Josef Mengele (1911-1979) werd berucht door de misdaden die hij als kamparts pleegde in concentratiekamp Auschwitz. Hij voerde er gruwelijke medische experimenten uit op gevangenen en stuurde tijdens selecties op het perron van Auschwitz-Birkenau vele Joden en zigeuners naar de gaskamer. Zijn bijzondere belangstelling ging uit naar mensen met een opvallende lichamelijke afwijking, zoals dwerggroei, en tweelingen. Met zijn onderzoek wilde hij een bijdrage leveren aan de nationaalsocialistische rassenleer die uitging van de superioriteit van het Arische ras en de inferioriteit van bevolkingsgroepen als Joden en zigeuners.
In de jaren dertig studeerde Mengele medicijnen en antropologie. Hij maakte toen kennis met de eugenetica, de leer die gericht was op het verbeteren van het ras. Het idee dat het ene ras superieur was aan het andere en dat lichamelijk en geestelijk gehandicapten een bedreiging waren voor de gezondheid van het ras kwam niet voort uit Hitlers brein, maar was gemeengoed binnen de wetenschappelijke wereld in nazi-Duitsland. Tijdens zijn opleiding in de rassenwetenschappen werd zo de basis gelegd voor de misdaden die Mengele later in Auschwitz zou plegen. Voordat Mengele in het voorjaar van 1943 in Auschwitz gestationeerd werd, diende hij aan het Oostfront als SS-arts. De later zo gevreesde kamparts keerde terug als een hooggedecoreerde oorlogsveteraan die zijn leven had gewaagd voor dat van anderen. Het was in Auschwitz waar hij de medische ethiek naast zich neerlegde en levens nam in plaats van redde. Daarin stond hij echter niet alleen, want zowel in Auschwitz als in andere concentratiekampen en daarbuiten hielden Duitse artsen zich tijdens de oorlog bezig met experimenten op gevangenen en droegen ze bij aan de massamoord op gehandicapten, zigeuners en Joden. Veel meer dan alle andere nazi-artsen groeide Josef Mengele uit tot het symbool van de perversiteit van de medische wetenschap van nazi-Duitsland. Bijgenaamd “de engel des doods” werd hij het stereotype van de wrede kamparts die zich bezighield met allerlei bizarre proeven op kampgevangenen. Zijn beruchtheid werd alleen maar groter door het feit dat hij zich na de oorlog in Zuid-Amerika meer dan dertig jaar verborgen wist te houden en tijdens zijn leven nooit opgespoord werd. Nazi-jager Simon Wiesenthal bleef de wereld verrassen met nieuwe “feiten” over Mengeles verblijfplaats, zelfs toen de nazi-arts allang overleden was zonder dat hij terecht heeft kunnen staan voor zijn misdaden.Josef Mengele werd op 16 maart 1911 geboren in Günzberg in Beieren. Zijn vader, Karl Mengele (1884-1959), was afkomstig uit een boerenfamilie en was afgestudeerd als werktuigbouwkundig ingenieur. Met het kapitaal van zijn moeder, een zelfstandig hoedenmaakster, wist Karl in 1907 een landbouwmachinefabriek te beginnen. De succesvolle onderneming kwam bekend te staan als Karl Mengele & Söhne en was tot de jaren negentig van de vorige eeuw één van Duitslands belangrijkste landbouwmachineproducenten. Samen met zijn uit een welvarende familie afkomstige vrouw, Walburga Hupfauer, kreeg Karl Mengele drie kinderen. Josef was de oudste en daarna volgden Karl jr. (1912) en Alois (1914). De kinderen werden katholiek opgevoed en werden ingezet als misdienaar in de Frauenkirche in hun woonplaats Günzberg.
Het gezin Mengele was katholiek-conservatief en Duits-nationalistisch en bood de kinderen een stabiele omgeving. In de jaren van economische en sociale malaise na de Eerste Wereldoorlog, waarin vader Mengele meevocht, wist de familie zich goed staande te houden. De landbouwmachinefabriek bood hen financiële zekerheid. Als gevolg van de relatief goede sociale positie van zijn ouders leefde Josef wel vrij geïsoleerd ten opzichte van leeftijdsgenootjes wier thuissituatie minder welvarend was. In 1921 ging hij naar het gymnasium. Net zoals in het gezin heerste op school een nationalistische en conservatieve moraal. Veel docenten waren oorlogsveteranen en leden van de paramilitaire veteranenorganisatie Stahlhelm, Bund der Frontsoldaten. Het is aannemelijk dat op school de basis gelegd werd voor Josef Mengeles latere politieke opvattingen. Ook buiten school kwamen deze opvattingen tot ontwikkeling. Op twaalfjarige leeftijd meldde Josef zich bij de rechts-conservatieve paramilitaire jeugdorganisatie, Grossdeutscher Jugendbund (GDJ). Hij zou lid blijven tot 1930 en werd in 1927 aangewezen als Ältestenführer van de afdeling Günzburg.
Dat voor Mengele een wetenschappelijke carrière in het verschiet lag, was op het gymnasium nog niet duidelijk. Op zijn negentiende, in 1930, slaagde hij voor zijn eindexamen met een wisselend resultaat. Zijn kennis van Duits, Latijn, Grieks en wiskunde werd als “ontoereikend” beoordeeld. Daarentegen behaalde hij voor de vakken godsdienst, natuurkunde, Engels, geschiedenis en aardrijkskunde wel een “cum laude” of “zeer bevredigend” resultaat. Na zijn examen ging Josef het huis uit om medicijnen te studeren in München. Niet hij, maar zijn jongste broer zou zijn vader later opvolgen als eigenaar van het landbouwmachinebedrijf. Hij had heimwee, maar zijn ambitie was sterker. Hij wilde bewijzen dat hij in staat was tot bijzondere presentaties, een streven dat hem ook in Auschwitz zou kenmerken. Als student in München gedroeg Mengele zich niet opvallend, maar hij bleef toch min of meer een eenling. Hij deed weliswaar mee aan sociale activiteiten, maar een medestudent omschreef zijn houding wel als koel, afstandelijk en arrogant.
In 1931 studeerde Mengele verder in Bonn. Na in deze stad getuige geweest te zijn van een communistische demonstratie werd zijn politieke belangstelling aangewakkerd. Hij zou het “bolsjewistische gevaar” hebben willen bestrijden en sloot zich in 1932 aan bij Jungstahlhelm, de jeugdorganisatie van Stahlhelm. Aan de universiteit behaalde hij goede resultaten en ook sociaal gezien viel hij niet uit de toon. Zijn studieperiode in Bonn, waar hij in de zomer van 1932 zijn eerste artsenexamen aflegde, onderbrak hij voor een semester medicijnen in Wenen. Daarna studeerde hij vanaf de zomer van 1933 weer verder in München, de bakermat van het nationaalsocialisme. Hij volgde als bijvak antropologie aan de filosofische faculteit. Na de machtsovername door de nazi’s in 1933 werd hij als lid van Stahlhelm automatisch opgenomen in de gelederen van de Sturmabteilung (SA). Zijn lidmaatschap zou niet lang duren, want in oktober 1934 zegde hij dat op. Hij voerde daarvoor gezondheidsredenen aan , maar het is aannemelijk de werkelijke reden de teloorgang van de SA na Nacht van de Lange Messen was. In de organisatie zat niet langer toekomst, zeker niet voor een ambitieuze jongeman als Josef Mengele.
Als medicijnen- en antropologiestudent ging het Mengele veel beter af dan als gymnasiumscholier. Hij was een goede student met wetenschappelijk talent. Vooral de vakken genetica en fysische antropologie hadden zijn belangstelling. Tot zijn studiestof behoorde het indertijd veelbesproken onderwerp “raszuiverheid”. In zijn laatste studiejaar volgde hij colleges van de rassentheoreticus en psychiater professor Ernst Rüdin die aan de wieg stond van de nationaalsocialistische rassenideologie. Hij was één van de samenstellers van de nazi-wet uit 1933 die het toestond om geesteszieken en mensen met een aangeboren lichamelijke handicap onvrijwillig te steriliseren zodat ze niet konden zorgen voor nageslacht (dat het Duitse ras zou verzwakken). De opvatting dat het ene ras superieur was aan het andere en dat gehandicapten het ras verzwakten, zou het fundament vormen voor de misdaden die later door de nazi’s onder andere in Auschwitz gepleegd werden en waaraan Mengele zelf ook zou deelnemen. Tijdens zijn studietijd kon hij echter nog niet doorzien tot welke misdaden dit gedachtegoed zou leiden.
In het voorjaar van 1935 promoveerde Josef Mengele bij professor Theodor Mollison van het Antropologisch Instituut te München. De titel van zijn met summa cum laude beoordeelde dissertatie luidde: “Rassenmorphologischen Untersuchung des vorderen Unterkieferabschnittes bei vier rassischen Gruppen” (Rassenmorfologisch onderzoek van het voorste deel van de onderkaak bij vier raciale groepen). Mengele verkreeg de titel dr.phil. in de antropologie en slaagde in 1936 voor zijn staatsexamen medicijnen. Dat jaar doorliep hij ook gedurende vier maanden zijn co-assistentschap op de kinderafdeling van het academisch ziekenhuis Leipzig.
Een carrière als ziekenhuisarts was echter niet zijn ambitie. Dankzij de aanbeveling van Mollison verkreeg hij per 1 september 1936 een vaste aanstelling bij het Universitätsinstitut für Erbbiologie und Rassenhygiene (universitair instituut voor erfelijkheidsleer en raszuiverheid) in Frankfurt am Main. Hij werd benoemd tot assistent van professor Otmar Freiherr von Verschuer, de directeur van deze instelling. Verschuer speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming van de nationaalsocialistische rassenpolitiek. In 1942 zou hij benoemd worden tot de directeur van het Kaiser Wilhelm Institut voor antropologie, humane erfelijkheidsleer en eugenetica in Berlijn dat met zijn onderzoek “wetenschappelijke” legitimiteit gaf aan de erfelijkheids- en rassenleer van de nazi’s. Er ontstond een goede collegiale relatie tussen Verschuer en Mengele, die door zijn chef benoemd werd tot hoofdassistent. Ook tijdens de oorlog zouden ze met elkaar contact blijven houden.
Gedurende de tijd dat hij werkte voor het instituut van Verschuer behaalde Mengele zijn tweede doctorstitel. Hij mocht zich nu ook dr.med. (doctor in de medicijnen) noemen. Zijn proefschrift, getiteld “Sippenuntersuchungen bei Lippen-Kiefer-Gaumenspalte” (familiestamonderzoek bij hazenlippen), leverde ook nu het predicaat summa cum laude op. Als rassenwetenschapper vond hij aansluiting bij de indertijd dominante theorie over de superioriteit van het Arische ras en het uitgangspunt dat het ras zuiver gehouden moest worden van vreemde smetten, handicaps en andere afwijkingen. Dergelijke theorieën bestonden binnen wetenschappelijke kringen al in de 19e eeuw, ook buiten Duitsland. Niet in Duitsland, maar in de staat Indiana in de Verenigde Staten werd in 1907 voor het eerst ter wereld een wet voor de verplichte sterilisatie van gehandicapten ingevoerd. Tegen het eind van de jaren 20 hadden 28 Amerikaanse staten deze wet ingevoerd, voordat in Duitsland in 1932 een vergelijkbare wet van kracht werd.
De machtsovername van de nazi’s gaf de eugenetica, de wetenschap gericht op de “verbetering” van het ras, een radicale impuls. Niet alleen maakte de sterilisatiewet van 1933 de gedwongen sterilisatie mogelijk van mensen die bijvoorbeeld leden aan erfelijke blindheid, erfelijke doofheid en schizofrenie, maar ook werd de superioriteit van het Arische ras en de minderwaardigheid van het Joodse ras vastgelegd in de rassenwetten van Neurenberg van 1935. Niet langer de gezondheid en het welzijn van de individuele patiënt moesten voor artsen in nazi-Duitsland centraal staan, maar de gezondheid van de natie en het Arische ras als geheel. Ongeneeslijk zieken en gehandicapten werden voortaan beschouwd als een gevaar voor de raszuiverheid en een last voor de economie. Gesteund door artsen en wetenschappers werd in 1939 door het nazi-regime een programma onder de codenaam Aktion T4 gestart dat gericht was op het gedwongen “euthanaseren” van psychiatrisch patiënten en gehandicapten. Tussen oktober 1939 en augustus 1941werden volgens officiële nazi-cijfers 70.273 mensen vermoord in het kader van deze operatie, maar vermoedelijk is het werkelijke aantal hoger.
Terwijl de medische wetenschap steeds verder afgleed van de door Hippocrates vastgelegde ethische principes, hield Mengele zich op het instituut van Verschuer bezig met onderzoek in verband met juridische geschillen over “rassenschande”. In de rassenwetten van Neurenberg was vastgelegd dat seksueel contact tussen Joden en Ariërs niet toegestaan was. Ariërs die zich hieraan schuldig maakten riskeerden als schuldig aan rassenschande gevangenschap in een concentratiekamp en Joden konden zelfs ter dood veroordeeld worden. Het waren vooral aanklachten tegen Joodse mannen die ervan verdacht werden een relatie te hebben met een Arische vrouw waarmee Mengele zich bezighield. Aan de hand van stamboomonderzoek en metingen van hoofd, oren, neus en andere gezichtskenmerken moest hij antwoord geven op de vraag of de beschuldigde werkelijk van Joodse afkomst was. Daarnaast hield Mengele zich bezig met het recenseren van academische publicaties over rassenvraagstukken en het becommentariëren van congressen met datzelfde thema. Artikelen van hem werden gepubliceerd in Verschuers periodiek Der Erbarzt. In de tussentijd viel Mengele ook nog kortstondig in als docent klinische geneeskunde aan de universiteitskliniek van Bonn.
Het lijkt aannemelijk dat een rassenwetenschapper als Mengele lid was van de NSDAP, maar toch duurde het tot mei 1937 voordat hij zich bij Hitlers partij aansloot. Zijn vader, Karl Mengele, was hem al in mei 1933 voorgegaan. Dat was nadat de ondernemer in oktober 1932 zijn fabriekshal beschikbaar had gesteld voor een verkiezingsbijeenkomst van de partij, waarbij hij Hitler had ontmoet. Misschien sloot Josef zich pas later aan omdat zijn wetenschappelijke carrière voorrang genoot boven zijn politieke leven, waar hij met de opzegging van het lidmaatschap van de SA in 1934 tijdelijk een punt achter had gezet. Inmiddels was het echter vanuit carrièreperspectief onvermijdelijk om lid te zijn van de nazi-partij. Maar het zal niet enkel om opportunistische redenen zijn geweest dat hij zich aansloot bij de NSDAP, want de standpunten van Hitler sloten aan bij de conservatieve en nationalistische normen en waarden die hij zich eigen had gemaakt tijdens zijn opvoeding en school- en studietijd. Een jaar na zijn aansluiting bij de NSDAP trad Mengele toe tot de Schutzstaffel (SS). Ook was hij lid van de Nationalsozialistischer Deutscher Ärztebund, de nationaalsocialistische beroepsorganisatie voor artsen.
Inmiddels was Mengele sinds juli 1939 getrouwd met Irene Maria Schönbein. Hij had de toen 19-jarige studente ontmoet tijdens zijn co-assistentschap in Leipzig in 1936. Ze was sinds 1934 lid van de Bund Deutscher Mädel (BDM) en studeerde Frans en kunstgeschiedenis. Het echtpaar zou samen één kind krijgen, de in maart 1944 geboren Rolf. Tijdens de oorlog moesten moeder en zoon het de meeste tijd stellen zonder de aanwezigheid van hun echtgenoot en vader. In tegenstelling tot de meeste assistenten van Verschuer werd Mengele echter niet al bij het uitbreken van de oorlog in september 1939 opgeroepen voor militaire dienst in de Wehrmacht. Mogelijk vanwege een nierziekte en broze botten werd hij vooralsnog ongeschikt bevonden en hoefde hij zich enkel paraat te houden. Hij bleef vooralsnog werken op het instituut van Verschuer in Frankfurt. Eerder, van oktober 1938 tot januari 1939, volbracht hij echter al wel zijn tot drie maanden ingekorte dienstplicht in de 19. Kompanie van het Gebirgsjägerregiment 137 in Saalfelden am Steinernen Meer in Tirol. Op 15 juni 1940 werd hij alsnog opgeroepen voor militaire dienst bij het Sanitäts-Ersatz-Bataillon 9, gelegerd in Kassel. Zijn dienst in de Wehrmacht was slechts van korte duur, want al op 12 juli meldde hij zich voor de Waffen-SS.
Op 1 augustus 1940 werd Mengele in dienst genomen bij de Sanitätsinspektion der Waffen-SS, de geneeskundige dienst van de Waffen-SS, waar hij de rang van SS-Hauptscharführer verkreeg. Hij volgde de opleiding voor militair arts en werd op 2 september met terugwerkende kracht gepromoveerd tot SS-Untersturmführer. Het zou nog even duren voordat hij als legerarts aan het front zou dienen, want vanaf 11 augustus 1940 werkte hij eerst voor het Rasse- und Siedlungshauptamt, de afdeling van de SS die zich bezighield met raciale kwesties. Voor het Hauptamt Reichskommissariat für die Festigung Deutschen Volkstums, het SS-bureau dat belast was met het handhaven en beschermen van raciale standaarden en de uitbreiding van het Germaanse ras buiten Duitsland, werd hij naar Polen gestuurd. Hij werd vanuit Posen waarschijnlijk in de buurt van Lodz gestationeerd bij een immigrantencentrale waar hij zich bezighield met het controleren van de erfelijke en psychische gezondheid van de daar woonachtige Volksduitsers om te bepalen of zij mochten terugkeren naar het Rijk.
Begin 1941 werd Mengele aangesteld als bataljonsarts van het SS-Panzer-Pionier-Bataillon 5 van de SS-pantserdivisie “Wiking”. Hij nam deel aan operatie Barbarossa, de Duitse inval in de Sovjet-Unie. Zijn commandant noemde hem een bekwame arts. Gedurende de jaarwisseling van 1941-1942 werd hij gepromoveerd tot SS-Obersturmführer. In 1942 raakte hij zwaar gewond en verkreeg hij het Verwundetenabzeichen in schwarz. Ook werd hij tijdens zijn verblijf aan het Oostfront onderscheiden met het IJzeren Kruis 1ste en 2de klasse. Het IJzeren Kruis 1ste klasse verkreeg hij vermoedelijk vanwege het redden van twee zwaargewonde soldaten uit een brandende tank onder vijandelijk vuur gedurende gevechten bij Batajsk en Rostov aan de Don in juli 1942. De precieze datum en reden van zijn terugkeer van het front zijn niet bekend, maar waarschijnlijk keerde hij in januari 1943 terug naar Duitsland in verband met zijn verwonding.
Teruggekeerd in Duitsland werd Mengele ingedeeld bij het SS-Ersatz-Bataillon “Ost”. In zijn vrije tijd werkte hij weer voor zijn mentor Otmar Freiherr von Verschuer die inmiddels benoemd was tot directeur van het eerdergenoemde Kaiser Wilhelm Institut in Berlijn. Per 20 april 1943 werd Mengele bevorderd tot SS-Hauptsturmführer. Het was waarschijnlijk Verschuer die ervoor zorgde dat Mengele op 30 mei overgeplaatst werd naar het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz. Hier stond hem een groot potentieel aan proefpersonen ter beschikking dat gebruikt kon worden voor de medische experimenten ten bate van het rassenwetenschappelijke onderzoek van Verschuers instituut.
Het waren deze experimenten en zijn betrokkenheid bij het selecteren van slachtoffers voor de gaskamers die van Mengele na de oorlog één van de meest gezochte nazi-misdadigers maakten. In totaal werkte hij negentien maanden in Auschwitz (tot januari 1945), de meeste tijd in het vernietigingskamp Birkenau, dat zich op drie kilometer afstand van het Stammlager (hoofdkamp) bevond en dat beschikte over vier crematoria met gaskamers waar de systematische uitroeiing van Joden en zigeuners plaatsvond. Mengele werd gehuisvest in één van de zogeheten artsenhuizen, vlakbij het Stammlager. Terwijl sommige echtgenotes van kamppersoneelsleden hun intrek namen bij hun mannen in Auschwitz gold dat niet voor Irene Mengele. Zij bleef achter in Günzberg, maar ze zou haar man in augustus 1944 wel een bezoek brengen.
Hoewel dat in populaire literatuur soms wel zo voorgesteld is, was Mengele niet de enige kamparts in Auschwitz en ook niet de hoogste in rang. Gedurende de tijd dat hij werkte in het kamp telde de medische staf dertig artsen. In totaal zijn de namen bekend van achtendertig artsen en tandartsen die voor korte of lange tijd in Auschwitz werkten. Daarnaast werkte ook een onbekend aantal apothekers en verplegers in het kamp. De leiding over het medische personeel in Auschwitz was in handen van een SS-Standortarzt; vanaf 1 september 1942 was dat SS-Hauptsturmführer dr. Eduard Wirths. Formeel was de medische staf van de SS verantwoordelijk voor de gezondheid van zowel het kamppersoneel als de gevangenen, maar zeker in een vernietigingskamp als Birkenau konden gevangenen niet rekenen op een goede medische behandeling door SS-artsen. Kampartsen lieten de behandeling van patiënten in de ziekenbarakken meestal over aan SS-verplegers en nog vaker aan artsen en verplegers onder de gevangenen die met een groot gebrek aan medicijnen en instrumenten vaak weinig konden uitrichten om het lot van hun patiënten te verzachten of verbeteren.
Tot de zomer van 1944 werkte Mengele als Leitender Lagerarzt in de zigeunerafdeling (Lager BIIe) van Birkenau. Hier begon hij ook met het selecteren van slachtoffers voor zijn experimenten. Aanvankelijk ging het om onschuldig testen, waarbij bijvoorbeeld de afmetingen en verhoudingen van het lichaam van tweelingen en kleine mensen werden opgemeten. Opmerkelijk genoeg, gezien zijn latere beruchte reputatie, leek hij in het begin het beste voor te hebben met gevangenen. Hij verbeterde de levensomstandigheden in het zigeunerkamp en opende een crèche voor kinderen tot zes jaar. De jongste kinderen werden soms door hem getrakteerd op een extraatje, zoals melk of chocolade. Hij richtte voor hen zelfs een kleine speelplaats in met een zandbak en schommels. “Dr. Mengele was zeer geliefd bij ons,” zo verklaarde de voormalige gevangene Adam Strauss, “want hij deed iets speciaals voor de zigeuners. Vooral voor de kinderen deed hij iets extra’s, zodat ze regelmatig konden eten. Toen hij in het zigeunerkamp kwam, werd de situatie merkbaar beter. […] Ik heb ook meegemaakt dat dr. Mengele te hulp kwam wanneer een zigeuner werd afgeranseld.”
Achter het masker van de vriendelijke dokter schuilde echter iemand die enkel uit eigenbelang handelde. Door de sympathie en het vertrouwen van zijn gevangenen te wekken, zouden ze makkelijker als proefpersoon meewerken aan zijn medische experimenten. Ook op andere manieren liet Mengele zijn welwillende masker vallen. Net als andere kampartsen was hij medeverantwoordelijk voor de bestrijding van epidemieën in het kamp. De ontluizingsacties die hij organiseerde waren een kwelling voor de gevangenen in het zigeunerkamp. Ze moesten hun barakken verlaten en al hun kleding uitdoen. Ongeacht de weersomstandigheden en zelfs in de winter werden ze dan in de buitenlucht ontluisd en gedesinfecteerd. Ze moesten dan lange tijd wachten terwijl ondertussen hun barak en kleding gereinigd werden. In het voorjaar van 1944 paste Mengele een nog gruwelijkere methode toe. Ter bestrijding van schurft moesten gevangenen zich onderdompelen in twee baden, één met natriumzwavelzuur en één met zoutzuur. Daarna moesten ze opnieuw naakt in de buitenlucht wachten tot hun kleding en barak ook schoon was.
Maar Mengele en zijn collega-artsen voerden een nog veel meer desastreuze werkwijze uit om epidemieën te bestrijden. Wanneer er in een barak tyfus uitgebroken was, werden alle gevangenen uit die barak verwijderd en vergast. De barak werd vervolgens gereinigd om plaats te bieden aan een nieuwe groep gevangenen. Mengele was verschillende keren betrokken bij of verantwoordelijk voor dergelijke acties. Zo stuurde hij bijvoorbeeld op 25 mei 1943, dus kort na zijn aankomst in Auschwitz, 507 mannelijke en 528 vrouwelijke zigeuners naar de gaskamers, omdat hij vermoedde dat ze besmet waren met tyfus. Niet in het minst voor zijn aandeel in de bestrijding van epidemieën werd Mengele op 26 april 1944 beloond met het Kriegsverdienstkreuz II mit Schwertern. “Ondanks dat dit geen zeldzame eer is,” zo schreef hij diezelfde dag aan zijn vrouw, “en zelfs ondanks dat ik al meer hogere onderscheidingen bezit, was ik geraakt door de erkenning van mijn werk en mijn toewijding. Mijn werk brengt soms mijn eigen gezondheid en zelfs mijn eigen leven in gevaar; daarom was ik erg dankbaar.” Hij merkte ook op dat hij en zijn collega dr. Heinz Thilo, de Leitender Lagerarzt van het gevangenenziekenhuis die deze eer eveneens ten deel viel, de onderscheiding gekscherend de “tyfusmedaille” noemden.
Op 2 augustus 1944 werd het zigeunerkamp in Birkenau opgeheven. Mengele selecteerde de gevangenen uit dit kamponderdeel: circa 3.000 van hen werden vergast en ongeveer 1.400 arbeidsgeschikte gevangenen werden overgeplaatst naar concentratiekamp Buchenwald. Na de liquidatie van het zigeunerkamp werd Mengele benoemd tot opvolger van Heinz Thilo als Leitender Lagerarzt in de ziekenafdeling voor mannen in Birkenau (Lager BIIf). Die maand bracht zijn vrouw ook een bezoek aan Auschwitz. Ze zou eigenlijk slechts een maand blijven, maar ze raakte besmet met difterie en moest opgenomen worden in het SS-hospitaal in het Stammlager. Pas op 30 oktober was ze voldoende hersteld om terug te keren naar Günzberg. Mengele ging met haar mee naar huis op verlof en zag daar hun toen zes maanden oude zoon Rolf voor het eerst.
Een belangrijke taak voor de SS-artsen in Auschwitz-Birkenau waren de selecties. Vanaf het voorjaar van 1942 arriveerden in Birkenau vrijwel dagelijks treintransporten met hoofdzakelijk Joden uit verschillende Europese landen. In het vernietigingskamp werden in principe enkel arbeidsgeschikte gevangenen voor langere tijd ondergebracht om dwangarbeid te verrichten. De arbeidsongeschikte personen die aankwamen met de transporten, zoals ouderen, kinderen en gehandicapten, werden bijna altijd meteen bij aankomst naar de gaskamer gestuurd. De Hongaars-Joodse arts en patholoog dr. Miklós Nyiszli, die als gevangene Mengele assisteerde bij de selecties en medische experimenten, verklaarde “dat de pas aangekomenen werden verdeeld in een rechter- en linkerrij. De rechter betekende leven, de linker: naar de crematoria. Uitgedrukt in percentages ging tussen de 75 en 80 procent naar links.” Gevangenen die tijdens hun verblijf in het kamp arbeidsongeschikt raakten als gevolg van verhongering, uitputting of ziekte trof op een later moment hetzelfde lot. Zowel op het aankomstperron (de “Rampe”) als in de kamp was het de taak van Mengele en zijn collega’s om de selecties uit te voeren waarbij bepaald werd of iemand al dan niet arbeidsgeschikt was. Het was deze activiteit die Mengeles beruchtheid evenzeer bepaalde als zijn medische experimenten.
Veel oud-gevangenen herinnerden zich na de oorlog nog hoe ze bij aankomst in Auschwitz Mengele voor het eerst zagen op het perron, onberispelijk gekleed en volledig in zijn element. “Hij gedroeg zich hoffelijk en straalde een rustig zelfvertrouwen uit dat vrijwel altijd het midden hield tussen zelfvoldaanheid en opperste charme”, aldus Auschwitz-overlevende Arminio Wachsberger uit Rome. “Hij floot een wagneriaanse aria als hij gevangenen naar links of rechts verwees.” De uit Tsjechië afkomstige oud-gevangene Zdenka Ehrlich verklaarde dat ze “de indruk van die man” nooit zou vergeten. “Ik wierp maar een korte blik op hem, hij was heel knap. Helemaal geen dreigend gezicht, eerder… onwelwillend, maar niet dreigend. Ik kan me herinneren dat zijn laarzen zo glommen, hij was volstrekt smetteloos. Hij droeg witte handschoenen, niet als verkeersagent, maar als een teken van distinctie en belang. Hij hief zijn hand op terwijl hij naar iedereen keek die voorbij marcheerde en maakte alleen maar een heel licht gebaar en zei: ‘Rechts, links, links, links, rechts, links, rechts…’” De elegante wijze waarop Mengele in Birkenau oordeelde over leven en dood leverde hem de bijnaam “de engel des doods” op. Dat hij zo handelde was vooral ten voordele van het vernietigingsproces: door de slachtoffers met zijn charme gerust te stellen, vertrokken ze zonder argwaan naar de gaskamers. Enkel wanneer mensen weigerden gescheiden te worden van hun familieleden gebruikte hij geweld en sloeg hij hen met zijn rijzweepje.
Een typerend voorbeeld van de dubbelzinnigheid van Mengeles handelen werd na de oorlog gegeven door SS-bewaker Richard Boeck die zich herinnerde hoe Mengele zich in 1943 eens had bekommerd om een oude vrouw die van de vrachtwagen gevallen was die haar naar de gaskamer had moeten brengen. Hij hielp haar overeind en begeleidde haar persoonlijk naar de gaskamer waar ze gedood werd. Een collega van Mengele, de Lagerarzt in Auschwitz III Monowitz dr. Horst Fischer, verklaarde dat Mengele ervan overtuigd was dat de Joden uitgeroeid moesten worden: “Hij was de meest overtuigde SS’er die we hadden.” Op het Auschwitz-proces in Frankfurt van 1963 tot 1965, waar Mengele zelf overigens niet terechtstond, werd vastgesteld dat hij in de periode van juni 1943 tot het najaar van 1944 74 keer op het perron in Birkenau selecties had uitgevoerd. Het werkelijke aantal ligt vermoedelijk hoger. Waarschijnlijk voerde Mengele meer selecties uit dan de meeste van zijn collega’s, maar dat kwam ook omdat hij langer dan de meeste andere artsen in Auschwitz werkte. Een verklaring voor het feit dat hij veel op het perron te zien is geweest, kan ook zijn dat hij hier aanwezig was om bijzondere personen, bijvoorbeeld tweelingen en kleine mensen, uit te zoeken voor zijn experimenten. Zijn opvallende voorkomen zorgde er verder misschien voor dat mensen hem na de oorlog nog wel herinnerden maar andere artsen niet.
Mengele voerde niet enkel selecties uit op het perron, maar ook in het kamp. Samen met zijn collega’s was hij bijvoorbeeld in de periode van 28 augustus 1943 tot 29 oktober 1944 verantwoordelijk voor vijftien selecties in het quarantainekamp (Lager BIIa), waarbij 3.824 gevangenen naar de gaskamer werden gestuurd. Wanneer slechts een klein aantal gevangenen gedood moest worden, werden ze niet naar de gaskamer gestuurd, maar geïnjecteerd met een dodelijk middel, zoals fenol. Mengeles assistent, Miklós Nyiszli, verklaarde hoe Mengele op deze manier eens veertien zigeunertweelingen doodde. Het eerste slachtoffer was een meisje van veertien. “Dr. Mengele beval mij het meisje uit te kleden”, zo getuigde de Hongaarse arts, “en haar hoofd op de ontkleedtafel te leggen. Toen injecteerde hij de Evipal in een ader van haar rechterarm. Nadat het kind in slaap was gevallen, zocht hij haar linkerhartkamer en stak er de injectiespuit met 10 cc chloroform in. Na een schokje overleed het meisje, waarop Mengele haar naar de lijkenkamer liet brengen. Op die manier werden die avond alle veertien tweelingen vermoord.”
Soms voerde Mengele in het vrouwenkamp (Lager BIa) ook selecties uit onder vrouwen en controleerde hij of ze zwanger waren. Wanneer dat het geval bleek te zijn, stuurde hij ze door naar de gaskamer of voerde hij een abortus uit. Voorkomen moest worden dat de vrouwen in het vernietigingskamp voor nageslacht zouden zorgen. Uit getuigenverklaringen blijkt dat Mengele het gynaecologische onderzoek hardhandig uitvoerde en dat ook de omstandigheden waaronder hij abortussen uitvoerde slecht waren. Het ontbrak aan de benodigde instrumenten en ontsmettingsmiddelen. De Joodse gynaecologe dr. Gisella Perl, die in Birkenau tewerkgesteld was als arts, wist de levens van vele vrouwen te redden door hen te aborteren voordat Mengele kon ontdekken dat ze zwanger waren.
Al vrijwel meteen na aankomst in Auschwitz begon Mengele met het uitvoeren van medische experimenten op gevangenen (zigeuners en Joden). Daarin was hij niet uniek, want ook andere SS-artsen in Auschwitz en in andere concentratiekampen hielden zich hiermee bezig. Zo voerde dr. Sigmund Rascher in Dachau experimenten uit waarbij gevangenen, dikwijls met fatale gevolgen, werden blootgesteld aan hoge druk en onderkoeling om de overlevingskansen te onderzoeken voor luchtmachtpersoneel op grote hoogten en wanneer ze neergestort waren in koud zeewater. Een andere arts in Dachau, dr. Klaus Schilling, injecteerde gevangenen met malariaparasieten om geneesmiddelen tegen deze ziekte uit te testen. In Auschwitz voerden de gynaecologen dr. Carl Clauberg en dr. Horst Schumann experimenten uit om een methode te vinden om grote aantallen “raciaal inferieure” mensen te steriliseren. Ze stelden hun slachtoffers onder andere bloot aan röntgenstraling met gruwelijke pijnen en lichamelijke schade als gevolg. Veel proefpersonen van al deze SS-artsen vonden de dood of waren voor de rest van hun leven verminkt. Dat gold zeker niet anders voor Mengeles proefpersonen. Anders dan zijn collega’s hield Mengele zich echter bezig met een breed scala aan experimenten, zowel op medisch gebied als waarbij de nationaalsocialistische erfelijkheids- en rassenleer centraal stond. Omdat hij in vergelijking met de meeste andere artsen langdurig in Auschwitz werkzaam was, was de hoeveelheid door hem uitgevoerde experimenten naar verhouding dan ook groot.
De onderzoeken van Mengele in Auschwitz werden gefinancierd met een deel van het subsidiegeld van de Deutsche Forschungsgemeinschaft (DFG) dat Otmar von Verschuer ontving. Verschuer gaf Mengele de vrije hand om onderzoek te verrichten naar alles wat hij wilde onder de voorwaarde dat de resultaten beschikbaar waren voor het Kaiser Wilhelm Institut in Berlijn. Gedurende zijn verblijf in Auschwitz zou Mengele daarom veel materiaal naar Berlijn sturen, waaronder geprepareerde lichaamsdelen. SS-leider Heinrich Himmler had ingestemd met het werk van Mengele, zoals blijkt uit een brief van Verschuer aan de DFG waarin hij meedeelde dat zijn assistent “momenteel [is] aangesteld als Hauptsturmführer en kamparts in concentratiekamp Auschwitz. In dit concentratiekamp wordt onder leiding en met toestemming van SS-Reichsführer Himmler antropologisch onderzoek uitgevoerd onder de meest uitlopende rassen.” Bij het uitvoeren van dit onderzoek liet Mengele zich assisteren door gevangenen, waarvan de eerder genoemde Hongaarse patholoog Miklós Nyiszli de bekendste is. Nyiszli voerde onder andere autopsies uit op de lichamen van proefpersonen en prepareerde lichaamsdelen voor nader onderzoek. Hij overleefde de oorlog en publiceerde in 1946 een boek over zijn ervaringen in Auschwitz, waarvan in Nederland in januari 2012 een vertaling is verschenen onder de titel: “Assistent van Mengele”.
Beschrijvingen van Mengeles experimenten zijn hoofdzakelijk afkomstig van overlevenden en ooggetuigen zoals Miklós Nyiszli. De ene getuigenis is nog gruwelijker dan de ander. Het is moeilijk om de juistheid van elke individuele getuigenis te controleren, maar het aantal huiveringwekkende verslagen is zo groot dat het aannemelijk is dat er veel waarheidsgetrouw zijn. Wat we zo te weten zijn gekomen is dat Mengele beenmergtransplantaties uitvoerde zonder verdoving. Hij experimenteerde ook met behandelmethoden voor de ziekte noma, die vooral jonge kinderen treft en in Auschwitz enkel voorkwam in het zigeunerkamp. Noma is een bacteriële ziekte, veroorzaakt door extreme ondervoeding en een bijkomstige infectie zoals tyfus, die zich kenmerkt door het geleidelijk slinken van het weefsel in de mond en de wangen met als gevolg dat de tanden, tandvlees en kinbeen bloot komen te liggen. Mengele documenteerde het ziekteverloop en liet foto’s maken van patiënten. Door hen medicijnen en speciale voeding toe te dienen, wist hij hen te genezen, maar door daarna de behandeling te stoppen, keerde de ziekte weer terug. Ook besmette hij gezonde proefpersonen met het slijm uit de mond van nomapatiënten. Gestorven patiënten liet hij onthoofden, waarna hun hoofden geconserveerd werden in glazen potten. Deze werden vervolgens naar Berlijn gestuurd voor nader onderzoek.
Hoewel gynaecologie niet zijn vakgebied was, voerde Mengele ook experimenten uit op zwangere vrouwen. Zo liet hij hen besmetten met tyfus om te onderzoeken of hun kinderen ook besmet geboren werden. Bij een ander experiment verpakte hij de borsten van een moeder met een pasgeboren kind in gips om te bepalen hoelang de baby’s zonder melk konden leven. De Joodse Ruth Elias en haar baby troffen dit lot. “Mijn kind is heel langzaam heengegaan,” zo verklaarde ze, “het huilde bijna niet meer, het jammerde alleen.” Na acht dagen gaf de baby nauwelijks nog een levensteken en diende een arts-gevangene het kindje een infectie met morfine toe. Ook aan de sterilisatie-experimenten van Clauberg en Schumann nam Mengele deel. Zowel mannen als vrouwen werden het slachtoffer van deze experimenten, waarbij sterilisaties zowel operatief als niet-operatief (door middel van injectie van zuren in de eileiders of blootstelling aan röntgenstraling) werden uitgevoerd.
Bij weer een andere proef stelde Mengele zijn slachtoffers bloot aan elektroshocks om te bepalen hoe hoog het stroomvoltage is dat een mens kan verdragen. Veel proefpersonen zouden gestorven zijn als gevolg van dit experiment. Berucht is ook Mengeles experiment met het veranderen van de kleur van de iris van de ogen van kinderen door de oogbol te injecteren met methylblauw. De ingreep bracht geen blijvende verandering teweeg, maar veroorzaakte wel pijn en in sommige gevallen blijvende schade aan het gezichtsvermogen. Vermoedelijk moesten 36 kinderen dit experiment ondergaan. Naar de bedoeling van dit experiment kan slechts gegist worden: vaak wordt gesuggereerd dat Mengele een superras wilde creëren dat voldeed aan de Arische schoonheidsidealen (blauwe ogen en blond haar). Enige nuance is echter noodzakelijk, aangezien zijn proefpersonen Joden en zigeuners waren die volgens de maatstaven van de nazi’s inferieur waren en dus niet het geschikte “materiaal” waren voor de creatie van een superras. Het lijkt er veel meer op dat deze experimenten onderdeel waren van het werk van dr. Karin Magnussen aan het Kaiser Wilhelm Institut. Zij onderzocht het verschijnsel heterochromie, waarbij sprake is als iemand twee verschillende kleuren ogen heeft. Ten bate van dit onderzoek van zijn collega liet Mengele oogballen van zijn slachtoffers opsturen naar Berlijn.
Naar het Kaiser Wilhelm Institut voor antropologie werd door Mengele ook andere menselijk materiaal gezonden voor onderzoek door erfelijkheidsbiologen. Het ging bijvoorbeeld om geconserveerde skeletten van misvormde personen en mensen die leden aan dwerggroei. Zulke afwijkingen hadden Mengeles speciale belangstelling. Op het aankomstperron zocht hij mensen met afwijkende lichaamskenmerken speciaal uit. Zo arriveerde op 19 mei 1944 een transport uit Hongarije met daarbij de Roemeens-Joodse artiestenfamilie Ovitz. Zeven van hen leden aan dwerggroei. Mengele scheidde de familie van de overige gevangenen en bracht hen over naar een speciale afdeling in het kamp. Hij hoopte te kunnen ontdekken wat de oorzaak van dwerggroei was, zodat hij daarmee wetenschappelijke eer kon behalen. De kleine mensen werden onderworpen aan injecties met preparaten, beenmergtransplantaties en bloedafname en de vrouwen werden het slachtoffer van sterilisatie-experimenten. Op één na overleefden alle familieleden de oorlog, inclusief de zeven kleine mensen. Ze zouden na de oorlog naar Israël emigreren, waar in 2001 het laatste nog levende familielid overleed. Het opmerkelijke aan hun verhaal is dat ze hun leven dankten aan dezelfde man die hen als proefpersonen had misbruikt. Als Mengele voor hen geen bijzondere belangstelling had getoond, dan waren ze na aankomst in Auschwitz direct vergast.
Behalve zijn interesse voor kleine mensen en voor mensen met andere zeldzame lichamelijke afwijkingen, ging Mengeles belangstelling ook uit naar tweelingen. In het voorjaar van 1944 begon hij te experimenteren met tweelingen. Hij werd hiertoe vermoedelijk aangezet door Otmar Verschuer, die zelf naam had gemaakt op het gebied van tweelingenonderzoek. Mengele zag in dit onderwerp waarschijnlijk kans om hogerop te komen op de wetenschappelijke ladder. Het is wel eens gesuggereerd dat het zijn bedoeling was om de genetische code voor de geboorte van tweelingen te ontdekken, zodat het Arische ras zich sneller zou kunnen vermeerderen, maar dat lijkt ver gezocht. Een aannemelijkere reden is dat volgens Verschuer erfelijke invloeden het beste bestudeerd konden worden op tweelingen. In plaats van twee verschillende mensen met elkaar te vergelijken, konden twee ogenschijnlijk identieke personen vergeleken worden. “In de wereldgeschiedenis van de geneeskunde was dit een uniek fenomeen”, zo verklaarde Mengeles assistent Myklós Nyiszli. “Twee broers overleden gelijktijdig, en het was mogelijk om op beiden autopsie te verrichten. Waar vindt men, onder normale omstandigheden, tweelingbroers die op dezelfde plek op hetzelfde tijdstip overlijden?”
Het waren vooral eeneiige tweelingen jonger dan 16 jaar die door Mengele gebruikt werden voor zijn experimenten. Hij zocht hen aanvankelijk uit in het zigeunerkamp en het familiekamp (Lager BIIb) in Birkenau, maar later selecteerde hij hen op het aankomstperron. De kinderen werden gescheiden van hun ouders, die meestal vergast werden. Alleen wanneer de kinderen erg jong waren, werd hun moeder in leven gehouden om voor hen te zorgen. De tweelingen stonden exclusief ter beschikking van Mengele. Hij liet hen onderbrengen in een ontruimde ziekenbarak in het zigeunerkamp en na de ontruiming van dit kamp werden ze overgebracht naar een speciale afdeling in het vrouwenkamp (Lager BIa). In tegenstelling tot de andere gevangenen werd hun hoofd niet kaalgeschoren en mochten ze hun eigen kleren aanhouden. Ze waren vrijgesteld van de dagelijkse selecties en hoefden geen dwangarbeid te verrichten. Mengele verbood ook dat de tweelingen geslagen of mishandeld werden, omdat dit van invloed kon zijn op de resultaten van zijn onderzoek. Maar de experimenten die Mengele op hen uitvoerde waren al net zo gruwelijk als die op zijn andere proefpersonen.
De kinderen werden door Mengele geïnjecteerd of ingesmeerd met chemicaliën om te zien hoe beide helften van tweelingen daar op reageerden. Met hetzelfde doel nam hij bloed van hen af. Volgens Yitzhak Taub, één van de tweelingen die slachtoffer werden van Mengeles experimenten, werd er zoveel bloed afgenomen van hen “tot ze als lege plastic zakjes op de grond vielen”. Ander slachtoffers waren de toen 10-jarige Eva Mozes Kor en haar tweelingzusje Miriam. Eva herinnerde zich hoe “drie keer per week […] mijn beide armen afgebonden [werden] om de bloedsomloop te blokkeren en ze namen veel bloed af uit mijn linkerarm, één keer zoveel dat ik flauw viel. Terwijl ze bloed afnamen, gaven ze me minimaal vijf injecties in mijn rechterarm. Na één van die injecties werd ik heel erg ziek en de volgende ochtend kwam dokter Mengele langs met vier andere artsen. Hij keek op de temperatuurstatus en zei met een sarcastisch lachje. ‘Wat jammer, ze is nog zo jong. Ze heeft nog maar twee weken te leven.’ Ik verloor steeds het bewustzijn, en terwijl ik half bewusteloos was hield ik mezelf de hele tijd voor: ‘Ik moet blijven leven, ik moet blijven leven.’ Ze wachtten erop dat ik dood ging. Wanneer ik zou zijn overleden, zou mijn tweelingzus Miriam onmiddellijk naar Mengeles laboratorium zijn gebracht en met een injectie in het hart zijn gedood, waarna Mengele de vergelijkende autopsies zou hebben verricht.”
Het was gebruikelijk dat wanneer één lid van een tweeling stierf, de ander ook door Mengele werd gedood om door middel van autopsie hun organen te kunnen vergelijken. De kinderen werden ook het slachtoffer van uiteenlopende chirurgische ingrepen, vaak zonder verdoving, waarbij Mengele de pijndrempel van de beide tweelinghelften vergeleek. Waarschijnlijk het meest gruwelijke voorbeeld van een experiment van Mengele is het aan elkaar naaien van een vierjarige tweeling. “Ze werden als een Siamese tweeling met de ruggen aan elkaar genaaid”, zo verklaarde Vera Alexander die als verpleegster in de tweelingbarak in het zigeunerkamp werkte. “Hun wonden etterden vreselijk en ze huilden dag en nacht.” Beide kinderen stierven. Hoeveel tweelingen in totaal door Mengele gedood werden is onduidelijk. Volgens een schatting van de Pool Tadeusz Joachimowski, die op Mengeles kantoor werkte, ging het om 200 sterfgevallen op een totaal van 250 tweelingen. Volgens een andere schatting is het percentage dat stierf ongeveer 15 procent. Bij de bevrijding van het kamp op 27 januari 1945 werden in het kamp 72 jongere tweelingen levend aangetroffen. Het lot van de oudere tweelingen, die in januari 1945 geëvacueerd werden, is onbekend.
Mengeles experimenten stopten begin december 1944, slechts anderhalve maand voor de ontruiming van Auschwitz. Omdat het Rode Leger naderde werd begonnen met het verbranden van de kampadministratie om de bewijslast voor de misdaden die gepleegd waren in het kamp weg te werken. Ook de crematoriumgebouwen met de gaskamers werden vernietigd. Auschwitz-overlevende Wilhelm Brasse getuigde na de oorlog dat hij en een medegevangene in opdracht van Mengele foto’s en filmopnamen van zijn experimenten moesten verbranden. Niet al Mengeles onderzoeksmateriaal werd vernietigd, zo blijkt uit de verklaring van arts-gevangene Marina Puzyna. Zij verklaarde dat Mengele op de dag van de evacuatie van het kamp, 17 januari 1945, zoveel mogelijk rapporten met onderzoeksgegevens, vooral over tweelingen en kleine mensen, meenam. Met deze rapporten als bagage vertrok Mengele per auto uit Auschwitz met als bestemming concentratiekamp Gross-Rosen in Neder-Silezië (tegenwoordig onderdeel van Polen). Eind januari werd hij door dr. Enno Lolling, de chef-arts van het inspectoraat van de concentratiekampen (Amt D van het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt), benoemd tot SS-Standortarzt van Gross-Rosen.
Als SS-Standortarzt was Mengele de hoogste arts in het concentratiekamp. Hij voerde de leiding over het medische personeel en was verantwoordelijk voor alle medische aangelegenheden in zowel het hoofdkamp als de subkampen van Gross-Rosen. Er is weinig bekend over zijn werkzaamheden in Gross-Rosen, maar in één van de subkampen zou Mengele, net als in Auschwitz, selecties hebben uitgevoerd onder tyfuspatiënten. Zijn verblijf in Gross-Rosen was slechts van korte duur, want al op 8 februari werd begonnen met de evacuatie van het kamp omdat het Rode Leger steeds dichter naderde. Op 13 februari zou het kamp bevrijd worden. Mengele was enkele dagen eerder overgeplaatst naar een buitenkamp van Gross-Rosen, een werkkamp in Reichenau, het tegenwoordige Rychnov u Jablonce nad Nisou in Tsjechië. Eind april, kort voor de bevrijding van het kamp door het Rode Leger op 8 mei, vluchtte Mengele richting het westen om uit handen van de Sovjets te blijven.
In een uniform van de Wehrmacht als vermomming bereikte Mengele op 2 mei Saaz (tegenwoordig Žatec in Tsjechië). In een veldhospitaal dat daar gestationeerd was, trof hij dr. Otto-Hans Kahler, een vroegere collega van het Kaiser Wilhelm Institut. Kahler zorgde ervoor dat Mengele toestemming kreeg om zich aan te sluiten bij het veldhospitaal. In die tijd knoopte Mengele een relatie aan met een verpleegster aan wie hij de verslagen van zijn experimenten gaf, zodat die uit handen van de geallieerden zouden blijven. Op de dag van de Duitse capitulatie op 8 mei had het veldhospitaal met Mengele zich verplaatst naar het niemandsland tussen het Amerikaanse front en het Sovjetfront in de omgeving van Karlsbad. Nadat het gebied in juni door de Amerikanen geannexeerd werd, werd de complete eenheid, inclusief Mengele, krijgsgevangen genomen. Mengele zou de daarop volgende tijd in verschillende krijgsgevangenenkampen ondergebracht worden. Ondanks dat hij al in mei genoemd werd op een lijst van gezochte oorlogsmisdadigers wisten de Amerikanen zijn ware identiteit niet te ontdekken. Hij noemde zich Josef Memling en had er groot voordeel bij dat hij enkele jaren eerder uit ijdelheid geweigerd had zich aan de binnenzijde van de linkerbovenarm te laten tatoeëren met zijn bloedgroep, zoals bij soldaten uit de Waffen-SS gebruikelijk was. Al na zes weken, in augustus 1945, werd hij door de Amerikanen op vrije voeten gesteld.
Mengele zou gedurende enkele weken geen vaste verblijfplaats hebben, maar met hulp van een bevriende apotheker in München werd voor hem in november 1945 een onderdak gevonden waar hij tot augustus 1948 zou verblijven. Het was de Lechnerhof, de afgelegen boerderij van het echtpaar Georg en Maria Fischer in het Oost-Beierse dorp Mangolding, circa zeventig kilometer van München. Mengele werd aangenomen als boerenknecht en stond bij hen bekend als Fritz Hollmann. Op de boerderij maakte Mengele lange dagen; hij mestte de stallen, melkte de koeien en sorteerde de aardappeloogst. De familie had wel het vermoeden dat hun knecht een ondergedoken nazi was, maar ze waren tevreden met zijn werk en lieten het zo. In de jaren dat hij verbleef op de boerderij had Mengele contact met zijn familie. Zijn vrouw bracht meerdere keren een bezoek aan hem en hij zou zelf met valse papieren ook enkele keren afreizen naar Autenried in Beieren om zijn gezin te bezoeken, waarmee hij een groot risico nam. Het huwelijk met zijn vrouw vertoonde inmiddels grote barsten en tijdens hun ontmoetingen maakten ze veel ruzie. Een aantal jaren later zouden ze gaan scheiden.
Het zware eentonige werk, de problemen met zijn vrouw en het feit dat er voor hem als voortvluchtige oorlogsmisdadiger geen toekomst was in Duitsland, deden Mengele besluiten om in zijn eentje te emigreren. In augustus 1948 verliet hij de boerderij om zijn reis naar Argentinië voor te bereiden. Hij verbleef daarna vermoedelijk enkele maanden in een bos in de omgeving van Günzberg. Zijn familie, die het dankzij de fabriek economisch voor de wind ging, legde 7.000 Duitse Mark bij elkaar waarmee een vals Italiaanse identiteitsbewijs aangeschaft werd op naam van Helmut Gregor. Hoewel daar geen concreet bewijs voor is, werd hij bij zijn vlucht vermoedelijk geholpen door Carlos Fuldner, een voormalige SS-Hauptsturmführer van Argentijns-Duitse afkomst. Fuldner was in 1947 naar zijn geboorteland Argentinië gevlucht, waar hij een hulporganisatie opzette die meerdere voortvluchtige nazi’s zou helpen met emigratie naar Argentinië, waaronder Adolf Eichmann. Onder het bewind van de dictator Juan Perón vonden honderden nazi-oorlogsmisdadigers een veilig heenkomen in Argentinië.
Mengele reisde via Sterzing en Bolzano in de Italiaanse provincie Zuid-Tirol naar Milaan om uiteindelijk op 20 mei 1949 in Genua aan te komen. Hij verkreeg in de havenstad een paspoort van het Rode Kruis, een medische verklaring en een Argentijns inreisvisum. Op het laatste moment ging het bijna mis, want de ambtenaar die hem tegen betaling een Italiaans uitreisvisum had moeten leveren was op vakantie en zijn collega bleek niet omkoopbaar. Mengele werd vier dagen vastgehouden door de Italiaanse grenspolitie, maar kwam vrij toen de corrupte ambtenaar van vakantie terugkeerde. Op 25 mei 1949 vertrok Mengele richting Argentinië aan boord van het schip de North King. Het schip voer op 20 juni 1949 de haven van Buenos Aires binnen. Tot 1959 zou Mengele in deze stad verblijven. Hij beleefde hier de beste jaren van zijn naoorlogse leven.
In Buenos Aires vond Mengele aansluiting bij de grote Duitse immigrantengemeenschap. Hij maakte er kennis met onder andere Hans-Ulrich Rudel, een hooggedecoreerde gevechtsvlieger uit de Luftwaffe en de leider van Kameradenwerk, een hulporganisatie voor gevluchte nazi’s. Dankzij deze contacten en de financiële steun van zijn familie in Duitsland wist Mengele een goed bestaan op te bouwen. Begin jaren vijftig begon hij te werken als overzeese vertegenwoordiger van de landbouwmachinefabriek van de Mengele-dynastie. Ook startte hij een houtbewerkingsfabriek en werd hij partner in een farmaceutisch bedrijf. In 1954 werd de scheiding met zijn vrouw geregeld. Gedurende een levendige briefwisseling met zijn schoonzuster Martha, de vrouw van zijn in 1949 overleden broer Karl jr., ontstond er tussen hen een romance. In maart 1956 ontmoetten de twee elkaar in de wintersportplaats Engelberg in Zwitserland. Mengele zag daar ook zijn nu twaalfjarige zoon Rolf weer voor het eerst sinds de oorlog. In oktober 1956 zouden Martha en haar zoon Karl-Heinz zich voegen bij Mengele in Buenos Aires. Ze trokken bij hem in. In juli 1958 zou Martha met Mengele trouwen in Nueva Helvecia, Uruguay.
De bovengenoemde reis van Argentinië naar Zwitserland via New York en Genève en terug verliep voor Mengele zonder problemen. Hij voelde zich daardoor zo gesterkt dat hij na zijn terugkeer in Argentinië besloot zich op zijn eigen naam te registreren bij de West-Duitse ambassade. Hij had voor zijn huwelijk met Martha namelijk een Duitse geboorteakte nodig. Dat verliep ook probleemloos en hij kreeg een Duits paspoort. Dat jaar kwam hij wel in de problemen toen hij werd gearresteerd door de Argentijnse politie omdat hij ervan verdacht werd dat hij verantwoordelijk was voor de dood van een meisje na een illegale abortus. Waarschijnlijk was hij echter niet de dader en al na drie dagen werd hij vrijgelaten. Grotere problemen ontstonden voor Mengele echter toen er op 25 februari 1959 in West-Duitsland voor het eerst een arrestatiebevel tegen hem werd uitgevaardigd. Het werd hem nu te heet onder de voeten en hij vertrok vanuit Argentinië naar Paraguay waar hij onderdook. Nu zijn echte naam geregistreerd was door de West-Duitse ambassade zou het niet ingewikkeld zijn geweest hem op te sporen. Toch zou West-Duitsland pas op 30 juni 1960 aan Argentinië om uitlevering van Mengele verzoeken.
Terwijl Martha en haar zoon achtergebleven waren in Argentinië (de relatie tussen Mengele en haar was bekoeld geraakt en ze keerde in 1961 terug naar Europa) verbleef Mengele vijftien maanden op een boerderij van een vriend van Rudel bij Hohenau in het zuidoosten van Paraguay. Op 27 november 1959 verkreeg hij op naam van José Mengele de Paraguayaanse nationaliteit, wat garandeerde dat hij niet uitgeleverd kon worden aan West-Duitsland. Hij wist van de pogingen die in de Bondsrepubliek ondernomen werden om hem op te sporen en hoorde ook van Adolf Eichmanns ontvoering door de Israëlische veiligheidsdienst Mossad op 11 mei 1960. In oktober 1960 besloot hij Paraguay te verlaten en met een vals Braziliaans paspoort op naam van Peter Hochbichler naar Brazilië te gaan om daar onder te duiken. Daar zou hij tot zijn dood verblijven. Van 1961 tot 1975 verbleef hij bij de Hongaarse immigranten Gitta en Geza Stammer, eerst op hun boerderij in het ruim driehonderd kilometer ten noordwesten van São Paulo gelegen Nova Europa en vanaf 1962 in hun nieuwe boerderij bij Serra Negra, een kleine 150 kilometer ten noordwesten van São Paulo.
In de tijd dat hij bij de Stammers verbleef, leed Mengele aan depressies. De spanningen tussen hem en de familie liep zo hoog op dat hij in 1975 verhuisde naar een klein, vervallen huis in Eldorado, een arme voorstad van São Paulo. Dit zou zijn laatste verblijfplaats zijn. Terwijl hij hier zijn laatste jaren grotendeels in eenzaamheid doorbracht, werd er nog steeds naar hem gezocht, onder andere door nazi-jager Simon Wiesenthal. Die zat echter voortdurend op het verkeerde spoor. Hij beweerde dat hij Mengele in 1961 bijna te pakken had gehad op het Griekse eiland Kythnos. Eerder zou Mengele volgens hem in Egypte onderdak hebben gevonden. In de jaren zeventig meldde Wiesenthal dat hij Mengele op het spoor was in Paraguay en in 1972 zou de nazi-arts volgens hem zelfs gesignaleerd zijn in het Spaanse vakantieoord Torremolinos.
Wie wel de werkelijke verblijfsplaats kende van zijn vader was zijn zoon Rolf. Die bracht in 1977 een bezoek aan zijn vader in Brazilië die hij eenentwintig jaar niet had gezien. Inmiddels was de naam van zijn vader in de westerse wereld berucht. Er werd veel over hem geschreven, zowel fictie als non-fictie. Meest bekend is de roman van Ira Levin The Boys from Brazil uit 1976 die twee jaar later verfilmd werd. Mengele werd door Levin gesitueerd in een koloniaal huis in de Zuid-Amerikaanse jungle waar hij zich bezighield met het klonen van 94 Hitlers. Rolf kende de beschuldigingen die in de media tegen zijn vader geuit werden en wilde zijn kant van het verhaal horen. Een bevredigend antwoord kreeg hij echter niet van de verbitterde man. “Zijn argumenten dat sommige rassen superieur waren aan andere, waren volkomen onwetenschappelijk”, zo verklaarde Rolf Mengele. “Hij zwetste er maar wat op los, bijvoorbeeld toen ik vroeg waarom zoveel gehandicapte en mismaakte mensen zo scherpzinnig en ontwikkeld waren.” Zijn vader beweerde slechts zijn plicht gedaan te hebben en hield zelfs vol dat hij mensenlevens gered had door hen tijdens selecties niet naar de gaskamers te sturen. Rolf constateerde dat zijn vader niet gekweld werd door berouw of schuldgevoel, maar wel door de angst om nu zelf gevangenen genomen te worden. Rolf verbleef twee weken in Brazilië en keerde daarna weer terug naar Duitsland. Het zou de laatste keer zijn dat hij zijn vader zag.
De laatste maanden van zijn leven leed Mengele aan stemmingswisselingen en depressiviteit. Hij werd onder de hoede genomen door een bevriend echtpaar, Wolfram en Liselotte Bossert. Ze nodigden hem uit om enkele dagen door te brengen in hun huisje in Bertioga Beach. Mengele arriveerde hier op 5 februari 1979. Twee dagen later werd hij tijdens het zwemmen getroffen door een beroerte. Wolfram Bossert wist hem uit het water te halen, maar hartmassage en mond-op-mondbeademing mochten niet meer baten. De beroerte was hem fataal geworden. Hij werd op 8 februari begraven als Wolfgang Gerhard op de begraafplaats Nossa Senhora Rosário in Embu, een voorstadje van São Paulo. Alleen de Bosserts en een priester waren aanwezig op de plechtigheid. Het nieuws over zijn dood bereikte Rolf en de rest van de familie in maart 1979. Zij hielden het overlijden geheim voor de wereld. Wiesenthal zocht gewoon door naar Mengele en beweerde meerdere keren dat hij hem getraceerd had. Zo verkondigde hij in januari 1984 dat het voor 99% zeker was dat de nazi-arts zich bevond in Paraguay. De Bondsrepubliek Duitsland vaardigde in 1982 een vernieuwd arrestatiebevel voor Mengele uit en bood, net als Israël, een grote som geld voor de tip die zou leiden tot zijn arrestatie.
In 1985 werd dan eindelijk bekend dat het graf van Wolfgang Gerhard eigenlijk de laatste rustplaats was van Josef Mengele. De Duitse politie had in het huis van Hans Sedlmeier, een jeugdvriend van Mengele en de verkoopmanager van de landbouwmachinefabriek van de Mengeles, brieven aan en van Mengele gevonden met daarop het adres van de Bosserts. De Braziliaanse politie had daarop bij de familie Bossert een huiszoeking gegaan en daar nog meer persoonlijke documenten gevonden die toebehoord hadden aan Mengele. Tijdens een verhoor door Duitse politieagenten, die waren afgereisd naar Brazilië, biechtten de Bosserts de locatie van Mengeles graf op.
Onder grote belangstelling van de pers werd op 5 juni 1985 het lichaam van Mengele opgegraven op de begraafplaats in Embu. Amerikaanse deskundigen maakten op 21 juni 1985 op het politiebureau van São Paulo bekend dat uit forensisch onderzoek gebleken was dat de stoffelijke resten “beyond reasonable doubt” geïdentificeerd waren als die van Mengele. Dat was niet voldoende om het Simon Wiesenthal Centrum in Los Angeles en de Israëlische politie te overtuigen. Simon Wiesenthal bleef altijd denken dat Mengeles dood in scène was gezet. In de media verschenen nog steeds berichten dat Mengele na zijn dood in 1979 was gezien op verschillende locaties in Zuid-Amerika. Door middel van een DNA-onderzoek in 1992, uitgevoerd door de Britse geneticus dr. Alec Jeffreys, werd evenwel een duidelijke match gevonden tussen het DNA uit de opgegraven botten en dat van Rolf Mengele. Daarmee werd het definitieve bewijs geleverd voor het feit dat de beruchte nazi-arts inderdaad in 1979 was overleden.
Ook nog lang nadat vaststond dat Josef Mengele was overleden, bleef zijn naam veelvuldig opduiken in de media. Zo besteedden internationale nieuwsbronnen in 2009 aandacht aan het gerucht dat een geboortegolf van tweelingen in het Braziliaanse dorp Cândido Godói het werk was van Mengele. Hij zou in de tijd dat hij in Brazilië verbleef de vrouwen in het dorp een hormonaal medicijn hebben gegeven, waardoor meer tweelingen werden geboren. Uit nader onderzoek van de staatsuniversiteit van Rio Grande do Sul bleek echter dat de geboortegolf van tweelingen al in de jaren dertig was begonnen en dus niet toegeschreven kon worden aan Mengele. Dat dergelijke geruchten massaal opgepakt werden door de internationale media heeft alles te maken met de mythevorming rond de persoon Mengele. In populaire fictie, zoals Ira Levins The Boys from Brasil, werd Mengele de afgelopen decennia afgeschilderd als een boosaardige en krankzinnige wetenschapper die zelfs na de oorlog zijn bizarre onderzoek heeft voortgezet. In werkelijkheid heeft Mengele na zijn vertrek uit Auschwitz zich nooit meer beziggehouden met medisch onderzoek. Enkel in de door de nazi’s gecreëerde misdadige omgeving van Auschwitz kon hij zich hiermee ongestraft bezighouden.
Mengele zag zichzelf als een normale wetenschapper. Met zijn medische experimenten op gevangenen wilde hij bijdragen aan de wetenschap. Nog afgezien van het feit dat het hoe dan ook niet te rechtvaardigen is om mensenlevens voor wetenschappelijk onderzoek op te offeren en dat een arts mensen behoort te genezen en niet te beschadigen, heeft Mengele met zijn onderzoek voor zover bekend niets bereikt. Dit in tegenstelling tot sommige van zijn collega’s wier resultaten van experimenten op gevangenen wel toegepast zijn. Het chemische concern Bayer gebruikte voor de evaluatie van zijn medicijnen bijvoorbeeld de resultaten van experimenten op vrouwelijke gevangenen uit Auschwitz.
Mengeles proeven waren wetenschappelijk gezien echter van weinig waarde. Het ontbrak aan een betrouwbare wetenschappelijke toetsing. Zo kon hij niet bewijzen of zijn tweelingen daadwerkelijk eeneiig waren. Soms zouden broers of zussen die veel op elkaar leken en in leeftijd weinig scheelden zich zelfs voorgedaan hebben als tweelingen. Ook de gevangenen die hem assisteerden waren geen betrouwbare onderzoeksmedewerkers; ze deden hun werk enkel om in leven te blijven en niet uit wetenschappelijke belangstelling. De achterliggende gedachte achter het meeste van Mengeles werk – dat het ene ras superieur is aan het andere – was bovendien wetenschappelijk ongefundeerd en werd na de oorlog afgeserveerd. Niet het verbeteren van het ras, maar het welzijn van de individuele patiënt kwam in de medische wetenschap na de oorlog ook in Duitsland weer centraal te staan.
De hoeveelheid en de verscheidenheid van Mengeles experimenten was groter dan die van de meeste van zijn collega’s, maar zijn mentaliteit verschilde niet van die van andere medici die zich in dienst stelden van het nationaalsocialisme. Mengele was niet de boosaardige en krankzinnige dokter uit de populaire fictie van na de oorlog. Volgens Dr. Ella Lingens, die Mengele kende uit de tijd dat ze zelf als gevangene-arts in Auschwitz werkte, was hij zelfs geen sadist. “De aard van een sadist is dat hij plezier beleeft aan de pijn van zijn slachtoffer”, zo verklaarde ze. “Bij Mengele had je het gevoel dat hij die pijn helemaal niet zag. Dat viel hem helemaal niet op; maar in zijn ogen waren de gevangenen cavia’s, ratten, en met hun gevoelsleven en lijden hoefde je je helemaal niet bezig te houden.”
Het was die mentaliteit die alle artsen die nazi-Duitsland dienden kenmerkte. De gehandicapten die in hun opdracht vermoord werden, waren in hun ogen geen mensen meer, maar een overbodige last die uit de weg geruimd moest worden. Zoals een tumor uit een gezond lichaam weggesneden wordt, zo hielpen ze mee aan de uitroeiing van Joden en zigeuners om de gemeenschap “gezond” te houden. Mengele moet niet beschouwd worden als een uitzonderlijk fenomeen, een individueel opererend monster, maar als symbool voor de perversiteit van de leden van de medische stand in nazi-Duitsland die de ethiek volledig uit het oog verloren hadden.