De locatie van het voormalige concentratiekamp Majdanek ligt vandaag de dag ruim binnen de stadsgrenzen van Lublin, een stad in het oosten van het huidige Polen dichtbij de grens met de Oekraïne. Het lijkt nu enigszins op een park, gelegen op ongeveer 4 kilometer van het stadscentrum. Het is omgeven door moderne flatgebouwen en een Rooms-katholieke begraafplaats die er al was toen het kamp nog bestond. Langs het voormalige kampterrein loopt de hoofdweg naar Oekraïne en Rusland. Tijdens de oorlog was dit een belangrijke route voor het Duitse leger richting het oostfront. En vanaf de herfst van 1943 voor de Duitse troepen op hun terugtocht.
Majdanek was met een oppervlakte van 270 hectaren het grootste concentratiekamp in Europa na Auschwitz en heeft verhoudingsgewijs kort bestaan, van oktober 1941 tot juli 1944. Volgens de meest recente tellingen zouden in totaal ongeveer 150.000 mensen in Majdanek gevangen hebben gezeten. Het waren mannen en vrouwen van 54 verschillende nationaliteiten uit 28 landen. Daarvan zouden ongeveer 80.000 het niet hebben overleefd, waarvan circa 60.000 Joden. Zestig procent is omgekomen door de verschrikkelijke omstandigheden in het kamp: honger, ziekte, kou en uitputting. Veertig procent werd vergast, opgehangen, doodgeslagen of doodgeschoten. Deze getallen zijn echter niet meer dan schattingen want tot op de dag van vandaag zijn er over Majdanek nog steeds geen definitieve aantallen slachtoffers vastgesteld.
Op 1 september 1939 viel nazi-Duitsland Polen binnen. Volgens eerder gemaakte afspraken in het zogenaamde Molotov-Ribbentrop-pact werd het land opgedeeld tussen Duitsland en de Sovjet-Unie. Daarbij kwam Lublin in Duitse handen. De stad lag aan de oostgrens van het door de Duitsers bezette deel van Polen, het zogenaamde Generalgouvernement. In juni 1941 vielen de Duitsers de Sovjet-Unie binnen. Met de bezetting van de voormalige Sovjetsector in Polen kwamen miljoenen Joden en Poolse burgers onder het gezag van de Duitsers. Bovendien werden tijdens de veldtocht grote aantallen soldaten van het Rode Leger krijgsgevangen gemaakt. Het was zaak om een locatie te vinden waar al deze soldaten konden worden opgesloten. In deze opvang lag de kiem van de bouw van het kamp Majdanek. Echter, van een duidelijke en consequente planning zou geen sprake zijn: rivaliteiten tussen bij de bouw betrokken organisaties en de voortdurend veranderende oorlogssituatie leidden ertoe dat Majdanek als kamp nooit een eenduidige functie kreeg. Er is wel gezegd dat Majdanek tijdens zijn bestaan altijd een provisorische rol heeft gespeeld.
Reichsführer-SS Heinrich Himmler bezocht Lublin op 20 en 21 juli 1941. Bij die gelegenheid gaf hij aan SS-Brigadeführer Odilo Globocnik, de SS- und Polizeiführer van het district Lublin, niet meer dan een informele opdracht tot de bouw van het kamp. Himmler beval tegelijkertijd SS-Standartenführer Karl Otto Koch om de hele organisatie van het nieuw te bouwen kamp op zich te nemen. De voorkeur voor Koch lag voor de hand, want hij had eerder ervaring opgedaan in de kampadministratie van Buchenwald. De oorspronkelijke keuze voor de locatie viel op een terrein in de onmiddellijke nabijheid van de Deutsche Ausrüstungswerke, een door de SS geleid bedrijf dat al sinds 1940 was gevestigd bij een Judenlager in de Lipowastraat midden in de stad. Het Judenlager was een soort gevangenis met werkplaatsen, waar krijgsgevangen gemaakte Poolse soldaten van Joodse afkomst vastzaten. Zij begonnen nog diezelfde zomer dit terrein bouwrijp te maken, maar dat was van korte duur.
Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wilde Himmler de bouw van het kamp volledig toevertrouwen aan zijn persoonlijke vriend Globocnik. Daarmee ging hij voorbij aan het Inspektorat der Konzentrationslager, de centrale instantie in Berlijn die toezicht hield op de bouw en gang van zaken in de concentratiekampen. Dat leidde onvermijdelijk tot een botsing met het Duitse burgerlijke bestuur in het Generalgouvernement dat met lede ogen aanzag hoe Himmler en zijn zetbaas Globocnik hen op eigen gezag wilden opzadelen met een grootschalig kamp. Zowel Generalgouverneur Hans Frank als de Gouverneur van het district Lublin, Ernst Zörner, protesteerden tegen het voldongen feit dat zonder hun instemming nota bene binnen de stadsgrenzen van Lublin op de plaats van het Judenlager een volwaardig concentratiekamp zou worden gebouwd. Of het verzet van het burgerbestuur de doorslag heeft gegeven om de locatie aan de Lipowastraat op te geven staat echter niet vast. Als andere reden wordt genoemd dat de oorspronkelijke plannen voorzagen in de opvang van zoveel gevangenen (er werd gesproken over 150.000) dat het fysiek onmogelijk zou zijn om ze midden in de stad aan de Lipowastraat onder te brengen.
Hoe dan ook, Globocnik kwam onder deze druk tot andere gedachten en Karl Koch besloot het kamp te bouwen ten zuidoosten van Lublin aan de dunbevolkte rand van de stad op de zogenaamde velden van Dziesiata. Op 26 september 1941 kwam Koch tot overeenstemming met gouverneur Ernst Zörner en werd het stuk grond door het Duitse stadsbestuur overgedragen aan de SS. Het betrof een naar het zuiden en westen licht aflopend terrein dat in het noorden grensde aan de drukke hoofdweg naar Lwow. In het zuiden werd het begrensd door de dorpen Abramowic en Dziesiata en in het westen lag het tegen de stadsrand van Lublin. Aan de oostkant strekten zich de akkers van het dorpje Kalinowka uit. De keuze voor dit terrein had praktische voordelen. Het lag niet ver van het spoorwegemplacement van Lublin, zodat de gevangenen te voet naar het kamp konden worden gevoerd. Er hoefde zodoende geen extra spoorlijn te worden aangelegd. Bovendien was er in de onmiddellijke nabijheid een voormalig vliegveld waar een groot SS-verblijf en werkplaatsen van de Deutsche Ausrüstungswerke waren geprojecteerd. De werkkrachten in het kamp waren op deze manier direct voorhanden.
Het terrein lag vlakbij Majdan Tatarski, een oude buitenwijk van Lublin waar al een Joods getto was ingericht. De naam Majdanek is afgeleid van de naam van deze buitenwijk. Het was oorspronkelijk een bijnaam die de locale bevolking na de oprichting aan het kamp gaf. In officiële stukken werd de naam Majdanek overigens nooit genoemd, maar onder de gevangenen en de SS-ers was het de gebruikelijke benaming voor het kamp. De oorspronkelijke officiële naam van Majdanek luidde Kriegsgefangenenlager der Waffen-SS Lublin (KGL). Opvallend is dat de benaming Konzentrationslager niet werd gebruikt. Er is wel verondersteld dat Globocnik deze term heeft vermeden om de dwarsliggende stadsgouveneur Zörner te misleiden. Immers, gezien de enorme hoeveelheid krijgsgevangen gemaakte Sovjetsoldaten was de bouw van een krijgsgevangenenkamp niet ongewoon. Pas in april 1943, toen het merendeel van de gevangenen niet meer uit krijgsgevangenen bestond, werd Majdanek officieel Konzentrationslager der Waffen-SS Lublin (KL Lublin).
De locatie van het toekomstige kamp was zeer ongebruikelijk. Vrijwel alle kampen in Polen lagen ver verwijderd van bevolkingscentra en hoofdwegen. Echter, het gebied waar Majdanek zou verrijzen lag aan de rand van een grote stad op een volledig open terrein. Er waren geen natuurlijke hindernissen zoals grote rivieren of bossen en de locatie was van vrijwel alle kanten zichtbaar. Wat ook de reden mag zijn geweest om het kamp hier te bouwen, het was zeker niet de bedoeling om het zoveel mogelijk van de buitenwereld af te schermen.
Het officiële bevel tot de bouw van een kamp werd op 22 september 1941 gegeven door SS-Oberführer ingenieur Heinz Kammler, chef van het Amt II Bauten (Gebouwen) van het Hauptamt Haushalt und Bauten der SS, onderdeel van de Zentralbauleitung der Waffen-SS und Polizei in Lublin.
De eerste bekende blauwdruk van Majdanek dateert van 7 oktober 1941 en betrof het deel waar de gevangenen zouden worden ondergebracht. De te bouwen barakken zouden in de oorspronkelijke plannen worden verdeeld over tien secties. Het geheel zou worden omgeven door een dubbel hek met prikkeldraad, aan de buitenkant voorzien van 25 wachttorens. De verdeling van de barakken in de verschillende secties was in principe identiek: twee rijen haaks op het hek dat iedere sectie omgaf. De middenterreinen van iedere sectie zouden dienen als appelplaats met aan de ene kant twee keukens en aan de andere kant een latrinegebouw. In totaal werden er 236 barakken geprojecteerd waarvan er 207 voor de gevangenen waren bestemd.
In oktober 1941 gingen de bouwwerkzaamheden van start. Een groep Poolse krijgsgevangenen van Joodse afkomst die iedere dag vanuit het werkkamp in de Lipowastraat in Lublin naar het bouwterrein werd gebracht, begon met het egaliseren van de grond voor de eerste vijf secties. Nog diezelfde maand werden ongeveer 2000 Sovjetkrijgsgevangenen aangevoerd vanuit het krijgsgevangenenkamp in Chelm om de bouw te bespoedigen. Ze werden op het terrein zonder enige beschutting in de open lucht ingekwartierd. De sterfte onder hen was dan ook zeer hoog. Deze twee groepen gevangenen bouwden het hek en de barakken van de eerste sectie van het kamp. Het tempo van het werk moet gruwelijk zijn geweest, want al op 11 november 1941 rapporteerde Heinz Kammler aan Oswald Pohl, de chef van het SS Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt (SS-WVHA) in Berlijn dat er 10.000 gevangenen konden worden ondergebracht en dat er in de volgende dagen plaats was voor nog eens 10.000 personen.
Op 23 maart 1942 keurde Karl Koch, die inmiddels de eerste kampcommandant was geworden, de definitieve plannen voor het kamp goed. In Majdanek zouden uiteindelijk 250.000 gevangenen moeten worden ondergebracht. Ter vergelijking: Lublin kende destijds 120.000 inwoners. Het kamp zou meer dan acht keer groter moeten worden dan in het plan van 7 oktober 1941 was voorzien. Grofweg zou het kamp in twee delen moeten worden gesplitst: een deel voor de gevangenen, bestaande uit drie gigantische complexen met een grote hoeveelheid werkplaatsen en opslagruimtes, en een deel bestemd voor de SS compleet met kantoren, winkels en een ziekenhuis.
De Zentralbauleitung der Waffen-SS und Polizei in Lublin was eindverantwoordelijk voor de uitvoering van dit werk. Daartoe werden uiteraard gevangenen ingezet, maar ook aannemers die op hun beurt eveneens dwangarbeiders gebruikten. De schatting is dat 35 bouwbedrijven tussen 1941 en 1944 hebben gewerkt aan de voortdurende uitbreiding van Majdanek. Niet gehinderd door enige ethische bezwaren boden Duitse firma’s hun diensten aan. Zo bracht op 18 september 1941 de firma Senking in Hildesheim een offerte uit voor keukeninstallaties voor 5000 gevangenen. In november en december 1941 bood de firma Kori in Berlijn aan om een crematorium te bouwen en Jahn und Petrlick Holzbau in Rudolfstadt wilde maar al te graag 100.000 spaden, houwelen en de benodigde bakstenen leveren. Toen vanaf januari 1942 het kamp snel volstroomde, werden er in alle secties barakken bijgebouwd, meestal van abominabel primitieve kwaliteit: dunne, niet passende planken, geen ramen en daken van niet meer dan flinterdunne planken bedekt met asfaltpapier.
Midden 1942 werd er wit steengruis verspreid tussen de twee prikkeldraadhekken en in de zogenaamde "zone des doods", een vijf meter brede strook tussen de barakken en het binnenste hek. De kleur wit diende een doel: ’s nachts was op deze manier een menselijk silhouet beter te zien als het hek en de zone des doods werden verlicht. Als een gevangene in de zone des doods kwam werd er zonder pardon op hem geschoten vanuit een of meer van de 18 wachttorens die met hun hoogte van 8,80 meter alle secties konden bestrijken. Op het dak van iedere toren stond een draaibaar zoeklicht en meer dan 130 lampen werden op de palen van het hek rond de vijf secties van het kamp gemonteerd. Alle wegen en paden binnen het kamp waren ’s nachts verlicht. In 1943 werd het binnenste hek onder hoogspanning gezet en ter verhoging van de veiligheid kwam er bij de ingang van elke sectie een wachthuis waar bewakers iedereen controleerden die een sectie binnenkwam of verliet. Toen in 1944 het gevaar van aanvallen door partizanen toenam werden er aan de oostkant van het kamp acht kleine bunkers gebouwd.
Uiteindelijk groeide het kamp uit tot een gigantisch complex dat was onderverdeeld in zes gedeelten die "Felder" werden genoemd. Ieder deel was omgeven door een eigen hek met prikkeldraad. Op deze manier werden de verschillende categorieën gevangenen fysiek gescheiden. Elk "Feld" bestond uit twee rijen barakken rond een open ruimte waar de appels werden gehouden en een galg stond opgesteld. Feld I herbergde aanvankelijk Sovjetkrijgsgevangenen, maar later werden er in een afgescheiden deel ook vrouwen ondergebracht. Feld II was in de lente van 1942 gereed. Gedurende het gehele bestaan van het kamp was het uitsluitend bestemd voor mannelijke gevangenen, voor het merendeel Joden. Vanaf de lente van 1943 lag hier ook een lazaret voor Russen die aan de zijde van de Duitsers hadden gevochten en daarbij zwaar gewond waren geraakt. Ook Feld III was uitsluitend bestemd voor mannen. De eersten arriveerden er in mei 1942. Aanvankelijk waren het gevangen genomen partizanen, later ook politieke gevangenen, Joden uit de geliquideerde getto’s van Warschau en Bialystok en zieke gevangenen uit Buchenwald, Dachau en Sachsenhausen. In april 1944 werd Feld III ontruimd. De gevangenen werden op transport gesteld naar Auschwitz en Gross-Rosen. Tot aan de bevrijding werd Feld III niet meer gebruikt. Feld IV was gereed in de herfst van 1942. Hier verbleven gijzelaars van de Duitse politie, politieke gevangenen en krijgsgevangenen. Feld V werd in oktober 1942 het laatst in gebruik genomen en was pas begin 1943 helemaal gereed. Het werd tot september 1943 uitsluitend bevolkt door voornamelijk Joodse vrouwen en kinderen. Nadat zij waren overgebracht naar Feld I werden de 22 barakken tot aan de bevrijding gebruikt als lazaret voor mannen. Feld VI is nooit daadwerkelijk in gebruik genomen. Hier waren extra barakken, gaskamers, crematoria en fabrieken gepland, maar het terrein lag nog steeds braak toen het kamp werd bevrijd.
Er was in Majdanek ook plaats voor landbouw. In de lente van 1942 werd er een boerenbedrijf opgezet. Als eerste verscheen buiten het hek een tuinderij (Gärtnerei). Het landelijk gebied aan de oostkant van het kamp werd vanaf eind 1942 gebruikt voor de verbouw van graan en het houden van vee. Midden 1943 werden er 30 opslagkelders gebouwd voor de aardappelen en groenten die er op 100 hectare land werden verbouwd. Er was zelfs een kas voor de teelt van bloemen en groenten.
Het onderbrengen van de SS-staf en de bewakers leverde in de beginjaren de nodige problemen op. Aanvankelijk was het kantoor van de kampleiding gevestigd in een gebouw op het adres Ogrodowastraat 12 in Lublin en werden de SS-officieren en onderofficieren ondergebracht in huizen in een aantal straten vlakbij het kamp. De SS-bewakers verbleven in een schoolgebouw op de Bernardynskastraat 12. Deze onderkomens waren slechts tijdelijk, want vanaf september 1942 kwamen er kantoren en SS-verblijven in het kamp zelf. Ze werden gebouwd door gevangenen onder supervisie van specialisten van verschillende aannemers en er werd goed op gelet dat het verblijf er zo comfortabel mogelijk zou zijn. Er was zelfs een casino. Dit werk was in de lente van 1943 gereed.
In de periode van de lente 1942 tot de herfst 1943 werden de wegen, drainagegreppels, betonnen doorgangen, paden buiten het kamp en alle hekken voltooid. In de lente van 1942 nam het tempo van de uitbouw van het kamp overigens aanmerkelijk af. Bouwmaterialen konden moeilijker worden geleverd omdat grondstoffen schaarser werden en de capaciteit van het spoorwegnet werd steeds meer opgeslokt door transporten in de richting van het oostfront. In juli 1944, vlak voor de ontruiming, stonden er op het kampterrein uiteindelijk 280 gebouwen (waarvan 227 barakken). Daarnaast was er 25 kilometer riool en waterleiding aangelegd, ruim 4 kilometer geplaveide wegen gebouwd en meer dan 5,5 kilometer dubbel hekwerk met prikkeldraad geplaatst. Majdanek kon toen 45.000 à 50.000 gevangenen tegelijkertijd herbergen in de overbevolkte barakken.
Vanaf de tweede helft van 1942 vond de grootschalige moord op gevangenen hoofdzakelijk plaats door middel van gaskamers. De bouw van de gaskamers begon in augustus 1942 en was voltooid in oktober van dat jaar. Uit bewaard gebleven bouwplannen blijkt dat de gaskamers in Majdanek oorspronkelijk waren bedoeld als desinfectieruimtes. Echter, al tijdens de bouw werd besloten de gaskamers te gebruiken voor de vernietiging van gevangenen.
De gaskamers waren geschikt voor het gebruik van koolmonoxide en Zyklon B. Nadat in het vernietigingskamp Belzec was gebleken dat Zyklon B “betere” resultaten opleverde werd dit gas op toenemende schaal in Majdanek toegepast. De gaskamers waren opgetrokken uit keramische stenen en voorzien van een betonnen vloer en een dak van gewapend beton. De grote metalen deuren van de gaskamers waren luchtdicht en werden hermetisch afgesloten door middel van twee ijzeren staven die met moeren werden aangedraaid. Ze werden geleverd door de Berlijnse firma Auert.
Koolmonoxide werd door SS-ers de gaskamers ingepompt vanuit grote stalen cilinders. Dit gas werd verspreid door middel van een metalen pijp voorzien van gaten die langs de muren van de kamers was gemonteerd. Zyklon B werd toegediend via een speciale opening in het betonnen dak. Het gebruik van Zyklon B werd gecombineerd met het toedienen van warme lucht dat door middel van een ventilator vanuit een kachel naast de gaskamer werd ingeblazen. Proeven hadden namelijk uitgewezen dat het dodelijke effect van Zyklon B toenam als de temperatuur in de gaskamer boven de 27 graden Celsius steeg. De kachels werden geleverd door het bedrijf Theodor Klein Maschinen- und Apparatenbau in Ludwigshafen.
Het gebouw waarin de gaskamers waren opgetrokken werd de “bunker” genoemd en was omgeven door prikkeldraad en een dicht houten hek. In het hek zat een poort waardoor vrachtwagens met slachtoffers naar binnen konden rijden. Het extra hoge dak van de “bunker” had oorspronkelijk een functie in het proces van de desinfectie van kleding, maar toen de massavernietiging in Majdanek op gang kwam was het niet meer dan een camouflage voor de eronder gelegen gaskamers.
Al tijdens de bouw van het kamp in 1941 werd er bij de firma Kori in Berlijn een crematorium met vijf ovens besteld. Voordat dit crematorium werd geleverd liep het aantal doden in Majdanek echter al sterk op. Om de lichamen toch te kunnen verbranden werd er uit Sachsenhausen een crematorium overgebracht en in juni 1942 geïnstalleerd. Het bestond uit twee ijzeren ovens die onafhankelijk van elkaar werkten en met olie werden gestookt. In elke oven konden in ongeveer een uur twee tot vijf lichamen tegelijk worden verbrand. De dagelijkse capaciteit van één oven was ongeveer honderd lichamen. Het verbranden ging 24 uur per dag door.
Omdat het aantal doden steeds meer toenam en de bestaande ovens hiervoor volstrekt onvoldoende waren kreeg de Zentralbauleitung der Waffen-SS und Polizei in Lublin op 21 januari 1943 bericht van het SS-WVHA dat er zo snel mogelijk vijf ovens zouden worden geleverd. Op 24 juni 1943 werden de bouwplannen van Kori goedgekeurd en in juli 1943 ging de bouw van start. Begin september 1943 was het crematorium gebruiksklaar. Het nieuwe crematoriumgebouw was uit hout opgetrokken en stond op een hoge fundering. Het bestond uit een kantoor voor de chef van het crematorium, een grote ruimte waar lichamen konden worden opgeslagen, een kamer met een betonnen sectietafel en een cokesopslag. In de grote centrale hal waren vijf ovens gebouwd. Ze werden gestookt met cokes en waren verbonden met een 12 meter hoge schoorsteen. De temperatuur in de ovens kon oplopen tot 700 graden Celsius. Verbranding van lichamen duurde bij deze temperatuur ongeveer een kwartier.
De eerste commandant van Majdanek, van september 1941 tot augustus 1942, was SS-Standartenführer Karl Otto Koch, de man aan wie Himmler het bevel had gegeven om de organisatie van de bouw van het kamp te leiden. Hij was een zeer ervaren kampcommandant die eerder had gediend in Esterwegen, Sachsenhausen en Buchenwald. Gedurende zijn bewind eigende hij zich grote hoeveelheden geld en kostbaarheden van vermoorde Joodse gevangenen toe. Dat was de reden dat hij van zijn functie in Majdanek werd ontheven. Hij werd gearresteerd op beschuldiging van fraude, verduistering en insubordinatie en ter dood veroordeeld. Vlak voor het eind van de oorlog, op 5 april 1945, is hij geëxecuteerd door een vuurpeloton. | |
Koch werd opgevolgd door SS-Obersturmbannführer Max Kögel, tot dan commandant van Ravensbrück. Kögel deed qua wreedheid niet voor Koch onder. In de korte periode dat hij het kamp leidde, van augustus tot oktober 1942, was het sterftecijfer extreem hoog en werd de bouw van de gaskamers aanbesteed. Na zijn vertrek uit Majdanek fungeerde hij tot het eind van de oorlog als commandant van KL Flossenbürg. Kögel werd in 1946 door een Brits militair tribunaal ter dood veroordeeld, maar pleegde zelfmoord voordat het vonnis kon worden voltrokken. | |
In november 1942 trad de derde commandant aan: SS-Sturmbannführer Hermann Florstedt die samen met Koch nog in Buchenwald had gediend. Zijn periode wordt gekenmerkt door excessieve wreedheden en massale liquidaties. Florstedt nam zelf deel aan selecties van gevangenen die niet geschikt waren om te werken en vervolgens werden vermoord. Net als Koch roofde hij juwelen, goud en geld van de Joden en dat werd ook hem fataal. Hij moest zich verantwoorden voor een speciale SS-rechtbank in Kassel, werd schuldig bevonden en in september 1943 van zijn post ontheven. Op 15 april 1945 is hij alsnog door de SS geëxecuteerd. | |
SS-Obersturmbannführer Martin Gottfried Weiss volgde in november 1943 Florstedt op. De omstandigheden in het kamp verbeterden enigszins onder Weiss: het slaan van gevangenen werd verboden, de duur van de appels werd ingekort en er werd zelfs voedsel van buiten het kamp aangevoerd. Dit gold overigens niet voor de Joodse gevangenen en de Sovjetkrijgsgevangenen. De “verbeteringen” werden dan ook niet zozeer ingegeven door humanitaire overwegingen als wel door het vergroten van de arbeidscapaciteit van de gevangenen. Weiss werd na de oorlog door een Amerikaans militair tribunaal ter dood veroordeeld en terechtgesteld. | |
In mei 1944 werd Weiss opgevolgd door de vijfde en laatste commandant, SS-Obersturmbannführer Arthur Liebehenschel, de voormalige commandant van Auschwitz I. Onder Liebehenschel werd Majdanek in juli 1944 ontruimd. Liebehenschel werd na de oorlog ter dood veroordeeld en terechtgesteld. |
De procedure bij de aankomst van gevangenen in Majdanek was vergelijkbaar met die in de meeste andere kampen. Het overgrote deel van hen werd vanuit getto’s, gevangenissen en andere kampen aangevoerd in goederentreinen, dicht op elkaar gepakt in veewagens zonder voedsel, water en sanitaire voorzieningen. Kleinere transporten, meestal uit Lublin en omgeving, arriveerden in vrachtwagens. De treinen kwamen aan op een zijspoor van het spoorwegemplacement van Lublin op ongeveer 1,5 kilometer van het kamp. Zodra de deuren van de wagons waren opengeschoven werden de mensen onder geschreeuw van SS-ers door hen eruit geranseld. Ze werden opgesteld in rijen van vijf en in looppas naar het kamp gedreven, omgeven door een cordon SS-ers bewapend met machinegeweren.
Zacheusz Pawlak kwam op 8 januari 1943 in Lublin aan met een transport uit Radom:
“We moesten snel lopen. Sommige bewakers hadden honden aan een lijn die verschrikkelijk blaften en voortdurend hun tanden in de richting van de gevangenen lieten zien. De honden waren speciaal afgericht: als een gevangene maar even uit de rij liep sprongen de honden er gelijk bovenop. Daarbij werd de colonne steeds verder opgejaagd door de schreeuwende en slaande SS-ers.”
Nadat de nieuwkomers de poort van het kamp waren gepasseerd ging het direct naar barak 44 waar al hun bezittingen werden afgenomen, zorgvuldig geregistreerd en opgeslagen. Men mocht nu niets meer bezitten. Daarna moesten ze zich helemaal uitkleden en werden ze, ongeacht de weersomstandigheden, naakt naar het badhuis gedreven. Hier werd eerst met botte tondeuses al het lichaamshaar verwijderd en werd men ter desinfectie ondergedompeld in betonnen bakken met een lysoloplossing. Pas daarna volgde het echte bad waarbij heet en koud water willekeurig werden afgewisseld. Tenslotte kregen de gevangenen hier hun kampkleding, niet meer dan lompen en dan ook nog meestal in een verkeerde maat.
Vervolgens werd hen een barak op een bepaald Feld toegewezen en volgde de registratie waarbij talrijke formulieren met persoonlijke gegevens werden ingevuld. Iedere nieuwe gevangene kreeg bovendien een nummer op zijn kleding. Vanaf dat moment had een persoon simpelweg geen naam meer, hij was letterlijk een nummer geworden. In Majdanek was de systematiek van de nummers anders dan in de andere kampen waar er gewoon werd doorgeteld als er nieuwe transporten aankwamen. In Majdanek ging het getal nooit boven 20.000, apart voor mannen en voor vrouwen. Nieuw aangekomenen kregen simpelweg het oude nummer van gevangenen die waren gestorven. Het nummer werd op een stuk wit linnen gedrukt en bevestigd op de linkerborst van het jasje en op de linkerbroekspijp boven de knie. Ook kregen de gevangenen boven het nummer een driehoek op hun kleding in een kleur die de reden van de gevangenschap aangaf. In het midden van de driehoek stond een letter die de nationaliteit van de drager vermeldde.
Nadat al deze formaliteiten waren vervuld werden de nieuwe gevangenen geïnstrueerd over de opstelling tijdens het appel, het opzetten en afnemen van de petten, het marcheren in de Arbeitskommandos en de orde in de barakken. Ze waren nu volledig onderworpen aan het kampregime. Dat betekende dat iedere dag, van het ochtend- tot het avondappel, bestond uit werk onder de grootst mogelijke (en onmogelijke) druk. Wie het niet kon bijhouden liep op zijn minst het risico van een afranseling.
In de herfst en de winter moesten de gevangenen om 5 uur ’s ochtends opstaan, in de lente en de zomer om 4 uur. Ze moesten zich dan snel aankleden, hun britsen opmaken, naar de latrine gaan, een mok surrogaatkoffie of van onkruid getrokken thee drinken en de barakken schoonmaken. Daarna ging het naar het appel, begeleid door het altijd aanwezige onophoudelijke geschreeuw en gevloek van SS-ers en Kapo’s, gevangenen die waren belast met het handhaven van de orde in de barakken. Weer of geen weer, het appel begon om 6 uur in de herfst en de winter en om 5 uur in de lente en de zomer. De gevangenen moesten voor hun barak gaan staan en zich perfect opstellen terwijl het aantal gevangenen werd geteld door de “Blockführer”. Deze rapporteerde dat weer aan de “Rapportführer”. Op het commando “Stillgestanden, Mützen ab, Augen links!” moest iedereen dit foutloos opvolgen. Als daarna iemand maar bewoog of zijn hoofd draaide werd hij bont en blauw geslagen. Aanvankelijk werden de zieken tijdens het appel door hun medegevangenen ondersteund, later moesten ze in de modder of de sneeuw op de grond liggen. Pas vanaf november 1943 was het hen toegestaan tijdens het appel in de barak te blijven.
Het ochtendappel duurde gemiddeld een half uur, als de aantallen gevangenen in de verschillende barakken tenminste klopten met de gegevens uit de kampadministratie. Was dat niet het geval dan volgde een nieuw appel dat op zijn minst weer een half uur duurde. Op het commando “Arbeitskommando formieren!” renden de gevangenen uit elkaar om, begeleid door geschreeuw en slaan, hun werkcommando te vormen. Daarop werden de Arbeitskommandos afgemarcheerd naar het werk.
Om stipt kwart voor twaalf was het middagpauze. De gevangenen die in of vlakbij het kamp werkten moesten naar hun Feld terugrennen en werden bij binnenkomst door SS-ers gefouilleerd. Daarna werden op de appelplaats de gevangenen weer geteld, het zogenaamde “Zellappel”. Als er een gevangene ontbrak werd er een zoektocht ingesteld die uren kon duren. Al die tijd moesten de gevangenen zonder eten op de appelplaats blijven staan. In het geval dat wel alles klopte, kregen de gevangenen in hun etensblik een schep waterige substantie die voor soep moest doorgaan. Het was doorgaans gemaakt van rapen, rotte aardappelen en gedroogde koolbladeren. Nadat ze dat naar binnen hadden gewerkt, moest het etensblik worden afgewassen en in de barak worden teruggezet.
Om 1 uur gingen de gevangenen weer terug aan het werk. In de lente en de zomer duurde dat tot 6 uur, in de herfst en de winter tot half 5. Doodop en doorgaans bont en blauw geslagen moesten ze naar hun verblijfplaats in het kamp terugrennen. Degenen die tijdens het werk waren gestorven droegen ze met zich mee. Daarna volgde het avondappel dat uren kon duren, vooral als een gevangene was ontsnapt of ergens in slaap was gevallen. Deze “ontsnapten” werden op de appelplaats ten overstaan van iedereen direct opgehangen. Dat stopte overigens in de herfst van 1943 toen er in verband met de oorlogsinspanningen zo min mogelijk arbeidskrachten verloren moesten gaan. Dat was ook de reden dat de appels vanaf dat moment minder lang gingen duren.
Na het avondappel kregen de gevangenen weer iets te eten wat nauwelijks voedsel is te noemen. Meestal bestond het uit surrogaatkoffie of een ander brouwsel, een stuk brood en een paar ongeschilde aardappelen. Zelden kregen ze bij het brood een lepel marmelade, margarine, een schijf paardenworst of kaas. Hierna volgde tijd voor “ontspanning”. Dat betekende meestal wat praten met medegevangenen, maar ook kwam het voor dat ze door de SS-ers werden gedwongen in het kamp door te werken. Om 9 uur gingen de lichten uit en moest er absolute stilte heersen.
Ondervoed als de gevangenen waren moesten ze loodzwaar werk verrichten. Tussen 1941 en 1944 werd er continu aan het kamp gebouwd. Gedurende deze periode hebben naar schatting in totaal zeventig Arbeitskommandos allerlei bouwwerkzaamheden verricht, van grondwerk tot de bouw van barakken, wachttorens, hekken, opslagplaatsen en kantoren. Het grondwerk slokte de meeste energie op. Grote stukken terrein moesten worden geëgaliseerd en zand en keien werden in enorme hoeveelheden afgevoerd. Bij de aanleg van de infrastructuur werden minder gevangenen ingezet, simpelweg omdat hiervoor schaarse geschoolde werkkrachten zoals elektriciens en loodgieters noodzakelijk waren.
Ongeveer twintig commando’s waren dagelijks bezig met het schoonhouden van het kamp. De zogenaamde Feldkolonne was belast met het schoonmaken van de barakken en het ruimen van sneeuw in de wintermaanden. Daarnaast waren er op ieder Feld vijftien tot twintig gevangenen die de inhoud van de latrines moesten afvoeren, de zogenaamde Scheisskommandos. Omdat dit het meest smerige werk was werden hiervoor voornamelijk Joden ingezet. Dit werk had één voordeel: omdat deze gevangenen zo ontzettend stonken lieten de SS-ers hen meestal met rust. Voor allerlei andere werkzaamheden waren er ook speciale commando’s. Te denken valt hierbij aan de afvoer van het vuilnis uit de SS-verblijven en kantoren, voor het schoonmaken van de hondenkennels en de stallen en voor het onderhoud van gebouwen en groen.
Een aparte vermelding verdient het werk dat werd verricht in de vele verschillende werkplaatsen in Majdanek. Er was een timmermanswerkplaats om britsen en tafels te maken en te repareren. Ook werden door dit commando barakken verbouwd. Een smederij zorgde voor allerlei gereedschappen en in een elektricienswerkplaats konden de SS-ers terecht met hun kapotte radio’s en elektrische verwarming. Vanaf begin 1943 was er zelfs een compleet uitgeruste garage waar een groep van twintig gevangenen auto’s onderhield en benzine- en dieselmotoren ombouwde voor het gebruik van gas als brandstof.
Ongeveer 300 gevangenen, vanaf 1943 vooral vrouwen, waren tewerkgesteld in de verschillende kleermakerijen en een volledig uitgeruste schoenmakerij. Daar werden de kleren van de degenen die met transporten aankwamen hersteld voor gebruik door Duitse burgers. Ook winterkleding voor het Duitse leger werd er gemaakt en er vond onderhoud plaats aan de uniformen van de SS-bewakers. De Effektenkammer was de opslag van de bezittingen van gevangenen. De kleding van de vermoorde Joden werden er gesorteerd en doorzocht op waardevolle spullen voordat het met wagonladingen tegelijk naar Duitsland werd overgebracht.
Ongeveer 1500 gevangenen waren vanaf de vroege lente tot de late herfst werkzaam op de eerder genoemde verschillende boerenbedrijven die door het kamp werden geëxploiteerd. Dit was uitzonderlijk zwaar werk: spitten, ploegen, maaien, planten en oogsten in de open lucht en zonder enige beschutting bij slechte weersomstandigheden. Het voedsel voor de gevangenen en de SS-ers werd door weer andere commando’s aangevoerd en gedistribueerd over de verschillende keukens op het immense terrein.
Tenslotte was er het Sonderkommando, waarvan de leden streng van de andere gevangenen werden geïsoleerd. Zoals de naam al aangeeft betrof het geen gevangenen die het “gewone” handwerk van hun medekampbewoners verrichtten. Hun taak was het om de lijken uit de gaskamers te halen en te verbranden in de crematoria. Het deel van het Sonderkommando dat in 1942 en 1943 lichamen verbrandde in het bos van Krepiecki werd het Waldkommando genoemd. Het lot van de leden van het Sonderkommando stond van tevoren vast: regelmatig werden ze geëxecuteerd als ongewilde getuigen van misdaden die voor altijd verborgen moesten blijven.
Bedrijven die deel uitmaakten van het SS-imperium zoals de Deutsche Ausrüstungswerke (DAW) en de Ostindustrie GmbH (kortweg Osti) konden vrijelijk putten uit het reservoir van voornamelijk Joodse dwangarbeiders dat in de kampen voorhanden was. Majdanek vormde daarop geen uitzondering. Al in 1940 gebruikte de DAW Joodse gevangen van het werkkamp in de Lipowastraat in Lublin en ook Majdanek ontkwam na de opening niet aan de vraag naar arbeidskrachten. In 1942 opende de DAW in het kamp een werkplaats voor de reparatie van ski’s waar 60 man werkten. Het jaar daarop volgde een schoenmakerij met meer dan 200 dwangarbeiders.
De Ostindustrie GmbH had vier werkplaatsen in Majdanek: een manden- en borstelmakerij, een steenbakkerij, een metaalwerkplaats en een klein farmaceutisch bedrijf. In de metaalwerkplaats werden door 240 gevangenen kapotte wapens ontmanteld en gereedschappen gerepareerd. De arts van het SS-garnizoen in Lublin, Dr. Sekel, leidde de farmaceutische onderneming waar 35 gevangenen werkten, voornamelijk Joodse artsen en apothekers uit Nederland.
Ook buiten Majdanek werd gebruik gemaakt van dwangarbeiders uit het kamp. Zo hadden de SS-Bekleidungswerke een eigen werkkamp waar elke dag 1200 gevangenen naartoe werden gebracht om dit kamp te bouwen en uit te breiden en om er kleding te sorteren. De Zentralbauleitung der Waffen-SS und Polizei in Lublin gebruikte dwangarbeiders uit Majdanek bij de opbouw van een bevoorradingsbasis voor SS-eenheden in de bezette Sovjet-gebieden. In de jaren 1942 en 1943 bouwden gevangenen een enorme opslagplaats voor de Höhere SS- und Polizeiführer van Zuid-Rusland en de Kaukasus waar grote hoeveelheden voedsel en militaire goederen werden opgeslagen. Het district Lublin groeide aldus uit tot een van de grootste centra van dwangarbeid in het bezette Europa.
Naast de SS-ondernemingen maakten ook anderen gebruik van dwangarbeiders uit Majdanek. De Zentralbauleitung liet honderden gevangenen in Lublin een gasfabriek bouwen. Civiele instellingen en organisaties bleven niet achter. Gevangenen werkten in de stadswasserij van Lublin, de elektriciteitscentrale en bij de spoorwegen. Verschillende aannemers maakten gebruik van de goedkope arbeidskrachten, gemiddeld 45 gevangenen per bouwlocatie. Het SS-WVHA stelde de prijzen vast. Civiele ondernemingen betaalden 4 mark per dag voor een geschoolde arbeider en 3 mark voor een ongeschoolde arbeider. SS-ondernemingen betaalden per dag slechts 30 pfennig per arbeider, geschoold of ongeschoold. Vanaf 1 juni 1943, toen de bedrijven door de oorlogsinspanningen in steeds moeilijker economisch vaarwater kwamen, werden de prijzen gelijkgetrokken aan die van de SS.
Alleen al door het bitter slechte en weinige voedsel dat dagelijks minder dan 1000 calorieën opleverde, waren grote groepen gevangenen zondermeer ten dode opgeschreven. Ze vermagerden razendsnel, hun huid werd blauwgrijs en op den duur werden ze volkomen apathisch. In Majdanek werden deze personen “gamle” genoemd, een woord uit het Duits-Silezisch dialect dat “idioten” betekent. In de laatste fase van verhongering waren ze reddeloos verloren. Ze stierven onder de klappen van geweerkolven en stokken, in de barakken, tijdens het werk of in de zogenaamde “Gammelblöcke”, sterfhuizen voor degenen voor wie alle hulp zinloos was. Als ze nog enig teken van leven vertoonden verdwenen ze in de gaskamers.
Niet alleen de honger, ook de mishandelingen en executies eisten hun tol onder de gevangenen. In het geval van bestraffingen was de meest gebruikte methode een afranseling met een zweep. Voor de kleinste overtredingen van de kampregels werden gevangenen geslagen tot ze het bewustzijn verloren. Daarbij was het volstrekt onbelangrijk of het slachtoffer ziek of stervende was. Alleen al het feit dat iemand Jood of van Roma-afkomst was vormde een aanleiding om te worden afgetuigd. Overtreding van de kampregels was daarvoor helemaal niet nodig: als de bewakers er zin in hadden sloegen ze er op los.
Aan een officiële bestraffing wegens overtreding van de kampregels ging een rapportage door kampbewakers aan de kampleiding vooraf. Niet alleen individuele gevangenen maar ook hele groepen stonden bloot aan deze sancties. Deze bestraffingen volgden altijd na het avondappel. De zweepslagen werden toegediend op een speciale tafel, het “Block”genaamd. Onder de gevangenen stond het martelwerktuig onofficieel bekend als de “concertvleugel”. Het tafelblad was halfrond en gemaakt van dikke planken. De gevangene moest er op zijn buik op liggen terwijl twee SS-ers de armen op de rug tussen de schouderbladen draaiden. Twee andere SS-ers sloegen er vervolgens op los met zwepen of stokken. Het aantal slagen varieerde van 10 tot 200 of meer. Het slachtoffer moest zelf in het Duits het aantal slagen tellen. Omdat velen die taal niet machtig waren ging dat dikwijls mis en dan moest de gevangene weer van voren af aan beginnen met tellen. Het spreekt voor zichzelf dat de zweepslagen grote open wonden op de rug veroorzaakte. Dat leidde weer tot etterende infecties die niet of nauwelijks werden behandeld. Ook onherstelbare schade aan interne organen zoals de nieren was meer regel dan uitzondering.
Daarnaast liep men voortdurend het gevaar aan de zogenaamde “pilaar” te belanden. Dat was een houten paal waaraan men werd opgehangen aan de polsen terwijl de handen op de rug waren gebonden; met de voeten kon men net niet bij de grond. Op de grotere overtredingen van de kampregels zoals ontsnappingspogingen stond steevast de doodstraf die werd voltrokken door ophanging. Dat gebeurde altijd tijdens het avondappel in aanwezigheid van de kampcommandant, een arts en de SS-bewaking van het betreffende Feld.
Vanaf de herfst van 1943 nam het aantal bestraffingen af. Immers, de slachtoffers waren daarna niet meer in staat om te werken en alle beschikbare werkkracht was hard nodig. Dat betekende overigens niet dat de SS-ers en Kapo’s hun gedrag aanpasten. Eén van de meest wrede SS-ers was de commandant van Feld III, SS-Hauptscharführer Heinrich Groffmann, die tijdens het appel op zoek ging naar zijn slachtoffers. Nadat hij een gevangene had uitgekozen was het zijn gewoonte om met één klap op de lever, de maag of een oor de persoon neer te slaan. SS-Unterscharführer Gossberg was gespecialiseerd in het inslaan van schedels en SS-Unterscharfürer Franz Josef Fritsche sloeg gevangenen zonder enige aanleiding dood met een spade of met een geweerkolf.
Ook de namen van SS-Hauptscharführer Emil Laurich, SS-Oberscharführer Erich Mühsfeld en SS-Hauptsturmführer Hermann Hackmann stonden synoniem aan onbeschrijflijke wreedheden. De meest gevreesde bewaker in Majdanek was echter de eerder genoemde SS-Obersturmführer Anton Thumann, bijgenaamd “de beul van Lublin”. Hij diende in het kamp van februari 1943 tot mei 1944 nadat hij vanuit Gross-Rosen voor straf naar Majdanek was overgeplaatst na een beschuldiging van corruptie. Iedere gevangene kende hem, sommigen dachten zelfs dat hij de kampcommandant was. Thumann was volgens de gevangenen een lange, slanke, knappe man die altijd goed gekleed was en handschoenen droeg. Hij was een uitzonderlijke sadist en onafscheidelijk van zijn enorme hond Boris. Van zijn gedrag zijn verschillende getuigenissen bewaard gebleven. Zo reed hij op een dag met zijn motorfiets in op een groep gevangenen. Hij koos er twee uit en bond hun handen met een stuk touw vast aan de motorfiets. Vervolgens gaf hij gas en sleepte hen net zo lang over het kampterrein totdat er van de twee niet meer over was dan een onherkenbare bloedige massa. Ook had hij de gewoonte om uit eigen beweging gevangenen 400 of meer zweepslagen te geven. Thumann werd op 8 oktober 1946 door de Britten geëxecuteerd nadat hij in het laatste oorlogsjaar in het kamp Neuengamme nog dood en verderf had gezaaid.
Tot op de dag van vandaag staat het nog steeds niet vast hoeveel gevangenen in Majdanek werkelijk zijn omgekomen. Sinds de bevrijding van het kamp hebben allerlei schattingen de ronde gedaan. Het meest recente onderzoek, in 2005 uitgevoerd door Tomasz Kranz, een historicus uit Lublin, komt tot een getal van ongeveer 78.000 personen.
De lugubere klank die de naam Majdanek in de geschiedenis van de Holocaust heeft is mede te wijten aan de gebeurtenissen op één dag in november 1943 tijdens de “Aktion Erntefest” (Actie Oogstfeest). Achter deze codenaam verborg zich de slotakte van “Aktion Reinhard ”, die was gericht op de vernietiging van alle Poolse Joden in het Generalgouvernement en de regio Bialystok. Aktion Erntefest was een grootschalige operatie van massa-executies die tot doel had om alle resterende Joden te liquideren die in Majdanek en in de werkkampen in en rondom Lublin verbleven. In de regio Lublin waren dat de kampen Trawniki, Poniatowa, Budzyn, Zamosc en Biala Podlaska en in de stad zelf de werkkampen in de Lipowastraat en op het vliegveld (Flugplatzlager). Het betrof voornamelijk de overlevenden van de geliquideerde getto’s van Warschau en Bialystok en grote groepen Joden uit Lublin die op deze locaties waren ondergebracht.
Als reden van de Aktion Erntefest gold naar buiten toe de oplossing van een veiligheidsprobleem. Dit heeft zondermeer een rol gespeeld. Na de opstand in getto van Warschau in mei 1943 nam de onrust bij de leiding van de SS namelijk steeds meer toe. De gevangenenpopulatie in Majdanek groeide explosief en het werd steeds gevaarlijker geacht om in één kamp zoveel Joden te concentreren. De opstanden in het getto van Bialystok en in Treblinka in augustus 1943 en in Sobibor in oktober 1943 toonden eens te meer aan dat het kon leiden tot bijna onbeheersbare situaties. Daarnaast leefde bij Himmler een toenemende vrees dat het hele complex van werkkampen in de regio Lublin waar zo’n 45.000 Joden voor de SS werkten, in handen zou kunnen vallen van de Deutsche Ausrüstungswerke en Duitse privé-ondernemingen. Dat kon de positie van de SS en dus van Himmler in deze voor de oorlogsindustrie belangrijke regio ernstig verzwakken. In de opvatting van Himmler was het in dat geval beter om over te gaan tot liquidatie van alle Joden dan dat een ander er met de buit vandoor ging.
Echter, ideologische motieven in Aktion Erntefest kunnen moeilijk worden overschat. De SS in het algemeen en Himmler in het bijzonder zagen zich als het instrument om hun einddoel te bereiken: de totale vernietiging van de Joden in Europa. De concentratie van tienduizenden Joden in de regio Lublin bood hen een niet te missen kans om deze ambitie waar te maken. De Joodse gevangenen in de werkkampen koesterden weliswaar de hoop en de illusie dat ze de oorlog zouden overleven omdat de nazi’s hun werkkracht nodig hadden, maar dan hadden ze gerekend buiten de rassenhaat die het zou winnen van puur economische motieven.
Eind oktober 1943, na een maandenlange voorbereiding in het diepste geheim, was het zover. Himmler gaf het bevel om op de kortst mogelijke termijn in één actie alle werkkampen in de regio Lublin te liquideren. Gevangenen in Majdanek en alle omliggende werkkampen kregen de opdracht om in enkele dagen tijd enorme greppels te graven, zogenaamd om de landing van vijandelijke vliegtuigen te verhinderen. Al gauw deden er onder de gevangenen geruchten de ronde dat er iets speciaals stond te gebeuren, maar geen van hen kon vermoeden wat hen in werkelijkheid te wachten stond. Vanuit Auschwitz, Köningsberg en Poznan werden extra SS-eenheden overgebracht. Ook politie-eenheden zouden aan de actie deelnemen.
In de vroege ochtend van 3 november 1943 werd Majdanek volledig omsingeld door SS- en politie-eenheden. Het ochtendappel was die dag ongewoon kort. De SS-ers stuurden de niet-Joodse gevangenen terug naar hun barakken. De Joodse gevangenen werden naar een gedeelte vlakbij het crematorium en de vers gegraven greppels gebracht, samen met lotgenoten die inmiddels vanuit Lublin en de werkkampen in de omgeving Majdanek werden binnengevoerd. In een latrinebarak moesten ze zich helemaal uitkleden en hun bezittingen achterlaten. Er waren inmiddels twee vrachtwagens met grote luidsprekers opgesteld waaruit op vol volume marsen en walsen van Johann Strauss klonken. In groepen van honderd werden de gevangenen naakt naar de greppels gejaagd waar SS-ers met machinegeweren het vuur op hen openden. Gezien de grote hoeveelheden mensen die in korte tijd moesten worden geliquideerd ging deze methode veel sneller dan vergassing. Iedere nieuwe groep moest op de lichamen van hun voorgangers gaan staan. Groep na groep gingen de executies uur na uur onophoudelijk door. De muziek was uiteraard bedoeld om de schoten en het gegil te overstemmen, maar de niet-Joodse gevangenen en de inwoners van de oostelijke buitenwijk van Lublin konden op kilometers afstand de muziek, de schoten en het gegil horen.
Sindsdien staat deze dag bekend als “Zwarte Woensdag”. De executies duurden zonder ophouden van 6 uur in de ochtend tot 5 uur in de middag. De operatie was door de SS opgezet als een ware gevechtsactie aan het front. Ieder uur gingen er rapporten naar het SS-hoofdkwartier in Lublin over het aantal gevangenen dat inmiddels was gedood. De lichamen werden bedekt met een dunne laag aarde. Enkele dagen later werden ze door een Sonderkommando opgegraven en op brandstapels verbrand. De rook en de stank van de brandende lichamen was in heel Lublin te zien en te ruiken. De as werd vermengd met keukenafval en aarde om het later als compost te kunnen gebruiken. Na de bevrijding van het kamp werd er 1300 kubieke meter van deze compost gevonden. Het ligt nu opgeslagen in het enorme gedenkteken op het kampterrein.
Geschat wordt dat er op die dag in Majdanek tussen de 16.000 en 18.000 mensen zijn omgebracht. Het was de grootste massa-executie die gedurende de Tweede Wereldoorlog op één dag heeft plaatsgevonden. In de dagen daarna werden de werkkampen in de hele regio Lublin geliquideerd. Het totaal aantal Joodse slachtoffers van de enkele dagen van Aktion Erntefest wordt geschat op 42.000.
In het vroege voorjaar van 1944 rukte het Rode Leger vanuit het oosten steeds verder op. Ontmanteling van Majdanek werd onafwendbaar. In juni 1944 kwam het officiële bevel om de barakken af te breken. Ongeveer 200 gevangenen werden met dit werk belast. Toen de Sovjetsoldaten op 22 juli 1944 al in de straten van Lublin stonden gaf kampcommandant Arthur Liebehenschel het bevel Majdanek te liquideren. De SS-ers probeerden nog haastig bewijzen te vernietigen. De archieven van de kampadministratie werden in brand gestoken en het crematorium volgde. In hun haast lukte het niet meer om de gaskamers en het grootste deel van de barakken te verwoesten. De administratie is bijna geheel bewaard gebleven en ligt nu in archieven in Moskou en Sint Petersburg.
Laat in de middag van 22 juli 1944 werden ongeveer 1000 gevangenen uit het kamp gehaald en samengevoegd met 229 gevangenen uit de Deutsche Ausrüstungswerke in de Lipowastraat. Het kleine deel van de groep die niet te voet verder kon gaan, voornamelijk Joodse vrouwen en kinderen, werd in vrachtwagens geladen. De vrachtwagens liepen later vast in de straatgevechten in Lublin en deze gevangenen werden door Sovjetsoldaten bevrijd. Het grootste deel van de groep liep via Krasnik en Annopol naar Cmielow, waar ze op een trein naar Auschwitz werden gezet.
In de nacht van 22 op 23 juli 1944 werd Majdanek bevrijd. Een schamele 480 gevangenen was achtergebleven, voornamelijk Sovjetkrijgsgevangenen en Poolse boeren uit de ontruimde dorpen rond Lublin. Onder de bevrijde gevangenen was ook een groep Polen die eind juni 1944 door de Wehrmacht in Lublin en Lubertow was opgepakt en moest werken aan de bouw van verdedigingswerken in Lublin.
Na de bevrijding werd het kamp overgenomen door het Rode Leger en het Poolse leger. Duitse krijgsgevangenen en Poolse gevangenen van de NKVD, Stalins geheime dienst, werden er ondergebracht. De Polen werden na enkele weken in september en oktober 1944 afgevoerd naar de Goelagkampen in Siberië. Nog voor het einde van de oorlog werd het terrein in november 1944 een museum, het eerste dat op de plaats van een voormalig kamp werd opgericht. Vandaag de dag is het één van de best bewaarde van alle kampen die er in Europa hebben bestaan. Grote delen zijn nog steeds volledig intact. De gaskamers en crematoria staan nog steeds op de hoogste heuvel op het terrein, samen met een gigantisch koepelvormig monument waarin grote hoeveelheden as worden bewaard.
Direct na de bevrijding onderzocht een Sovjet-Poolse commissie de oorlogsmisdrijven die in Majdanek waren begaan. Binnen twee maanden werd er een rapport uitgebracht, maar slechts een klein deel van de in totaal 1300 personen die tot de staf behoorden zijn ooit berecht. Tussen 1946 en 1948 werden nog 95 SS-ers, het merendeel bewakers, berecht. Zeven van hen werden ter dood veroordeeld, de rest kreeg gevangenisstraffen. Tussen 1975 en 1980 verschenen tenslotte 16 mannen die in Majdanek hadden gewerkt, in Duitsland voor de rechter.
Ten tijde van het communistische regering in Polen werden alle Poolse burgers aangemoedigd om middels georganiseerde reizen de voormalige nazi-kampen in het land (waaronder Majdanek) te bezoeken. Deze min of meer verplichte “uitstapjes” hadden tot doel om een “antifascistische gezindheid” bij de Polen aan te kweken. Het feit dat Majdanek in de vernietiging van de Joden een aanzienlijke rol had gespeeld werd echter zorgvuldig vermeden. Dat was helemaal in overeenstemming met de officiële lijn die er in de Sovjet-Unie werd gevolgd. In Moskou werd de Holocaust uit ideologische en politieke overwegingen niet erkend. De massamoord op de Joden werd beschouwd als niet meer dan een onderdeel van de strijd van de Sovjet-Unie in de “Grote Vaderlandse Oorlog”.