Let op:dit artikel wordt momenteel herschreven.
Het nieuws van het niet-aanvalsverdrag tussen Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie, overeengekomen in Moskou op 23 augustus 1939, kwam zowel in de Sovjet-Unie als in de rest van Europa aan als een schok. Een pact tussen de twee totalitaire staten lag ideologisch gezien absoluut niet voor de hand.
Adolf Hitler had er nooit een geheim van gemaakt dat hij de bevolkingsgroepen in Oost-Europa beschouwde als ‘Slavische minderwaardigen’ en Moskou werd door de nazi-propaganda afgeschilderd als ‘het middelpunt van de joods-bolsjewistische samenzwering om de wereld aan haar juk te onderwerpen’. Adolf Hitler was een pleitbezorger van het creëren van Lebensraum, de geopolitische doctrine die er op was gericht gebiedsuitbreiding te verschaffen voor het arische ‘meesterras’ in het uitgestrekte Oost-Europa. Zo schreef hij in de twintiger jaren in Mein Kampf dat ‘als wij in Europa over nieuw grondgebied praten, kunnen wij in de eerste plaats alleen aan Rusland en de aan dit land ondergeschikte randstaten denken.'
Het Russische buitenlandse beleid was er in de jaren dertig op gericht de macht van het fascisme in te dammen, maar haar politiek van ‘collectieve veiligheid’ werd in het westen en met name in Groot-Brittannië met argusogen bekeken. Vooral de activiteiten van de Komintern, de communistische internationale, waren haar een doorn in het oog. De Komintern, aangestuurd vanuit Moskou, was er op gericht de kapitalistische democratieën omver te werpen en de ‘proletarische wereldrevolutie’ te ontketenen. Terwijl het fascisme door de Sovjets werd beschouwd als ‘de meest extreme vorm van kapitalisme’ waren Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie in principe potentiële vijanden, hoewel de Russische buitenlandse politiek wel onderscheid maakte tussen de fascistische mogendheden en de westelijke democratieën.
Ten tijde dat het pact werd ondertekend was het zowel in het belang van Nazi-Duitsland als de Sovjet-Unie om een onderling gewapend conflict zo lang mogelijk uit te stellen. Zowel Hitler als de Duitse legerleiding waren zich uitermate bewust van het feit dat Duitsland de Eerste Wereldoorlog mede had verloren doordat het een oorlog op twee fronten had moeten voeren. Wanneer Duitsland nu in het westen zou aanvallen of het westen hem de oorlog verklaarde (zoals ook zou gaan gebeuren), moest hij zorgen dat hij het niet tegelijkertijd met Rusland aan de stok kreeg. Maar als hij Rusland zou aanvallen, moest het westen geneutraliseerd worden.
Voor de Sovjet-Unie was oorlog ongewenst omdat het zowel militair als economisch hier niet op was voorbereid. Door de zuiveringen van het officierenkorps ontbrak het de Sovjetstrijdkrachten aan bekwame en ervaren leiders. De geheime protocollen die in het verdrag waren geconcludeerd verzekerden de Sovjet-Unie bovendien van gebiedsuitbreiding. Naast een niet-aanvalsverdrag werden er ook handelsovereenkomsten gesloten, die een stimulerende werking hadden op de economische positie van de Sovjet-Unie. Dat nam niet weg dat het pact allesbehalve werd beschouwd als een bondgenootschap, want daarvoor hadden de twee staten elkaar de voorgaande jaren te openlijk besmeurd. Het belangrijkste voor Sovjetdictator Jozef Stalin was dat de acute oorlogsdreiging werd weggenomen, want een conflict tussen de twee ideologische tegenpolen leek op de lange termijn onvermijdelijk. Het was niet de vraag of er een conflict zou komen, maar wanneer. Door de garantie dat Nazi-Duitsland niet aan zou vallen kreeg Jozef Stalin de tijd om zijn land voor te bereiden op een oorlog. Achteraf gezien mag worden geconcludeerd dat Jozef Stalin het bij het rechte eind had, hoewel de oorlog niet zo lang werd vertraagd als hij aanvankelijk had voorzien. Om een beter inzicht te krijgen in de motieven van de Sovjet-Unie om het pact aan te gaan dient zowel naar het buitenlands beleid, als de binnenlandse aangelegenheden in de jaren dertig te worden gekeken.
Begin jaren dertig was de Sovjet-Unie verwikkeld in een gigantisch hervormingsproces met betrekking tot de landbouw en de industrie, dat in gang was gezet door het eerste Vijfjarenplan. Stalin kon het zich niet veroorloven betrokken te raken in een groot internationaal conflict voordat er interne stabiliteit bereikt was. Stalins voornemen om de Sovjet-Unie van een agrarische samenleving te transformeren tot een industriële grootmacht kreeg de hoogste prioriteit. In een toespraak in 1931 verklaarde Stalin dat de Sovjet-Unie vijftig tot honderd jaar achter lag op de industrieel ontwikkelde landen. Deze achterstand moest binnen tien jaar ongedaan gemaakt worden, anders zouden deze landen de Sovjet-Unie verpletteren.
Het koste wat kost voorkomen van een militair conflict werd de speerpunt van het buitenlandse beleid van de Sovjet-Unie in de jaren dertig. In 1934 trad de Sovjet-Unie toe tot de Volkenbond. De toenmalige Volkscommissaris van Buitenlandse Zaken M.M. Litvinov opperde het idee van ‘collectieve veiligheid’, dat doelde op een machtsbundeling van de leden van de Volkenbond met als streven Duitsland, Italië en Japan in bedwang te houden. De Sovjet-Unie diende een ontwerpresolutie in voor het aangaan van een verdrag van wederzijdse bijstand tussen de Sovjet-Unie, Duitsland, Polen, Tsjecho-Slowakije, Finland en de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen. Een tweede regeling werd voorgesteld met Frankrijk, dat deze landen te hulp zou schieten, indien deze het slachtoffer zouden worden van agressie. In ruil hiervoor bood de Sovjet-Unie aan Frankrijk te ondersteunen als het aangevallen zou worden. Deze overeenkomsten kwamen echter niet van de grond, omdat Duitsland en Polen weigerden hieraan mee te werken.
Ondanks het mislukken van een overeenkomst met de landen uit Centraal- en Oost-Europa werd er wel een verdrag van wederzijdse bijstand gesloten met Frankrijk. Deze overeenkomst werd uitgebreid nadat de Sovjet-Unie een zelfde verdrag overeenkwam met Tsjecho-Slowakije. Er werd afgesproken dat de Sovjet-Unie Tsjecho-Slowakije te hulp zou schieten als het door een andere Europese mogendheid aangevallen zou worden, maar onder voorbehoud dat Frankrijk als eerste tot militaire actie zou overgaan. Het mag duidelijk zijn dat deze verdragen van wederzijdse bijstand gericht waren tegen de agressieve buitenlandse politiek van de nazi’s.
Het waren echter niet de nazi’s die het beleid van ‘collectieve veiligheid’ voor het eerst op de proef stelden. In 1936 voerde het fascistische Italië van Benito Mussolini een aanval uit op Ethiopië, één van de weinige soevereine staten op het Afrikaanse continent. Ondanks de felle veroordelingen aan het adres van Italië, gingen de leden van de Volkenbond niet over tot militaire actie. Op 25 november 1936 werd er in Berlijn het anti-Kominternpact gesloten tussen de regeringen van Duitsland en Japan. Dit verdrag was gericht tegen de Communistische Internationale en in feite dus tegen de Sovjet-Unie. Nog geen jaar later sloot het fascistische Italië zich aan bij het anti-Kominternpact en de Italiaanse dictator Benito Mussolini sprak voor het eerst van een ‘Rome-Berlijn-As’.
Het beleid van de Sovjet-Unie om koste wat kost te voorkomen dat er een oorlog uitbrak werd in het westen met gemengde gevoelens gadegeslagen. Het communisme was ideologisch gezien de tegenpool van het kapitalistische Westen. De sovjets hadden immers altijd aangestuurd op het ondermijnen en omverwerpen van de regeringen van de landen waarmee zij nu een bondgenootschap wilden aangaan.
De binnenlandse gebeurtenissen in de Sovjet-Unie droegen ook bij aan de toename van het wantrouwen in het westen. Met de moord op Sergei Kirov in 1934 werd in de Sovjet-Unie een terreurcampagne ontketend, die zijn weerga in de geschiedenis nauwelijks kent. Miljoenen mensen werden vermoord of verbannen naar werkkampen in Siberië, om daar van kou en ontberingen om het leven te komen. Zelfs toen Stalin in 1936 een grondwetswijziging doorvoerde, die de sovjetburgers meer vrijheden in het vooruitzicht stelde, bleef het Westen de Sovjet-Unie zien als een wrede totalitaire staat. Dit werd nog eens bevestigd door de Moskou-schijnprocessen, waarin Stalin zijn oude kameraden uit de burgeroorlog de grofste beschuldigingen in het openbaar liet bekennen en vervolgens liet executeren.
In 1938 liet het Westen in München de ultieme kans liggen een verenigd front te creëren tegen de Duitse agressie. Hoewel Frankrijk een verdrag van wederzijdse bijstand had gesloten met Tsjecho-Slowakije, was het niet bereid Duitsland aan te vallen, zonder dat het bijval kreeg van de Britten. De Britse premier Neville Chamberlain wilde een militair conflict met Nazi-Duitsland met alle middelen voorkomen. Hij was de architect van de politiek van ‘appeasement’, van toegeeflijkheid. Hij koesterde bovendien een groot wantrouwen tegenover de Sovjet-Unie. Destijds zag Chamberlain de Sovjets zelfs als een groter gevaar dan de nazi’s. Het gevolg was dat de Sovjet-Unie niet betrokken werd bij de onderhandelingen in München. Chamberlain en de Franse premier Daladier gingen akkoord met de Duitse annexatie van het Sudetenland, dat behoorde tot Tsjecho-Slowakije. Bij de terugkeer in Groot-Brittannië werd Chamberlain in jubelstemming toegejuicht omdat hij de vrede had kunnen bewaren.
Stalin wist wel beter. Hij was er van overtuigd dat Hitlers honger naar gebiedsuitbreiding niet gestild was door het opofferen van het Sudetenland. Stalins ergste nachtmerrie leek werkelijkheid te worden. Door de Britse toegeeflijkheid had het er alle schijn van dat het Westen aanstuurde op een militair treffen tussen Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie. Hitler had van het westen de vrije hand gekregen in Oostenrijk (Anschluss) en nadat het Sudetenland was ingelijfd werd Stalins vermoeden bevestigd. Hitlers honger naar gebiedsuitbreiding was inderdaad nog niet gestild. In de zomer van 1939 bezetten Duitse troepen ook de rest van Tsjecho-Slowakije, nadat eerst een onafhankelijk Slowakije in het leven werd geroepen.
Hitlers volgende doel was Polen. Na het uiten van Hitlers eerste dreigementen aan het adres van Polen met betrekking tot Danzig was ook voor de Britten de maat vol. Op Chamberlains initiatief werd een verdrag van wederzijdse bijstand overeenkomen tussen Groot-Brittannië samen met de Fransen en Polen. Tevens werd er een diplomatieke missie naar Moskou gestuurd voor het vormen van een gezamenlijk front tegen de nazi’s. De onderhandelingen verliepen echter vanaf het begin uitermate stroef.
Op 17 april 1939 had de Duitse staatssecretaris van het Rijksministerie van Buitenlandse Zaken Ernst von Weizsäcker een gesprek met de Russische gezant in Berlijn. De gesprekken gingen over het verbeteren van de Duits-Russische betrekkingen. Opvallend genoeg bevatte tien dagen later de toespraak van Hitler tegen Polen, in strijd met zijn gewoonten, geen grofheden tegen de Sovjet-Unie. Twee weken later werd de pro-westerse en bovendien joodse Sovjetminister van buitenlandse zaken M.M. Litvinov vervangen door V.M. Molotov. De volgende drie maanden waren er in het geheim besprekingen tussen Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie, terwijl de Russen officieel ook nog aan het onderhandelen waren met Frankrijk en Groot-Brittannië. Deze onderhandelingen liepen door de lakse Britse houding echter op niets uit en in feite hadden de Britten de Sovjets ook niet meer te bieden dan alleen een gezamenlijke oorlog tegen Nazi-Duitsland. In het Verre Oosten vonden echter gebeurtenissen plaats die directe invloed hadden op Stalins beslissing om met de Duitsers in zee te gaan. De Sovjet-Unie was verzeild geraakt in een grensconflict met de Japanners, wat een verdrag met Duitsland voor de Russen nog aantrekkelijker maakte. Daardoor kwamen de onderhandelingen in een stroomversnelling en op 23 augustus 1939 werd in Moskou het Molotov-Ribbentrop Pact getekend door de ministers van Buitenlandse Zaken V.M. Molotov en Joachim von Ribbentrop. In een geheim toegevoegd protocol werden bovendien grote delen van Europa door beide landen opgedeeld.
Het verdrag gaf beide partijen grote voordelen. De nazi’s konden een week later, zonder dreiging van een oorlog met de Sovjet-Unie, Polen veroveren en de Russen konden zich aangrenzende gebieden toe-eigenen zonder Duitse inmenging, zoals later ook gebeurde met oostelijke delen van Polen (17 september 1939), de Baltische Staten, Finland en delen van Roemenië.
Het pact heeft lang na de ondergang van het Duitse Rijk een stempel gedrukt op de politieke situatie in Oost-Europa. Hoewel uit door de Amerikanen op de Duitsers buitgemaakte documenten bleek dat er geheime protocollen waren verbonden aan het niet-aanvalverdrag, bleef de Sovjet-Unie dit in alle toonaarden ontkennen. De Baltische staten Estland, Letland en Litouwen waren immers door het pact van hun onafhankelijkheid beroofd en gedwongen onder het juk van de Sovjets te leven. Pas toen partijleider Michaïl Gorbatsjov zijn politiek van glasnost (openheid) invoerde, kwamen de geheime protocollen weer ter discussie en was de Sovjetregering eind jaren tachtig wel gedwongen toe te geven dat de protocollen daadwerkelijk bestonden. Het liet hierna ook niet lang meer op zich wachten tot de Baltische staten zich onafhankelijk verklaarden van de Sovjet-Unie.