In 1913 namen de eerste soldaten hun intrek in het fort. Een jaar later vielen de Duitsers België voor de eerste keer binnen. Ze vielen hierbij niet onmiddellijk het nationaal reduit aan, maar schermden het met een beperkte troepenmacht af, terwijl de hoofdmacht richting Frankrijk trok. Pas wanneer dat offensief stokte, richtten ze zich op Antwerpen. Breendonk was, net zomin als de andere forten, bestand tegen de Duitse beschietingen. Op 8 oktober, een dag nadat koning Albert I het nationaal reduit had verlaten, gaf Breendonk zich over.
Na de Eerste Wereldoorlog speelde het fort geen rol van betekenis meer. Het werd nog slechts sporadisch gebruikt in het interbellum.
Mei 1940Aanvankelijk was de sfeer in het fort nog optimistisch, maar dat sloeg gauw om. De Duitse legers leken niet te stuiten en forceerden doorbraak na doorbraak. Op 17 mei werd daarom het algemeen hoofdkwartier verplaatst naar Sint-Denijs-Westrem. Het fort lag toen al in de frontlinie.
Op 28 mei 1940 was België verslagen en kon Leopold III niet anders dan de overgave ondertekenen. De oorlog was voorbij voor de Belgen, zelfs definitief in de ogen van velen. België kreeg een militair bestuur onder generaal Alexander von Falkenhausen. In het spoor van de militairen vestigden ook de Geheime Feldpolizei (GFP), de Sicherheitspolizei en Sicherheitsdienst (Sipo-SD) (met o.m. de Gestapo) zich in België. Het zijn deze laatste die van Breendonk het beruchte Auffanglager zullen maken.
De keuze voor Breendonk als Auffanglager is om verschillende redenen te verklaren. Ten eerste waren de faciliteiten en de ruimte er voorhanden. Ook andere kampen maakten vaak gebruik van bestaande infrastructuur. Zo vormde een Pools legerkamp de basis van Auschwitz. Een andere belangrijke factor was de goede ligging van het fort. Het ligt halverwege de hoofdstad Brussel en de belangrijke havenstad Antwerpen. Bovendien woonden in deze twee steden 90% van de Belgische Joden.
Eind augustus 1940 werd het fort in gebruik genomen. Het kamp diende als Auffanglager. Dit betekende dat er gevangenen werden ondergebracht in afwachting van hun latere deportatie naar andere gevangenissen of concentratiekampen. De leiding lag bij de SS-Sturmbannführer Philipp Schmitt. Voor het dagelijkse toezicht op de gevangenen rekende hij vooral op SS-Untersturmführer Arthur Prauss, die samen met 33 man van het Landesschutzbatallion uit Mechelen instond voor de bewaking. Prauss ontpopte zich tot één van de grootste sadisten van het kamp. Vanaf september 1941 maakten ook Belgische SS’ers van de bewaking deel uit. Zij moesten voor meer tucht en discipline zorgen.
Op 20 september 1940 werden de eerste gevangenen opgesloten in Breendonk. Drie Joden en een Belgisch politiek gevangene waren de eersten van ongeveer 3600 slachtoffers die in Breendonk voor korte of langere tijd opgesloten werden. Aanvankelijk werden ook Joden naar Breendonk gezonden. Dat gebeurde in afwachting van de inrichting van de Dossin-kazerne in Mechelen als verzamelplaats en doorvoerkamp voor de Joden uit België. In totaal werden een vijfhonderdtal Joden opgesloten in Breendonk. De andere gevangenen kwamen daar terecht omwille van hun toevallige aanwezigheid bij een razzia, hun politieke ideeën, hun rol in de zwarte handel of in verzetsacties, als gijzelaar, als patriot enz.
De eerste weken bleef het aantal gevangenen beperkt. Ze werden echter wel onmiddellijk aan het werk gezet. Hun taak bestond erin de enorme aardlaag die het fort bedekte af te graven. Op die manier kwam er ruimte vrij voor de twee grote appelplaatsen. Langzaamaan werden er steeds meer mensen opgesloten in Breendonk. In januari 1941 waren er voor het eerst meer dan honderd gevangenen. In dezelfde periode werd het kampregime harder: zo werden de rantsoenen beperkt, werd het werktempo verhoogd en werd de bewaking strenger. Dit laatste viel niet toevallig samen met het aanstellen van gevangenen als kameroversten. Deze “kapo’s” maakten vaak misbruik van hun functie om hun eigen situatie draaglijker te maken. Dat dit ten koste ging van medegevangenen, maakte hun zaak niet. Op 17 februari werd de grens overschreden: de eerste dode in het kamp viel te betreuren.
Tot juni 1941 maakten Joden een belangrijk deel uit van het gevangenenbestand in Breendonk. Vanaf 22 juni kwam daar verandering in. Na Operatie Barbarossa kwamen steeds meer communisten en extreem-linksen in het kamp terecht. Het aantal gevangenen verdubbelde in enkele maanden tijd. Ook het aantal doden nam toe (10 in juli en augustus). Omdat de bouw van extra slaapplaatsen geen soelaas bood voor het plaatsgebrek, werden in september 1942 de eerste gevangenen gedeporteerd naar Neuengamme bij Hamburg. Dit zal voortaan de regel worden: wanneer er een overbevolking dreigde, werden er gevangenen weggevoerd.
Nadat eind 1941 onder impuls van de Militärverwaltung (het militaire bestuur van België) het kampleven licht verbeterde, vond er een jaar later een nieuwe radicalisering plaats. Dit hing samen met veranderingen aan de inrichting van het kamp. Omdat er steeds meer leden van georganiseerde verzetsbewegingen in Breendonk werden opgesloten, werden er cellenblokken gebouwd met de onvermijdelijke isoleercellen. Er kwam een folterkamer en een executieterrein, waar op 27 november 1942 de eerste gevangenen werden geëxecuteerd. Foltering en executie maakten voortaan deel uit van het kampleven. Zoals gezegd verstrakte het kampregime: vooral de Vlaamse SS’ers Wyss en De Bodt lieten zich in negatieve zin opmerken door het massaal mishandelen van (vooral Joodse) geïnterneerden. Samen met de strenge winter van 1942 en het verbod op het uitdelen van voedselpaketten leidde dit tot een veertigtal doden.
Het aantal Joden in het kamp daalde intussen stelselmatig. Zij werden voortaan opgevangen in de Dossin-kazerne te Mechelen. Breendonk huisvestte in de plaats van Joden steeds meer Belgische verzetslieden. Onder hen bevond zich onder meer Marcel Louette, de man achter de Witte Brigade - Fidelio.
In de loop van 1943 werd de infrastructuur van Breendonk verder uitgebreid met nieuwe barakken, een toilettenzaal en ziekenboeg. Na het verdwijnen van Schmitt als kampcommandant verbeterde het leven in Breendonk lichtjes. Wanneer de geallieerden in juni 1944 eindelijk landden, werd het kamp stelselmatig ontruimd. Vele gevangenen werden naar Buchenwald gevoerd, zodanig dat de eerste geallieerde troepen een “maagdelijk” Breendonk aantroffen: geen gevangenen, geen SS’ers, geen executiepalen. Niets liet vermoeden wat zich in de oorlogsjaren achter de dikke muren had afgespeeld.
Dit is helaas niet het einde van de hel van België. In de eerste dagen na de bevrijding van het fort, werden er vooral Duitse krijgsgevangenen ondergebracht. Daarnaast kwamen er steeds meer collaborateurs en andere (vermoedelijke) medestanders van de Duitsers in het kamp terecht. Breendonk beleefde zijn tweede gruwelijke periode.
De eerste bewakers van het Auffanglager waren geen SS’ers of gevechtstroepen. Het waren oudere soldaten die voor bewakingsopdrachten werden ingezet. Hoewel de leiding wel bij SS’ers lag, was het leven in Breendonk op dat moment nog draaglijk. Hoewel de SS’er Prauss de gevangenen vaak hard aanpakte, verslechterde de situatie pas echt in september 1941, wanneer de eerste Vlaamse SS’ers hun opwachting maakten. Zij moesten ervoor zorgen dat de discipline en tucht in het kamp werden aangescherpt. Enkele Vlaamse SS’ers werden snel berucht omwille van hun wreedheden.
Hoe zag een dag in het kamp er nu uit? Meestal werd er opgestaan rond half zes of zes uur. De gevangenen hadden dan eventjes tijd om zich te kleden, te wassen en naar het toilet te gaan. Daarna volgde de Bettenbau, een principe dat in alle concentratie- en vernietigingskampen werd toegepast. Wiens “bed” (vaak niet meer dan een zak oud stro) niet goed was opgemaakt, kreeg de eerste klappen van de dag. Het ontbijt bestond uit twee koppen “koffie” en een beetje brood. Op dat magere rantsoen moest men beginnen aan een dag van zware arbeid. ’s Middags werd nog wat waterige soep, waarin de hoeveelheid groenten, aardappelen en vlees steeds kleiner werd, uitgedeeld, terwijl ’s avonds weer een kleine hoeveelheid brood werd verdeeld. Beleg als marmelade of boter waren zeldzaam. De honger was dus voortdurend aanwezig. De combinatie met de zware arbeid leidde tot de dood van vele gevangenen. Pas in het laatste oorlogsjaar was er een verbetering merkbaar: het Tehuis Leopold III mocht vanaf toen voedsel leveren, waardoor de rantsoenen aanzienlijk toenamen. Dit was echter te laat voor heel wat gevangenen.
Ondanks het weinige eten moesten de Breendonkbewoners harde dwangarbeid, die rond half zeven begon, verrichten. Eerst werd een prikkeldraadversperring rond het kamp gebouwd. Daarna begon het afgraven van de enorme laag aarde die de gebouwen en de latere appélplaatsen bedekte. Later volgden andere taken, waaronder het rechttrekken van de gracht en het met stenen versterken van de oevers. Het afbeulen van de gevangenen was daarbij het enige doel: het werk was volledig zinloos en had geen enkel economisch nut. Het gebruikte materiaal bestond uit niet meer dan spades, houwelen, onhandige kruiwagens en loodzware kiepkarren. Alsof de arbeid nog niet zwaar genoeg was, waren de SS’ers daar om de gevangenen nog meer af te peigeren: het kon nooit snel genoeg gaan. Wie het tempo niet kon volgen, werd door slagen en schoppen tot meer spoed aangemaand. Dat leidde geregeld tot arbeidsongelukken: kiepkarren ontspoorden en konden de arbeiders zwaar verwonden. Vooral de Vlaamse SS’ers vonden het leuk wedstrijden onder de gevangenen te organiseren: zo schroefden ze niet alleen het werktempo op, maar konden ze ieder die het wedstrijdtempo niet volgde in elkaar slaan.
Tussendoor werd er ook nog appél gehouden: het moment waarop niet alleen de gevangenen werden geteld, maar ook geïntimideerd. De minste “overtreding” was genoeg om geschopt en geslagen te worden. Het einde van de werkdag halen, was de belangrijkste bekommernis van de Breendonkgevangene.
Toch hadden niet alle arbeiders het even zwaar. Wie geluk had, mocht in de schrijnwerkerij, het kleermakers- of schoenmakersatelier werken. De arbeid was er aanzienlijk minder zwaar en vaak had men er bepaalde privileges. Zo konden de schrijnwerkers met de gereedschapskist ongehinderd doorheen het kamp lopen om klusjes op te knappen. Daarvan maakten ze gebruik om onder meer sigarettenpeuken op te rapen, wat eigenlijk ten strengste verboden was. Ze konden ook andere gevangenen helpen door hen bijvoorbeeld wat klein hout toe te stoppen voor de kachel in de kamer. Echter, deze plaatsen waren beperkt en dus slechts voor enkele “gelukkigen” weggelegd.
Alsof het werk nog niet genoeg lijden veroorzaakte, werden gevangenen ook gefolterd en vermoord. Vanaf het moment dat men aankwam in Breendonk, startte het verbale en fysieke geweld. Het voortdurend toegeschreeuwd en opgejaagd worden, ondermijnde de mentale weerbaarheid van de gevangenen. Daarbovenop volgden vele slagen en schoppen. Julius Nathan was de eerste die als gevolg van het zware regime overleed; Mozes Louft is de eerste die werd neergeschoten tijdens een zogenaamde ontsnappingspoging. Met deze eerste doden werd een grens overschreden: sindsdien vielen er steeds meer doden te betreuren in Breendonk.
Toch viel het met dat geweld in de beginperiode van Breendonk al bij al mee. Behalve de brutaliteiten en geweldplegingen van de SS’er Arthur Prauss en de Joodse kameroverste Walther Obler, was er geen sprake van een georganiseerde mishandeling van de gevangenen.
Dat veranderde in september 1941, toen de eerste Vlaamse SS’ers in dienst kwamen. Enkelen zouden zich tot de meest gewelddadige bewakers ontpoppen. Vooral Fernand Wyss en Richard Debodt werden gauw berucht omwille van hun wreedheden. Bovendien werd in het voorjaar van 1942 van een vroegere kruidkamer een folterkamer gemaakt. Hier werden de politiek gevangenen en vooral verzetslieden aan de tand gevoeld door de Gestapo. De SS-bewakers maakten echter ook graag gebruik van de folterkamer. Daarbij werden allerlei folterpraktijken niet geschuwd: duimschroeven, hoofdklemmen met loden bollen, zweepslagen, sigarettenpeuken,… Eén van de ergste folteringen was het gebruik van de katrol en de houten wiggen. De gevangene werd door middel van een katrol en een haak aan de op de rug gebonden handen omhoog getrokken. Het eigen gewicht zorgde ervoor dat de armen en schouders van de gefolterde ontwricht raakten. Daarbij kwamen de zweepslagen en men liet de gevangene af en toe bruusk zakken, zodat zijn knieën en scheenbenen hard tegen de houten wiggen onder de katrol botsten. De foltering leidde slechts enkele keren tot de dood, maar de gevangenen waren, zowel geestelijk als lichamelijk, getekend.
Eind 1942 werd in een hoek van het kamp een executieterrein aangelegd. Naast een aantal houten palen richtten de bewakers ook een galg op. Dit was een reactie op de steeds moorddadigere acties van het gewapende verzet. De eerste executies vonden plaats in november 1942 als represaille voor de moord op de rexistische burgemeester van Charleroi Jean Teughels. In totaal werden zo’n 165 mensen gefusilleerd en 25 anderen opgehangen.
De balans van vier jaar Breendonk is zwaar: van 20 september 1940 tot en met 31 augustus 1944 hebben er ongeveer 3.457 gevangenen opgesloten gezeten. Minstens 486 hebben de hel van Breendonk niet overleefd, waarvan 300 als gevolg van ontbering of mishandelingen. De anderen werden terechtgesteld. In dezelfde periode werden minstens 440 gevangenen weer vrijgelaten. Ongeveer 2.500 werden gedeporteerd naar andere concentratiekampen, waarvan er zeker 1.600 dat niet overleefden.
Na de overgave van Duitsland op 8 mei 1945 keerden de eerste ex-gevangenen van Breendonk terug. Met hun thuiskomst kwamen ook de gruwelijke geheimen van Breendonk aan het licht. De in september 1944 gevluchte SS-bewakers werden opgespoord. Eén voor één werden ze gearresteerd. Alle bewakers hier bespreken zou ons te ver leiden. Daarom beperk ik me tot de belangrijkste en meest in het oog springende personen.
Kampcommandant Philipp Schmitt werd op 20 september 1945 herkend door een oud-gevangene van Breendonk in de gevangenis aan de Noordsingel in Rotterdam. Hij werd door toedoen van die oud-gevangene overgebracht naar België en opgesloten in Breendonk. Het duurde nog tot augustus 1949 vooraleer hij voor de rechtbank verscheen, omdat de Belgische wetgeving de berechting van Duitse militairen niet toeliet. Schmitt ontsnapte echter niet aan zijn proces. Hij werd verantwoordelijk geacht voor de Breendonkdoden onder zijn bewind en werd veroordeeld tot de doodstraf. Op 9 augustus 1950 fusilleerde een peloton van Belgische rijkswachters in de vroegere militaire bakkerij van Hoboken de gevreesde kampcommandant van Breendonk. Hij was de enige Duitse nazi die, veroordeeld voor oorlogsmisdaden, in België werd terechtgesteld.
De tweede kampcommandant, Karl Schönwetter, kwam heel wat beter weg. Hij gaf zich in Braunau (Oostenrijk) over aan de Amerikanen. Hij bracht er twee jaar in krijgsgevangenschap door, maar werd om een of andere reden nooit aan België uitgeleverd. In 1947 kwam hij vrij. Schönwetter trouwde zelfs nog voor een derde maal en leek aan elke vervolging te ontsnappen. In 1968 startte het Duitse gerecht dan toch een onderzoek, maar in 1975 werd van verdere rechtsvervolging afgezien, omdat het onderzoek zo uitdijde dat Schönwetter, die zich niet schuldig had gemaakt aan moord of doodslag, geen prioriteit meer was. Hij overleed op 20 februari 1976 in Witten.
Twee van de brutaalste SS’ers, Arthur Prauss en Johann Kantschuster (ook gezocht voor oorlogsmisdaden in o.m. Dachau en Mauthausen), ontsnapten (waarschijnlijk) aan hun straf. Het gerecht slaagde er niet in om hen na 1945 te lokaliseren. Prauss zou mogelijk omgekomen zijn in de slag om Berlijn, terwijl van Kantschuster elk spoor ontbrak. Beiden speelden in ieder geval een actieve rol bij de dood van vele gevangenen in Breendonk.
Ook de Belgische SS’ers werden aangepakt. Zij kwamen voor de krijgsraad van Mechelen in maart 1946. Na ruim vijf weken werd op 7 mei 1946 het vonnis geveld. Er werden zware straffen uitgesproken voor hen die zware misdaden hadden begaan.
Fernand Wyss en Richard Debodt (die jarenlang uit de greep van het gerecht wist te blijven) hadden zich schuldig gemaakt aan moord en doodslag. Wyss had zeker zestien doden op zijn geweten en mishandelde tientallen andere gevangenen. Hij werd dan ook ter dood veroordeeld en op 12 april 1947, zonder militaire eer (met het gezicht naar de paal) gefusilleerd. Debodt, die pas vier jaar later werd gearresteerd, werd bij verstek tot de doodstraf veroordeeld. Na een kort proces in 1951 bevestigde de krijgsraad dat vonnis. Als gevolg van een beslissing van de minister van justitie Pholien werd die straf omgezet in levenslange opsluiting. Onder een storm van protest moest Pholien aftreden, maar de straf werd behouden. Hij overleed op 3 januari 1975 in de gevangenis van Sint Gillis.
Nog zes andere Belgische SS’ers (Brusselaers, De Saffel, Lampaert, Pellemans, Vermeulen, Raes) werden ter dood veroordeeld en op 12 april 1947 terechtgesteld.
Ook drie kameroversten (Obler, Lewin en Hermans) hadden zich schuldig gemaakt aan moord en doodslag en ondergingen dezelfde straf. Daarnaast werden twee burgerarbeiders, Van Praet en Carleer, die door verklikking de dood van enkele gevangenen hebben veroorzaakt, tot de dood veroordeeld.
Met de bevrijding van het kamp is echter de geschiedenis van Breendonk niet afgelopen. In de tumultueuze periode na de bevrijding werd nog een zwarte bladzijde aan de geschiedenis van het fort toegevoegd.
Een dag nadat de laatste Duitser het fort had verlaten, werd het opnieuw in gebruik genomen. Politie en rijkswacht, maar ook het plaatselijk verzet, sloten er de eerste “incivieken” op. Het grote probleem in deze periode was het machtsvacuüm: de regering keerde pas op 8 september terug en de geallieerde troepen hadden het te druk met de terugtrekkende Duitsers. Dat betekende dat er geen officiële instanties waren om de orde te handhaven. Politie en rijkswacht waren onderbemand en onderbewapend. Het verzet dat gewapend en georganiseerd was, had vrij spel. Zij namen de controle van Breendonk in handen. Het commando lag in de handen van baron Leopold De Meester van het Geheim Leger. Zijn directe ondergeschikte was Maurice Mariotte, eveneens lid van het Geheim Leger en bevelhebber van de sector Klein-Brabant. Andere commandanten in het Fort waren Frans Brabants en De Meester van de verzetsgroep Belgische Nationale Beweging (BNB).
In de repressie tijdens die beginperiode van september werden duizenden “zwarten” en (vermeende) collaborateurs opgepakt. Omdat de gevangenissen niet voldoende plaats boden, werd er ook gebruik gemaakt van lege kazernes en kampen als Breendonk. Verzetsleden, waarvan velen zich pas in de laatste maand van de oorlog bij het verzet hadden aangesloten, vielen collaborateurs en iedereen die men verdacht vond, aan. Hun huizen werden kort en klein geslagen en zelfs in brand gestoken. Vrouwen werden kaalgeschoren en beklad met hakenkruisen. Anderen werden zwaar mishandeld en gemarteld. Vaak ging het om pure willekeur. Velen werden het slachtoffer van persoonlijke wraakacties. De lijst van onschuldige slachtoffers is lang.
In Breendonk II ging het er hard aan toe. De gevangenen werden er, net als onder de SS-bewakers, mishandeld, geslagen en uitgehongerd. Verkrachtingen en schijnterechtstellingen waren schering en inslag. Gevangenen werden zelfs verplicht tegen elkaar te boksen. Eén van de meest beruchte bewaaksters was de sadistische “Tante Jeanne” (Jeanne Hoekmans). In november 1944 werd ze opgepakt en veroordeeld tot drie en half jaar gevangenisstraf. Lévy, één van de Breendonkgevangenen tijdens de oorlog, getuigde na één van zijn bezoeken aan het fort tijdens de repressie: “Collaborateurs worden er opgesloten en behandeld, zoals wij door de nazi’s behandeld werden. Deze onmenselijkheid maakt mij droevig.”
De Belgische regering was op de hoogte van deze toestanden, maar was aanvankelijk niet bij machte om er iets aan te doen: de verzetsgroepen legden de bevelen van de regering naast zich neer. Pas wanneer de Britse legerleiding te horen kreeg wat er aan de hand was en de “shocking excesess” aanklaagden, kwam de zaak in een stroomversnelling. Op 11 oktober 1944 werden de gevangen collaborateurs met vrachtwagens afgevoerd naar de Dossin-kazerne.
Eind december 1944 werd Breendonk weer in gebruik genomen als interneringscentrum omwille van plaatsgebrek. Zowat 800 mensen werden er ondergebracht onder bewaking van rijkswachters en soldaten. Breendonk bleef tot 1947 een interneringscentrum. Op 19 augustus 1947 werd bij wet het voormalige Auffanglager Breendonk uitgeroepen tot Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk en in 1948 plechtig overgedragen aan de Raad van Beheer van de stichting.