Toen de nazi’s op 19 april 1943 begonnen met de definitieve ontruiming van het getto in Warschau stuitten ze op hevig verzet. Joodse mannen en vrouwen hadden zich bewapend en een strijdmacht geformeerd. Deze Joodse strijders namen wraak op de Duitsers die in de voorgaande maanden hun familieleden hadden gedeporteerd naar vernietigingskamp Treblinka. Ze zouden zich dit keer niet zonder slag of stoot naar de slachtbank laten deporteren.
Weliswaar hadden de Duitsers enige tegenstand verwacht, maar hun verwachting was dat binnen drie dagen alle overgebleven Joden uit het getto afgevoerd zouden worden. Het duurde echter tot 16 mei 1943 voordat Jürgen Stroop, de Duitse commandant van de ontruiming, aan zijn superieuren kon doorgeven dat zijn operatie afgerond was. Zelfs na die tijd was er in het voormalige getto van Warschau nog sprake van Joods verzet.
In dit artikel wordt de opstand en de liquidatie van het getto in Warschau beschreven. Veel aandacht wordt besteed aan de processen en gebeurtenissen die resulteerden in de uiteindelijke strijd in het voorjaar van 1943. Het gewapende verzet kwam namelijk niet in één dag van de grond, maar was het resultaat van een stapsgewijs proces dat al op gang kwam vanaf het moment dat het getto in de herfst van 1940 opgericht werd. De oprichting van het getto is dan ook het onderwerp waarmee we dit artikel beginnen.
Op 2 oktober 1940 kregen de Joden in Warschau te horen dat de districtsgouverneur van Warschau, Ludwig Fischer, de opdracht had gegeven tot de oprichting van een getto. Hier zouden de Joodse bewoners van Warschau en omstreken, afgesloten van de buitenwereld, geconcentreerd worden. Ongeveer twee jaar eerder, op 12 november 1938, had Reinhard Heydrich, die verantwoordelijk was voor de aanpak van de Joodse kwestie, tijdens een vergadering op het Rijksluchtvaartministerie zich nog uitgesproken tegen de oprichting van getto’s. “Wij kunnen een getto waarin enkel Joden bij elkaar geconcentreerd zijn niet onder controle houden. Het zal een permanente schuilplaats zijn voor criminelen en ook een broeiplaats voor epidemieën en dergelijke.” Op het moment dat Heydrich deze mening uitte, was de oorlog nog niet aangebroken en ging hij er nog altijd van uit dat de Joden uit Duitsland verwijderd konden worden door emigratie.
In oktober 1940 was de situatie veranderd. De oorlog was ongeveer een jaar eerder uitgebroken en Duitsland had een groot deel van Europa bezet. De hoeveelheid Joden binnen Duits territorium was sterk toegenomen door de verovering van vooral Polen. Mede door de oorlogssituatie faalde het plan om hen door emigratie te verwijderen. Meestal op initiatief van lokale nazi-bestuurders werden in Polen daarom overal getto’s opgericht. Het eerste getto werd al in oktober 1939 opgericht in de stad Piotrkow Trybunalski. Als reden voor de afzondering van Joden in getto’s werd de staatsveiligheid genoemd, want tenslotte werden Joden in nazi-Duitsland beschouwd als staatsvijand nummer één. Een andere reden was dat Joden ziekten zouden verspreiden en dat ze daarom in quarantaine geplaatst moesten worden. Beide redenen sloten nauw aan op de antisemitische propaganda van de nazi-partij. De getto’s werden een belangrijk middel in de Duitse vernietigingspolitiek. Door de slechte levens- en werkomstandigheden stierven grote aantallen Joden in de getto’s. De concentratie van de Joodse gemeenschap in afgesloten getto’s maakte in een later stadium ook de massadeportaties richting de vernietigingskampen gemakkelijker.
Het getto van Warschau was het grootste getto dat door de Duitsers opgericht werd. Dit deel van de stad was afgesloten met een stenen muur van 3 meter hoog en had een omtrek van 16 kilometer. Ongeveer 80.000 niet-Joodse Polen hadden dit gebied eerst moeten verlaten. 140.000 Joden die elders in de stad woonden, werden vervolgens naar het getto overgeplaatst waar al 240.000 Joden verbleven. Op het hoogtepunt zouden 445.000 Joden gehuisvest zijn in het getto. Het geïsoleerde terrein herbergde niet alleen woningen voor de gettobewoners, maar ook meerdere werkplaatsen die eigendom waren van Duitse industriëlen en die onder toezicht stonden van de Wehrmacht. Hier werden Joden ingezet als dwangarbeiders voor de Duitse oorlogsindustrie.
Op 16 november 1940 was het getto geheel van de buitenwereld afgesloten. Het contact met de Duitsers vond plaats via een 24-koppige Joodse Raad onder leiding van Adam Czerniakow. De Joodse Raad was onder meer verantwoordelijk voor de voedselverdeling. Deze was lang niet toereikend. In de tweede helft van 1941 ontvingen gettobewoners bijvoorbeeld een hoeveelheid voedsel van gemiddeld slechts 184 calorieën, terwijl aan Duitsers 2.310 calorieën toegewezen werden. De gemiddelde prijs van 1 calorie betrof daarnaast 5,9 zloty’s voor Joden, maar slechts 0,3 zloty’s voor Duitsers. Een kleine bovenlaag van machtige Joden slaagde er door middel van zwarte handel in om veel meer voedsel te bemachtigen dan aan hen toegewezen werd. De eerste slachtoffers die vielen door ondervoeding waren daarom hoofdzakelijk de Joden zonder werk en aanzien.Tijdens het eerste jaar stierven meer dan 43.000 mensen in het getto en gedurende de eerste negen maanden van 1942 waren dat er nog eens ongeveer 37.000. Zij stierven niet alleen aan ondervoeding, maar ook door ziekten die uitbraken als gevolg van de ongezonde levensomstandigheden en een gebrek aan medische verzorging.
Ondanks de erbarmelijke levensomstandigheden in het getto organiseerden ondergrondse Joodse organisaties er tal van politieke, educatieve en culturele activiteiten. Er verschenen bijvoorbeeld illegale publicaties en er werden cursussen, opleidingen en muziekvoorstellingen gegeven. Ook schrijvers, dichters en historici zetten illegaal hun werk voort. De ondergrondse organisaties die ontstonden wortelden in verschillende politieke partijen en zionistische jeugdbewegingen. Er werd getracht om een samenwerking tussen al deze organisaties tot stand te brengen, maar dit faalde doordat de ideologieën van de verschillende bewegingen te ver uit elkaar lagen en er sprake was van onderling wantrouwen. Enkele organisaties verenigden zich echter in het Antifascistische Blok. Eén van deze organisaties was de links-zionistische jeugdbeweging Hashomer Hatzair van Mordechai Anielewicz. Door het Antifascistische Blok werd een gevechtsorganisatie opgericht die zich niet alleen verzette tegen de Duitsers, maar ook tegen de leden van de Joodse Raad en de Joodse politie – de gewraakte Ordedienst – die zij beschouwden als verraders van hun eigen volk. Er werden door hen tevens contacten gelegd met het Poolse verzet buiten het getto en met verzetstrijders in andere getto’s.
Tot afkeer van de Joodse Raad, die koos voor gehoorzaamheid aan de Duitsers, publiceerde het Antifascistische Blok pamfletten die de Joodse bevolking opriepen tot verzet en hen op de hoogte brachten van de activiteiten van de Poolse verzetsbeweging en het algemene verloop van de oorlog. Zo bereikte het getto bijvoorbeeld het nieuws dat Reinhard Heydrich op 4 juni 1942 was omgekomen als gevolg van een aanslag door Tsjechische verzetsstrijders. Mede door de inspanningen van de Antifascistische Bond kwam het verzet onder de bevolking van het getto van Warschau langzaamaan op gang. Steeds vaker kreeg de Joodse politie te maken met tegenstand en werd er gestaakt door de arbeiders van de werkplaatsen en door ziekenhuispersoneel.
De Duitse autoriteiten kregen al gauw hoogte van de illegale activiteiten in het getto. Hiertegen werd keihard opgetreden. In april en mei 1942 vonden verschillende razzia’s plaats en werd het getto opgeschrikt door collectieve moordpartijen. Met hulp van Joodse collaborateurs werden vele verzetsstrijders, waaronder de leiders van het Antifascistische Blok, en intellectuelen door de SS gearresteerd of vermoord. Juist aan de vooravond van de massadeportaties richting Treblinka was het Antifascistische Blok buitenspel gezet. De kiem van het verzet was echter gezaaid.
In het voorjaar van 1942 was Aktion Reinhard van start gegaan. Het doel van deze geheime operatie was de complete uitroeiing van de Joden in het Generalgouvernement, het deel van Polen dat niet door Duitsland werd geannexeerd, maar wel onder Duits bestuur stond. De getto’s werden ontruimd en alle Joden (voorlopig met uitzondering van degenen die in concentratiekampen dwangarbeid verrichtten) moesten omgebracht worden in de gaskamers van de vernietigingskampen Belzec, Sobibor en Treblinka. De ontruiming van het getto van Warschau begon op 22 juli 1942. Alhoewel de populatie aan het begin van 1941 was opgelopen tot 445.000, verbleven er door de hoge sterftecijfers op het moment dat de deportaties van start gingen naar schatting nog 350.000 Joden in het getto. De ontruiming werd aangevoerd door SS-Sturmbannführer Hermann Höfle, de stafchef van Aktion Reinhard. Hij deelde in de ochtend van 22 juli 1942 aan Adam Czerniakow mee dat de Joodse Raad er dagelijks voor diende te zorgen dat er 6.000 Joden aanwezig waren op de Umslagplatz, de locatie vanwaar de treinen richting Treblinka vertrokken. Alhoewel er niet werd gezegd dat de Joden vermoord zouden worden, heeft Czerniakow dit waarschijnlijk toch geweten. In elk geval pleegde hij op 24 juli zelfmoord, omdat hij geen verantwoording kon dragen voor de deportaties. Hij werd opgevolgd door Marek Lichtenbaum.
In de periode van 22 juli tot 3 oktober 1942 werden, volgens het rapport van Jürgen Stroop dat hij in mei 1943 opstelde nadat het getto volledig geliquideerd was, “310.322 Joden geherhuisvest [ausgesiedelt]”. Herhuisvesting was een eufemisme voor massamoord, want naar schatting bijna 254.000 van deze Joden arriveerden tussen 22 juli en 21 september 1942 in het vernietigingskamp Treblinka om hier vermoord te worden. De rest van deze 310.322 Joden werd ter plekke vermoord of kwam terecht in een werkkamp. De deportaties verliepen zonder grote problemen. Er waren weliswaar weinig Joden die zich vrijwillig meldden op de Umslagplatz, maar sommigen gingen overstag toen de belofte gedaan werd dat iedereen die tussen 29 en 31 juli uit zichzelf verscheen een reisrantsoen van 3 kg brood en 1kg jam kreeg. De Joden die zich vrijwillig meldden, was echter nog niet voldoende en dus voerden de Duitse autoriteiten het geweld op. Huizenblokken en soms zelfs hele straten werden afgesloten door Duitse troepen en politieagenten pakten vervolgens iedereen op die niet in het bezit was van een werkpas die voorlopig uitsluitsel van deportatie gaf. In vrachtwagens werden zij vervolgens naar de Umschlagplatz gebracht.
Duitse en Poolse troepen werden tijdens de uitvoering van de ontruiming van het getto gesteund door leden van de Joodse Ordedienst. Hiermee waren dezen zelf voorlopig uitgesloten van deportatie, maar hun medewerking aan de deportatie van anderen leidde tot grote verontwaardiging binnen de Joodse gemeenschap. Op 20 augustus 1942 pleegde een verzetstrijder een mislukte aanslag op Jozef Szerynski, de commandant van de Joodse politie. Er werden pamfletten gedrukt waarop de leden van de Joodse politie werden beschuldigd van medewerking aan moord. Meerdere keren pleegden Joden ook in klein groepsverband of individueel verzet tegen hun arrestatie door de Duitsers of de Joodse politie. Ook werd er brand gesticht in Duitse werkplaatsen in het getto. Dit kleinschalige verzet had echter nauwelijks effect op de deportaties en er werd keihard tegen opgetreden. Joden die verzet pleegden, werden ter plaatse omgebracht. Onder hen waren ook leden van het toch al ernstig verzwakte Antifascistische Blok. Nadat het voorlopig laatste transport van 2.200 Joden, inclusief Joodse politieagenten en hun gezinnen, naar Treblinka vertrokken was, leefden in de nog resterende delen van het getto nog ongeveer 55.000 tot 60.000 Joden. Het waren hoofdzakelijk jonge Joden die werkten in de Duitse werkplaatsen in het getto of waren ondergedoken.
Waarom was er geen sprake van grootschalig, goed georganiseerd verzet gedurende deze eerste deportatiegolf? Daar zijn meerdere redenen voor te noemen. Een belangrijke reden was dat veel Joden weinig geloof hechtten aan de geruchten over hun daadwerkelijke eindbestemming. Het ging hun voorstellingsvermogen te boven dat ze allemaal vermoord zouden worden in gaskamers. Dit kwam onder andere door het Duitse beleid van ontkenning en misleiding. Kort voor de deportaties werd het opeens weer toegestaan om scholen te openen, werd het werk van de Joodse werknemers in de Duitse werkplaatsen geprezen en liet men op geen enkele manier blijken dat de bewoners van het getto groot gevaar liepen. Dit hield men zelfs in stand tijdens de uitvoering van de deportaties door de Joden extra voedsel te beloven als ze zich vrijwillig zouden melden voor deportatie. Ook hield men de ware eindbestemming van de transporten geheim door de Joden toe te zeggen dat ze zouden verhuizen naar werkkampen in het oosten. De Joodse Raad hielp bewust of onbewust mee aan de instandhouding van dit beleid van misleiding. Zij bestempelden de geruchten over massamoord als schadelijk en onzinnig. Een ooggetuigenverslag van een uit Treblinka ontsnapte Jood werd door de Joodse Raad niet erkend en door Jacob Lejkin, de opvolger van Jozef Szerynski als de commandant van de Joodse Ordedienst, zelfs beschouwd als een provocatie.
Andere oorzaken voor het uitblijven van grootschalig en georganiseerd verzet waren onder andere ook het grote gebrek aan wapens en de zware klappen die het Joodse verzet toegebracht waren in het voorjaar van 1942. Maar ondanks dat deze eerste deportatiegolf voor de nazi’s zonder serieuze problemen verliep, vormde de deportatieterreur gedurende deze periode wel de achtergrond voor de oprichting van de Joodse Strijdorganisatie, de belangrijkste verzetsorganisatie tijdens de opstand in april en mei 1943.
In de herfst van 1942 was als gevolg van de deportatiegolf in de zomer van 1942 een psychologische omslag merkbaar onder de gettobewoners. De wil om tot verzet over te gaan was gegroeid doordat de overgebleven Joden veel familieleden verloren hadden. Inmiddels was er ook veel meer zekerheid over de ware eindbestemming van de deportaties en hechtten de meeste gettobewoners niet langer geloof aan de leugens van de Duitsers en de ontkenning van de Joodse Raad.
Het aantal geruchten over het daadwerkelijke doel van de deportaties was vanaf augustus/september 1942 toegenomen. Het meest overtuigend waren de verslagen van Joden die erin waren geslaagd om te ontsnappen uit Treblinka en terug te keren naar het getto. Eén van de ontsnapten was de journalist Jacob Rabinowicz die een rapport samenstelde over de vernietigingen in Treblinka. Het Joodse verzet slaagde erin om dit rapport te verifiëren door een ontmoeting te beleggen met Azriel Wallach, een andere Jood die ontsnapt was uit het vernietigingskamp en verbleef in Sokolow-Podlaski. Hierna arriveerden nog meerdere andere ontsnapten in Warschau die hetzelfde verhaal vertelden. Er was geen twijfel meer over mogelijk dat de Joden in Treblinka uitgeroeid werden en de gettobewoners voelden ook hun einde naderen.
De in het getto achtergebleven Joden voelden zich schuldig, omdat ze te weinig hadden ondernomen om hun familieleden te redden. “Met wie men ook spreekt, iedereen herhaalt maar hetzelfde: men had de deportatie niet moeten toestaan,” zo scheef gettobewoner en historicus Emanuel Ringelblum op 5 november 1942. “Men had de straat moeten opgaan, alles in brand moeten steken, door de muren moeten dringen om de overkant te bereiken. De Duitsers zouden zich hebben gewroken, het zou tienduizenden slachtoffers hebben gekost, maar geen 300.000. Onze passiviteit heeft ons niet opgeleverd. Dat mag niet meer gebeuren. Nu moet men zich verzetten, allen moeten zich tegen de vijand verdedigen.” Niet iedereen dacht er overigens zo over, want het besluit om georganiseerd verzet te plegen kwam maar langzaam tot stand. “De religieuze Joden waren er tegen,” aldus Marek Edelmann die meevocht tijdens de opstand in april en mei 1943. “Die zeiden steeds: God wil het zo en dus moet het zo zijn.”
Wat het verzet in de maanden na de eerste deportatiegolf verder aanwakkerde, waren de berichten over de ontwikkelingen aan het front. Op 23 augustus 1942 was de Slag om Stalingrad losgebarsten die voortduurde tot februari 1943 en resulteerde in een Duitse nederlaag. Ook tijdens de Slag om El Alamein in Noord-Afrika leed het Duitse leger zware verliezen. In november 1942 werd deze strijd gewonnen door Bernard Montgomery’s 8th Army. Beide Duitse nederlagen betekenden een ommekeer in de oorlog ten gunste van de geallieerden. Wat tevens van positieve invloed was op het moraal van het verzet in het getto, waren de berichten over de toegenomen activiteiten van de Poolse verzetsbeweging. Ook de Duitse bezettingsmacht gaf toe dat de veiligheidssituatie in Polen als gevolg daarvan was verslechterd.
De genoemde psychologische omslag en de daaruit voortvloeiende sterk toegenomen wil om zich te verzetten, zorgden ervoor dat er in de herfst van 1942 eindelijk een samenwerking tot stand kwam tussen de verschillende Joodse verzetsgroepen. Zij verenigden zich in de Joodse Strijdorganisatie (Zydowska Organizacja Bojowa, ZOB). Deze organisatie onder leiding van Mordechai Anielewicz was opgericht op 28 juli 1942, kort nadat de eerste deportaties naar Treblinka van start gegaan waren. Het was de opvolger van de Antifascistische Bond die in mei 1942 uit elkaar was gevallen door de arrestatie van meerdere leiders van de organisatie.
De ZOB bestond in juli 1942 nog uit slechts drie zionistische jeugdbewegingen en pogingen om andere verzetsgroepen en politieke bewegingen over te halen om samen te werken faalden op dat moment nog. In oktober en november 1942 kwam daar verandering in en sloten ook andere verzetsbewegingen zich aan. De enige zionistische beweging die niet meedeed, waren de zogenaamde Revisionisten die zich aansloten bij de Joodse Militaire Unie (Zydowski Zwiazek Wojskowy, ZZW). Deze organisatie bestond hoofdzakelijk uit voormalige Joodse militairen en partizanen die waren teruggekeerd in het getto. Pogingen om de Joodse Militaire Unie op te nemen in de grotere Joodse Strijdorganisatie faalden. Tijdens de opstand in april en mei 1943 vochten beide gevechtsgroepen, ondanks de onderlinge strubbelingen, samen tegen de Duitsers.
De voornaamste doelstelling van de ZOB was “de verdediging van de Joodse bevolking van Warschau […] tegen de vernietigingsactie van de bezetter en de Joodse bevolking te beschermen tegen verraders en agenten die met de bezetter samenwerken.” Dit hield in de praktijk in dat men zich niet alleen voorbereidde op een opstand tegen de Duitsers, maar dat men ook leden van de Joodse Raad en de Ordedienst probeerde uit te schakelen. Op 29 oktober 1942 werd de leider van de Ordedienst, Jacob Lejkin, geliquideerd door de ZOB. Een maand later bracht men de gehate leider van de economische afdeling van de Joodse Raad om. In het archief van Emanuel Ringelblum worden de namen genoemd van dertien personen die werden omgebracht op bevel van de Joodse Strijdorganisatie.
In de periode tot 18 januari 1943 hield de ZOB zich verder bezig met het aangaan en onderhouden van contacten met het Poolse verzet, de opleiding en training van haar manschappen en het verzamelen van wapens. Vooral dat laatste verliep zeer moeizaam, want het Poolse Thuisleger (Armia Krajowa), de grootste gemilitariseerde verzetsbeweging in Polen, reageerde met wantrouwen en grote terughoudendheid op de verzoeken om wapens. “Meerdere groepen Joden, daaronder ook communisten, hebben ons onlangs aangeroepen en om wapens gesmeekt, als zouden onze arsenalen goed gevuld zijn”, zo schreef generaal Stefan Rowecki, commandant van het Poolse Thuisleger op 4 januari 1943 in een bericht aan de Poolse regering in ballingschap te Londen. “Bij wijze van proef heb ik hen een paar pistolen aangeboden. Ik vraag me af of ze van deze wapens op één of andere manier gebruik zullen maken. Meer wapens geef ik ze niet, omdat wij, zoals u weet, zelf niets bezitten.” Dat tekort aan wapens was niet gelogen en was ook één van de zwaktes van het Poolse Thuisleger tijdens de Poolse opstand in Warschau in augustus 1944. De beperkte hoeveelheid wapens die beschikbaar gesteld werd door het Poolse verzet, werd aangevuld met wapens, munitie en explosieven die gekocht waren op de zwarte markt. Granaten, molotovcocktails en mijnen werden zelf gemaakt in daarvoor ingerichte werkplaatsen in het getto. Al deze inspanningen maakten het mogelijk dat de Joodse Strijdorganisatie op 18 januari 1943 voor het eerst de strijd kon aangaan met de Duitsers toen die opnieuw deportaties naar Treblinka wilden uitvoeren.
Op 9 januari 1943 bezocht Reichsführer-SS Heinrich Himmler het getto van Warschau. Hij constateerde dat nog altijd ongeveer 32.000 gettobewoners werkten in werkplaatsen en fabrieken van particuliere ondernemers en de Wehrmacht, terwijl hij eerder het bevel had gegeven dat Joden die in het Generalgouvernement werkzaam waren voor de oorlogsindustrie ondergebracht moesten worden in de concentratiekampen van de SS. Hier zouden ze hun werkzaamheden dan voorlopig kunnen voortzetten onder leiding van het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt (SS-WVHA), het economische hoofdbureau van de SS onder leiding van Oswald Pohl. Dit was slechts een tijdelijke oplossing, want het uiteindelijke doel van Aktion Reinhard was om het Generalgouvernement volledig vrij van Joden te maken. Daarom gaf Himmler, mede aangemoedigd door de kritieke veiligheidssituatie in Polen, de opdracht om het getto spoedig te liquideren. Allereerst werd de opdracht gegeven om 8.000 Joden zonder werkpas op te pakken en te deporteren naar Treblinka. Deze Aktion stond onder leiding van SS-Oberführer Ferdinand von Sammern-Frankenegg, de SS und Polizeiführer van Warschau van 22 juli 1942 tot 19 april 1943.
De ZOB bereidde een opstand voor die had moeten beginnen op 22 januari, maar de Duitsers waren hen net een stap voor. De Duitse troepen die op 18 januari 1942 in het getto arriveerden ter uitvoering van hun opdracht, stuitten dit keer echter op hevig verzet van de Joden. Alhoewel de directies van de werkplaatsen de opdracht hadden gekregen om hun Joodse werknemers naar de Umschlagplatz te sturen, hadden maar weinigen zich hier gemeld. Zelfs de Joodse politieagenten weigerden dit keer hun medewerking te verlenen aan deze deportatie, waarmee ze hun levens en dat van hun gezinnen riskeerden. Het merendeel van de gettobewoners had zich verscholen en de nazi’s slaagden er niet in om 8.000 Joden zonder werkpas te vinden. Pas na enkele uren had men 1.000 mensen verzameld op de Umschlagplatz. Terwijl de Duitsers met hun razzia waren begonnen, verspreidde de Joodse Strijdorganisatie pamfletten waarin ze opriepen tot verzet. “Ga niet willoos de dood in! Verdedigt u! Neem een bijl, een mes in de hand, barricadeer uw huis. (…) Strijdt!” Ondertussen hadden Joodse strijders de Duitse troepen aangevallen.
“De Joodse bevolking onthaalde [de Duitsers] op granaten en revolverkogels, stenen en bijtend zuur”, zo viel te lezen in de ondergrondse krant “Glos Warszawy” (De Stem van Warschau) van 19 januari 1943. “Ononderbroken weerklinken de mitrailleurs en de ontploffingen. […] De Duitse beestachtigheden zijn grenzeloos! Dood aan de fascistische moordenaars!” De Duitsers werden volledig verrast door de aanvallen van Joodse gevechtstroepen vanuit kelders, zolders en daken. Vier dagen nadat de Aktion van start was gegaan, trokken de Duitse troepen zich terug. Tijdens de strijd waren twintig Duitsers gesneuveld en vijftig verwond. De Aktion was echter niet zonder resultaat voor de Duitsers, want zij deporteerden 5.000 tot 6.500 Joden naar Treblinka, iets minder dan het beoogde aantal van 8.000. Tevens werden ongeveer 1.000 Joden in het getto omgebracht tijdens de strijd of ter plekke geëxecuteerd.
De Joodse Strijdorganisatie had zware verliezen geleden, maar desondanks putten de overlevende leden veel motivatie uit de strijd in januari. Niet alleen was dit in het getto de eerste keer dat Duitsers stierven doordat de Joden zich verweerden, maar ook waren zij ervan overtuigd dat ze door hun verzet de volledige eliminatie van het getto hadden weten te voorkomen. Zij konden namelijk niet weten dat de Duitsers dit nog niet van plan waren en dat hun opdracht was geweest om eerst 8.000 Joden te deporteren. De volledige ontruiming van het getto vond ongeveer drie maanden later plaats. In de tussentijd konden zowel de Duitsers als de Joodse verzetsstrijders zich voorbereiden op deze Großaktion, zoals de missie werd aangeduid in het rapport van Jürgen Stroop.
Ondanks dat de afloop van de strijd in januari werd beschouwd als een overwinning op de Duitsers, had de Joodse Strijdorganisatie zware verliezen geleden. De gelederen werden aangevuld en men trok leerzame lessen uit de gebeurtenissen in januari. De waakzaamheid werd verder verhoogd, want de Duitsers konden elk moment opnieuw toeslaan. Ook werd de militaire discipline opgevoerd en zette men de moeizame zoektocht naar wapens voort. Weliswaar droeg het iets bij dat inmiddels gebleken was dat de Joden daadwerkelijk in staat waren om wapens in te zetten tegen de Duitsers, maar desondanks bleven grote wapenleveranties uit. Van de beperkte hoeveelheid wapens die het Poolse Thuisleger beschikbaar stelde, was een groot deel in slechte staat of onbruikbaar. Een aantal wapens werd geleverd door de Poolse Arbeiderspartij (PPR) en haar militaire tak, de Volksgarde (Gwardia Ludowa), die tijdens de opstand meevochten aan de zijde van de Joodse strijders. Uiteindelijk wist men een paar automatische geweren, een paar dozijn karabijnen, enkele honderden pistolen en een vrij groot aantal granaten en explosieven te verzamelen. De voorraad munitie was echter klein. Door de beperkte hoeveelheid vuurwapens bewapenden sommige verzetstrijders zich met messen, bijlen, hamers, hooivorken en houwelen. Verder werden tijdens de opstand wapens buitgemaakt op de Duitsers.
Aan de vooravond van de opstand waren door de ZOB 22 gevechtseenheden gevormd, waarvan elk een jeugdbeweging vertegenwoordigde. In totaal bestond de organisatie uit 500 tot 750 leden, terwijl de Joodse Militaire Unie nog eens 200 tot 250 leden telden. Als er meer wapens waren geweest, had men nog meer strijders kunnen opleiden.
Tegelijkertijd werden ook de non-combattanten voorbereid op de strijd. Zij werden door de ZOB opgeroepen “[om] zich om het vaandel van strijd en verzet te scharen”, zo valt te lezen in een oproep van de Joodse Strijdorganisatie van 3 maart 1943. “Verstop uw vrouwen en kinderen en trek met ons op ten strijde tegen het nazi-geboefte. De Joodse Strijdorganisatie rekent op jullie volledige morele en materiële steun.” De populariteit van de ZOB onder de Joodse burgers was door de gebeurtenissen in januari gegroeid. Hun moraal was opgevijzeld door de ‘overwinning’ van de Joodse strijdorganisatie op de Duitsers. Samen met de verzetsstrijders werkten ze mee aan het bouwen van ondergrondse bunkers en verstopplaatsen, waar ze tijdens de strijd konden overleven en vanwaar de gettostrijders konden opereren. Er ontstond een ingewikkeld netwerk van ondergrondse kelders en tunnels dat de commandoposten met elkaar verbond en via de riolering in verbinding stond met de straten buiten de gettomuur. “Met hoeveel voorzorg de Joden gewerkt hadden,” zo schreef Jürgen Stroop in zijn rapport, “bewijst de in veel gevallen vastgestelde inrichting van de bunkers met woningen voor hele families, was- en badruimten, toiletten, wapen- en munitiekamers en grote levensmiddelenvoorraden voor meerdere maanden. Er waren aparte bunkers voor de arme en rijke Joden. Het vinden van de afzonderlijke bunkers was vanwege de camouflage voor de strijdkrachten buitengewoon moeilijk en in veel gevallen enkel door verraad vanuit de kant van de Joden mogelijk.”
Wat wilden de Joden bereiken met het verzet dat ze zo naarstig voorbereidden? Dachten ze daadwerkelijk dat ze hun levens konden redden door zich te verzetten tegen de veel zwaarder gewapende en in overmacht zijnde Duitse bezettingsmacht? Nee, de meeste Joden koesterden zich geen illusies en vochten niet voor hun eigen overleving. “Toen wij aan de opstand begonnen, geloofde geen van ons dat we het zouden overleven […]”, zo vertelt Stefan Grayek, een Poolse Jood die aan de opstand in het getto van Warschau deelnam. “We hadden een ander doel: niet ons eigen leven redden, maar reageren op de moord en het hen betaald zetten. Het was de laatste kans om wraak te nemen op de SS’ers voor alle moorden die ze in de jaren daarvoor hadden gepleegd. Niemand dacht dat hij het zou overleven. Maar ik wilde op zijn minst wraak nemen op degenen die mijn familie, mijn vrienden en mijn volk hadden vermoord.” Ahron Karmi, een Joodse strijder die het bloed van zijn vader die was omgekomen in Treblinka wilde wreken, vertelt hetzelfde. “We dachten geen moment dat we zouden winnen,” zegt hij. “Dit was alleen maar om niet op de trein te worden gezet wanneer zij zeiden dat we moeten gaan. Als we één dag succes zouden hebben, dan zouden we het nog een dag proberen.”
Ondertussen ging de ZOB ook door met de liquidatie van gettobewoners die collaboreerden met de Duitsers, waaronder leden van de Ordedienst en Joden die spioneerden voor de Gestapo. Ook de Duitsers riskeerden hun leven wanneer ze het getto betraden. In toenmalige Duitse verslagen werd het getto zelfs bestempeld als “een broedplaats van verwording en opstandigheid”. Dit was één van de redenen voor de Duitsers om zeer spoedig over te gaan tot de volledige liquidatie van het getto in Warschau. Op 16 februari 1943 gaf Himmler het bevel tot de definitieve ontruiming van het getto. “Uit veiligheidsredenen verordonneer ik,” zo schreef hij, “dat het Warschause getto moet worden vernietigd na het oprichten van een concentratiekamp. […] De vernietiging van het getto en de oprichting van een concentratiekamp zijn noodzakelijk, omdat wij anders Warschau nooit tot rust kunnen brengen en de misdadigheid door het bestaan van het getto nooit kan worden uitgeroeid. Een algemeen plan van vernietiging van het getto moet aan mij worden voorgelegd. In elk geval moet men bereiken, dat de bestaande ruimte voor de tot nu toe daar meer dan 500.000 levende Untermenschen (…) van de aardbodem verdwijnt (…).”
De liquidatie van het getto werd uitgevoerd onder supervisie van Friedrich-Wilhelm Krüger, de Höhere SS und Polizeiführer in het Generalgouvernement. De operatie stond ter plaatse onder aanvoering van SS-Oberführer Jürgen Stroop. Hij had een reputatie opgebouwd als meedogenloos commandant in de strijd tegen partizanen aan het oostfront. Het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt van Oswald Pohl was verantwoordelijk voor de oprichting van het concentratiekamp. Wanneer dit exact gebeurde, is onduidelijk, maar de meeste bronnen noemen 19 juli 1943 – dus pas na de opstand – als de datum waarop Konzentrationslager Warschau geopend werd.
In de periode voordat de Duitse troepen in het getto arriveerden ter ontmanteling daarvan, probeerde de Gestapo de Joodse verzetsbeweging van binnenuit te ontwrichten. Er werd door hen bijvoorbeeld een zogenaamde nieuwe verzetsgroep opgericht die de plannen van de Joodse Strijdgroep moest dwarsbomen door een vroegtijdige opstand te bewerkstelligen en daarmee een bloedbad aan te richten. De waakzaamheid onder de gettostrijders was echter groot en deze Duitse list faalde. Vervolgens werd gekozen voor een andere aanpak. Joodse arbeiders werden door de Duitse eigenaars van de werkplaatsen in het getto voorgehouden dat ze overgeplaatst zouden worden naar werkkampen met zeer gunstige arbeidsomstandigheden. Na alles wat zich gedurende de afgelopen jaren had afgespeeld in het getto, lieten de gettobewoners zich echter niet langer voorliegen door dergelijke valse beloften.
De definitieve ontruiming van het getto begon op 19 april 1943 aan de vooravond van het Joodse paasfeest, Pesach. Alhoewel ontruimingen van getto’s wel vaker plaatsvonden op Joodse feestdagen omdat de Joden dan minder alert waren, is het niet bekend of daarom bewust voor deze datum gekozen werd. De verjaardag van Adolf Hitler op 20 april kan ook meegespeeld hebben, want mogelijk wilde men de ontruiming van het getto als geschenk aan de Führer voorstellen. Het eerste Duitse aanvalsplan werd voor de komst van Jürgen Stroop samengesteld door Ferdinand von Sammern-Frankenegg. Zijn plan was om het getto aan de buitenkant te omsingelen met mitrailleurnesten en om vervolgens vanuit een centraal punt groepen manschappen gelijktijdig naar verschillende locaties in het getto te sturen om hier Joden op te pakken. Hoeveel Joden er op dat moment nog in het getto verbleven, is moeilijk na te gaan, omdat een groot aantal van hen ondergedoken was en niet geregistreerd stond. Vermoedelijk betrof het maximaal 70.000 personen.
De tactiek die de ZOB ondertussen had ontwikkeld, bestond uit twee onderdelen: allereerst zou men de binnenrukkende vijand aanvallen vanuit schuilplaatsen achter vensters en op zolders en daken. Het doel hiervan was om het binnentrekken van de vijand te bemoeilijken. Na deze tactiek van aanvallen ging men over op een tactiek van uitvallen. Men zou zich telkens weer terugtrekken in bunkers en schuilplaatsen, maar op onverwachte momenten de aanval heropenen. Het ZOB-commando onder leiding van chef-staf Mordechai Anielewicz werd opgesplitst in vier gevechtsgroepen waar de ZZW ook onderdeel van uitmaakte. De eerste gevechtsgroep bezette het centrale getto, door de Duitsers aangeduid als het Restgetto, waar ook de basis van de ZOB-staf gevestigd was. De tweede groep was werkzaam in het gebied van de borstelfabrieken. De derde groep was verantwoordelijk voor het gebied rond het Muranowskiplein. Het zogenaamde productiegetto werd toebedeeld aan de vierde gevechtsgroep. De kern van de opstandelingenstrijd was in handen van de ZOB, maar daarnaast waren ook andere gevechtsgroepen gevormd, onder andere door arbeiders uit de werkplaatsen.
De ZOB en de ZZW beschikten samen over op zijn hoogst 1.000 manschappen, terwijl Stroop de beschikking had over minstens 2.000 manschappen uit verschillende gelederen van de bezettingsmacht, waaronder de Waffen-SS, de Wehrmacht en de Ordnungspolizei. Tot de beschikbare troepen behoorde ook een bataljon Trawniki-mannen, voornamelijk Oekraïense vrijwilligers uit het trainingskamp Trawniki die ook werden ingezet ter bewaking van de vernietigingskampen van Aktion Reinhard. Hieronder een overzicht, opgesteld door Stroop, van de manschappen die ingezet werden ter onderdrukking van de opstand. De aantallen in de rechterkolom zijn respectievelijk de hoeveelheid officieren en manschappen.
Waffen-SS: | |
SS-Panzer-Grenadier Battalion 3, Warschau | 4 / 440 |
SS- Kavallerie Detachement, Warschau | 5 / 381 |
Ordnungspolizei: | |
SS-Polizei Regiment 22 I Battalion | 3 / 94 |
SS-Polizei Regiment 22 III Battalion | 3 / 134 |
Technische Nothilfe | 1 / 6 |
Poolse politie | 4 / 363 |
Poolse brandweer | 166 |
Sicherheitspolizei: | 3 / 32 |
Wehrmacht: | |
Leichte Flakalarmbatterie III/8, Warschau | 2 / 22 |
Pionierkommando, Rembertow | 2 / 42 |
Reserve Pionier-Battalion 14, Gora-Kalwaria | 1 / 34 |
Buitenlandse bewakingstroepen: | |
Bataljon Trawniki-mannen | 2 / 335 |
In tegenstelling tot de Joodse strijders hadden de Duitse troepen een uitgebreid wapenarsenaal tot hun beschikking, waaronder tanks, pantserwagens, verschillende artilleriestukken en vlammenwerpers. Door de overmacht in zowel manschappen als wapens rekende Stroop erop dat de ontruiming van het getto hoogstens drie dagen zou duren. Dat hij het Joodse verzet sterk onderschatte, bleek echter al snel.
Omstreeks om 2:00 uur in de vroege ochtend van 19 april 1943 was het getto volledig omsingeld door Duitse troepen en hun collaborateurs. De ZOB bracht het getto meteen in hoogste staat van paraatheid. De strijders mochten hun stellingen niet meer verlaten en huisingangen en binnenplaatsen werden gebarricadeerd. Voor de burgerbevolking in het getto werd de alarmtoestand uitgeroepen. Bewapende ZOB-strijders doorkruisten het getto en raadden iedereen aan om meteen onder te duiken in de ondergrondse schuilplaatsen. Tegelijkertijd werden de muren door hen beplakt met leuzen als "Eervol sneuvelen!" en de oproep: "Te wapen! Vrouwen en kinderen naar de schuilkelders!" Op goed zichtbare plaatsen in het getto hadden de strijders ook vlaggen opgehangen.
Toen de troepen van Sammern het getto betraden, maakte het een verlaten indruk. Hun eerste doel was de ontruiming van het centrale getto. Nog altijd hoopte Sammern dat de Joden zich vrijwillig zouden melden op de Umslagplatz. Hij stuurde namelijk tegelijk met de troepen een auto met luidspreker het getto in. Via de luidspreker werden de Joden opgeroepen om vrijwillig hun schuilplaatsen te verlaten en zich voor het transport te melden. Vanuit het niets werden de Duitse troepen echter tegengehouden door aanvallen in de Nalewkistraat en op de kruising van de Zamenhofstraat en de Milastraat. In de Nalewkistraat, op de kruising met de Gensjastraat, werd een Duitse colonne onder vuur genomen vanaf balkons en daken en vanachter vensters. De Duitse troepen waren overrompeld en sloegen op de vlucht, maar keerden terug nadat de officieren de orde hersteld hadden binnen hun gelederen. Sammern zond tevens versterking naar de troepen in de Nalewkistraat. De strijd duurde in totaal ongeveer twee uur, maar uiteindelijk moesten de Duitsers zich met verliezen terugtrekken, terwijl er geen Joodse strijders omgekomen waren.
Ook de eerste aanval van de Joodse strijders op Duitse troepen op de kruising van de Zamenhofstraat en de Milastraat was een succes. In de Milastraat was de hoofdbasis van de opstandelingen gevestigd. De Duitsers beschouwden dit deel van het getto als de vesting van het verzet en hun doel was om de Milastraat de eerste dag in te nemen. Ze drongen, begeleid door een tank en twee pantserwagens, de Milastraat diep in, maar werden plotseling van verschillende kanten aangevallen met granaten, molotovcocktails en geweervuur. De tank vatte vlam en werd uitgeschakeld en vermoedelijk gebeurde kort daarna hetzelfde met een pantserwagen. Stroop beschreef in een rapport dat "De in de strijd gebruikte tank en twee pantserwagens werden bekogeld met molotovcocktails […]. De tank vloog tweemaal in brand. Deze aanval had tot gevolg het terugtrekken van de in de strijd geworpen eenheden. Verliezen tijdens de eerste aanval: 12 man (6 SS’ers en 6 Trawniki-mannen)." De opstandelingen hadden daarentegen slechts één strijder verloren tijdens de strijd die ongeveer een half uur had geduurd.
Na beide nederlagen nam Stroop om 8:00 uur het bevel over van Sammern. Stroop besloot om niet langer het ontruimingsplan van Sammern te volgen. In plaats van verschillende troepen versnipperd het getto in te sturen om razzia’s uit te voeren, liet hij zijn strijdkrachten om de beurt de voornaamste stellingen van de Joden aanvallen. Het was verder zijn bedoeling om het getto in een tanggreep te nemen en de opstandelingen naar een steeds kleiner en smaller gebied terug te dringen om ze daarna met geconcentreerde krachten uit te schakelen. Het voornaamste doel was de beheersing van het gebied tussen de Zamenhof- en Nalewskistraat, oftewel de belangrijkste verkeersader in het centrale getto en de voornaamste verzetshaard. Hij heropende allereerst om omstreeks 8:00 uur opnieuw de aanval op de verzetsstrijders in de Zamenhofstraat. Enkelen van zijn manschappen kwamen om, maar uiteindelijk dwong hij de opstandelingen tot de aftocht. Vervolgens ondernam hij om 12:00 uur een tweede aanval op de stellingen in de Nalewkistraat. Ook hier werden de opstandelingen tot de aftocht gedwongen na een strijd die in totaal zes uur geduurd had. De Duitsers namen wraak met een artilleriebombardement op het ziekenhuis aan de Gensjastraat. Duitse troepen vielen het gebombardeerde gebouw binnen en richtten een bloedbad aan onder de patiënten.
Nadat de verzetshaard in de Nalewkistraat voorlopig neergeslagen was, brandde een derde strijd los op het centraal gelegen Muranowskaplein. De Joodse strijdkrachten vochten hier verbeten en ondanks de extra aangerukte strijdkrachten slaagde Stroop er niet in om hun verzet te beëindigen. De actie werd door Stroop om 20:00 uur onderbroken. Nadat de wachtposten buiten het getto versterkt werden, trokken alle Duitse manschappen zich terug uit het getto. De eerste dag hadden ze vermoedelijk slechts 380 Joden opgepakt. Hans Frank, de chef van het Generalgouvernement, bracht Berlijn van de penibele situatie op de hoogte. "Sinds gisteren hebben we in Warschau te maken met een goedgeorganiseerde opstand in het getto, waartegen we zwaar geschut moeten inzetten", zo schreef hij. "Het aantal moorden op Duitsers neemt schrikwekkend toe."
De volgende dag, 20 april, keerden de Duitse troepen weer terug in het getto en stelden een ultimatum aan de Joodse strijders. Ze dreigden dat als de Joodse strijders zich niet overgaven het hele getto met de grond gelijk zou worden gemaakt. De Joden negeerden dit ultimatum en openden opnieuw de aanval. De aanpak van de Duitsers werd vervolgens harder. Ze omsingelden het getto niet alleen met mitrailleurs, maar ook met lichte artillerie. Waarschijnlijk enkele honderden Joden werden die dag ter plekke geëxecuteerd als wraak op de dood van SS-Untersturmführer Otto Dehmke, de eerste officier die sneuvelde tijdens de actie.
Van 20 april tot 22 april werd er opnieuw gevochten op het Muranowskiplein, maar de voornaamste strijd vond plaats op het terrein van de borstelfabriek. De aanval op dit gebied werd persoonlijk door Stroop aangevoerd en begon op 20 april om 15:00. Gedurende de eerste aanval leden de Duitsers zware verliezen en trokken ze terug, terwijl ze dode en gewonde manschappen op de straat achterlieten. Na korte tijd gingen ze opnieuw in de aanval, maar weer zonder resultaat. De directeur van de borstelfabriek werd door de Duitsers als onderhandelaar gestuurd om een staakt-het-vuren te bewerkstelligen, terwijl de Duitsers ondertussen de gebouwen in de brand staken. De Joden verwierpen het aanbod van de vijand en de strijd duurde voort. De Duitsers zagen in dat ze via een stormloop op de Joodse stellingen dit deel van het getto niet konden veroveren. Ze besloten daarom dit deel van het getto te bombarderen. Die dag slaagden ze er echter niet meer in om het verzet neer te slaan op het terrein van de borstelfabriek, maar als gevolg van de zware branden trokken de Joodse strijders zich in de nacht van 21 april op 22 april terug, nadat ze ook de burgerbevolking geëvacueerd hadden. Zware gevechten vonden op 20 april ook plaats in de Milastraat en in het gebied van de werkplaatsen.
.Ondanks hun verliezen waren de Joodse strijders verheugd over de resultaten die ze tot dusver bereikt hadden. Terwijl de strijd inmiddels al vijf dagen voortduurde, schreef Mordechai Anielewicz op 23 april 1943 in een brief. "Mijn levensdroom is waarheid geworden. De zelfverdediging van het getto is werkelijkheid geworden. Het gewapende Joodse verzet en de wraak bestaan echt. Ik was getuige van de ongehoorde kracht en moed waarmee de Joodse strijders vochten." "Het was de eerste keer dat we Duitsers zagen wegrennen", zo zegt Ahron Karmi die meevocht tijdens de opstand. "We waren eraan gewend dat wij degenen waren die wegrenden voor de Duitsers. Ze hadden nooit verwacht dat Joden zo zouden vechten. Er vloeide bloed en ik kon mijn ogen er niet vanaf houden."
In Berlijn heerste grote ontevredenheid over de enorme moeite die het tot dusver had gekost om de opstand in het getto neer te slaan. Op 23 april 1943 vaardigde Heinrich Himmler daarom het bevel uit dat de operatie moest worden voortgezet “met grotere hardvochtigheid en onverbiddelijke hardheid”. Jürgen Stroop besloot daarop - zo valt te lezen in zijn rapport van 16 mei - “tot de totale vernietiging van het Joodse woondistrict door het laten afbranden van alle woonblokken, inclusief de woonblokken bij de wapenfabrieken. Het ene bedrijf na het ander moest worden geruimd en aansluitend door vuur vernietigd worden.” Door het platbranden van het getto, het opblazen van kelders en bunkers en het verwoesten van de straten wilde hij de Joden dwingen om hun schuilplaatsen te verlaten en de opstandelingen hun stellingen in huizencomplexen ontnemen. Er waren Joden die uit wanhoop of honger zich meldden voor deportatie, maar het merendeel van de Joden bleef ondergedoken, terwijl de Joodse strijders hun gevecht voortzetten vanuit de bunkers. Wanneer hun schuilplaatsen vanwege brand niet langer bewoonbaar waren, vluchtten de strijders naar andere stellingen. Meerdere keren organiseerde de ZOB ook evacuaties van de burgerbevolking naar veiligere onderkomens.
De strijd werd door de ZOB op een andere manier voortgezet dan gedurende de eerste fase. Voorheen hadden de gevechten zich hoofdzakelijk bovengronds afgespeeld, maar nu werd er vooral vanuit de bunkers verzet gepleegd. Hun tactiek was om wanneer de vijand aanviel deze onder vuur te nemen, terwijl een tweede groep hen vanachter aanviel via geheime uitgangen van de bunker. Hoofdzakelijk ’s nachts kwamen de gettostrijders uit hun ondergrondse schuilplaatsen om Duitse troepen te vernietigingen, wapens te veroveren en verkenningen uit te voeren. Om niet op te vallen waren de Joodse strijders meestal gekleed in Duitse uniformen en droegen ze lappen om hun voeten. Er vonden ’s nachts meerdere zware gevechten plaats. Op 25 april leden de opstandelingen het zwaarste verlies tot dusver. Een groep verkenners die probeerde om via de riolering de ‘Arische’ woonwijk te bereiken, was op een vijandelijke patrouille gestuit en de verzetsstrijders sneuvelden vervolgens tijdens een ongelijke strijd. Desondanks zetten de Joodse strijders hun nachtelijke overvallen op Duitse patrouilles voort en bleven ze proberen om in contact te komen met het Poolse verzet buiten het getto.
Op 26 april ontving het Poolse verzet aan de 'Arische' zijde waarschijnlijk het laatste rapport van het oppercommando van de ZOB. “Sedert acht dagen zijn wij al in een dodelijke strijd verwikkeld”, zo schreef men. “De Duitsers hebben talrijke verliezen geleden, de eerste twee dagen waren zij tot de aftocht gedwongen. Daarna lieten zij versterkingen aanrukken, o.a. tanks, pantserauto’s, geschut en zelfs vliegtuigen kwamen in actie voor een planmatig beleg. Onze verliezen, dus slachtoffers van fusillades en branden, waarin mannen, vrouwen en kinderen omkwamen, zijn zeer aanzienlijk. Onze laatste dagen naderen. Maar zolang wij wapens in onze handen houden, zolang zullen wij verder strijden en verzet bieden.”
De strijd woedde voort op meerdere locaties, waaronder op het terrein van de werkplaatsen waar op 20 april het eerste gevecht was losgebarsten. Meerdere bunkers werden hier op 27 april door de manschappen van Stroop veroverd. Dit lukte mede, doordat de bunkers onder water gezet werden. Ook in het gebied rond het Muranowskiplein vonden opnieuw zware gevechten plaats waarbij de Joodse strijders werden gesteund door Poolse verzetsstrijders. De strijd vond hier deels plaats buiten het getto, wat ertoe leidde dat de Duitsers veel Poolse burgers arresteerden die ervan verdacht werden dat ze betrokken waren bij het verzet in dit gebied.
Van de 26 straten in het getto stonden er op 27 april inmiddels 20 in brand. “In de straten van het getto hing een dichte, bijtende walm”, zo lezen we in een rapport van de ZOB. “In de woningen verbrandden duizenden vrouwen en kinderen levend. Uit de brandende huizen klonk afschuwelijk geschreeuw en hulpgeroep. Voor de ramen van de huizen verschenen mensen die door de vlammen gegrepen waren, als levende fakkels.” Het gebeurde vaak dat Joden uit brandende huizen de dood tegemoet sprongen. Soms probeerden ze hun val te breken door eerst matrassen op de grond te gooien. “Met gebroken botten probeerden ze dan nog via de straten in huizenblokken te kruipen die nog niet of slechts deels in vlam stonden”, aldus Jürgen Stroop. Veel Joden verkozen zelfmoord boven gevangenneming door de Duitsers die zeker zou leiden tot hun dood. Ondanks deze erbarmelijke omstandigheden hield het verzet aan en was er na twaalf dagen strijd zelfs nog sprake van enige leiding en coördinatie, alhoewel de verbindingen tussen de bunkers verslechterd waren.
In de eerste week van mei vonden meerdere belangrijke gevechten plaats met als tragisch dieptepunt voor de Joodse strijders de val van de stafbunker van de ZOB op 8 mei waarbij de leiding van de opstand omkwam. Deze ondergang verliep echter niet zonder slag of stoot. Op 1 mei besloten de Joodse strijders om overdag de Duitse troepen aan te vallen vanuit hun basis in de Nalewkistraat. Nadat enkele van hun manschappen omgekomen waren, vluchtten de Duitsers. Na korte tijd keerden ze echter weer terug en ondernamen van alle kanten een aanval op de Joodse strijders. Zonder slachtoffers trokken de Joodse strijders zich terug naar hun hoofdkwartier in de Milastraat 18.
Van 1 tot 3 mei woedde er ook een strijd om een bunker in de Fransiscanerstraat waar gevechtstroepen die elders waren verdreven samengekomen waren. Aan hun verbeten gevecht kwam een einde toen de Duitsers gas inzetten om de Joden uit hun bunker te verdrijven. Of dit daadwerkelijk gas was, valt te betwijfelen, want Stroop rapporteerde dat hij veelvuldig nevelkaarsen – een soort rookbommen – gebruikte die door de Joden werden aangezien als gas. Vanuit de Fransiscanerstraat slaagden de Duitsers er uiteindelijk niet in om Joden te deporteren. Ongeveer de helft van de Joden sneuvelde en de rest trok zich terug, onder andere naar de bunker in de Milastraat 18. Ondertussen vond er op 2 mei ook een zwaar gevecht plaats in de Stawkistraat. Ook hier konden meerdere Joden na afloop van de strijd hun toevlucht vinden naar de bunker in de Milastraat.
Van 4 tot 7 mei 1943 vonden de laatste gevechten plaats op het terrein van de werkplaatsen. Door een gebrek aan munitie, honger en de steeds hogere verliezen verzwakte het verzet, alhoewel de Joden tot in de laatste uren verbeten doorvochten. Meerdere bunkers werden uiteindelijk vernietigd door de troepen van Stroop zodat het verzet hier gestopt werd. Stroop noemde in zijn dagrapport een aantal van 49 bunkers. Naast de nederlaag op het terrein van de werkplaatsen, verloren de Joodse strijders op 7 mei ook een groep verkenners die op weg was naar de stadsdelen buiten de gettomuur. Andere Joodse strijders waren wel met succes ontkomen uit het getto en probeerden zich buiten het getto aan te sluiten bij partizanengroepen in de bossen.
Een beeld van hoe het getto er van 5 tot 7 mei uitgezien moet hebben, wordt gegeven in het volgende verslag van de Poolse politie, de zogenaamde Blaue Polizei die deel uitmaakte van de Kriminalpolizei. “Het getto ziet eruit als een massagraf. Patrouilles, bewapend met snelvurende karabijnen en mitrailleurs op de verschillende straathoeken bewaken de smeulende puinhopen der afgebrande huizen. Spiedend en angstig kijken de SS’ers uit naar de beschaduwde puinhopen of er geen schot van opzij of van achteren wordt gelost. De Joden duiken als spoken op uit de smeulende ruïnes, waar ze hun bunkers gebouwd hebben; zij hakken de zwakkere Duitse patrouilles tot de laatste man in de pan of vluchtten als schimmen dwars over de rokende puinhopen der verkoolde huizen, in de richting van de Arische wijk (…).”
Het slagveld werd gedurende de eerste tien dagen in mei steeds kleiner. De voornaamste gevechten concentreerden zich in de Mila-, Dzika-, Wolynska- en Szczesliwastraat en enkele aangrenzende straten. De belangrijkste uitvalsbases van de ZOB in dit deel van het getto bevonden zich in Milastraat 18, Nalewkistraat 35 en Fransiscanerstraat 22. In de bunker van het hoofdkwartier op de Milastraat 18 hadden de belangrijkste aanvoerders van de opstand zich verzameld. Hun bunker werd op 8 mei door de Duitsers opgespoord. De bunker werd aan alle kanten omsingeld en de Duitse troepen ondernamen vervolgens een stormaanval. Ze gooiden gasbommen of nevelkaarsen door de ingangen van de bunker naar binnen. Na zich hevig verzet te hebben, dreigden de Joodse strijders te stikken en besloten ze een einde aan hun leven te maken. Anderen kwamen om tijdens de strijd. Eén van de Joden die omkwam in de bunker in de Milastraat 18 was Mordechai Anielewicz, de aanvoerder van de opstand. Hiermee kwam aan de opstand in het getto van Warschau echter nog geen eind.
Na de bovengrondse straatgevechten in de eerste fase en de verdedigingstrijd in de bunkers gedurende de tweede fase begon na de val van het hoofdkwartier van ZOB de derde fase van de opstand die zich afspeelde in het puin en de ruïnes van het verwoeste getto. Er was geen centrale leiding meer en de resterende gevechtsgroepen hadden geen vaste uitvalsbases meer. Ze verhuisden voortdurend van de ene plek naar de andere en hadden slechts sporadisch contact met het Poolse verzet.
In de nacht van 13 op 14 mei bombardeerde de Sovjetluchtmacht Duitse stellingen en militaire objecten in Warschau. Er waren ook bommen neergekomen in de buurt van het getto en in de nabijheid van de Pawiak-gevangenis die zich bevond in het voormalige getto. De Joodse strijders maakten gebruik van de paniek die was ontstaan onder de nazi’s en vielen meerdere keren Duitse patrouilles aan. Met de chaos als dekking werden ook meerdere pogingen ondernomen om het getto te ontvluchten, maar slechts een gering aantal Joden wist de Arische zijde te bereiken. Ook na het bombardement bleven Joodse strijders trachten om het cordon dat het getto omsingelde te doorbreken en het getto te ontvluchten. Hoeveel Joden er gedurende de opstand ontvlucht waren, is moeilijk vast te stellen. Geschat wordt dat ongeveer 20.000 Joden erin slaagden om in woonwijken buiten het getto onder te duiken of in de bossen in het oosten van Polen te verdwijnen. Veel van hen werden later alsnog opgepakt door de nazi’s, sneuvelden tijdens de partizanenstrijd of werden omgebracht door antisemitische Poolse partizanengroepen.
Op 15 mei 1943 werd het laatste gebouwencomplex in het getto verwoest. Een dag later werd de synagoge van Warschau in de Tlomackstraat opgeblazen. Dit was het symbolische einde van Stroops operatie. Per telex meldde hij aan Himmler en Krüger dat het voormalige Joodse getto niet langer bestond. “Thans bevinden zich in het voormalige Joodse woondistrict geen bedrijven meer”, zo schreef hij. Alles van waarde dat er aanwezig was en grondstoffen en machines zijn weggehaald en verplaatst. Alle aanwezige gebouwen en dergelijke zijn vernietigd.” Volgens Stroop waren 56.065 Joden gesneuveld tijdens de strijd of gedeporteerd. Veel slachtoffers die vielen als gevolg van de branden en explosies konden door hem echter niet meegerekend worden, zodat het totale aantal slachtoffers dat omkwam in het getto of gedeporteerd werd een stuk hoger was. Het merendeel van de slachtoffers bestond uit non-combattanten. Stroop rapporteerde dagelijks het aantal gesneuvelde strijders en als we dit optellen komen we op een aantal van 5.565.
In zijn slotrapport noemde Stroop de namen van 15 Duitse soldaten en 1 Poolse politieagent die omgekomen waren in de strijd om het getto. Ook noemt hij de namen van 60 Waffen-SS’ers, 11 Trawniki-mannen, 12 Sicherheitspolizei officieren, 5 mannen van de Poolse politie en 2 geniesoldaten van de Wehrmacht die gewond raakten tijdens de operatie. Beide aantallen waren in werkelijkheid echter groter, zoals Stroop later ook toegaf. Het Joods-Nationale Comité schatte dat er onder de Duitsers en hun collaborateurs ongeveer 300 doden en ongeveer 1.000 gewonden waren gevallen. Twee Poolse verzetskranten schatten dat de Duitse verliezen 400 doden en meer dan 1.000 gewonden bedroegen.
Als aandenken aan de Großaktion liet Stroop zijn rapporten bundelen tot een fraai, in zwart gegranuleerd leer gebonden en met 54 foto’s geïllustreerd boek met de titel “Es gibt keinen jüdischen Wohnbezirk mehr in Warschau”. Hiervan werden drie exemplaren gedrukt: één voor Stroop zelf, één voor Friedrich-Wilhelm Krüger en één voor Himmler. Eén foto uit dit boek is die van een Joods jongetje dat met zijn handen in de lucht, samen met andere burgers, onder militaire bewaking weggevoerd wordt. “Met geweld uit bunkers te voorschijn gehaald”, was het onderschrift in het boek van Stroop. “Geen andere foto symboliseert op zo indringende wijze hoe weerloos de Joden in de hoofdstad van Polen aan de bloedhonden van de SS waren opgeleverd”, zo schrijft de Duitse historicus Guido Knopp.
Om de overwinning te herdenken bezocht Generalgouverneur Hans Frank op 18 juni de ruïnes van het getto. Toch was het verzet in het getto nog niet helemaal opgehouden na de officiële beëindiging van de operatie van Stroop op 16 mei. “Niettegenstaande het feit, dat talrijke bladen het einde van de strijd in het getto reeds vermelden,” zo lezen we in “Glos Warszawy” (De Stem van Warschau) van 8 juni 1943, “treedt een handjevol verdedigers nog handelend op. Gedurende de afgelopen dagen ondernamen zij veel uitvallen buiten de muur, doodden enige gendarmes en dwongen de bezetting versterking te laten aanrukken.” Voor de afrekening met de laatste overgebleven Joden had Stroop het Polizei-Bataillon III/23 achtergehouden. ’s Nachts werden tevens kleine afdelingen Oekraïners en Letten het getto ingestuurd om Joden op te sporen en uit te schakelen. De Joden werden tevens gekweld door plunderaars die in het puin op zoek waren naar kostbaarheden.
De gevechten in het getto duurden nog voort tot de eerste dagen in juli. Daarna doofde het verzet, onder andere omdat de munitievoorraad van de strijders opgeraakt was. Ook was het politiebataljon verder gegaan met de afbraak van de ruïnes, zodat er nauwelijks nog schuilplaatsen voor de Joden waren overgebleven. Desondanks verbleven er nog altijd Joden in de ruïnes van het getto. Velen van hen kwamen om in de winter van 1944.
Na de totale liquidatie van het getto in Warschau kwam ook een einde aan Aktion Reinhard. Het merendeel van de Joden in het Generalgouvernement was omgebracht en Heinrich Himmler gaf de opdracht tot de ontmanteling van de vernietigingskampen Belzec, Sobibor en Treblinka. Van maart 1942 tot november 1943 waren in deze vernietigingskampen in totaal 1,7 miljoen Joden omgebracht. Nog eens 42.000 tot 43.000 Joden uit het Generalgouvernement, waaronder meerdere duizenden uit het getto van Warschau, die nog verbleven in enkele werkkampen werden omgebracht tijdens Aktion Erntefest (operatie Oogstfeest) in de herfst van 1943. In augustus 1944 brak er een algemene Poolse opstand uit in Warschau. Ook enkele honderden Joden vochten mee met het Poolse Thuisleger. De opstand mislukte en Warschau werd gedurende deze hevige strijd tot de grond toe verwoest. Op 17 januari 1945 werd Warschau uiteindelijk bevrijd door het Sovjetleger. In de ruïnes van de Poolse stad werden nog zo’n 300 ondergedoken Joden aangetroffen, waaronder de pianist Wladyslaw Szpilman die in leven had kunnen blijven dankzij de hulp van de Wehrmacht-officier Wilm Hosenfeld.
Veel mensen hebben zich na de oorlog afgevraagd hoe het mogelijk was dat de nazi’s zes miljoen Joden hebben kunnen afslachten. Verondersteld werd dat de Joden zich niet of nauwelijks verzet hadden en zich als makke lammeren naar de slachtbank hadden laten leiden. Dat is een onjuiste veronderstelling, want de opstand in het getto in Warschau was niet de enige verzetsactie van de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. In meerdere andere getto’s braken opstanden uit, meestal als de definitieve liquidatie was aangekondigd, zoals in Bialystok waar op 15 augustus 1943 een opstand losbarstte die vijf dagen duurde. Vele honderden Joden kwamen om tijdens deze strijd of werden gedeporteerd, maar het lukte enkele tientallen Joden om te ontsnappen en te vluchten naar de bossen rond Bialystok. Zelfs in de vernietigingskampen organiseerden de Joden opstanden, zoals de opstand in Treblinka op 2 augustus 1943 en de opstand in Sobibor op 14 oktober 1943. Na de ontruiming van de getto’s en de liquidatie van de vernietigingskampen boden de Joden die hadden kunnen ontsnappen verzet vanuit de moerassen en bossen van Oost-Europa waar ze zich aansloten bij partizanengroepen. Het Joodse verzet kon de genocide niet voorkomen, maar wanneer wordt beweerd dat de Joden zich massaal als makke lammeren naar de slachtbank hebben laten leiden, worden de vele acties van moedig verzet tegen een veel sterkere tegenstander miskend.
Joodse overlevenden van de opstand in het getto en andere Holocaustoverlevenden stichtten na de oorlog in Israël de kibboets Lohamei HaGetaot, in het Engels The Ghetto Fighter’s House genaamd. De kibboets herbergt een museum en archieven met betrekking tot de Holocaust. In Warschau werd een monument opgericht ter herinnering aan de Joodse strijders van de opstand. In 2005 werd besloten om een Joods-historisch museum te bouwen in het hart van het voormalige getto van Warschau.