Op 13 februari 1931 gaf de Revolutionaire Oorlogsraad opdracht tot massaproductie van de T-26 lichte infanterietank. Dit was de eerste aanzet tot het opzetten van gigantische tank- en gemechaniseerde formaties waarover het Rode Leger enkele jaren later zou gaan beschikken. De Sovjet Generale Staf wilde de T-26 gaan gebruiken voor het uitvoeren van de eerste fase van de militaire doctrine genaamd glubokii boi (diepe operaties). Dit hield in dat de T-26 steun moest verzorgen aan de infanterie die bressen probeerde te slaan in de vijandelijke verdediging. In de tweede fase zouden dan de middelzware tanks (T-28) door deze bressen heen moeten dringen en oprukken naar de vijandelijke achterhoede om daar verwarring te stichten.
De T-26 was dus essentieel voor het Rode Leger met het oog op toekomstige offensieve operaties. Toen de productie van de T-26 eind 1940 werd beëindigd, waren er meer dan 12.000 tanks van dit type geproduceerd.
De T-26 was gebaseerd op de Britse Vickers-tank Mk. V, waarvan een exemplaar van Groot-Brittannië was gekocht op 28 mei 1929 door het Directoraat voor Mechanisatie van het Rode Leger, geleid door I.A. Khalepsky. De lichte tank Vickers Mk. V arriveerde in de Sovjet-Unie in 1930, maar voordat de massaproductie begon gingen Russische ingenieurs aan het werk om hun eigen prototypes te ontwikkelen die gebaseerd waren op de Vickers Mk. V. Twee van deze prototypes, de TMM-1 en de TMM-2 werden ontwikkeld en grondig getest op de testfaciliteiten te Kubinka in de buurt van Moskou. Er werd uiteindelijk gekozen voor het Britse ontwerp. Er werd een licentie gekocht van Vickers-Armstrong om de tank in de Sovjet-Unie te gaan produceren en de tank kreeg de benaming T-26. De T-26 werd voor het eerst aan het grote publiek gepresenteerd op 7 november 1931 op het Rode Plein in Moskou.
De T-26 modellen die verschenen tussen 1931 en 1933 onderscheidden zich van de latere versies door de diversiteit aan wapens die op de tank waren gemonteerd, waarvan de meest in het oog springende versie beschikte over twee geschutskoepels. De standaard T-26 tank was bewapend met twee DT 7,62mm machinegeweren. Er werd tevens een commandoversie ontwikkeld met een 37mm kanon, waardoor het machinegeweer in de rechterkoepel achterwege werd gelaten. De krachtbron van de T-26 was een Armstrong-Siddeley benzinemotor die ook onder licentie werd gebouwd in de Sovjet-Unie. De T-26 had een maximale snelheid van 32 km/u en een indrukwekkend bereik van 140 kilometer. Het gebruik van de twee geschutskoepels zorgde voor beperkingen in het effectieve gebruik van de T-26. Zo draaiden de twee stoelen waarin de boordschutters zaten niet mee met de geschutskoepels van de tank, waardoor het verdraaien van de stoelen met de hand moest gebeuren. Er werden sloten aangebracht aan de ringen (daar waar de geschutskoepel omheendraait) zodat de geschutskoepels niet verder konden draaien dan 265 graden om te voorkomen dat de twee schutters elkaar hinderden in hun werkzaamheden.
Uitvoering: | T-26 model 1933 | |
Gewicht: | 9.400 kg | |
Bemanning: | 3 man | |
Motor: | Armstrong-Siddeley benzinemotor met 90pk | |
Snelheid: | 32 km/u op de weg | |
Bereik: | 140 km | |
Afmetingen: | Lengte: 4,88m Breedte: 2,39m Hoogte: 2,33m | |
Bewapening: | 37mm kanon model 1932 en 2 x 7.62mm DT MG | |
Bepantsering: | 15 mm maximaal |
Het gebruik van meerdere geschutskoepels bleef in de loop van de dertiger jaren gemeengoed bij de ontwikkeling van tanks in de Sovjet-Unie. Toch werd er besloten om de T-26 in 1933 te voorzien van een enkele geschutskoepel. In het begin werd deze wijziging verwezenlijkt door simpelweg de rechter geschutskoepel weg te laten. Dit bleek ook niet te werken omdat er besloten was om het Duitse 37mm Rheinmetall kanon te monteren in de overgebleven geschutskoepel. Er ontstonden problemen met het laden van het kanon vanwege gebrek aan ruimte. Tevens had de ring van de geschutskoepel de neiging om te scheuren vanwege de krachten die vrijkwamen door de terugslag van het kanon. De oplossing voor deze problemen werd gevonden door een geheel nieuwe geschutskoepel te ontwerpen. Deze geschutskoepel werd ontworpen door de 'Bolsjewiek Fabriek' in Leningrad en de 'Locomotief Fabriek' te Charkov. In de nieuwe geschutskoepel werd het krachtige 45mm kanon model 1932 gemonteerd. Na verdere verbeteringen werd de nieuwe geschutskoepel met het nieuwe kanon standaard gemonteerd op de T-26 model 1933, BT-5 en T-35.
De T-26 model 1933 werd het meest geproduceerde model in zijn klasse met een productie van meer dan 5.000 stuks tot 1937. Maar de dunne bepantsering en de te zwakke motor zorgden ervoor dat de tank niet geliefd was bij zijn bemanning. Na de grensincidenten in Mantsjoerije met de Japanners in 1938 en 1939 werd besloten om de bepantsering, die aangebracht was door middel van klinknagels, te vervangen door gelaste plaatdelen. De oorzaak hiervan was het binnenin de tank losraken van de klinknagels, die vervolgens door het interieur van de tank werden gelanceerd, wat vaak een dodelijke afloop tot gevolg had voor de bemanning. Vanaf toen werden er geen klinknagels meer gebruikt in Sovjettanks. Er was herhaaldelijk geprobeerd om het vermogen van de motor van de T-26 te vergroten. Dit wilde echter niet echt slagen aangezien het vermogen maar van 90pk (67 kW) omhoog ging naar 97pk (72kW). Er werden ook pogingen ondernomen om alle T-26 tanks te voorzien van antennes, maar er bleken te weinig middelen om dit te verwezenlijken. De lange brede antennes die wel werden gemonteerd bleken uiterst kwetsbaar voor artillerievuur, zodat later afgezien werd van verdere montage. De laatste modellen van de T-26 model 1933, geproduceerd in 1936, kregen twee extra 7,62mm machinegeweren aangebracht. Eén aan de achterkant van de geschutskoepel, de andere aan de bovenkant om te dienen als luchtafweergeschut. Eind jaren dertig bestonden er in het Rode Leger echter al grote twijfels of de T-26 nog wel enige kans van overleven had op het slagveld.
In Spanje was er een gebrek aan coördinatie bij de Republikeinse infanterietroepen, zodat de T-26 vaak werd blootgesteld aan vijandelijke tegenaanvallen en artillerie. Met vrijwel geen directe invloed over de tactische ontplooiing van de Republikeinse strijdkrachten, konden de Sovjetcommandanten weinig doen om de samenwerking tussen de verschillende legereenheden te verbeteren. De T-26 bleek toch enkele malen zeer goed te voldoen op het slagveld. Tijdens de aanval op Sesena op 29 oktober 1936 wisten T-26 tanks van het 1e Tankbataljon door te dringen in de Nationalistische verdedigingsstellingen om vervolgens in het stadje een hele batterij artillerie en twee CV 3/35 tankettes van Italiaanse origine te vernietigen. Het 45mm kanon bleek tijdens de Spaanse Burgeroorlog veruit de betere ten opzichte van de Nationalistische tanks en hun Duitse en Italiaanse bondgenoten.
Tijdens de gevechten tegen de Japanse tanks bij het Khasanmeer (1938) en te Khalkin Gol (1939) waren de T-26 tanks opnieuw superieur. In tegenstelling tot in Spanje waren de troepen nu wel geheel onder Sovjetbevel en bovendien was het terrein uitermate geschikt voor massale tankaanvallen. De samenwerking met de infanterie voorliep voorspoedig en Japanse verdedigende stellingen werden onder de voet gelopen.
Maar de tekortkomingen van de T-26 waren ook aan het licht gekomen in Spanje, het Verre Oosten en in Finland. De bepantsering van de T-26 bleek niet opgewassen tegen het pantserafweergeschut van de vijand. Daardoor gingen veel tanks verloren. Zo werd er bij de gevechten bij de rivier de Jarma in Spanje 40 procent van de sterkte verloren door toedoen van vijandelijk 37mm pantserafweergeschut. Het gebrek aan infanterie- en artillerieondersteuning leidde eveneens tot zware verliezen in Finland. Zelfs als deze ondersteuning wel werd gegeven bleven de verliezen hoog. De Sovjets trokken dan ook de conclusie dat de T-26 in de komende conflicten zeer kwetsbaar zou worden voor het steeds maar krachtiger wordende pantserafweergeschut en beschouwde de T-26 in 1940 daarom als verouderd. De productie van de T-26 werd eind 1940 uiteindelijk stopgezet.
Uitvoering: | T-26s model 1939 | |
Gewicht: | 10.465 kg | |
Bemanning: | 3 man | |
Motor: | Armstrong-Siddeley benzinemotor met 97pk | |
Snelheid: | 28 km/u op de weg | |
Bereik: | 200 km | |
Afmetingen: | Lengte: 4,80m Breedte: 2,39m Hoogte: 2,33m | |
Bewapening: | 45mm L/46 kanon model 1934 en 2 x 7.62mm DT MG | |
Bepantsering: | 25 mm maximaal |
Als gevolg van de Winteroorlog werden enkele tanks voorzien van extra pantserplaten waardoor het pantser een maximale dikte kreeg van 50mm. Maar ondanks de aangebrachte verbeteringen bleek de T-26 in juni 1941 kansloos tegen de Duitse anti-tankwapens, hoewel het 45mm kanon in staat was elk type Duitse tank te vernietigen, met uitzondering van de Stug III. Vele T-26 tanks gingen echter verloren vanwege technische mankementen, vooral aan versnellingsbakken en koppelingen. Ook het gebrek aan training, onkundige bevelvoering en munitie- en brandstoftekorten zorgden ervoor dat de T-26 niet succesvol was tegen de Duitsers. Het gebrek aan reserve-onderdelen zorgde ook voor grote problemen bij de Sovjet-tankformaties. Op 22 en 23 juni 1941 ondernam kolonel Bogdanovs 30e Tankdivisie een tegenaanval tegen de Duitsers in de regio rond Grodno. De 30e Tankdivisie was volledig uitgerust met de T-26 en was kansloos tegen de Duitse anti-tankwapens en luchtaanvallen van Junkers Ju-87 duikbommenwerpers. Het merendeel van de T-26 tanks werd vrijwel uitgeschakeld in de openingsfase van Operatie Barbarossa. Toch namen nog enkele tanks deel aan de gevechten rond Moskou en ook bij de Sovjet-Britse bezetting van Perzië (Iran) waren tanks van het type T-26 betrokken. De Duitsers en de Finnen namen buitgemaakte T-26 tanks op in hun eigen arsenaal. De Finnen maakten tijdens de Winteroorlog maar liefst 114 T-26's buit, die in de Vervolgoorlog met wisselend succes werden ingezet tegen hun voormalige eigenaren.
Na 1937 werd er opnieuw een vlammenwerperversie ontwikkeld, nu gebaseerd op de T-26s. Zowel de OT-130 als de OT-133 kwamen in actie tijdens de Winteroorlog met Finland. Daar bleken zij echter niet succesvol, vanwege het kleine bereik van de vlammenwerpers. De OT-130 en OT-133 moesten te dicht naderen op de Finse verdedigingsstellingen zodat deze op de vlammenwerpers zelf konden vuren en deze uitschakelden. Ook waren er op deze vlammenwerpertanks geen machinegeweren gemonteerd, zodat deze uitermate kwetsbaar waren voor vijandelijke infanterie.
De ST-26 was een variant van de T-26 die voorzien was van een uitklapbare brug. De ST-26 werd gebruikt tussen 1934 en 1938. De uitklapbare brug was 7 meter lang. Andere doeleinden waarvoor de T-26 werd gebruikt was het vervoer van munitie voor artillerie en als observatievoertuig. Enkele T-26 tanks werden voorzien van rookgranaatlanceer-inrichtingen, waarmee ook chemische wapens konden worden afgevuurd.