Na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog vonden van 1945 tot 1949 de processen van Neurenberg plaats. Het bekende proces tegen vierentwintig hooggeplaatste nazi’s werd gevolgd door een serie van meerdere processen tegen minder prominente oorlogsmisdadigers. Tijdens de processen kwamen alle ernstige misdaden aan bod die gepleegd waren in het Derde Rijk, waaronder de terreur in de concentratiekampen, de uitroeiing van de Joden, de dwangarbeid door buitenlandse arbeiders, de executie van krijgsgevangenen en de deportatie van overwonnen volken. Vooral de misdaden tegen de menselijkheid van de nazi's en in het bijzonder tegen het Joodse volk zorgden voor veel beroering in binnen- en buitenland.
Bij alle genoemde nazi-misdaden was één organisatie nadrukkelijk betrokken. Deze organisatie was de Schutzstaffel (SS), het belangrijkste element van politieke en raciale onderdrukking in het Derde Rijk. De organisatie werd opgericht ter beveiliging van Adolf Hitler en andere nazi-bonzen, maar groeide uit tot een veelomvattende organisatie die hoofdverantwoordelijk was voor de veiligheid binnen het Derde Rijk.
Hoewel hun schuld aan gruwelijke feiten vaststaat, bleven veel gearresteerde SS’ers tijdens de processen van Neurenberg ervan overtuigd dat zij niets misdaan hadden. Zij hadden immers toch niets anders gedaan dan hun plicht? Onder leiding van Reichsführer-SS Heinrich Himmler had de SS zich vanaf Hitlers machtsovername ontwikkeld tot een organisatie waarin eer en trouw aan de Führer van groter belang waren dan menselijke normen en waarden. In naam van Adolf Hitler en zijn Groot-Duitse ideaal waren SS’ers bereid tot mishandeling, moord en uitroeiing van zogenaamde interne en externe vijanden van het Duitse Rijk. Hoe kon het zover komen dat doodnormale mannen, liefhebbende echtgenoten en trotse vaders transformeerden in moordenaars zonder schuldbesef en spijt van de verschrikkingen waar ze medeverantwoordelijk voor waren?
In dit artikel zal een beeld geschetst worden van het ontstaan van de SS en haar rol binnen het Derde Rijk. Aangezien de SS een veelomvattende organisatie was, is het ondoenbaar om een opsomming te geven van al haar activiteiten. Tevens is het onmogelijk om een oordeel te geven over alle mannen die deel uitmaakten van de SS. Wanneer een bepaalde politieke stroming aan mensen hoop biedt na een lange periode van armoede, ellende en onzekerheid maken mensen keuzes die mogelijk later veroordeeld worden. Met het begrip van de omstandigheden rond die tijd zijn echter bepaalde keuzes te begrijpen. We moeten tevens beseffen dat we met de kennis die we nu hebben over de SS en het nationaalsocialisme een heel ander beeld hebben van deze organisaties dan dat jonge Duitsers in de jaren van het Derde Rijk hadden.
Dit artikel is bedoeld om enige duidelijkheid te verschaffen over de uiterst complexe organisatie van de SS. Met haar vele onderdelen was de invloed van de SS wijd verspreid binnen alle activiteiten van de nazi’s. Het essentiële belang van de SS binnen de uitvoering van de nazi-plannen en de veelomvattendheid van de organisatie vormen de kern van dit artikel. Daarnaast wordt een beeld verschaft van het ontstaan en de ondergang van de organisatie. Als een rode draad door het verhaal zullen de vele misdaden van de SS en het nationaalsocialistische regime lopen. Aan de hand van deze informatie kan hopelijk een objectief beeld gevormd worden over de mannen die zich in dienst stelden van de SS en de Führer. Velen van hen waren schuldig aan misdaden, maar de basis voor hun misdadigheid kan alleen maar gevonden worden wanneer we de organisatie van de SS beter kennen.
Als net benoemde voorzitter van de NSDAP eiste Hitler dat zijn partij de beschikking kreeg over een eigen ordedienst. Het voornaamste doel van deze ordedienst moest het bewaken van partijleden en hun bijeenkomsten zijn. Op 4 november 1921 werd de Sturmabteilung (SA) opgericht. Deze organisatie kwam voort uit de Turn- und Sportabteilung, een paramilitaire sportclub die op haar beurt weer was ontstaan uit andere organisaties. Naast het bewaken van de partij en haar vertegenwoordigers hield de SA zich bezig met straatgevechten tegen politieke vijanden, pseudo-militaire oefeningen en het terroriseren van Joden en andere minderheden. Emil Maurice was de leider van de Turn- und Sportabteilung, maar toen de SA officieel werd opgericht werd hij opgevolgd door Hans Ulrich Klintzsche.
Hans Ulrich Klintzsche was een officier van de Brigade Ehrhardt. De Brigade Ehrhardt was een Freikorps samengesteld uit marineofficieren. In 1920 was deze organisatie betrokken bij de zogenaamde Kapp-putsch. De Brigade Ehrhardt trok in maart 1920 Berlijn binnen en installeerde de rechtse journalist Wolfgang Kapp als kanselier. Deze staatsgreep mislukte en de Brigade Ehrhardt werd verboden. De opname van de organisatie binnen de SA was echter een uitstekende mogelijkheid voor de mannen van de Brigade Ehrhardt om hun strijd tegen de Duitse regering in Weimar voort te zetten. De leiders van de SA ronselden een snel groeiend legertje bij elkaar waarin ook leden van andere voormalige Freikorpsen werden opgenomen. In de steden sloten vooral arbeiders zich aan bij de SA. Hun lidmaatschap was vooral een middel om te ontsnappen aan de verveling en de spanningen tijdens de economische crisis. Kameraadschap, alcohol en de straatgevechten tegen politieke tegenstanders maakte de SA voor hen aantrekkelijk.
Ernst Röhm, een Duitse legerofficier en veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, was tot 1934 één van de belangrijkste personen binnen de SA. Hoewel hij alleen van 1931 tot 1934 de leider van de SA was, had hij ook al voor die tijd al een grote invloed op het beleid van de organisatie. Ernst Röhm was een persoonlijke vriend van Adolf Hitler en hij was één van de weinigen die de NSDAP-leider aan mocht spreken met het kameraadschappelijke ‘du’. Als militair zag Röhm de SA als een leger waarmee hij uiteindelijk de macht over kon nemen in Duitsland. Hiervoor had hij echter wel de hulp nodig van de NSDAP en van Hitler die als populaire redenaar steeds meer aanhang kreeg onder het Duitse volk. Hitler had echter ook de hulp van Röhm als prominent gezicht en de SA als propagandaleger nodig. In tegenstelling tot Röhm zag hij de SA niet als de organisatie die de macht over moest nemen, maar slechts als een middel om aan de macht te komen. Deze tegenstrijdige belangen zouden later voor grote problemen binnen de partij zorgen.
Binnen de SA was de zogenaamde Stabswache verantwoordelijk voor de bescherming van Hitler en andere voorname partijleden. Hoewel Hermann Göring, één van Hitlers meest belangrijkste volgelingen, in 1923 de leiding had over de SA was de macht van Hitler over de organisatie niet onvoorwaardelijk. Binnen de SA was Röhm de informele leider en eigenlijk had hij meer macht dan de formele SA-leider Göring. Hoewel Röhm en Hitler nog steeds goed samenwerkten om hun gezamenlijke plannen te verwezenlijken, was het onzeker of Röhm en zijn SA pertinent de NSDAP en haar prominenten bleef ondersteunen en beschermen. Dit was de reden dat in mei 1923 de Stoßtrupp Adolf Hitler werd opgericht. Deze persoonlijke lijfwacht van Hitler vormde tevens de basis voor de ontwikkeling van de Schutzstaffel (SS).
De veelomvattende organisatie die de Schutzstaffel zou worden, was nog niet te herkennen in de Stoßtrupp Adolf Hitler. De Stoßtrupp werd opgericht op de kegelbaan van het café-restaurant Torbräu in München. In totaal waren tweeëntwintig NSDAP-leden bij elkaar geroepen door Josef Berchtold, een handelaar in schrijfwaren, en Julius Schreck, de plaatsvervangend penningmeester van de NSDAP. Twee andere aanwezigen waren Emil Maurice, de voormalig leider van de Turn- und Sportabteilung en Ulrich Graf, een slager en amateur-worstelaar. De twee laatst genoemde mannen zouden geruime tijd rondbrengen in de nabijheid van Hitler als zijn persoonlijke bodyguards. Emil Maurice werd later ook de chauffeur van Hitler. Hij werd echter ontslagen toen bleek dat hij een relatie had met Hitlers nichtje en geliefde Geli Raubal. Alle aanwezige mannen in café-restaurant Torbräu hadden het volgende gemeen: ze waren oorlogsveteranen en waren fanatieke aanhangers van Hitlers rechts-radicale politiek. Allemaal hadden ze zich bewezen tijdens de politieke knokpartijen in de bierhallen en straten van München.
De mannen richtten de Stoßtrupp op met als doel om Hitler te beschermen tegen onder andere politieke tegenstanders die regelmatig verschenen tijdens zijn toespraken in de bierhallen van München. Om zich te onderscheiden van de SA droegen de leden van de Stoßtrupp een pet met daarop een doodskopembleem. Deze doodskop was afgekeken van het Eerste Garde Reservepioniersregiment, een eenheid die tijdens de Eerste Wereldoorlog voor de frontlinies met vlammenwerpers werd ingezet. Al twee eeuwen eerder werd het doodskopembleem gebruikt door de Zwarte Huzaren van Frederik de Grote. Na de Eerste Wereldoorlog droegen ook leden van de Freikorpsen regelmatig helmen met daarop een doodshoofd. Het doodshoofd moest de vijand afschrikken en stond tevens voor doodsverachtende strijdlust en eindeloze loyaliteit aan de leider. Dit doodshoofd gaf dus aan dat men zijn leven wilde geven voor de leider en dat was precies waartoe de leden van de Stoßtrupp Adolf Hitler bereid waren.
In het begin van de jaren 20 werd de Duitse vrijstaat Beieren bestuurd door een rechts driemanschap onder leiding van Gustav Ritter von Kahr. Het bestuur van Beieren wilde de vrijstaat afscheiden van de rest van Duitsland en Hitler dacht daar handig op in te spelen. Hitler wilde echter niet Beieren afsplitsen van de rest van Duitsland, hij wilde de macht over heel Duitsland. Op 8 november 1923 deed Hitler een naïeve poging tot een staatsgreep. Hierbij werd hij gesteund door de SA en werd hij tevens bijgestaan door de mannen van de Stoßtrupp Adolf Hitler die hem moesten beschermen.
De putsch werd in gang gezet tijdens een openbare bijeenkomst van het landsbestuur van Beieren in de Bürgerbraukeller in München. Hitler wilde de bijeenkomst overnemen en de aanwezigen overhalen om met hem mee op te trekken naar het "rode" Berlijn om de regering af te zetten. Vervolgens zou Hitler samen met de populaire generaal Erich Ludendorf en Gustav Ritter von Kahr een nieuwe rechtse regering vormen. De mannen van de Stoßtrupp waren in café-restaurant Torbräu reeds op de hoogte gesteld van de plannen van Hitler en waren uitgerust met mitrailleurs, karabijnen en handgranaten.
In de Bürgerbraukeller waren veel van Hitlers trouwste aanhangers aanwezig waaronder bijvoorbeeld Hermann Göring ( de toenmalige SA-leider) en Rudolf Hess (de toenmalige studentenleider van de SA). Hitler sprong op een stoel, schoot in het plafond en klom via een tafel op het podium. Hier riep hij de revolutie uit. Gustav Ritter von Kahr en de andere twee Beierse regeringsleiders werden achter de coulissen toegesproken door Hitler en enkele van zijn vertrouwelingen en werden gedwongen om deel te nemen aan de mars naar Berlijn. Ze werden vervolgens op vrije voeten gesteld en ook al had Hitler hun deelname aan de staatsgreep verwacht, deze bleef uit. Ondertussen bezetten Ernst Röhm en zijn mannen, waaronder de latere Reichsführer-SS Heinrich Himmler, het gebouw van het Beierse ministerie van oorlog. Zij werden echter belaagd door het leger en de politie. Hitler en Ludendorf besloten met hun aanhang te marcheren richting het oorlogsministerie om Röhm en zijn mannen te ontzetten. Terwijl ze door de straten van München marcheerden, hoopte Hitler dat de bevolking van de stad zich bij de menigte zou aansluiten.
Hitler en zijn aanhangers werden echter door ongeveer honderd Beierse politieagenten tegengehouden op de Odeonsplatz. Het kwam tot een bloedige confrontatie. Ulrich Graf kondigde aan dat Hitler en Ludendorf eraan kwamen in de hoop dat de agenten wel uit de weg zouden gaan voor de geliefde generaal. De agenten wisten echter van geen wijken en plotseling trof een eerste kogel een agent. Er volgde een vuurgevecht waarbij Hitlers vriend Max Erwin von Scheubner-Richter dodelijk werd getroffen. In zijn val trok hij Hitler mee. Stoßtrupp-lid Ulrich Graf werd ook getroffen, hij had mogelijk de kogels voor Hitler opgevangen. Hij overleefde de kogelregen en doordat hij zich had willen opofferen voor het leven van Hitler werd hij een mythe. Hitlers poging tot een staatsgreep was echter mislukt en op de Odeonsplatz bleef een bebloede hakenkruisvlag achter.
Hitler, Röhm, Ludendorf en andere betrokkenen bij de putsch werden berecht en Hitler werd op 1 april 1924 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Hij zou echter wegens goed gedrag reeds op 20 december 1924 vrijgelaten worden. Ludendorf werd vrijgesproken en Röhm kreeg net als veel andere deelnemers aan de putsch een milde straf. Hij werd veroordeeld tot 15 maanden cel, maar werd snel op erewoord vrijgelaten. De SA en de NSDAP werden verboden. Röhm moest dus een andere mogelijkheid kiezen om zijn SA verder te ontwikkelen. Hitler had echter andere plannen en besloot in de toekomst op een legale manier aan de macht te komen. Hij zou geen staatsgreep meer plegen om aan de macht te komen.
Terwijl Hitler in de gevangenis zat, was Ernst Röhm niet van plan om zijn strijd voor een nationaalsocialistische machtsovername op te geven. Dat de NSDAP en de SA verboden waren, weerhield Röhm niet van zijn plannen. Als vervanging voor de SA richtte hij de Frontbann op. Binnen de Frontbann werden diverse paramilitaire organisaties gebundeld en mede dankzij de inspanningen van Röhm onderging de organisatie een enorme groei. De SA telde in november 1923 nog 2.000 leden, toen Hitler in december 1924 uit de gevangenis vrijgelaten werd, had Röhms Frontbann maar liefst 30.000 leden. Hitler gaf echter na zijn vrijlating te kennen dat hij geen behoefte meer had aan een paramilitaire organisatie, hij was namelijk niet meer van plan om met geweld de macht over te nemen in Duitsland. Tevens had hij geen vertrouwen meer in een partijleger waar hij geen grip op had.
Toen op 27 februari 1925 het verbod op de NSDAP en de SA beëindigd werd, wilde Hitler dat de Frontbann opgenomen werd binnen de partij. De organisatie zou ook weer gewoon SA genoemd worden. Hitler wilde de leden van de SA slechts nog inzetten als bewakers tijdens partijbijeenkomsten en voor propagandadoeleinden. Röhm was het pertinent oneens met Hitlers plannen en na een openlijke ruzie met Hitler vertok hij op 30 april 1925 naar Bolivia waar hij ging werken als militair instructeur. Van 1926 tot 1930 was Franz Pfeffer von Salomon de leider van de SA. Hij wilde weliswaar niet dat de SA een slaafse ondergeschiktheid had aan de partij, maar hij ambieerde niet de vergaande machtsplannen die Röhm voor ogen had. Zonder de charismatische Ernst Röhm was de SA beroofd van haar boegbeeld en werd het belang van de SA beperkt. Iedere plaatselijke SA-afdeling ging haar eigen gang en de organisatie was dus geen gevaar meer voor de machtspositie van Hitler.
Hitler had weer de alleenheerschappij over de nationaalsocialistische beweging en met de mislukte putsch en de machtsstrijd van de SA in zijn achterhoofd richtte hij in april 1925 een nieuwe lijfwacht op: de Schutzstaffel. Dit veiligheidsescorte moest hem ook beveiligen voor potentiële opponenten binnen de partij of de SA. Hitler verklaarde zijn besluit tot de oprichting van een nieuwe lijfwacht als volgt:
“Destijds zei ik bij mezelf dat ik een lijfwacht nodig had die, hoe klein ook, me onvoorwaardelijk was toegewijd en zelfs tegen zijn eigen broeders zou optrekken. Liever twintig man uit één stad – op voorwaarde dat je absoluut van hen aan kon – dan een onbetrouwbare massa.”
Julius Schreck moest de SS oprichten en werd tevens de eerste leider van de SS, de Reichsführer-SS. In hetzelfde café-restaurant waar de Stoßtrupp Adolf Hitler was opgericht, werden in april 1925 de Stoßtrupp-leden door Julius Schreck bijeengeroepen. De taak van de SS bleef hetzelfde als die van de Stoßtrupp, maar in tegenstelling tot deze eerdere beweging die slechts actief was in München, werd de SS ook in andere steden opgericht. Deze plaatselijke SS-eenheden (Standarten) werden bewust klein gehouden. Van 1926 tot 1928 telde de SS 12 Standarten. De opzet van deze lokale eenheden bestond uit een groepje van 20 man met elk een eigen aanvoerder. Alleen de Duitse hoofdstad Berlijn had de beschikking over twee leiders met elk 20 manschappen. Aangezien de SS formeel nog een onderdeel van de SA was, droegen de mannen de bruine SA-uniformen. Ze waren echter te herkennen aan de zwarte pet met het doodshoofd en een zwartomrande hakenkruisband om hun arm.
Alhoewel de selectiecriteria van de SS enkele jaren later als elitair werden beschouwd, waren ze bij de oprichting eerder kleinburgerlijk. Eén van de criteria was bijvoorbeeld dat “chronische drinkers, kletskousen en mensen behept met andere ondeugden” niet in aanmerking kwamen voor lidmaatschap. Ondanks deze kortzichtige eisen zagen de mannen van de SS zich als een Pretoriaanse Garde. Net als de legionairs in de tijd van de Romeinen beschermden de SS’ers hun leider met hun leven. Als elitecorps zwoeren ze onvoorwaardelijke trouw aan Adolf Hitler. Naast de eerdergenoemde selectiecriteria moesten de mannen ook voldoen aan de volgende eisen: ze moesten tussen de 23 en 25 jaar oud zijn; twee mensen moesten borg voor hen kunnen staan; ze moesten gezond en krachtig gebouwd zijn; minimaal 1,70 meter lang zijn en uiteraard moesten ze "Arisch" zijn. Selectiecriteria en onvoorwaardelijke trouw aan de Führer vormden de basis en gedurende het bestaan van de SS bleven deze voorwaarden van groot belang binnen de organisatie. De criteria waren echter aan verandering onderhevig en tevens werden er in de loop van de geschiedenis van de SS vele praktische uitzonderingen gemaakt.
Het eerste publiekelijke optreden van de SS was tijdens de partijdag op 3 en 4 juli 1926 in Weimar. 3.600 SA’ers en 116 SS’ers waren aanwezig. Deze partijdagen, met een programma van rituelen, toespraken en marsen, zouden vanaf 1927 in Neurenberg worden georganiseerd. Op de partijdag in Weimar werd de zogenaamde ‘Blutfahne’ (bloedvlag) overgedragen aan de SS. Dit was de met bloed bevlekte vlag die tijdens de Bierkeller-putsch na de confrontatie met de politie op de Odeonsplatz was blijven liggen. De vlag kreeg een belangrijke status binnen de NSDAP en met het overdragen van deze vlag aan de SS gaf Hitler zijn zegen aan de elitebeweging. De vlag werd voortaan tijdens SS-rituelen gedragen door SS-Truppführer Jakob Grimmberger en ook tijdens de partijdagen in Neurenberg werd de bloedvlag gepresenteerd.
Na haar oprichting was de SS qua ledenaantal volledig ondergeschikt aan de SA. De SS onderscheidde zich echter wel op andere wijze van de SA. De SA had in tegenstelling tot de SS geen selectiecriteria. Elke "Arische" Duitser die hield van een knokpartij en sympathiseerde met het nationaalsocialistische gedachtengoed was welkom bij de SA. Hierdoor bestond de organisatie voornamelijk uit mannen zonder discipline die grote hoeveelheden alcohol nuttigden als drijfveer voor hun gewelddadige optreden. In de Duitse bierhallen en cafés ontstond een bruine subcultuur waar vooral kameraadschap, alcohol en vechtpartijen centraal stonden. De gedisciplineerde SS’ers schuwden alcoholgebruik en hun drijfveer was vooral hun eer en trouw aan de Führer. Zij zagen de SA als 'lompenproletariaat’ en bij openbare vechtpartijen en drinkgelach waren SS’ers niet betrokken omdat dit tegen de autoritaire regels van de SS inging. Op de geringste overtreding van het SS-reglement stond een geldboete of ontslag uit dienst.
Zeker in de beginjaren kunnen de strenge tuchtregels van de SS bijna vergeleken worden met die van een kloosterorde. Erhard Heiden, Reichsführer-SS van 1927 tot 1929 schreef in 1927 het volgende bevel aan zijn manschapen:
“De SS neemt nooit deel aan de discussies op ledenvergaderingen. De gespreksavonden, waarop tijdens de lezing door geen SS’er wordt gerookt en waarbij hij de zaal niet mag verlaten, dienen als politieke scholing van de mensen. De SS’er zwijgt en mengt zich nooit in afdelingen waar hij niets mee te maken heeft.”
De verschillen in discipline tussen de SA en de SS werden steeds duidelijker. Onder het bevel van Oberster SA-Führer Franz Pfeffer von Salomon maakte de SA vanaf 1929, toen de economische crisis uitbrak, een grote groei door. De bevolking was onder de indruk van hun continue aanwezigheid en het indrukwekkende machtsvertoon. Vooral in de stad waren echter ook steeds vaker negatieve geluiden te horen over de bruinhemden. Terwijl de SS zich afzijdig hield van knokpartijen op straat, was de SA steeds vaker betrokken bij vechtpartijen. De dagelijks door de SA aangerichte chaos en wanorde vonden veel mensen beangstigend en beschamend.
Tijdens de partijdag van 1929 in Neurenberg speelden zich bijvoorbeeld heuse veldslagen af tussen de SA en haar opponenten. SA’ers belaagden een tram, een café waar de republikeinse vlag uithing werd gesloopt, een gelegenheid voor vakbondslieden werd bekogeld met bierflesjes en een agent werd mishandeld. De Pruisische politie rapporteerde in 1929 580 vechtpartijen waar de SA bij betrokken was. In 1930 waren dit er al 2.500 en in 1932 5.300. Martin Bormann, die de afdeling personeelszaken van de partij vertegenwoordigde, rapporteerde in 1927 110 gewonde SA’ers en in 1930 was dit aantal reeds gestegen tot 2.506. In de eerste zes maanden van 1932 kwamen in de verkiezingsstrijd 86 mensen om het leven, in de laatste zes weken voor de verkiezingen kwamen hier 72 dodelijke slachtoffers bij.
Deze publieke misdragingen waren geen goede reclame voor de NSDAP. Hitler deed de klachten over het wangedrag van de SA in het begin nog af met de bewering dat de SA geen opvoedingsinstituut voor dochters van goede afkomst was, maar een eenheid van ruwe strijders. Er ontstond echter steeds meer kritiek op de SA, maar ook de bruinhemden uitten steeds meer kritiek op de partij. SA’ers hadden steeds meer kritiek op de kopstukken van de NSDAP en zij eisten meer financiële steun voor de nationaalsocialistische strijd die ze voerden. In de zomer van 1930 zou het komen tot een conflict tussen de partij en de SA.
Nadat Ernst Röhm in 1925 naar Bolivia vertrokken was, werd de SA door de partij behandeld als een hulptroep, niet als een paramilitaire organisatie. De SA was ondergeschikt aan de partijorganisatie en daarover waren vele SA-leiders ontevreden. Eén van deze SA-leiders was Walter Stennes. Naast een meer onafhankelijke rol voor de SA wilde hij bij Hitler pleiten voor meer financiële steun. Ook eiste hij dat een aantal Rijksdagzetels bezet zouden worden door SA-mensen. Hij reisde naar München, maar hij kreeg geen toestemming om met Hitler te spreken. De ondergeschikten van Stennes legden vervolgens uit protest hun werk neer. Ze weigerden om propaganda-activiteiten of beschermingsplichten voor de partij te vervullen. Het kwam op 30 augustus 1930 tot een openlijke uitbarsting toen SA’ers het partijgebouw in Berlijn aanvielen. Op deze dag had Joseph Goebbels een grote bijeenkomst georganiseerd in het Sportpalast. Goebbels had hierbij de aanwezigheid van de SA geëist, maar Stennes droeg zijn SA’ers op om elders te verschijnen bij een parade in Berlijn. De SA’ers vielen vervolgens het partijgebouw, dat bewaakt werd door de SS, aan en ze braken door de verdediging van de SS.
Hitler werd op de hoogte gesteld van de opstand van de mannen van Stennes en hij haastte zich vervolgens naar Berlijn om verdere muiterij te voorkomen. Hitler sprak in Berlijn met meerdere vertegenwoordigers van de SA en na twee nachtelijke vergaderingen met Stennes werd de ontevredenheid binnen de SA tijdelijk getemperd. Op 1 september 1930 organiseerde Hitler een massale bijeenkomst van ongeveer 2.000 SA-leden en hij verklaarde onder luidde aanmoediging dat hij het hoogste leiderschap over de SA en de SS over zou nemen. Pfeffer von Salomon had inmiddels drie dagen eerder zijn functie van Oberster SA-Führer neergelegd. Deze functie kwam tevens te vervallen. De komende SA-leiders zouden voortaan de functie van Chef des Stabes (stafchef) krijgen. Hitler bekleedde deze in 1931 en droeg deze daarna weer over. Tot aan het eind van de oorlog bleef hij echter de allerhoogste leider van de SA en andere organisaties binnen de nazipartij.
Na de rebellie van de Stennes en zijn volgelingen werd het duidelijk dat Hitler de SA niet meer in zijn macht had. De SA had een leider nodig die niet de behoefte had aan een interne machtsstrijd en die bovendien de organisatie weer in het gareel kon brengen. Hitler was namelijk nog steeds niet aan de macht in Duitsland en om dit te bereiken had hij de SA als propagandamiddel hard nodig. Opstanden en geweldexplosies moesten echter voorkomen worden omdat dit negatieve propaganda voor de partij vormde. Hitler kende één iemand die capabel genoeg was als SA-leider en dat was zijn vroegere vriend Ernst Röhm. Eind 1930 was Röhm teruggekeerd uit Bolivia en hij werd in 1931 benoemd tot stafchef van de SA. Het kostte Röhm veel moeite om de SA weer terug in het gareel te krijgen en bovendien was hij het eerdere conflict met Hitler nog niet vergeten.
Hoewel de oproer van Stennes en zijn volgelingen tijdelijk getemperd was, was er nog steeds onvrede binnen de garelen van de SA. Stennes eiste nog steeds zetels binnen de Rijksdag voor de SA op en hield een pleidooi voor een anti-parlementaire strategie en een gewelddadige machtsovername. Vrijwel alle SA-leiders uit Oost en Noord-Duitsland deelden de mening van Stennes. Op 31 maart 1931 werd Stennes ontslagen door Hitler. Stennes erkende zijn ontslag niet en onder zijn leiding bezette de SA de partijcentrale van de NSDAP en het redactiekantoor van het nationaalsocialistische dagblad ‘Der Angriff’ in Berlijn. De revolte kwam echter snel tot stilstand doordat de Berlijnse politie de partij hielp de controle over haar hoofdkwartier en redactiekantoor te herwinnen. De steun voor Stennes vervloog en de opstand viel uiteen. In Noord- en Zuid-Duitsland vielen ongeveer 500 SA-mannen ten offer aan zuiveringsacties. Walter Stennes zou in 1933 opgepakt worden door de SS, maar Hermann Göring zorgde vervolgens dat hij weer op vrije voeten kwam. Hij werd later commandant van de lijfwacht van de nationalistische Chinese president Tsjang K’ai-sjek.
De couppoging van Stennes versterkte de positie van de SS binnen de partij. Het elitekorps was als één man achter Hitler blijven staan en had zelfs gevochten tegen de collega’s van de SA. De SS was namelijk nog steeds een onderdeel van de SA. Hitler was zeer vergenoegd met de steun van de SS en beweerde zelfs dat de zege over Stennes aan hen te danken was. De SS was trouw gebleven aan haar Führer en haar parool werd vervolgens: “Meine Ehre heißt Treue” (mijn eer heet trouw). Volgens Heinrich Himmler, die in januari 1929 benoemd was tot Reichsführer-SS, waren zijn mannen leden van een elitaire garde, SA-leden waren slechts gewone soldaten. Himmlers benoeming tot Reichsführer-SS was de grootste ommekeer binnen de SS. Onder zijn fanatieke leiderschap groeide de organisatie uit tot een veelomvattende organisatie met tentakels die reikten tot elk onderdeel van het nazi-beleid.
Rond 1929 erkenden verschillende nazi-leiders dat er binnen de partij behoefte was aan een organisatie die niet alleen ter interne en externe bescherming diende, maar die ook ingezet kon worden om het raciale beleid van de NSDAP uit te dragen. Deze organisatie moest enerzijds burgers inspireren en aanmoedigen om lid te worden van en te stemmen op de NSDAP, maar moest anderzijds ook tegenstanders van de partij angst aanjagen. Na de vele negatieve ervaringen met de SA was de belangrijkste voorwaarde van Hitler en de partijfunctionarissen dat deze organisatie strak geleid werd en bovendien onvoorwaardelijk trouw was aan Hitler en de partij. Uiteraard kreeg de SS het vertrouwen van de partij en kreeg de organisatie de functie die de partijleiders voor ogen hadden gehad. Onder het bevel van Heinrich Himmler moest de organisatie uitgroeien tot een omvangrijke en betrouwbare elitetroep van de partij, die in staat was om elk bevel op te volgen. De SS, die altijd ondergeschikt was gebleven aan de SA, moest de concurrentie aangaan met de bruinhemden. De strijd om erkenning tussen de SS en de SA was begonnen.
Himmler was de vierde Reichsführer-SS. De eerste leider van de SS was Julius Schreck die de organisatie leidde van 1925 tot 1926. Schreck werd opgevolgd door Joseph Berchtold. Hij leidde de organisatie van 1926 tot 1927. Van 1927 tot 1929 werd deze functie vervuld door Erhard Heiden. Op 6 januari 1929 werd Heinrich Himmler benoemd tot Reichsführer-SS. Deze functie zou hij vervullen tot 28 april 1945. Voor Himmler vormde de nazi-ideologie het belangrijkste onderdeel van zijn beleid. Himmler was aanhanger van het ‘Blut und Boden’-principe en was een felle voorstander van de rassenideologie van de nazi’s. De toelatingseisen tot de SS werden door hem nog eens kritisch onder de loep genomen, want de SS moest immers bestaan uit Herrenmenschen. Himmler wilde met zijn SS een voorbeeld stellen voor het gehele Duitse Rijk dat moest bestaan uit mensen van een "zuiver ras". De SS’er moest het nieuwe type mens worden, mannen die voldeden aan strenge lichamelijke, mentale en fysieke eigenschappen die onvoorwaardelijk trouw waren aan het nationaalsocialistische gedachtengoed en uiteraard aan hun leiders. Van SS’ers werd verwacht dat ze gezonde kinderen verwekten bij "Arische" vrouwen zodat ook de toekomst van het "Arische" ras veiliggesteld kon worden. De SS groeide in rap tempo uit tot een organisatie die zich niet alleen maar bezig hield met veiligheidszaken, maar die zich richtte op de gehele Duitse samenleving. De SS zou het prototype van de toekomst van Groot-Duitsland worden.
Voordat Himmler zijn plannen kon verwezenlijken, moest Hitler eerst nog aan de macht komen. De NSDAP kreeg steeds meer aanhang, maar om aan de macht te komen was meer nodig. De SS had een belangrijke taak bij de politieke strijd om de macht en Himmler begon zich te richten op een verzoening tussen de SS en de maatschappij. De SA stond niet hoog aangeschreven binnen intellectuele kringen, maar ook de SA-leden stonden niet positief tegenover deze ‘Jodenvrienden’. Himmler nodigde daarom onder andere ondernemers, officieren, juristen en wetenschappers uit voor zijn lezingen en gaf hen ook een nieuwe plek binnen de elite. Vele prominente Duitsers, waaronder de directeurs van Siemens-Suckert en de Dresdner Bank sloten zich vervolgens aan bij de SS. Ook binnen het gesloten milieu van herenboeren en landeigenaren wist Himmler binnen te dringen. Door ruiterverenigingen, die de basis vormden voor de zogenaamde Reiterstandarten, over te nemen sloot deze klasse zich ook aan bij de SS. Het aantrekken van de hogere klasse bracht niet alleen meer geld in kas voor de SS, maar zorgde tevens voor een vergroting van de kennis binnen de organisatie. Mensen met een bepaalde intellectuele achtergrond waren weliswaar niet altijd geschikt als SS-soldaat, maar binnen verschillende takken van de SS zouden ze in de toekomst zeer nuttig zijn. Vooral in de inlichtingendienst van de SS, de Sicherheitsdienst (SD), kregen veel intellectuelen een functie. Onder hen bevonden zich de bureaumoordenaars die later vorm zouden geven aan de vervolging en uitroeiing van raciale en politieke vijanden van het Derde Rijk.
Het ledenaantal van de SS ging met sprongen omhoog. In het begin van 1929 had de SS nog 280 leden, in 1931 waren dat er maar liefst 14.964. De SA trok vooral oorlogsveteranen aan, maar de SS kreeg ook steeds meer succes binnen de Duitse jeugd. De jeugd had genoeg van de slechte economie en de democratie en wilde zich aansluiten bij iets groots. De idealistische SS voorzag veel beter in dit doel dan de "slappe" SA. Veel SA'ers maakten ook de overstap naar de SS. De SS creëerde een superioriteitsgevoel: als je deel mocht uitmaken van deze organisatie was je betrokken bij de totstandkoming van het nieuwe Duitsland. Het nieuwe Duitsland dat af zou moeten rekenen met Untermenschen en het bolsjewisme en waarin tevens geen plaats meer zou zijn voor werkloosheid, armoede en onzekerheid. Men kon toen nog niet vermoeden dat het nieuwe Duitsland onder leiding van Hitler tevens stond voor onderdrukking, terreur en moord. Het terreurapparaat van de nazi’s met de SS als middelpunt kwam pas serieus op gang toen Hitler in januari 1933 aan de macht kwam.
Toen Hitler op 30 januari 1933 aantrad als Rijkskanselier heerste er euforie binnen de SA. Ze trokken met een fakkeloptocht langs de Rijkskanselarij en ze dachten dat het nu eindelijk tijd was om wraak te nemen op hun vijanden. Ze hadden lak aan alle burgerrechten en terwijl de alcohol rijkelijk vloeide, molesteerden ze onschuldige voorbijgangers op straat. In de eerste week na Hitlers benoeming tot Rijkskanselier vielen 23 doden die bekend bij naam zijn, maar vermoedelijk waren het er ongeveer 100. De daaropvolgende maanden verdwenen duizenden mensen in kelders, garages en schuilkelders van de SA. Overal werden kampen ingericht waarin tegenstanders opgesloten en mishandeld werden. Hermann Göring benoemde de SA en de SS tot hulppolitiedienst omdat volgens hem het links-radicale geweld was toegenomen. Als hulppolitie konden de SA en SS ingezet worden in noodgevallen, maar ook voerden de leden van de organisaties patrouilles, identiteitscontroles en andere veiligheidstaken uit. De SA kreeg hierdoor vrij spel om Duitsland te terroriseren. In het noorden van Berlijn werd het eerste concentratiekamp opgericht waar gearresteerde opponenten van de nazi’s in ‘preventieve hechtenis’ werden gesteld. In kamp Dachau, dat nog beheerd werd door de SA, heerste geen enkele discipline en gevangenen stonden bloot aan gruwelijke mishandelingen. Uiteindelijk zou de SS het commando over het kamp overnemen.
Hitler was aan de macht gekomen door een coalitie te vormen met enkele conservatieve partners. Vanuit conservatieve kringen was steeds vaker kritiek te horen over het losgeslagen gedrag van de SA. Hitler moest zijn conservatieve partners echter te vriend houden, want wanneer zij hem niet steunden, hing zijn machtspositie aan een zijden draadje. Wanneer Rijkspresident Paul von Hindenburg de noodtoestand uit zou roepen, naar aanleiding van de straatterreur tussen rechts en links, dan zou Hitler de macht verliezen over het leger. Ook zouden Von Hindenburg en Hitlers regeringspartners het vertrouwen verliezen in de NSDAP als Hitler de SA niet in de hand kon houden. Er zouden dan nieuwe verkiezingen moeten komen. Ernst Röhm en zijn SA in toom houden was voor Hitler een zware opgave. Het was bovendien niet de eerste keer dat de SA problemen veroorzaakte voor de toekomst van de partij.
Om Röhm enigszins tevreden te stellen kreeg hij een kabinetspost aangeboden als minister zonder portefeuille. Dit kon hem echter niet tevreden stellen, hij aasde namelijk al vele jaren op de post van minister van Defensie. De SA moest volgens hem een beroepsleger worden waarin het kleine Duitse beroepsleger, de Reichswehr, kon opgaan. De SA, inclusief Stahlhelm, telde inmiddels 4.500.000 man en Röhm wilde zijn stormtroepen als begin van zijn plannen inzetten als grensbewakers en beheerders van wapendepots. Röhm zette steeds meer druk op Hitler om zijn toekomstplannen te verwezenlijken. Hij gaf te kennen dat de strijd tegen links weliswaar was gewonnen, maar nu was de tijd aangebroken om af te rekenen met alle overige politieke stromingen waaronder ook de conservatieven. Ook bleef Röhm er nog steeds op aandringen dat de SA een hogere financiële beloning verdiende voor de offers die zij gebracht had in de vele jaren van strijd. Doordat Hitler wilde voorkomen dat de SA een centrale positie binnen de overheid kreeg, ging hij op geen enkele eis van Röhm in. De SA organiseerde hierop drie demonstraties waar in totaal 108.000 SA’ers zich verzamelden.
Op 28 februari 1934 werd er een akkoord tussen de Reichswehr en SA-officieren bekrachtigd. Vanaf dat moment werd officieel vastgelegd dat de Reichswehr verantwoordelijk was voor defensie en dat de SA zich slechts bezig mocht houden met militaire training. De SA zou buiten het leger om werken, maar viel wel direct onder de richtlijnen van het Ministerie van Defensie. Ook was de SA medeverantwoordelijk voor het binnen de grenzen veilig stellen van het voortbestaan van de nationaalsocialistische staat en de Duitse volksgemeenschap. Uiteraard was dit niet de richting die Röhm met de SA in wilde slaan. Tijdens een ontmoeting met meerdere SA-leiders tierde Röhm in een dronken bui over Hitler. Hij ging er vanuit dat zijn ondergeschikten binnen de SA niets over zijn kwaadheid naar buiten zouden brengen, maar SA-Obergruppenführer Viktor Lutze gaf het verraad van zijn baas door aan Rudolf Hess. Hess speelde deze informatie direct door aan Hitler. Hitler kwam echter niet direct met een oplossing voor het dreigende gevaar van een mogelijke opstand door de SA. Hij speelde de SA uit tegen de Reichswehr in de hoop dat hij steeds meer steun kreeg voor een uitschakeling van de SA. Verraad aan Hitler en de regering zou immers een geldig excuus zijn om Röhm en zijn kameraden voorgoed uit te schakelen.
Ondertussen stond kamp Dachau vanaf 22 maart 1933 symbool voor de nieuwe praktijken SS. De macht over het kamp was de SA ontnomen omdat Himmler, als nieuwe bevelhebber van de Beierse Gestapo, de macht over het kamp had opgeëist. Dachau was het eerste kamp dat de SS onder haar beheer kreeg. Heinrich Himmler had de oprichting van dit kamp op 30 maart 1933 tijdens een persconferentie bekend gemaakt. Het kamp had een capaciteit van 5.000 personen en de eerste gevangenen waren communisten, socialisten en andere ‘Volksschädlinge’ die volgens Himmler de veiligheid van de staat in gevaar brachten. De gevangenen werden in open wagens naar de kampen gevoerd. Adolf Wagner, staatscommissaris op het Beierse ministerie van Binnenlandse Zaken, had het plan om tegenstanders van de partij op te sluiten in preventieve hechtenis (Schutzhaft) ontwikkeld. Het was Reinhard Heydrich die dit kamp als eerste benoemde als concentratiekamp. Met de ontwikkeling van dit kamp was er een begin gemaakt aan het terreurbeleid dat de SS in het Derde Rijk uit zou gaan voeren. Terwijl de SA voornamelijk volgens willekeur moordde tijdens straatgevechten met politieke vijanden, moordde de SS systematisch en in naam van de Führer. De volgende woorden van een SS-Oberführer die werkzaam was in het kamp, tonen bovendien aan dat de SS weliswaar geen ongeorganiseerde bende was zoals de SA, maar dat zij net zo goed bereid waren tot vernedering, mishandeling en moord.
“Kameraden van de SS. U weet allemaal wat de Führer van u verwacht. Wij zijn hier niet om die smeerlappen daarbinnen menselijk te behandelen. Wij beschouwen hen niet als mensen zoals wij, maar mensen van tweede rang. Jarenlang hebben ze hun misdadige praktijken kunnen uitoefenen. Als die schoften aan de macht waren gekomen, dan hadden ze ons allemaal de keel afgesneden. Daarom zijn ook wij niet sentimenteel. Als een kameraad hier geen bloed kan zien, dan past hij niet bij ons en moet hij uittreden. Hoe meer van deze smeerlappen we neerknallen, hoe minder we er hoeven te voeden.”
Ook onder het commando van de SS heerste er de eerste weken nog een ongeorganiseerde chaos in het kamp. Om het kamp volgens SS-principes strakker en efficiënter te organiseren werd Theodor Eicke, commandant van de Totenkopfverbände en later inspecteur van de concentratiekampen, op 26 juni 1933 aangesteld als kampcommandant. Onder zijn leiding werd het kamp omgevormd tot het voorbeeld voor de vele concentratiekampen die nog opgericht zouden worden. Eicke en zijn mannen zouden een belangrijke rol spelen in de komende afrekening met de SA en haar leiders.
In het voorjaar van 1934 was Ernst Röhm pessimistisch over de toekomst van de SA. Over de steeds groeiende macht van de SS uitte hij zich ook negatief. Hij beschuldigde de organisatie van een conservatieve opstelling die zich teveel door het leger en de traditionele bureaucratie liet beïnvloeden. Tegen Röhms zin in behartigde de SS naar zijn mening tevens te vaak de belangen van reactionairen en kleinburgers. Door zijn pessimisme schijnt Röhm er zelfs aan gedacht te hebben om terug te keren naar Bolivia. In ieder geval zijn er geen concrete aanwijzingen dat hij daadwerkelijk een staatsgreep voorbereidde. Hitler had echter een motief nodig om de SA en haar leiders uit te schakelen en de SS moest dit motief ensceneren. De leider van de Sicherheitsdienst, de inlichtingendienst van de SS, Reinhard Heydrich, kreeg de opdracht om bewijs te creëren zodat de zogenaamde samenzwering van de SA aangetoond kon worden.
Röhm genoot geen grote populariteit binnen de Reichswehr en ook partijbonzen als Goebbels, Bormann en Göring voelden weinig tot geen sympathie voor de SA-stafchef. Himmler koesterde nog steeds bewondering voor zijn leermeester Röhm en hij sprak hem tweemaal in het geheim. Volgens Himmlers adjudant, Karl Wolff, waarschuwde zijn baas Röhm voor zijn openlijke homoseksualiteit. De homoseksualiteit van Röhm was weliswaar geruime tijd geaccepteerd door Hitler, maar uiteindelijk kon zijn uitbundige homoseksuele leven tegen hem gebruikt worden. Homoseksualiteit werd namelijk door de nazi’s niet geaccepteerd en homoseksuelen werden beschouwd als minderwaardige mensen. Heydrich legde echter niet de nadruk op Röhms seksuele voorkeur, maar ensceneerde vooral bewijzen rond de naderende staatsgreep die de SA zou plegen. Heydrich en zijn spionnen beweerden dat de SA in Berlijn, München en Silezië geheime wapendepots beheerden en dat Röhm een geheime ontmoeting had gehad met de voormalige Duitse rijkskanselier Kurt von Schleicher. Ook had Röhm de Franse ambassadeur François-Poncet voor een gesprek uitgenodigd. Zowel de Franse ambassadeur als de voormalig rijkskanselier konden volgens de SD mogelijk partners van Röhm zijn in de naderende staatsgreep. Heydrich stelde tevens een valse lijst samen waarop diverse hoge Reichswehr-officieren genoemd werden die door de SA omgebracht zouden worden. Het daadwerkelijk op waarheid gebaseerde bewijs van Heydrich voor een staatsgreep van de SA was zeer mager en aangenomen mag worden dat de SA in werkelijkheid geen staatsgreep aan het voorbereiden was.
Himmler was inmiddels ook tegen zijn vroegere leermeester opgezet en tussen de SS en de SD en Göring, Goebbels en Himmler werd vervolgens een dodenlijst rondgestuurd. Op deze lijst kon men aangeven welke SA'ers geliquideerd moesten worden. De keuze van de slachtoffers was grillig en sommige mensen ontsprongen de dans. Begin juni 1934 waren de plannen voor de uitschakeling van de SA rond. De mannen van Theodor Eicke hadden aanvallen op de SA geoefend en ook op andere plaatsen waren de nodige voorbereidingen getroffen. De SS was paraat om de eliminatieoperatie uit te voeren. Het was echter Röhm zelf die de plannen bij toeval dwarsboomde. Op 7 juni stuurde hij de voltallige SA met vakantie. Zelf vertrok hij naar een kuuroord aan de Tegernsee in Beieren waar hij kon bekomen van alle tegenslag. Röhm was echter beslist van plan om terug te keren van zijn vakantie. Hij was weliswaar pessimistisch over de toekomst van de SA, maar hij gaf de ontwikkeling van zijn organisatie nog niet op.
Hitler stond intussen onder grote druk. Zijn coalitiepartners en de Reichswehr drongen er bij hem op aan om de macht van de SA in te tomen. Hitler trachtte nog om Röhm te spreken, maar zijn pogingen faalden. Himmler verhoogde de druk op de ketel door Hitler telefonisch te verwittigen van een belangrijk onderhoud tussen Hitlers belangrijkste coalitiepartner Franz von Papen en rijkspresident Von Hindenburg. Het gesprek tussen deze twee invloedrijke personen zou gaan over een overdracht van de macht aan de Reichswehr en het ontslaan van Hitler als rijkskanselier. Nadat Himmler nogmaals Hitler telefonisch bereikt had met de mededeling dat de putsch van de SA bijna zou aanvangen, was Hitler overtuigd van het belang van een snelle aanpak. Hij gaf via Röhms adjudant het bevel om alle SA-leiders om 9 uur ‘s ochtends op 30 juni bijeen re roepen in Bad Wiessee.
Op 29 juni 1934 voegden Sepp Dietrich (de aanvoerder van Hitlers persoonlijke lijfwacht de Leibstandarte Adolf Hitler) en Joseph Goebbels zich bij Hitler. Hermann Göring nam tijdelijk in Berlijn de zaken waar. Hitler was er uiteindelijk serieus van overtuigd dat Röhm had samengezworen met enkele van zijn politieke tegenstanders en hij moest snel in actie komen tegen de rebellerende SA. Er moesten mensen geëlimineerd worden om tot een definitieve oplossing van dit probleem te komen. Hitlers vermoedens van een SA-opstand werden bevestigd door geruchten die hem werden doorgespeeld over rebellerende SA’ers in München. Deze SA’ers hadden geruchten vernomen over het mogelijke ontslag van Ernst Röhm en hadden enkele opstootjes veroorzaakt. Hitler vermoedde echter dat dit het begin van de staatsgreep door de SA was en hij stuurde Sepp Dietrich onmiddellijk naar München. Dietrich moest de volgende ochtend om 11 uur klaarstaan met twee compagnieën van de Leibstandarte in Bad Wiessee. Samen met Goebbels en andere aanhangers vloog Hitler ook naar München waar hij arriveerde in de vroege ochtend. Hij werd opgewacht door Gauleiter Adolf Wagner en twee officieren van de Reichswehr. Zij rapporteerden dat de SA getracht had een gewapende opstand te organiseren in de binnenstad. SA’ers hadden beledigende leuzen gescandeerd over Hitler en het was er ruig aan toe gegaan. Van een serieuze opstand was echter geen sprake. Het ging om slechts 3.000 wanhopige SA-mannen die weinig uit konden richten tegen het gevestigde gezag. Voor Hitler was dit echter de allerlaatste druppel. Nu was serieus de tijd aangebroken om tot actie over te gaan. De hysterische Hitler riep de twee plaatselijke SA-leiders bij zich en liet hen wegvoeren naar de Stadelheim-gevangenis waar zij werden geëxecuteerd.
Zonder te wachten op de SS’ers van Dietrich eiste Hitler om onmiddellijk naar Bad Wiessee te worden gebracht. Even na half zeven ’s ochtends arriveerden Hitler en enkele begeleiders bij hotel Hanselbauer waar Röhm en andere SA’ers hun roes van de vorige avond uitsliepen. Hitler en zijn gevolg stormden de kamers binnen en lieten alle aanwezige SA’ers weten dat ze gearresteerd waren voor verraad. In een vluchtig gehuurde bus werden ze afgevoerd naar de Stadelheim-gevangenis. Er dreigde een gevaarlijke situatie toen een vrachtwagen met SA’ers arriveerde bij het hotel om hier deel te nemen aan het geplande overleg. Hitler beval ze echter te verdwijnen en gaf aan dat hij de volledige macht over de SA had overgenomen.
Hitler en zijn gevolg vertrokken naar het Braune Haus in München. Hitler hield vervolgens een heftige toespraak waarin hij aankondigde dat alle opgepakte SA-leiders gestraft zouden worden voor hun verraad. Na de bijeenkomst gaf hij Dietrich de opdracht om alvast zes mannen in de Stadelheim-gevangenis te executeren. Op een lijst had Hitler een overzicht van alle gevangenen en hij zette kruisjes bij diegene die geëxecuteerd moesten worden. Bij Röhm zette hij geen kruisje. Mogelijk wilde hij hem niet executeren uit sympathie of omdat hem dit gezichtsverlies zou kosten. Röhm was immers één van de belangrijkste mannen geweest tijdens de machtsstrijd van Hitler. Inmiddels had Goebbels het codewoord ‘Kolibri’ doorgegeven aan Göring en de moordpartij werd voortgezet. Niet alleen werden SA-leiders opgepakt en geëxecuteerd maar er werden ook oude rekeningen vereffend. Onder de slachtoffers bevonden zich ook voormalig NSDAP-politicus Gregor Strasser, Gustav Ritter von Kahr en voormalig rijkskanselier Kurt von Schleicher en zijn vrouw. Röhm was echter nog steeds in leven.
Vermoedelijk werd Hitler door Himmler en Göring onder druk gezet om Röhm te vermoorden. Op 1 juli 1934 kregen Theodor Eicke, zijn plaatsvervanger SS-Sturmführer Michael Lippert en een derde SS’er de opdracht om zich te begeven naar de Stadelheim-gevangenis. Hier lieten ze Röhm alleen in zijn cel achter met een pistool met één kogel en een speciale uitgave van de partijkrant de ‘Völkischer Beobachter’. In deze krant stond het laatste nieuws over de putsch die Röhm beraamd zou hebben. Als Röhm zelfmoord pleegde, zou hem een executie bespaard zijn gebleven, maar na tien minuten hadden Eicke en zijn collega’s nog geen schot gehoord. Eicke en Lippert keerden terug naar Röhm in zijn cel en samen schoten ze hem dood.
Op 2 juli 1934 werd de ‘zuiveringsactie’ door Hitler beëindigd. Hoeveel slachtoffers erin totaal vielen tijdens deze politieke moordactie is onbekend. Veel documenten werden na afloop van de operatie vernietigd, maar uit diegene die bewaard zijn gebleven, kan men concluderen dat er 85 prominente personen omgebracht werden, waaronder 50 leden van de SA. Sommige schattingen gaan er echter vanuit dat er 150 tot 200 mensen vermoord zijn tijdens deze zuiveringsactie die de geschiedenis in zou gaan als ‘de nacht van de lange messen’. In het buitenland werd er met afschuw gereageerd op de slachtpartij die vergeleken werd met gangsterpraktijken. In Duitsland was men echter zeer tevreden met deze aanpak van het probleem. Hitler verantwoordde deze moordpartij tegenover de Rijksdag met het argument dat dit in het kader van de noodtoestand rechtmatig was. Dit was zeker niet de laatste moordpartij, uitgevoerd door de SS, die gerechtvaardigd werd door Hitler.
Binnen de SA werd Viktor Lutze tot nieuwe stafchef benoemd. Lutze was trouw aan Hitler en hij begon aan een zuivering van het ledenbestand van de SA. Vooral veel SA-leiders werden na een verhoor uit de SA gezet en het aantal leden slonk met 40%. De machtsbasis en de structuur van de SA werd volledig ontmanteld en de organisatie was voortaan niet veel meer dan een militaire sportbeweging. De stormtroepen zouden voortaan alleen nog maar ingezet worden voor propagandadoeleinden. Ook werd de SA bijvoorbeeld ingezet om Joden te terroriseren, zoals tijdens de Kristallnacht in november 1938. Terwijl SA’ers Joden en hun bezittingen aanvielen, zorgden SS’ers in burgerkleding ervoor dat de pogrom niet oversloeg in een massale plundering. De SA bleef dus ook verantwoordelijk voor openbare geweldpleging, terwijl de SS ervoor koos om in het geheim te moorden in het buitenland of binnen de muren van kampen en gevangenissen. Nog vele jaren zouden Duitse burgers de SS zien als het fatsoenlijke gezicht van het Derde Rijk. Na ‘de nacht van de lange messen’ zou de SS echter op steeds grotere schaal moord als doel hebben.
Na ‘de nacht van de lange messen’ werd de SS uitgeroepen tot een zelfstandige organisatie die niet meer ondergeschikt was aan de SA. De SS’ers die betrokken waren bij de moorden tijdens ‘de nacht van de lange messen' werden bevorderd en kregen als beloning voor hun trouw een eredolk. Inmiddels waren SS’ers duidelijk te onderscheiden van SA’ers doordat het bruine SA-uniform was omgeruild voor een zwart uniform. Later droegen SS’ers een veldgrijs uniform, net als de Duitse landmacht. Toen rijkspresident Von Hindenburg op 2 augustus 1934 overleed, nam Hitler zijn machtspositie over. Voortaan vervulde Hitler de functie van rijkspresident en rijkskanselier. Hij moest worden aangesproken als Führer en rijkskanselier. Vrijwel niets stond Hitler nog in de weg om zijn Derde Rijk te ontwikkelen. De SS zou hierin een prominente functie gaan vervullen. De nazi-partij vormde de kern van het Derde Rijk, de SS vormde de essentie.
De creatie van de SS was essentieel voor het uitvoeren van de nazi-plannen. De regering en de partij waren met het huidige politie- en veiligheidsapparaat niet in staat om hun plannen uit te oefenen. Plannen die onder andere waren gericht op de uitschakeling van politieke en raciale vijanden. De nazi-partij had de SS nodig als organisatie die de verantwoordelijkheid kon nemen over bepaalde taken waarvoor zij zelf nooit de verantwoording voor zou durven dragen. De SS was in dienst van de overheid, maar de organisatie opereerde toch enigszins onafhankelijk doordat haar activiteiten voor eigen rekening waren. De overheid mocht geen directe schuld dragen aan onderdrukking, mishandeling en moord, de SS wel. Hitler en zijn onderdanen binnen de overheid gaven de opdrachten, de SS voerde ze uit.
Heinrich Himmler vormde SS van beperkt privé-leger om tot een partijpolitie. Hij wilde alles en iedereen in de gaten houden. Himmler omschreef de missie van de SS in een pamflet uit 1936 als volgt:
“Wij zullen onafgebroken onze taak vervullen: het garanderen van de binnenlandse veiligheid van Duitsland, net zoals de Wehrmacht de veiligheid, de eer, de grootsheid en de vrede garandeert voor het Rijk voor gevaren van buitenaf. Wij zullen ervoor zorgen dat in Duitsland, het hart van Europa, de Joods-bolsjewistische revolutie van minderwaardige mensen nooit meer kan ontsteken, niet van binnenuit of door afgezanten van buitenaf. Zonder wroeging zullen wij een berouwloos zwaard van rechtspraak zijn voor al die krachten van wiens bestaan en activiteiten wij weten, op de dag van de minste aanval, of het nou vandaag is, binnen tientallen jaren of binnen eeuwen.”
Dat dit de jaren die hierop volgden niet veranderde, blijkt uit het organisatieboek van de NSDAP uit 1943 waarin de missie van de SS als volgt omschreven:
“De oorspronkelijke en meest belangrijke taak van de SS is om te dienen als de beschermer van de Führer. Volgens het bevel van de Führer is de takenomvang uitgebreid en omvat deze ook de binnenlandse veiligheid van het Rijk.”
Maar de SS omvatte meer dan alleen maar politie- en veiligheidsdiensten. Naar gelang de plannen van de nazi’s verder vorm kregen, werden meerdere nieuwe functies en verantwoordelijkheden aan de SS toebedeeld. De SS participeerde in alle vormen van onderdrukking, vervolging en uitroeiing van interne vijanden van het nazi-regime. Haar taken vervulde de organisatie niet alleen binnen de grenzen van Duitsland, maar ook binnen alle door Duitsland bezette landen. In deze overwonnen landen moesten ze zorg dragen voor het veiligstellen en het behoud van het gebied, en tevens speelden ze een rol in de "germanisering" en deportatie van overwonnen volken.
De rol van de SS binnen de staat werd steeds uitgebreider. De organisatiestructuur was aan vele veranderingen en uitbreidingen onderhevig. Uiteindelijk ontstond een complexe structuur. Himmler stond geheel bovenaan de organisatiestructuur en direct aan hem ondergeschikt waren twaalf stafchefs van verschillende hoofdbureaus binnen de SS-Reichsführung.
De Reichsführung-SS bestond op haar hoogtepunt uit twaalf hoofdbureaus. Elk hoofdbureau bestond weer uit meerdere ondergeschikte bureaus en sommige hoofdbureaus vormden een overkoepelend orgaan van verschillende staats- en partijorganisaties. Het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) bestond bijvoorbeeld uit zeven afdelingen waarbinnen de Gestapo ook weer meerdere afdelingen had. Het Hauptamt Ordnungspolizei had de verantwoording over meer dan tien politieorganisties en het aantal organisaties en afdelingen binnen Himmlers persoonlijke staf was nog veel groter.
Dat de SS tijdens de oorlogsjaren zoveel organisaties omvatte is te verklaren door de enorme hoeveelheid taken van de organisatie. Een organisatie die zich bezighoudt met werkelijk alle takken van binnenlandse veiligheid, van het bestrijden van branden tot het afrekenen met criminaliteit, zou voor een gebied zo groot als het Duitse Rijk al een organisatie van een enorme proporties zijn geweest. De SS was echter een organisatie die veel verder ging dan het waarborgen van de interne veiligheid. Het was een organisatie die binnen elk deel van de nazi-maatschappij vertegenwoordigd was. Naast veiligheid bekommerde de SS zich onder andere om raciale kwesties, wetenschappelijke studie, industriële ontwikkeling, immigratie- en emigratiestromingen, oorlogsvoering en de ontwikkeling van een Groot Germaans Rijk bewoond met Arische Übermenschen. Eenvoudigweg kunnen we stellen dat de SS, naast de nazi-partij, de belangrijkste ontwikkelaar van het Derde Rijk was.
Alhoewel direct na de oorlog aangenomen werd dat de organisatiestructuur van de nazi’s zeer degelijk was, blijkt uit het functioneren van de SS het tegendeel. Organisaties en leiders beconcurreerden elkaar doordat ze de verantwoording hadden over identieke taken. Een goed voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de overlapping in taken van de Sicherheitsdienst en de Gestapo. Beide organisaties waren geheime diensten die zich vooral bezig moesten houden met het vergaren van inlichtingen over vijanden van het nationaalsocialisme. Zowel de Gestapo als de SD hielden zich dus onder andere bezig met het opsporen van Joden. Om enig onderscheid te maken kreeg de Gestapo arrestatiebevoegdheid en had de SD formeel alleen de taak om mensen in de gaten te houden en op te sporen, zodat de Gestapo ze uiteindelijk kon arresteren. De afbakening van taken was echter zo vaag dat beide organisaties als directe concurrenten beschouwd kunnen worden. Soortgelijke problemen deden zich voor binnen meer onderdelen van de SS, maar ook botsten de belangen van de SS regelmatig met de belangen van de partij en de Wehrmacht. Höhere SS- und Polizeiführer (hooggeplaatste functionarissen verantwoordelijk voor de SS en politie in een bepaald gebied) hadden bijvoorbeeld in hun regio of land te maken met een Reichskommissar, gouverneur of Gauleiter die ook bepaalde identieke verantwoordelijkheid droeg voor de veiligheid en de vervolging van Joden in hetzelfde gebied en de inlichtingendienst van de Wehrmacht. De Abwehr hield net als de SD bijvoorbeeld het moraal onder de bevolking nauwlettend in de gaten.
De onnauwkeurige afbakening van taken en verantwoordelijkheden binnen de SS was volkomen gelijk aan de gehele organisatiestructuur binnen het Derde Rijk. Ook binnen de hogere regionen van de partij was deze onduidelijkheid duidelijk waar te nemen. Diverse verantwoordelijkheden van prominente nazi’s botsten met elkaar of vertoonden overlapping. Waarschijnlijk was dit een strategie van Hitler om zijn machtspositie te behouden. Door mensen tegen elkaar uit te spelen voorkwam Hitler dat zijn mensen zich tegen hem zouden keren. Veel prominente nazi’s hadden onderling conflicten of moesten niets van elkaar hebben. In hun strijd om de macht vergaarden vele nazi’s, waaronder Himmler, allerhande functies om vooral sterker ten opzichte van hun concurrent te staan. Gedurende de oorlogsjaren won Himmler deze machtsstrijd. Met het bevel over de SS en de Duitse politie was hij, na Hitler, de machtigste man binnen het Derde Rijk. Pas aan het einde van de oorlog zou hij bij Hitler uit de gratie raken en was volgens velen zijn machtspositie door Martin Bormann overgenomen.
Het is echter zeker niet zo dat de diversiteit aan organisaties binnen de SS alleen maar negatieve gevolgen had. Om haar doelen te verwezenlijken was de samenwerking tussen de afzonderlijke onderdelen binnen de SS en de Duitse politie geregeld van groot nut bij het verwezenlijken van bepaalde doelen. Vooral bij de organisatie van de vernietiging van het Joodse volk bleek de samenwerking tussen verschillende organisaties uiterst succesvol, met de tragische gevolgen vandien. Een zeer goed voorbeeld van verregaande samenwerking tussen afzonderlijke organisaties binnen de SS en de Duitse politie zijn de zogenaamde Einsatzgruppen.
Einsatzgruppen werden zowel in 1939 tijdens de aanval van Polen, als in 1941 tijdens het binnenvallen van de Sovjet-Unie ingezet. Het waren speciaal geformeerde eenheden binnen de SS die tot taak hadden om achter het front vijanden van het Rijk uit te schakelen, te executeren. Tijdens de inval van Polen hadden de Einsatzgruppen het vooral gemunt op de Poolse intelligentsia, maar in de Sovjet-Unie werden diverse politieke en raciale vijanden vermoord waaronder functionarissen van de communistische partij, politieke commissarissen van het Rode Leger, Joden, zigeuners en partizanen. De acties van Einsatzgruppen vormden het begin van de uiteindelijke uitroeiing van Joden, zigeuners en andere minderheden in de vernietigingskampen.
De Einsatzgruppen vielen onder het commando van het Reichssicherheitshauptamt, dat van 1939 tot 1942 onder leiding stond van Reinhard Heydrich. Uit diverse onderdelen binnen de SS werden mensen geworven om ingezet te worden binnen één van de Einsatzgruppen. In oktober 1941 werd Einsatzgruppe A als volgt bemand:
Administratief personeel | 18 |
Hulppolitie | 87 |
Vrouwelijk personeel | 13 |
Gestapo | 89 |
Tolken | 51 |
Kriminalpolizei | 41 |
Motorrijders | 172 |
Ordnungspolizei | 133 |
Radiobedieners | 8 |
Sicherheitsdienst | 35 |
Telexisten | 3 |
Waffen-SS | 340 |
Maar niet alleen binnen de Einsatzgruppen werkten diverse SS- en politieorganisaties samen met een voor de nazi’s positief resultaat. De uitvoering van de Endlösung zou nooit door de SS alleen uitgevoerd kunnen zijn. Ook diverse onderdelen van de Duitse politie waren intensief betrokken bij de arrestatie, bewaking en deportatie van Joden en hun medewerking was onontbeerlijk voor het slagen van de plannen voor de Endlösung.
Het is ondoenlijk om in één artikel alle onderdelen binnen de SS uitgebreid te behandelen. Daarom is het van belang om een onderverdeling te maken binnen de SS. Een eerste onderverdeling is uiteraard het onderscheid tussen de daadwerkelijke Schutzstaffel en de Duitse politie. Vanaf 17 juni 1936 was Himmler Reichsführer-SS en Chef der Deutschen Polizei (rijksleider van de SS en chef van de Duitse politie). Tussen de SS en de Duitse politie ontstond hierdoor een nauw samenwerkingsverband en de leiding over verschillende politieonderdelen kwam in handen van de SS. Het grootste onderscheid tussen de SS en de Duitse politie was dat de SS formeel een organisatie in dienst van de partij was en dat de politie in dienst van de staat stond. De grens tussen partij en staat was in het Derde Rijk echter zeer vaag en eigenlijk kunnen we stellen dat na de machtsovername van Hitler partij en staat één waren. Dit maakt het lastig om op dit vlak duidelijk onderscheid te maken tussen SS-organisaties en de Duitse politie.
De SS en de Duitse politie waren bovendien zo nauw met elkaar versmolten dat het onderscheid tussen beide organisaties bijna niet waarneembaar was. Het Reichssicherheitshauptamt bevatte bijvoorbeeld de Gestapo en de Kriminalpolizei, beide onderdelen van het Duitse politieapparaat, maar ook de Sicherheitsdienst, duidelijk een onderdeel van de SS, was opgenomen binnen dit hoofdbureau. Deze overlapping is tevens overduidelijk waarneembaar in de functie van de Höhere SS- und Polizeiführer, die onder andere de supervisie hadden over de Ordnungspolizei, een politieorganisatie, maar ook over het Kommandoamt der Waffen-SS, een onderdeel van de SS. Om enige duidelijkheid te verschaffen kunnen we stellen dat de SS een leidinggevende rol over de Duitse politie had. Ambtenaren van bijvoorbeeld de Ordnungspolizei, de Schutzpolizei en de Kriminalpolizei waren in principe geen SS’ers, hun hogere leidinggevenden wel. Heinrich Müller (chef van de Gestapo) en Kurt Daluege (chef van de Ordnungspolizei) zijn twee voorbeelden van SS’ers die de leiding hadden over een Duitse politieorganisatie.
Wanneer we specifiek binnen de SS een onderverdeling maken en het ambtenarenapparaat van de Duitse politie daarbij dus buiten beschouwing laten, kunnen we de volgende indeling maken binnen de SS:
De Allgemeine-SS was de burgertak van de SS en de Waffen-SS de militaire. Pas vanaf 1939 kunnen we spreken van deze indeling, want de term ‘Waffen SS’ werd tot die tijd niet gebruikt. De militaire eenheden van de SS stonden voor die tijd bekend als de SS-Verfügungstruppe (SS-VT). Een specifiek onderdeel binnen de SS dat geruime tijd buiten deze indeling viel zijn de zogenaamde Totenkopfverbände. Deze gewapende eenheden bemanden de concentratiekampen en waren tot de oorlogsjaren een aparte organisatie binnen de SS. De Totenkopfverbände werden echter in de oorlog opgenomen binnen de Waffen-SS en er werd binnen de Waffen-SS zelfs een divisie opgericht die bemand werd door mannen uit de Totenkopfverbände. Later zouden de Totenkopfverbände vallen onder het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt.
Naast de Totenkopfverbände was ook de Sicherheitsdienst een organisatie binnen de SS met een bijzondere status. Manschappen binnen de SD werden gerekruteerd vanuit de Allgemeine-SS en droegen, naast hun rang binnen de SD, een rang binnen de Allgemeine-SS, maar de organisatie was van dusdanig formaat dat in dit artikel de SD ook apart besproken wordt. Ook de leider van de SD en het RSHA, Reinhard Heydrich, had een bijzondere positie binnen de SS. Gedurende zijn carrière binnen de SS kan hij gezien worden als de tweede man binnen de organisatie. Zijn positie als leider van de SD en de Sicherheitspolizei gaf hem veel macht en zijn rol als organisator van de Endlösung mag niet onderschat worden.
De Algemeine-SS, de Waffen-SS, de Totenkopfverbände en de Sicherheitsdienst worden in aparte artikelen besproken. Er wordt in deze artikelen niet getracht om een compleet beeld te geven van de geschiedenis van deze onderdelen, maar om de organisatiestructuur enigszins te belichten en de samenhang tussen deze onderdelen binnen de SS te verklaren.
Vanaf de jaren voor de oorlog had de SS zoveel belangen en verantwoordelijkheden binnen de nationaalsocialistische overheid in binnen- en buitenland dat de organisatie beschouwd kan worden als een staat binnen een staat. De SS had bijvoorbeeld de beschikking over een eigen leger, een economische dienst, een inlichtingendienst, eigen gevangenissen en concentratiekampen en meerdere economische bedrijven. Daarnaast waren vertegenwoordigers van de SS intensief betrokken bij onder andere het bestuur, het onderwijs, de wetenschap en het sociale leven van het Derde Rijk. Het toppunt van de SS als staat binnen een staat was de beoogde kolonisatie van gebieden in het oosten, waar volgens de vergaande plannen van Heinrich Himmler speciale SS-samenlevingen gecreëerd zouden moeten worden.
In de periode voordat Adolf Hitler aan de macht kwam, kon de SS nog niet gezien worden als een staat binnen een staat. Onder supervisie van Himmler als de hoogste leider van de SS werd de organisatie bestuurd door een driemanschap waarbinnen een strikte scheiding was tussen de werkgebieden van deze drie mannen. Karl Wolff had als Himmlers persoonlijke adjudant een grote verantwoordelijkheid over de algehele gang van zaken binnen de SS. Reinhard Heydrich voerde de leiding over de geheime diensten en Theodor Eicke zwaaide de scepter over de concentratiekampen. Heydrich had in zijn functie de macht om mensen gevangen te zetten en eventueel weer vrij te laten, terwijl Eicke alleen maar zorg droeg over het verblijf van gevangenen in één van de concentratiekampen.
In het onderstaande overzicht zijn de belangrijkste en machtigste leiders van de SS in de eerste jaren na de machtsovername van Hitler opgenomen. Hierbij wordt hun functie genoemd die zij op dat moment bekleedden. Ook de tijdsperiode dat ze deze functie hadden is opgenomen. Later veranderden deze functies of werden deze uitgebreid.
Heinrich Himmler Reichsführer-SS 1929 - 1945 Algehele leiding |
|
Reinhard Heydrich Chef des Sicherheitsdienstes 1932 - 1942 Inlichtingendienst |
|
Theodor Eicke Inspekteur der Konzentrationslager 1934 - 1939 Concentratiekampen |
|
Karl Wolff Chefadjutant des Persönlichen Stabes des RFSS 1936 - 1945 Algemene organisatorische zaken |
De SS als staat binnen een staat ontwikkelde zich dus in de jaren na de machtsovername van Hitler. In de jaren voor de oorlog en tijdens de eerste oorlogsjaren was de SS op het toppunt van haar macht. Elke afdeling, elk onderdeel en elk lid maakte integraal deel uit van de organisatie en speelde een eigen rol in het uitvoeren van het takenpakket van de SS. Omdat het ondoenlijk is om alle taken van de SS tijdens het toppunt van haar macht te bespreken, zal een aantal voorbeelden genoemd worden die een beeld schetsen van de wijze waarop de SS als een staat binnen een staat beschouwd kan worden.
Zoals elk onderdeel van de maatschappij werd het Duitse onderwijssysteem na Hitlers machtsovername ook binnen korte termijn ‘genazificeerd’. Tevens werd er tijdens Hitlers machtsperiode een aantal nieuwe vormen van onderwijs geïntroduceerd met als doelstelling het opleiden van leerlingen tot de toekomstige (politieke en militaire) leiders binnen de nationaalsocialistische staat. Drie soorten scholen hadden dit doel: de Adolf Hitler-Schulen (AHS), de Nationalpolitische Erziehungsanstalten (Napolas) en de Ordensburgen. De Adolf Hitler-Schulen stonden onder controle van de Hitlerjugend en de andere twee scholen werden geleid door de NSDAP. Met name op de Napolas, en in mindere mate op de Ordensburgen, had de SS een grote invloed.
De Napolas waren politieke opvoedingsinstituten van de NSDAP die het opleidingsniveau van de oude Pruisische militaire academies in ere moesten herstellen. Drie van deze opleidingsinstituten werden voor het eerst opgericht in 1933 onder leiding van August Heißmeyer. In 1938 zouden er drieëntwintig Napolas opgericht zijn, waaronder vier in Oostenrijk en één in Sudetenland. Studenten werden geworven uit de Hitlerjugend en de toelatingseisen waren erg streng. Ook het slagingspercentage was laag. De Napolas kwamen onder direct toezicht te staan van de Dienststelle SS-Obergruppenführer Heißmeyer, één van de twaalf hoofdbureaus van de SS. Naast de nazi-ideologie werd de SS-ideologie van moed, eer en trouw nauw verweven in het onderwijsprogramma van de Napolas. De schoolhoofden van de Napolas werden geleverd door de SS, net als het grootste gedeelte van het lerarenkorps. Door de grote invloed van de SS op de Napolas had men de mogelijkheid om officieren te werven voor voornamelijk de Waffen-SS. Veel van de geslaagden dienden tijdens de Tweede Wereldoorlog in één van de krijgsmachtonderdelen van het Derde Rijk.
De Ordensburgen waren nog meer elitair dan de Napolas. Alleen de meest fanatieke jonge nationaalsocialisten werden hier opgeleid tot de toekomstige leiders van de nazi-partij, de SS en de Duitse krijgsmachtonderdelen. De Ordensburgen waren kastelen die hun naam te danken hadden aan de Middeleeuwse kastelen die gebouwd waren door ridders van de Teutoonse Orde. In de Ordensburgen, waarvan Vogelensang en Sonthoven de bekendste waren, heerste een esoterische sfeer en werden de studenten onderworpen aan een zware militaire training. Het percentage geslaagden lag wegens de zwaarte van de opleiding erg laag. Ook hier dienden veel afgestudeerden tijdens de oorlogsjaren in één van de Duitse krijgsmachtonderdelen.
Aan het einde van 1942 kon Heinrich Himmler, tot grote tevredenheid van Adolf Hitler, melden dat in zijn vernietigingskampen al twee miljoen Joden waren geliquideerd en dat dit aantal spoedig zou stijgen. De fysieke vernietiging van de Europese Jodendom was één van de belangrijkste taken van zijn organisatie en deze gruwelijke taak werd door de SS zo efficiënt mogelijk uitgevoerd. De vernietigingskampen waren opgezet volgens een industriële productielijn met verschillende faciliteiten als ondergrondse kleedkamers, gaskamers, elektrische liften en crematoriumovens die efficiënt op elkaar waren afgestemd, zodat dagelijks vele honderden Joden vergast konden worden.
Ondanks dat het vergassen van mensen geen geld opleverde, werd er door de SS op allerlei manieren geld verdiend aan het vernietigingsproces. Bij aankomst in de kampen werden de gevangenen ontdaan van al hun bezittingen waaronder waardevolle bezittingen zoals horloges, sieraden en bontjassen. Maar ook hadden gevangenen geregeld hun spaargeld meegenomen dat ook direct in beslag werd genomen. Vooral bepaalde buitenlandse valuta waren van grote waarde voor de Duitse economie. Daarnaast werden slachtoffers voor de vergassing ontdaan van hun haar en werd dit vervolgens verkocht aan de textielindustrie. Maar niet alleen vóór de vergassing werd op lucratieve wijze aan slachtoffers verdiend, ook na de vergassing kon de SS nog geld verdienen. Zo werden vermoorde mensen ontdaan van hun gouden tanden die vervolgens werden omgesmolten en overgedragen aan de Duitse Reichsbank.
Zeker niet alleen de vernietigingskampen waren een belangrijke bron van inkomsten voor de SS en de staat, want ook binnen de concentratiekampen werd er ontzettend veel geld verdiend. Himmler was aan het eind van 1942 de baas over 20 officiële concentratiekampen en 165 daarmee verbonden werkkampen, waarvan de meeste zich bevonden binnen de grenzen van het Rijk. Bovendien waren er duizenden kleine kampen opgericht door lokale SS- en politiechefs. Het karakter van deze concentratiekampen was sterk veranderd sinds de oprichting van de eerste kampen in 1933. In de eerste concentratiekampen, waar (politieke) gevangenen in preventieve hechtenis werden genomen, werden gevangenen ingezet voor traditionele gevangenisarbeid zoals werkzaamheden in een steengroeve. Gedurende de oorlogsjaren veranderden concentratiekampen in economische instellingen die dwangarbeiders leverden voor tal van economische ondernemingen die tijdens de oorlogsjaren een gebrek aan personeel hadden. Zo leverde de SS onder andere dwangarbeiders uit aan het grootste Duitse chemische concern IG-Farben.
Vanaf 1942 vielen de concentratiekampen onder het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt, het economisch en administratief hoofdbureau van de SS. SS-Obergruppenführer Oswald Pohl was tot het einde van de oorlog de leider van dit hoofdbureau. Als bestuurder van de concentratiekampen beschouwde Oswald Pohl de gevangenen als economisch bedrijfsmiddel. Toen hij aan het eind van 1942 constateerde dat van de 136.870 gevangenen, die tussen juni en november in de concentratiekampen waren aangekomen, er al 70.610 dood waren, sprak hij van “een reductie van het aantal personen dat beschikbaar is voor de wapenfabricage in de concentratiekampen”. Het leven van de gevangenen was dus in de ogen van Pohl vooral van waarde voor de bedrijfsvoering van de Duitse industrie en een hoog sterftecijfer deed afbreuk aan de Duitse oorlogsinspanningen. Over het economische voordeel van de inzet van dwangarbeiders werd er binnen het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt de volgende berekening gemaakt:
“Het inhuren van concentratiekampgevangenen voor industriële ondernemingen levert een gemiddelde opbrengst op van 6,00 tot 8,00 Reichsmark per dag op, waarvan 70 Pfennig moet worden afgetrokken voor voedsel en kleding. Ervan uitgaande dat een gevangene een levensverwachting van negen maanden heeft, moeten we dit bedrag met 270 vermenigvuldigen. Het totaal is dan 1431,00 Reichsmark. Deze winst is te vermeerderen door rationeel gebruik te maken van het kadaver, d.w.z. van gouden vullingen, haar, kleding, kostbaarheden, enzovoort. Daar staat echter tegenover dat elk kadaver een verlies oplevert van 2,00 Reichsmark, de kosten van de crematie.”
Met name doordat tijdens de oorlogsjaren ongeveer 11 miljoen Duitse mannen uit het arbeidsproces waren ontrokken door het leger droeg de macht over dwangarbeiders in grote mate bij aan de machtspositie van Heinrich Himmler en de SS. Himmlers macht over dwangarbeiders droeg tevens bij aan zijn aanzien bij Adolf Hitler. Himmler kreeg van hem dan ook toestemming om zijn eigen wapenfabrieken in te richten. Ook één van Himmlers grootste rivalen binnen de nazi-partij, Reichsmarschall Hermann Göring, profiteerde van Himmlers dwangarbeiders. Binnen zijn grote economische bedrijf, de Reichswerke Hermann-Göring, was 80 tot 90% van zijn arbeidskrachten afkomstig uit de kampen, terwijl dit aantal in de overige Duitse industrie rond de 20% lag.
Maar niet alleen Göring bezat een eigen economisch bedrijf, ook binnen Himmlers SS waren verschillende economische bedrijven opgenomen. Enkele voorbeelden van bedrijven die vertegenwoordigd waren binnen de SS waren:
Deutsche Erd- und Steinwerke | Mijnbouw en grondwerkzaamheden |
Deutsche Versuchsanstalt für Ernährung und Verplegung | Productie kruiden en specerijen |
Deutsche Ausrüstungswerke | Diverse fabrieken en een aantal bedrijfstakken waaronder broodbakkerijen, een bestekfabriek, een houtzagerij en een ijzergieterij |
Gesellschaft für Textil- und Lederverwertung | Productie van uniformen voor de Waffen-SS door vrouwen in concentratiekamp Ravensbrück |
Al deze bedrijven werden beheerd door Amtsgruppe W (Wirtschaftliche Unternehmungen) van het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt. Net als het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt stond Amtsgruppe W ook onder leiding van Oswald Pohl. Hij zorgde ervoor dat de administratie van deze bedrijven strikt gescheiden werd gehouden van die van de kampen. De rol van Pohl binnen de SS mag niet onderschat worden. Door zijn macht over één van de belangrijkste en machtigste hoofdbureaus van de SS was hij na Himmler en Heydrich misschien wel de invloedrijkste man binnen de SS. Zijn hoofdbureau bracht enorm veel geld binnen ten bate van de SS en de staat. Vanwege zijn inspanningen ontwikkelde de SS zich ook op economisch gebied tot een invloedrijke organisatie.
Naast de rol van de SS binnen het onderwijs en de economie had de organisatie ook bepaalde belangen binnen de wetenschap. Enkele (semi-)wetenschappelijke organisaties waren vertegenwoordigd binnen Himmlers persoonlijke staf. Zo hield de Gesellschaft "Ahnenerbe" zich bezig met semi-wetenschappelijk onderzoek naar de oorsprong van het Germaanse ras en had Heinrich Himmler binnen zijn persoonlijke staf ook de beschikking over een statistisch en wetenschappelijk instituut. Binnen verschillende takken van de SS dienden ook meerdere personen met een wetenschappelijke achtergrond. Maar het zijn vooral de (medische) experimenten in de kampen die een stempel gedrukt hebben op de wetenschap zoals deze werd door de SS in praktijk werd gebracht.
Voordat er in de kampen medische experimenten werden uitgevoerd, gebeurden er na de machtsovername van de nazi’s in Duitsland al zaken die erop duidden dat ook de medische wereld zich aanpaste aan het algehele misdadige beleid van de nazi’s. Op 14 juli 1933 werd het Reichssterilisationsgesetz (rijkssterilisatiewet) ingevoerd. Deze wet maakte het mogelijk dat mensen die leden aan geestelijke of lichamelijke erfelijke ziekten gesteriliseerd konden worden. Ook pleegden gewone artsen in ziekenhuizen euthanasie op gehandicapte baby’s en jonge kinderen en waren ze vervolgens betrokken bij het euthanasieprogramma T4. Dit programma werd uitgevoerd in opdracht van het departement van de Führer en werd mede verricht door gewone artsen. Psychiatrische patiënten uit Duitsland en geannexeerd gebied werden beschouwd als een onnodige kostenpost en een last voor de samenleving en moesten in opdracht van de staat geëlimineerd worden. De slachtoffers van het euthanasieprogramma T4 werden met bussen van de SS naar de locatie gebracht waar ze omgebracht werden. SS’ers in witte doktersjassen over hun uniformen begeleidden hun slachtoffers naar de gaskamer waar ze door middel van koolmonoxidevergiftiging om het leven kwamen. Ook werden gasvrachtwagens ingezet waarvan de uitlaat verbonden was met de vrachtruimte waarin de slachtoffers gestuurd waren. Deze praktijken vormden uiteraard nog maar een vingeroefening voor de massavernietiging die later in de vernietigingskampen plaats vonden.
De experimenten in de concentratiekampen vonden voornamelijk plaats in de periode 1942-1945. Ongeveer tweehonderd artsen, waarvan velen een positie binnen de SS bekleedden, voerden in die periode bij benadering zeventig medische onderzoekprogramma’s uit. Deze artsen waren binnen de kampen bovendien verantwoordelijk voor de uitvoering van de Selektion: de selectie van arbeidsgeschikte gevangenen voor dwangarbeid en arbeidsongeschikte gevangenen voor de gaskamers. De experimenten in de kampen kunnen als volgt geclassificeerd worden:
De uitvoering van deze drie soorten experimenten was onethisch en gruwelijk, maar de resultaten van bepaalde experimenten in de categorieën één en twee zijn toch in zekere zin van belang geweest voor de wetenschap. Wat de uitvoering van deze experimenten overigens absoluut niet goed kan praten. De experimenten in de derde categorie zijn echter volstrekt nutteloos geweest en vormen een gruwelijk voorbeeld van de volstrekt onwetenschappelijke benadering van de rassenleer van de nazi’s. Het injecteren van donkere ogen met een blauwe vloeistof is slechts één vreselijk voorbeeld van een experiment dat niets meer met wetenschap te maken had, maar met de geest van de persoon Josef Mengele die dit experiment uitvoerde. Doordat er binnen de SS met betrekking tot de behandeling van gevangenen geen grenzen gesteld werden, konden artsen binnen de gesloten wereld van een concentratiekamp hun gang gaan zonder nog oog te hebben voor de medische erecode waar ze ooit hun trouw aan gezworen hadden.
Na de oorlog werden de medische experimenten die uitgevoerd werden in de concentratiekampen onder de naam ‘The Medical Case’ of ‘The Doctor’s Trial’ behandeld tijdens de processen van Neurenberg. Slechts drieëntwintig artsen en medische functionarissen, waarvan meerdere in dienst waren van de SS, stonden terecht. Ze werden beschuldigd van het opzetten en uitvoeren van experimenten op mensen tegen hun wil en op een afschuwelijke manier. Doordat veel proefpersonen een gruwelijke dood stierven, werden de drieëntwintig verdachten ook beschuldigd van moord. Zeven aangeklaagden werden vrijgesproken, vier kregen een gevangenisstraf van tien tot twintig jaar, vijf kregen levenslang en zeven kregen de doodstraf. Veel medici die verantwoordelijk waren voor gruwelijke experimenten in de kampen, waaronder Josef Mengele, ontsprongen echter de dans en werden nooit berecht. Anderen pleegden zelfmoord voordat ze gearresteerd werden.
Het meest extreme voorbeeld waarom de SS als een staat binnen een staat beschouwd kan worden, zijn de plannen van Heinrich Himmler om in grote gebieden in het oosten kolonieën op te richten waar SS’ers met hun families konden wonen in een maatschappij die volledig voldeed aan de maatstaven van de SS en het nationaalsocialisme. Het eerste omvangrijke gebied in het oosten dat in aanmerking kwam voor Himmlers plannen lag in het in september 1939 veroverde Polen. Op 25 mei 1940 overhandigde Himmler aan Hitler een memorandum met de titel “Einige Gedanken über die Behandlung der Fremdvölkischen im Osten“. Achter deze neutrale en zakelijke titel ging een duivels plan schuil. Om het nationaal bewustzijn te vernietigingen moesten volgens Himmlers plannen de verschillende rassen waaruit de bevolking van Polen bestond (Polen, Joden, Oekraïners, Wit-Russen en diverse minderheden) zoveel mogelijk verspreid worden om het nationaal bewustzijn van Polen te vernietigen.
Polen was door de nazi’s verdeeld in verschillende districten. De NSDAP-Gaue Danzig-Westpreußen en Wartheland (tot 1939 bekend als Warthegau) waren door Duitsland geannexeerde westelijke delen van Polen en behoorden vanaf september 1939 tot Groot-Duitsland. Het centrale deel van het voormalige Polen zou tijdens de nazi-bezetting bekend staan als het Generalgouvernement. Het was de bedoeling dat bepaalde bewoners van Polen, die volgens de rassenleer van de nazi’s als raciaal zuiver beschouwd werden, moesten emigreren naar de geannexeerde delen van het voormalige Polen om hier te assimileren. Tienduizenden raszuivere Poolse kinderen werden gedurende de bezettingsjaren bij hun ouders weggehaald en opgenomen binnen Arische pleeggezinnen in Duitsland. Andere, niet-Arische, bevolkingsgroepen in het voormalige Polen zouden naar het Generalgouvernement gedeporteerd moeten worden waar ze onder slechte omstandigheden dwangarbeid konden verrichten voor de nazi’s, terwijl ze hier langzaam wegkwijnden. De Poolse Joden moesten geheel worden verwijderd uit het voormalige Polen door middel van een grootschalige emigratie naar Afrika of een andere kolonie. Spoedig zouden deze plannen met betrekking tot de Joden echter wijzigen in een massale fysieke uitroeiing.
Het was de bedoeling van Himmler dat binnen tien jaar in het Generalgouvernement slechts een restant van ‘inferieure wezens’ zou overblijven. De bevolking van het Generalgouvernement werd slechts beschouwd als een reservoir aan arbeidskrachten voor dwangarbeid en hen waren veel rechten ontnomen. Zo was het onderwijs in het Generalgouvernement drastisch beperkt en had men niet het recht op zelfbestuur. De macht over het Generalgouvernement was niet in handen van Himmler, maar van Generalgouverneur Dr. Hans Frank, die de nazi-partij hier vertegenwoordigde. Ook de geannexeerde delen van het voormalige Polen werden bestuurd door functionarissen van de partij. Arthur Greiser was de Gauleiter van Wartheland en Albert Forster van Danzig-Westpreußen. Himmler had dus zeker niet de alleenheerschappij in het oosten en werd regelmatig tegengewerkt door zijn opponenten die niet de SS, maar de nazi-partij in het oosten vertegenwoordigden.
Het was niet Arthur Greiser die Himmler dwarszat. In zijn Gau voerde hij een waar schrikbewind en voerde hij de etnische zuivering volgens de plannen van Himmler uit. Tevens was Greiser een fanatieke SS’er en kon Himmler dus invloed op hem uitoefenen. Albert Forster ging echter in zijn Gau volledig tegen het beleid van Himmler in. Om de etnische zuivering te vergemakkelijken werden Polen simpelweg verklaard tot Ariërs. Alhoewel Greiser bij Himmler klaagde over de aanpak van zijn collega en Himmler hierover vervolgens een brief schreef aan Adolf Hitler greep deze niet in. Himmler had geen macht over de Gauleiter van de partij en moest toezien dat zijn beleid niet strikt opgevolgd werd. Het was echter vooral Generalgouverneur Hans Frank die Himmler dwarszat in zijn plannen. Hans Frank voerde een waar terreurbewind uit in het Generalgouvernement en door zijn machtspositie werd hij gezien als de ongekroonde koning over het aan hem toegewezen landsdeel. Net als Himmler was Frank belust op zijn macht en deed hij er alles aan om zijn machtspositie te handhaven en te vergroten. De twee nazi-kopstukken waren in hun strijd om de macht en hun aanzien bij de Führer geduchte concurrenten en dat bleek vooral op de wijze waarop ze elkaars plannen tegenwerkten. Frank ergerde zich bijvoorbeeld aan het feit dat zijn Generalgouvernement was aangewezen als een raciale ‘vuilnisbak’. Hij kon de deportaties echter niet stopzetten, maar wel in zekere zin tegenwerken. Door zijn machtspositie vormde hij wel een buffer die de alleenheerschappij van Himmler over het oosten kon voorkomen.
De plannen van Himmler werden in het voormalige Polen dus tegengewerkt door opponenten binnen de nazi-partij. De immigratieplannen slaagden niet volledig en Himmler moest andere oplossingen zoeken om Polen te ontdoen van haar Joden. Een tweede kans om zijn macht in het oosten te vergroten en land naar zijn raciale en ideologische maatstaven te organiseren werd hem aangeboden bij het aanbreken van operatie Barbarossa, de Duitse aanval op de Sovjet-Unie. Himmlers belangrijke rol tijdens deze militaire operatie werd in een instructie van Hitler aan Himmler van 13 maart 1941 als volgt beschreven:
“Gezien de noodzaak het conflict tussen de twee tegengestelde politieke stelsels eens en voor altijd te beslechten heeft de Führer de Reichsführer-SS belast met speciale taken te voorbereiding van het nieuwe politieke bestuur. Binnen het kader van deze taken handelt de Reichsführer-SS zelfstandig en op eigen gezag.”
De eerste speciale taak die was uitbesteed aan de SS was de inzet van Einsatzgruppen die allerlei vijandelijke elementen in de Sovjet-Unie uit moesten uitroeien. Voor het eerst werden op grote schaal Joodse mannen, vrouwen en kinderen geëxecuteerd. De uiteindelijke bedoeling van Himmler was om een onvoorstelbaar aantal van dertig miljoen inwoners van de Sovjet-Unie, waaronder Joden, om te brengen om hier ruimte te creëren voor de expansie van het Derde Rijk. In dit gebied van enorme omvang kon hij tevens zijn eigen machtsambities realiseren, maar ook hier werd hij tegengewerkt door opponenten. Nazi-ideoloog Alfred Rosenberg was in 1941 als Reichsminister für die besetzten Ostgebiete (rijksminister voor de bezette oostelijke gebieden) benoemd en hierdoor had Himmler ook in de Sovjet-Unie niet de alleenheerschappij. Daarnaast duurde de oorlog in de Sovjet-Unie voort en had de Wehrmacht ook een belangrijke positie binnen bezet gebied. Zowel de functionarissen van de nazi-partij als de Wehrmacht waren geen verantwoording verschuldigd aan Himmler en hij kon dus weinig uitrichten om hun macht in het oosten te beperken. Maar ook mede door de grote tegenslagen die het Duitse leger leed in de Sovjet-Unie slaagde Himmler er ook niet in om in de Sovjet-Unie zijn SS-staat op te richten.
Door haar uitgebreide netwerk van verschillende organisaties met diverse taken en haar intensieve betrokkenheid bij tal van onderdelen van de maatschappij kan de SS weliswaar gezien worden als een staat binnen een staat, maar de SS heeft nooit de alleenheerschappij over een eigen omvangrijk grondgebied gehad. Himmlers machtsambities gingen veel verder dan de beoogde rol die de organisatie binnen de nazi-staat moest spelen. Het tegen elkaar uitspelen van zijn medewerkers was Hitlers belangrijkste strategie waarmee hij kon voorkomen dat personen en organisaties machtiger konden worden dan hijzelf. Hiermee voorkwam hij dus dat Himmler een serieuze machtsconcurrent werd, zoals Ernst Röhm dat wel lukte. De SS was in dienst van de staat en de Führer, maar kon nooit uitgroeien tot een onafhankelijk machtsblok.
In de herfst van 1944 en het begin van de winter van 1945 werd het steeds duidelijker dat het einde van het Derde Rijk nabij was. Het Rode Leger rukte steeds verder op aan het Oostfront en spoedig zouden ze de vernietigingskampen in Polen ontdekken. Hoewel de geallieerden al geruime tijd op de hoogte waren van de massale uitroeiing van Joden, deden de Duitsers verwoede pogingen om de sporen van massavernietiging uit te wissen. In november 1944 gaf Himmler bijvoorbeeld de opdracht om alle faciliteiten voor massamoord in Auschwitz te ontmantelen en in januari gaf hij het bevel om alle gevangenen in Auschwitz en omliggende kampen te evacueren naar kampen in Duitsland. Grote aantallen gevangenen werden met veel geweld onder erbarmelijke omstandigheden te voet naar Duitsland gestuurd onder begeleiding van kampbewakers. Tijdens deze zogenaamde dodenmarsen kwamen grote aantallen gevangenen om door uitputting, honger, ziekte, mishandeling of moord. Op 27 januari werd Auschwitz door Sovjet-troepen bevrijd. In het kamp troffen ze tussen 7.650 nog levende gevangenen aan, maar van hun bewakers en medegevangenen was geen spoor meer.
Terwijl steeds meer kampen in het oosten ontruimd werden en vele gevangenen omkwamen tijdens de dodenmarsen deed Himmler pogingen om in contact te komen met de westelijke geallieerden. Door de vrijlating van grote aantallen concentratiekampgevangenen trachtte hij tot vredesonderhandelingen te komen. Zo sprak hij enkele malen met de gevolmachtigde van het Zweedse Rode Kruis, graaf Folke Bernadotte, over de vrijlating van Deense en Noorse gevangenen en correspondeerde hij in het geheim met de Zweede vertegenwoordiger van het World Jewish Congress over eenzelfde onderwerp. Het doel van Himmler was om door middel van deze onderhandelingen geaccepteerd te worden door de westelijke geallieerden als vredesbemiddelaar en opvolger van Hitler. Himmler kreeg de geallieerde opperbevelhebber, Dwight Eisenhower, echter niet te spreken en toen Hitler hoorde van de onderhandelingspogingen van zijn ‘Treue Heinrich’ kon hij zijn rol als opvolger van de Führer definitief vergeten. Hitler, die op dat moment verbleef in een bunker onder de Reichskanzlei in Berlijn, zag de onderhandelingspogingen van één van zijn trouwste medewerkers als groot verraad. Niet Himmler, maar Großadmiral Karl Dönitz werd door Hitler benoemd tot zijn opvolger. Op 6 mei werd Himmler door Dönitz ontheven uit al zijn functies. Een dag na de arrestatie van Himmler ondertekende Alfred Jodl, als vertegenwoordiger van Dönitz, officieel de onvoorwaardelijke capitulatie van het Duitse leger en kwam aan de oorlog in Europa een eind. De leider van de SS pleegde op 23 mei in een Brits gevangenenkamp in Lüneburg zelfmoord door een gifcapsule in zijn mond kapot te bijten.
Niet alleen Himmler, maar tal van andere hoog- en laaggeplaatste SS’ers waren op de vlucht geslagen. Veel van hen vluchtten naar gebied onder controle van de westelijke geallieerden omdat ze bevreesd waren om in Sovjethanden te vallen. De Sovjets stonden niet bekend om hun humane behandeling van krijgsgevangenen en vooral SS’ers die in hun handen vielen, kregen het zwaar te verduren. De afloop van de oorlog en het verloop van hun verdere leven verliep voor elke individuele SS’er op een andere manier. Sommige SS’ers gaven zich over, werden gearresteerd of pleegden zelfmoord. Een opzienbarend aantal hooggeplaatste SS’ers kon echter ook uit handen van de geallieerden blijven en onder andere met hulp van de katholieke kerk en het Rode Kruis vluchten naar het buitenland. Veel SS’ers zouden ook geholpen zijn door Odessa (Organisation der ehemaligen SS-Angehörigen), een organisatie die opgericht was door SS’ers om zich te verenigen en elkaar bij te staan bij hun vlucht uit Europa. Over het bestaan en de rol van deze organisatie is hevig gespeculeerd en nog altijd hebben historici er moeite mee om feiten en fictie te onderscheiden. Sommige SS’ers, zoals Adolf Eichmann werden jaren later alsnog gearresteerd, maar anderen, zoals de beruchte kamparts Josef Mengele, leefden tot hun dood in vrijheid.
Tijdens de processen van Neurenberg en meerdere processen die daarop volgden, stonden veel SS’ers terecht. Tijdens het eerste proces tegen tweeëntwintig hooggeplaatste nazi’s en zes nazi-organisaties in Neurenberg vertegenwoordigde Ernst Kaltenbrunner, de laatste chef van het RSHA, de SS. Hij werd veroordeeld voor het schenden van oorlogswetten en het plegen van misdaden tegen de menselijkheid en kreeg de doodstraf. Ook werden de SS, de SD en de Gestapo tijdens de processen van Neurenberg bestempeld als criminele organisaties. Op dit eerste grootschalige proces volgden twaalf processen die zich specifiek richtten op een bepaalde persoon of onderdeel van de nazi-politiek. Diverse aspecten van de SS kwamen tijdens deze processen aan bod. Zo stonden drieëntwintig artsen, waaronder meerdere SS’ers, tijdens de ‘Doctor’s Trial’ terecht voor hun betrokkenheid bij gruwelijke medische experimenten met concentratiekampgevangenen als proefpersonen. SS-Obergruppenführer Oswald Pohl en enkele andere medewerkers van het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt stonden terecht tijdens de ‘Pohl Trial’ en medewerkers van het Rasse- und Siedlungshauptamt stonden terecht tijdens sw ‘RuSHA Trial’. Ook aan de Einsatzgruppen was een speciale rechtszaak gewijd.
Soms kwam gerechtigheid echter pas vele jaren later. Zo werd voormalig SS-Obersturmbannführer Adolf Eichmann, één van de belangrijkste organisatoren van de Holocaust, pas op 11 mei 1960 gearresteerd en van 11 april 1961 tot 15 december 1961 vond zijn proces plaats. Twee jaar later vond van 10 december 1963 tot 10 augustus 1965 een proces plaats tegen tweeëntwintig SS’ers die gewerkt hadden in Auschwitz. Hoewel de intensieve jacht op SS’ers is gestopt, hebben er ook de laatste jaren nog processen plaatsgevonden tegen individuele SS’ers. Zo werd in 2004 de Nederlandse SS’er Hubertus Bikker, ‘de beul van Ommen’, aangeklaagd voor de moord op een verzetsstrijder. Bikker was gedurende de Tweede Wereldoorlog kampbewaker van kamp Erica bij Ommen, waar hij bekend stond om zijn wreedheid. Door de slechte gezondheidstoestand van de 89-jarige werd hij echter niet vervolgd en bleef een gevangenisstraf hem gespaard.
Door het beheer over de concentratiekampen, de uitvoering van de Endlösung en andere vormen van onderdrukking en terreur heeft de SS een duidelijk stempel achtergelaten op de geschiedenis. De SS staat synoniem voor de misdadigheid van het nazi-regime en kan beschouwd worden als één van de meest misdadige organisaties van de vorige eeuw. De misdaden van de SS waren zo ernstig dat men in de afgelopen zestig jaar veel moeite gedaan heeft om voormalig SS’ers te berechten. Dat men hier selectief te werk ging blijkt uit het feit dat sommige oud-SS’ers direct na de oorlog werden opgenomen binnen buitenlandse veiligheidsinstellingen. Hun kennis en kwaliteiten waren bijvoorbeeld voor Amerikaanse inlichtingenorganisaties tijdens de Koude Oorlog van nut.
Hoewel in de jaren na de oorlog nog vele malen geruchten opdoken over SS’ers die zich in het buitenland hadden georganiseerd, ging de SS tegelijk met het Derde Rijk ten onder. De erfenis van de SS bestond niet alleen uit de vele persoonlijke tragedies van mensen die de terreur van de SS overleefden en de nagedachtenis aan de vele miljoenen die dit niet overleefden, maar ook uit een waarschuwing voor de toekomst. Gewone mensen bleken in hun functie als ambtenaar, politieagent, gevangenenbewaker, bestuurder of arts in dienst van een terreurorganisatie als de SS te kunnen uitgroeien tot moordenaars. Vanachter hun bureau stuurden ambtenaren en bestuurders vele honderdduizenden mensen de dood in, terwijl grote aantallen politieagenten, gevangenenbewakers en artsen zelf het bloed aan hun handen voelden kleven. Zonder een organisatie als de SS, gesteund door de nationaalsocialistische staat, hadden deze mensen zich nooit kunnen ontwikkelen tot de moordenaars van het Derde Rijk.