feit dat zijn verzoek om executie door een vuurpeloton was afgewezen. Er werd meteen een uitgebreid onderzoek gestart naar hoe Göring aan de capsule was gekomen. Het is niet aannemelijk dat Göring de cyaankalicapsule al de hele gevangenschap bij zich had, zoals hij schreef in de brief. Het meest waarschijnlijk is dat een van de bewakers Göring aan de capsule heeft geholpen. Er circuleren nog steeds verschillende namen van wie dat zou hebben gedaan. Zijn vrouw gaf overigens aan dat een vriend de cyaankalicapsule aan de voormalige bevelhebber van de Luftwaffe had gegeven. De zelfmoord maakte veel indruk op het gevangenispersoneel.
Op 15 oktober om 23:45 uur werden de ter dood veroordeelden gewekt. Als galgenmaal mochten zij kiezen uit worstjes met aardappelsalade of pannenkoeken met vruchtenmoes. De executie zou even na middernacht worden voltrokken, zoals in de VS gebruikelijk is. Sauckel schreef op de avond van zijn executie nog een brief aan de Britse koning, in de ijdele hoop dat deze hem gratie zou verlenen.
Aan de tien verdachten werd voorafgaand aan hun executie nogmaals het vonnis voorgelezen. Hierbij waren twee Duitse getuigen (de Beierse president en officier van justitie), gevangeniscommandant Andrus, een tolk en een Amerikaanse officier aanwezig. Sauckel gaf aan dat hij respect had voor Amerikaanse soldaten en officieren, maar niet voor de Amerikaanse justitie. De meeste veroordeelden raakten hun galgenmaal niet aan. Zij kregen handboeien om en werden een voor een naar de gymzaal van de gevangenis gebracht. Hier stonden drie houten galgen, met doeken afgedekt. Op 16 oktober om 1:00 uur betraden getuigen en journalisten de zaal. Er waren onder andere een Amerikaanse, Britse, Russische en Franse generaal van de Allied Control Council.
Kort na 1:00 uur werd de eerste veroordeelde Joachim von Ribbentrop binnengebracht. Getuigen beschreven hem als een lichamelijk wrak. Vergezeld door een Amerikaanse militair en tolk beklom hij de treden naar het schavot. Von Ribbentrops laatste woorden waren: "God bescherme Duitsland, God zij mijn ziel genadig, begrip tussen oost en west." Joseph Malta, de assistent van de scherprechter bond zijn benen vast en toen opende het valluik. Het duurde tien minuten voordat hij dood was. Toen kwam Keitel, daarna Kaltenbrunner, Rosenberg, Frank en Frick. Voor elke executie gebruikte Woods een ander touw en een andere kap. Frank sprak dank uit voor de goede behandeling tijdens zijn gevangenschap. De meeste commotie veroorzaakte Julius Streicher. Onder het schreeuwen van "heil Hitler" werd hij naar binnen gesleept. Voordat de kap over zijn hoofd werd getrokken, waarschuwde hij de beul dat de bolsjewieken hem (Woods) op een dag zouden ophangen. Toen de kap al over zijn hoofd zat, zei hij: "Adele, meine liebe Frau." Na Streicher kwamen Sauckel, Jodl en Seyss-Inquart. Sauckels laatste woorden waren: "Ik sterf onschuldig." Om 2:45 uur was de laatste veroordeelde Arthur Seyss-Inquart opgehangen, de terechtstellingen hadden 103 minuten geduurd.
Woods verklaarde later in een interview aan de Amerikaanse legerkrant 'Stars en Stripes' over de executies: "Alles ging perfect. Ik heb nog nooit een executie meegemaakt die beter verliep. Het spijt me alleen dat die knaap Göring me ontglipt is. … Een ding moet ik van die nazi’s zeggen, ze zijn als dappere mensen gestorven." De executies van de veroordeelden verliep niet zo goed als Woods verklaarde. Veel gevangenen hadden wonden in gezicht en nek. Het touw was waarschijnlijk te kort, of de strop was niet goed aangebracht. Als de strop goed is aangebracht, overlijdt de opgehangene vrijwel direct aan een gebroken nek. Als de strop niet goed is aangebracht, overlijdt de persoon door verstikking. Bij veel gehangenen in Neurenberg was dit het geval, het duurde meer dan tien minuten voordat zij waren overleden. Een aantal van hen had ook wonden in het gezicht. Dit kan er op duiden dat het valluik te klein was. Overigens bleek later ook dat Woods helemaal niet zoveel ervaring had als beul, in tegenstelling tot wat hij zelf en anderen in eerste instantie beweerden.
De lijken werden gefotografeerd, in pakkisten gestopt en op twee vrachtwagens naar het crematorium van het voormalige concentratiekamp Dachau gebracht. Hier werden zij samen met de stroppen en kappen die waren gebruikt bij hun executie verbrand en uitgestrooid boven de Konwensbeek, een zijarm van de Isar.
Degenen die in Neurenberg tot gevangenisstraf veroordeeld waren, moesten de dag na de ophangingen de zaal schoonmaken. Op 18 juli 1947 werden de zeven veroordeelde nazi’s overgebracht naar de Spandau-gevangenis in Berlijn. De eerste die de gevangenis verliet was Konstantin von Neurath in november 1954. Hij werd vrijgelaten vanwege zijn slechte gezondheid en overleed op 14 augustus 1956. De beide Grossadmirals kwamen kort na elkaar vrij. Erich Raeder eveneens vanwege zijn slechte gezondheid op 26 september 1955. Hij stierf op 6 november 1960. Karl Dönitz werd op 1 oktober 1956 vrijgelaten omdat zijn straf er op zat. Hij overleed op 24 december 1980. Walther Funk werd wegens gezondheidsredenen vervroegd ontslagen uit de gevangenis op 16 mei 1957. Hij stierf op 31 mei 1960. Baldur von Schirach en Albert Speer werden nadat zij hun straf hadden uitgezeten beide op 1 oktober 1966 vrijgelaten. Von Schirach overleed op 8 augustus 1974, Speer op 1 september 1981. Ondanks een aantal vrijlatingsverzoeken stonden de Russen er op dat Rudolf Hess zijn levenslange gevangenisstraf zou uitzitten. Hij pleegde op 17 augustus 1987 zelfmoord in de Spandau-gevangenis.
Ook tegenwoordig zijn de mening over het proces van Neurenberg verdeeld. Hierbij moet echter worden beseft dat het heeft bijgedragen aan de definitie van elementaire rechtsbeginselen. Het tribunaal sprak uit dat: "Misdaden tegen het internationale recht worden gepleegd door mensen, niet door abstracte entiteiten." Dit was de eerste keer dat individuele aansprakelijkheid voor dergelijke schendingen werd aangenomen. Hierdoor was het niet langer mogelijk voor personen om zich te verschuilen achter de staat. Vooral de hoogleraar Hersch Lauterpacht had hartstochtelijk gepleit voor dit standpunt.
Het feit dat de misdaad tegen de vrede en het voeren van een aanvalsoorlog werden ingevoerd met terugwerkende kracht en in strijd met het legaliteitsbeginsel zijn de belangrijkste punten van kritiek. Hierbij moet wel worden bedacht dat slechts acht beklaagden werden veroordeeld wegens misdaden tegen de vrede (Göring, Von Ribbentrop, Keitel, Jodl, Rosenberg, Raeder en Von Neurath) en niemand op dit punt alleen. De twaalf die veroordeeld werden op basis van punt 2 (het voeren van een aanvalsoorlog) werden, op Rudolf Hess na, ook veroordeeld op basis van de punten 3 (oorlogsmisdaden) en/of 4 (misdaden tegen de menselijkheid). De aanklacht tegen de voormalige plaatsvervanger van de Führer op basis van punt 4 was deugdelijk gegrond. Hij werd desondanks toch vrijgesproken op punt 4 van de aanklacht. Bij Hess heeft zijn geestelijke toestand hierbij waarschijnlijk een rol gespeeld.
Gedurende het tribunaal van Neurenberg begon de Koude Oorlog zich steeds duidelijker af te tekenen. In maart 1946 hield Churchill bijvoorbeeld zijn beroemde Iron Curtain-speach in Fulton, waarin hij aangaf dat de Oost-Europese landen onder de invloed verkeerden van de Sovjet-Unie. Deze toespraak wordt gezien als officieus begin van de Koude Oorlog. De verhouding tussen de verschillende rechters tijdens het proces bleef overigens altijd goed.
Vooral in de jaren na de processen in Neurenberg en Tokio werden de rechtszaken tegen de belangrijkste oorlogsmisdadigers fel bekritiseerd door buitenstaanders. Deze kritiek behelsde voornamelijk dat het proces geen nieuw begin was voor het internationale recht, terwijl dit wel een van de doelen was geweest (onder meer Werner Maser wees hierop). Het duurde lang voordat de principes uit Neurenberg daadwerkelijk in de praktijk konden worden gebracht. De Verenigde Naties slaagden er bijvoorbeeld niet in om een goede definitie te vinden voor het begrip agressie. Hierdoor kon de misdaad tegen de vrede en het voeren van een aanvalsoorlog niet worden opgenomen in het internationaal recht. Als men het voeren van een agressieve oorlog strafbaar wil stellen, moet immers eerst duidelijk zijn, wat agressie precies inhoudt. Zo lang de Koude Oorlog duurde, bleek het sowieso onmogelijk om de tijdens het proces van Neurenberg geformuleerde beginselen te handhaven. Deze werden onder meer overtreden tijdens de Korea-oorlog, de inval van de Sovjet-Unie in Hongarije, de Suezcrisis in 1956, de oorlog om Biafra en de Vietnamoorlog. Tijdens deze conflicten maakten de deelnemende partijen zich onder meer schuldig aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid.
Toch zijn er wel degelijk resultaten geboekt na het Tribunaal van Neurenberg. De principes die waren geformuleerd in het handvest en proces van Neurenberg dienden onder meer als basis voor het Genocideverdrag uit 1948, de universele verklaring van de rechten van de mens uit 1948, de Geneefse conventie uit 1949 en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden uit 1950. De kritiek die achteraf werd geuit dat het IMT geen resultaten zou hebben geboekt, is dus zeker niet terecht. In 1974 werd de Algemene Vergadering van de VN het eindelijk eens over een definitie voor het begrip agressie, waardoor de misdaad tegen de vrede en het voeren van een agressieve oorlog deel gingen uitmaken van het internationale (straf)recht.
Een aantal idealisten bestempelde Neurenberg van tevoren als een proces dat aan alle oorlogen een eind zou maken. Dat doel is niet gehaald, maar dat was ook niet reëel. Geen enkele betrokkene ging het proces in met dit doel voor ogen. De oud-rechter Norbert Ehrenfreund schreef over de intenties van hoofdaanklager Jackson: "Hij was niet zo naïef te denken dat hij een eind zou kunnen maken aan oorlogen en de gruwelen die ermee samenhangen, maar als hij oorlog minder vanzelfsprekend kon maken en gewelddadige regeringsleiders ertoe kon brengen niet meteen het bevel tot de aanval te geven, dan was zijn optreden in Neurenberg niet vergeefs geweest." Achteraf kan men wel stellen dat dat doel is gehaald. Er vinden nog steeds oorlogen plaats, maar het aantal is teruggelopen en de westerse landen hebben elkaar niet meer bevochten na de tweede Wereldoorlog. Er wordt sinds het proces van Neurenberg anders gedacht over oorlogen dan daar voor.
In 1993 kwam het Joegoslavië-tribunaal tot stand, dat als tamelijk succesvol wordt gezien. Het Rwanda-tribunaal werd in 1994 opgericht. Jackson had in 1946 al gepleit voor de oprichting van een permanent strafhof. In de jaren vijftig boog een comité van juristen zich in opdracht van de VN over deze kwestie, hetgeen toen echter geen resultaten opleverde. Op 17 juli 1998 werd het statuut van het ICC (International Criminal Court) vastgesteld. Op 1 juli 2002 trad het in werking. In 2010 werd agressie als misdaad opgenomen in het statuut van het Internationaal Strafhof (artikel 8bis). Ook zijn er een aantal semi-internationale gerechtshoven, zoals het tribunaal voor Sierra Leone (opgericht op 4 oktober 2000) tot stand gekomen voor de berechting van oorlogsmisdadigers. De oprichting van deze tribunalen zou niet mogelijk zijn geweest, zonder het precedent van Neurenberg en Tokio. Mede hierdoor heeft er na het einde van de Koude Oorlog een herwaardering van de tribunalen van Neurenberg en Tokio plaatsgevonden. Tegenwoordig zijn het misdrijf agressie en misdrijven tegen de menselijkheid algemeen aanvaard in het internationaal recht en kunnen er sancties worden opgelegd bij schending hiervan. Hierdoor is de bescherming van de mensenrechten naar een hoger plan getild. De basis hiervoor werd gelegd tijdens het Proces van Neurenberg.
Een belangrijk kritiekpunt was en is ook dat het overwinnaarsrechtspraak betrof, hetgeen onder meer zou blijken uit de eenzijdige benoeming van de rechters en het feit dat de Sovjet-Unie zich zelf ook schuldig had gemaakt aan alle vier de punten van de aanklacht. Dat was het feitelijk ook, maar welke andere alternatieven waren er?
Ehrenfreund schreef in zijn boek ‘De erfenis van Neurenberg': "Ja, het proces was rechtspreken door de overwinnaars en het proces had zijn onrechtvaardige kanten, maar het enige alternatief was geen proces. Dan had men de de nazi's moeten vrijlaten of standrechtelijk moeten executeren zonder hen de kans te geven zich te verdedigen. Wreedheden en terreur hadden op zo grote schaal plaatsgevonden en de roep om iets te doen was zo sterk dat er een rechtszaak moest komen."
Hierbij moet worden opgemerkt dat zeker is geprobeerd het hof zo objectief mogelijk in te richten. Zelfs de ten opzichte van het tribunaal zeer kritische historicus Werner Maser moet toegeven dat de verdachten een eerlijk proces hebben gehad en dat het tribunaal noodzakelijk was. De beklaagden zijn naar recht en billijkheid beoordeeld.
Er is wel gesproken over een permanent hof in Den Haag dat de oorlogsmisdaden zou moeten berechten als alternatief voor Neurenberg. Daar is van afgezien, omdat de Sovjet-Unie er geen steun aan gaf. Al zou er een rechtszaak zijn geweest in Den Haag, dan nog zouden de critici waarschijnlijk hebben gezegd dat het proces partijdig was, omdat Nederland ook betrokken was geweest bij de Tweede Wereldoorlog. Vrijwel elke natie ter wereld was betrokken geweest, dus geen enkel land stond hier volledig neutraal in.
De Franse rechter Donnedieu de Vabres verklaarde na het proces van Neurenberg: "Het vonnis ten aanzien van de grote oorlogsmisdadigers is de uitdrukking van menselijke en derhalve relatieve en feilbare gerechtigheid. … Het is waarschijnlijk niet identiek aan het oordeel van de geschiedenis. Het is niet de weerspiegeling van een op wraak beluste gerechtigheid."
Het tribunaal was mede bedoeld als een voorlichtingsoperatie en als zodanig beantwoordde het aan zijn directe doel. De Duitsers werden geconfronteerd met de gruwelijkheden van de concentratiekampen en de Holocaust. Het was daardoor een soort van shocktherapie, die de Duitsers hielp bij de afrekening met het verleden. Als het proces niet had plaatsgevonden, waren in Duitsland wellicht dezelfde revanchistische gevoelens ontstaan als na de Eerste Wereldoorlog. Men kan stellen dat Neurenberg voorkwam dat er op grote schaal represailles werden genomen tegen het Duitse volk. Zoals eerder is aangegeven is serieus overwogen, om (honderd)duizenden Duitsers standrechtelijk te executeren na afloop van de oorlog. Mede door Neurenberg werd dit voorkomen.
Otto Kranzbühler, de advocaat van Karl Dönitz, verklaarde over het IMT: "Het was duidelijk dat er na de evidente misdaden die onder Hitlers leiding waren begaan, vooral de uitroeiing van de Joden, iets moest gebeuren om de spanning tussen overwinnaars en overwonnenen uit de wereld te helpen [...] De Verenigde Staten vonden dat vergelding de vorm van een proces moest krijgen. Naar mijn mening heeft het Internationaal Militair Tribunaal in dat opzicht goed gefunctioneerd. Het was het lastige begin van de goede betrekkingen die nu (1965) tussen Duitsland en zijn westerse bondgenoten bestaat."
De hoogleraar internationaal recht aan de Universiteit van Amsterdam H.G. van der Wilt schreef: "Het tribunaal moest opereren in een onbetreden terrein en in een moreel uitgeputte wereld waar de contouren van nieuwe politieke verdeeldheid al zichtbaar werden recht spreken." Als men deze argumentatie erbij betrekt, kan men concluderen dat het proces heeft voldaan als een buitengewone maatregel onder buitengewone omstandigheden. Van der Wilt vervolgt: "De strafrechtpleging door het Neurenberg Tribunaal was niet vlekkeloos. Maar men heeft er onder buitengewoon moeilijke omstandigheden het beste van proberen te maken."