“De Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden beveelt (-) dat de leden van het voormalige Nederlandse Leger terstond opnieuw in krijgsgevangenschap worden teruggevoerd. (-) Wie aan de oproep van den Wehrmachtsbefehlshaber geen gevolg geeft (-), moet op de strengste maatregelen rekenen.” Deze zinnen vormen de kern van de bekendmaking (Bekanntmachung) van de Duitse territoriaal weermachtbevelhebber, General der Flieger Friedrich Christiansen, op donderdag 29 april 1943. Onder het Nederlandse volk veroorzaakt zij een ongekende beroering. Nog op dezelfde donderdag en de daarop volgende dagen klinkt door het gehele land van mond tot mond de oproep: “STAAKT! STAAKT”
Op indrukwekkende wijze wordt aan het informeel uitgegeven parool gevolg gegeven, eerst in de industrie- maar vervolgens ook in de agrarische gebieden: “soms heftig en verbitterd, dikwijls ook enigszins aarzelend en weinig demonstratief”. (dr. P.J. Bouman). Het is het begin van een reeks gebeurtenissen die de geschiedenis zijn ingegaan onder de prozaïsche naam de “April-Mei-stakingen” of – ten plattelande – “De Melkstaking”. De stakingen hebben niet langer dan drie tot vijf dagen geduurd, op enkele plaatsen zes of zeven dagen. Toen waren zij door een meedogenloze bezetter in bloed gesmoord. Er vonden 175 personen de dood, van wie er 80 standrechtelijk werden geëxecuteerd. Meer dan 400 personen werden ernstig gewond.
Het jaar begint schijnbaar onder een gunstig gesternte. Op de avond van 19 januari wordt in Ottawa (Canada) prinses Margriet Francisca geboren. Overal in den lande wordt, veelal op enigszins verhulde wijze, uiting gegeven aan de vreugde over de geboorte van het prinsenkind. “Een kort ogenblik van eerlijke blijdschap”, aldus het illegale blad “Het Parool”.
In bezet Nederland herleeft de hoop. Want het gaat goed met de oorlog, verzekeren de mensen elkaar. Op 3 februari 1943 heeft propagandaminister Joseph Goebbels het Duitse volk ervan in kennis moeten stellen dat het roemruchte 6de Leger onder veldmaarschalk Friedrich Paulus op 31 januari in Stalingrad is “bezweken voor de overmacht en de ongunstige omstandigheden”. Het Duitse volk is verbijsterd en neemt – daartoe van hogerhand opgeroepen – drie dagen van nationale rouw in acht. De goede Nederlanders putten daar hoop uit. Het gaat goed...
Goed nieuws is er ook uit Noord-Afrika. Op 15 november 1942 al hebben in Groot-Brittannië de klokken geluid omdat generaal Bernard Montgomery bij El Alamein het Duitse Afrikakorps in het hete zand van de Noord-Afrikaanse woestijn heeft laten bijten. Sindsdien zijn de Duitsers op de 1.500 kilometer lange terugtocht naar Tunesië. Enkele dagen na de capitulatie in Stalingrad overschrijden de achtervolgende Britse troepen de grens van Tunesië.
Maar van die beslissende periode in de strijd ter zee had toen nog niemand in bezet Nederland echt weet. Wel kon men zijn conclusies trekken uit het urenlange nachtelijk geronk van bommenwerpers, hoog overvliegend richting Duitsland. Het Britse Bomber Command bombardeert op 1 maart 1943 voor de eerste keer Berlijn en start op 5 maart de Battle of the Ruhr. Gedurende vier maanden wordt de ene stad na de andere in het Roergebied grotendeels in de as gelegd.
Maar dan het gaat het op een kwade dag gruwelijk mis. Op 31 maart 1943 verschijnt een luchtvloot van bijna honderd Amerikaanse zware bommenwerpers boven het Rotterdamse havengebied. Er staat een stormachtige grondwind. Waarschijnlijk is ‘bommendrift’ de oorzaak waardoor in twee minuten tijds 70 duizendponders op een dichtbevolkte woonwijk in Rotterdam-West terechtkomen. Er vallen niet minder dan 401 dodelijke slachtoffers. Onder hen zijn enkele tientallen schoolmeisjes aan wie matrozen van de Kriegsmarine hun eigen (kennelijk niet bomvrije) Luftschutzkeller (schuilkelder) hadden aangeboden. Zelf hadden zij elders dekking gezocht, waardoor zij het bombardement overleefden. Ruim 3200 woningen worden geheel of gedeeltelijk verwoest en ruim 1400 zodanig beschadigd dat ze tijdelijk onbewoonbaar moeten worden verklaard.
Vanuit Londen probeert koningin Wilhelmina in deze moeilijke tijd haar volk een hart onder de riem te steken; in een toespraak voor “Radio Oranje” op 27 april, dus vlak voor de stakingen, horen de luisteraars haar zeggen: het einde komt in zicht, spoedig zijn we vrij.
De bevolkingsgroep die verreweg het meeste te lijden heeft, is de Joodse. Langzaam wordt de Joden het leven onmogelijk gemaakt. De Februaristaking in Amsterdam en omgeving in 1941 heeft de onderdrukker geen halt kunnen toeroepen. Vanaf de zomer van 1942 rijden de treinen, volgeladen met Joden, met grote regelmaat van Amsterdam en andere steden naar het Judendurchgangslager Westerbork en vanaf januari 1943 ook naar het nieuwe kamp Vught. Vandaar gaat het in veruit de meeste gevallen, na kortere of langere tijd, naar vernietigingskampen als Auschwitz en Sobibor. “De Joodse stadsdelen zijn van gekerm en geween vervuld”, schrijft het liberale verzetsblad “Slaet op den trommele”. Aan de vooravond van de stakingen in 1943 zijn al rond 80.000 Joden gedeporteerd. De kerken protesteren bij de Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete, dr. Arthur Seyss-Inquart, tegen “het ten einde dodelijk vervolgen van Joodse medeburgers”. In hetzelfde schrijven tekenen zij protest aan tegen de Arbeitseinsatz die Hitler in het kader van de “totale Krieg” op 13 januari 1943 bij decreet (Führererlaβ) heeft afgekondigd. Een maand later was een begin gemaakt met de gevreesde razzia’s waarbij jonge mannen van de straat werden geplukt.
Drie dagen later, op 9 februari 1943, komt het tot een "algemene jacht op de jeugd" (dr. L. de Jong). Ongeveer 1200 jongeren belanden voor enige tijd in kamp Vught. De opeenvolgende gebeurtenissen brengen het hoger onderwijs vrijwel tot stilstand. Natuurlijk, aldus de rijkscommissaris, moet ook de studentenwereld een bijdrage aan de arbeidsinzet leveren, maar het universitaire leven moet wel voortgang vinden. Secretaris-generaal prof. J. van Dam komt daarop met het voorstel de studenten te verplichten tot het afleggen van een loyaliteitsverklaring, willen zij hun studie voortzetten. Elke student moet z’n handtekening zetten onder een verklaring waarin hij belooft "de in het Nederlandse gebied geldende wetten, verordeningen en andere beschikkingen naar eer en geweten te zullen naleven en zich te onthouden van iedere tegen het Duitse rijk, de Duitse weermacht of de Nederlandse autoriteiten gerichte handeling". Bovendien moet elke student zich verplichten om na z’n studie een jaar in Duitsland te werken. Dit besluit wordt op 13 maart 1943 afgekondigd. Van Dams plannen lopen evenwel op een mislukking uit: van de bijna 14.600 studenten ondertekenen niet meer dan ruim 2000 de verklaring, ruim 14%. Massaal duiken studenten onder.
De aanslag op het bevolkingsregister blijkt toch niet het gewenste resultaat te hebben opgeleverd. Slechts enkele duizenden persoonskaarten zijn geheel verkoold. Ongeveer een half jaar na dato is het bevolkingsregister weer volop in bedrijf.
Nederland is in rep en roer. Heftige verontwaardiging en diepe bezorgdheid strijden om de voorrang. Maar overheersend zijn de gevoelens van onzekerheid. Wat heeft dit te betekenen? Buren steken de hoofden bij elkaar. De bekendmaking van de opperbevelhebber in Nederland laat veel vragen open. In de Duitse versie staat Wehrmacht, de strijdkrachten. Sluit dit niet ook de marine en de luchtmacht in? Is ‘leger’ in het Duits niet ‘Heer’? En wat moet men ervan denken dat betrokkenen zich t e r s t o n d moeten melden? Moeten de militairen direct hun koffers pakken? Proberen snel een onderduikadres te vinden? Worden er helemaal geen vrijstellingen verleend?
Er gaat een dag overheen eer Christiansen een tweede bekendmaking met nadere informatie doet uitgaan. Het blijkt te gaan om beroepspersoneel beneden de rang van officier, geboren na 31 maart 1898 en in mei 1940 in werkelijke dienst van de landmacht. Vrijgesteld zijn de politie, brandweer en het kader van de luchtbescherming, tezamen zo’n 10.000 man. Voorts de gedemobiliseerden werkzaam in de landbouw of bij bedrijven die weermachtorders uitvoeren. De eerste duizend man moeten zich op 7 respectievelijk 10 mei in een militaire barak in Amersfoort melden. De reserve-officieren zijn in juni aan de beurt. Wat de betrokkenen moeten meenemen? “Zoveel mogelijk uniform, anders burgerkleding. Dringend wordt aanbevolen zondagse kleren (sic), wollen dekens, lijfgoed en extra-schoeisel mee te brengen. De bagage mag de omvang van twee handkoffers niet overschrijden.” Medio augustus moeten de laatsten hun oproep hebben ontvangen. Een deel moet zich in Assen melden.
De rijkscommissaris, dr. Arthur Seyss-Inquart, heeft de afkondiging van de beschikking van de Führer (Führererlaβ) aan de militaire bevelhebber Christiansen moeten overlaten. Terugvoering in krijgsgevangenschap is in eerste instantie een aangelegenheid van de Wehrmacht. Zelf is Seyss-Inquart als hoogste burgerambtenaar niet zonder bedenkingen. Hij betwijfelt of de bezettende overheid wel voldoende gezag heeft om de maatregel af te dwingen. Uiteraard is het onmogelijk alle militairen een voor een te arresteren. Bovendien vreest hij een ernstige terugslag in het Nederlandse bedrijfsleven. Daarom dringt hij er op aan mit Vorsicht te werk te gaan. Ook het Auswärtige Amt (ministerie van Buitenlandse Zaken) is niet enthousiast. De vijand kan propagandistische munt slaan uit de beslissing om de krijgsgevangenen in de oorlogsindustrie tewerk te stellen. Dat is immers in strijd met de Conventie van Genève. En is het wel verstandig de bekendmaking één dag voor de verjaardag van prinses Juliana en twee dagen voor de Dag van de Arbeid te publiceren? Juist op die dagen moet rekening worden gehouden met volksverzet. Maar ook los van de gekozen datum zijn ongeregeldheden te verwachten. Dan weet de Höhere SS- und Polizeiführer Hanns Albin Rauter, verantwoordelijk voor rust en orde, echter wat hem te doen staat. Hij zal met alle middelen elk verzet in de kiem smoren.
De ‘terugvoering’ wordt inderdaad een fiasco, groter dan de ergste pessimisten hadden gevreesd. Van de 240.000 in aanmerking komende militairen zijn niet meer dan ongeveer 11.000 daadwerkelijk opnieuw in krijgsgevangenschap geraakt. De beroepsofficieren, 2071 in getal, waren al op 15 mei 1942 naar kampen overgebracht. In totaal hebben zo’n 13.000 militairen de resterende oorlogsjaren in gevangenschap moeten doorbrengen. Van hen zijn er ongeveer 400 voor het eind van de oorlog overleden.
Rustig houden? Het mocht wat! Je onvindbaar maken? Alsof dat zo eenvoudig is! Niemand wordt hier echt wijzer van. Dagenlang is er vanuit Londen vrijwel geen nieuws van het stakingsfront. Het duurt tot maandag 3 mei eer minister-president Gerbrandy zich via de radio tot het volk richt. De Britse prime minister Winston Churchill heeft hem inmiddels te verstaan gegeven – maar dat houdt hij voor zichzelf - dat van een feitelijk ingrijpen van geallieerde zijde geen sprake kan zijn. Gerbrandy kan daarom geen ander advies geven dan al geruime tijd geldt: de vijand zoveel mogelijk afbreuk doen. Het woord ‘stakingen’ vermijdt hij, maar wel voegt hij veelzeggend aan z’n opwekking toe dat deze “geen oproep tot algemeen gewapend verzet” inhoudt. Aan gewapend verzet denken slechts weinigen, maar dat dit nadrukkelijk wordt gezegd stemt tot nadenken. Intussen lopen de stakingsacties dan al bijna overal ten einde.
In enkele delen hebben de stakingen een algemeen karakter, in die zin dat er niet alleen collectief wordt gestaakt door omvangrijke groepen fabrieksarbeiders en mijnwerkers die vanouds een grote solidariteit aan de dag leggen, maar ook individueel, door zelfstandigen, kleine neringdoenden. Kruideniers sluiten veelal pas de luiken nadat zij ongeruste huisvrouwen de gelegenheid hebben gegeven om levensmiddelen in te slaan. Want wat gaat er gebeuren? Overbezorgde burgers tappen water af voor het geval de waterleiding wordt afgesloten. Een fietsenmaker op een dorp weigert de band te plakken van een passant hoewel deze nog een flinke rit voor de boeg heeft. “Man, ik staak.” De man gaat pas overstag wanneer de onbekende hem ervan heeft overtuigd dat hij op weg is naar een vergadering van de top van de provinciale illegaliteit. Op het platteland zijn de stakingen later begonnen dan in de grotere bevolkingscentra, maar zij hebben daar wel langer geduurd. In Twente begon het verzet, maar werd het ook het eerst beëindigd.
Volgens een door de SD op 10 mei (intern) verspreid Stimmungsbericht hebben ongeveer een half miljoen mannen en vrouwen aan de stakingen deelgenomen. Dit getal kan niet worden geverifieerd.
Wat de ‘man in the street’ volgens Rauter te berde brengt, is overeenkomstig de feiten. Naar de mening van het Oberkommando der Wehrmacht (OKW) vormen de leden van het voormalige Nederlandse leger een bedreiging wanneer, zoals wordt verwacht, in West-Europa een Tweede Front wordt geopend. Vooral de kuststrook, waaraan men bij een geallieerde invasie allereerst moet denken, is dichtbevolkt. De gedachte aan een “dolkstoot in de rug” is voor de Duitsers sinds de Eerste Wereldoorlog een obsessie. Sommigen houden het zelfs voor mogelijk dat een eventuele opstand in de Nederlanden overslaat naar België en misschien zelfs naar Frankrijk.
Door de Wehrfähigen (weerbare mannen) naar Duitsland over te brengen, slaat men twee vliegen in één klap. Enkele honderdduizenden veelal nog (betrekkelijk) jonge mannen vormen een aantrekkelijk arbeidsreservoir. En de Bevollmächtigte für den Arbeitseinsatz, Gauleiter Fritz Sauckel, heeft een onverzadigbare honger naar arbeidskrachten nu steeds meer Duitsers voor het front worden opgeroepen. De ex-militairen moeten dan ook in kampen in industriegebieden worden ondergebracht. Het Auswärtige Amt (Ministerie van Buitenlandse Zaken) gaat uit van zo’n 300.000 man – vrijstellingen niet meegerekend - van wie dan 100.000-120.000 man kunnen worden ingeschakeld bij kustverdedigingswerken in eigen land.
Polizei en SS krijgen van Rauter ondubbelzinnige instructies: zij moeten onmiddellijk het vuur openen wanneer zij op de openbare weg samenscholingen van vijf of meer burgers ontwaren. Niet eerst waarschuwingsschoten lossen maar onverwijld op de mensen richten. En raak schieten! Er moeten doden vallen. Alleen Frauen sind zu schonen, alleen vrouwen moeten worden ontzien. Maar op de avond van 1 mei wordt de 24-jarige Grietje Dekker uit Musselkanaal (Groningen) in Mussel door een patrouille in de buik geschoten. De Ordnungspolizei belooft een te hulp geschoten huisarts na veel bidden en smeken het zwaargewonde meisje naar het ziekenhuis in Emmen te vervoeren. De politiemannen stoppen evenwel buiten het dorp, leggen haar in de berm en schieten haar vervolgens enkele malen door het hoofd. Grietje sterft. Op de dag van haar verloving! Het stoffelijk overschot wordt meegenomen en is tot op vandaag vermist. In het Friese dorp Opeinde wordt de tienjarige Willem de Vries dodelijk getroffen. Wilde schietpartijen doen zich in een groot aantal dorpen en steden voor. Vrijwel overal waar wordt gepatrouilleerd vallen doden en gewonden. Te veel om op te sommen.
Niet in alle gevallen laat Rauter de vonnissen voltrekken. Een aantal houdt hij in petto en volstaat hij met dreigementen: wanneer in de betrokken regio het werk niet onmiddellijk wordt hervat, zullen de vonnissen alsnog worden voltrokken. Veroordeelden als Todeskandidaten. In het algemeen staat de doodstraf op het deelnemen aan samenscholingen en stakingen, het in bezit hebben van schiet-, slag- of stootwapens, het in bezit hebben (laat staan verspreiden) van opruiende pamfletten en het zich verzetten tegen de openbare macht.
In het kader van het standrecht wordt ook een ‘spertijd’ ingevoerd: het is verboden zich tussen 20.00 en 6.00 uur in de open lucht op te houden. Ook is het verboden in openbare lokaliteiten alcoholische dranken te schenken. Werkgevers mogen aan stakers geen loon uitbetalen over de dagen waarop het werk heeft stilgelegen. Op vergrijpen tegen deze beschikking staat gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar en een geldboete tot een onbeperkt bedrag.
In een besloten vergadering van districtleiders van de NSB zal Rauter naderhand z’n tactiek toelichten. “Het gaat er bij de bestrijding van onlusten niet om dat de juiste mán wordt neergeschoten, maar dat er op het juiste moment dóden vallen.” Rauter gaat berekenend tewerk. Zo deelt hij op een gegeven ogenblik aan de voorzitter van het Maastrichter standgerecht telefonisch mee dat er in Limburg van de vijftien gearresteerden niet vier, maar zeven man ter dood moeten worden veroordeeld. Maar op maandag 3 mei, wanneer op de meeste plaatsen het werk wordt hervat en het er naar uitziet dat de mijnwerkers de dag daarop weer in de mijnen zullen afdalen, gratiëert hij tien Limburgers. Van de in totaal 116 uitgesproken doodvonnissen zijn er tachtig voltrokken. “Eerst moet je hard ingrijpen”, betoogt Rauter, “en vervolgens kun je dan ontspannen, opdat met weinig doden voldoende bereikt wordt.” Weinig doden – maar elke dode staat wel voor een menselijke tragedie!
Tot het uitoefenen van terreur behoort ook het verdonkeremanen van de lichamen van slachtoffers. De familieleden moeten worden geprangd door de vraag: waar is mijn zoon, waar ligt mijn man? Verdwenen in Nacht und Nebel, zeggen de Duitsers. Van de in totaal 175 dodelijke slachtoffers worden er bijna honderd in onbekende massagraven gedumpt. Ondanks tientallen jaren van nasporingen zijn de graven van 52 van hen nog steeds (in 2010) onbekend. Daar is bijvoorbeeld de nog maar 25-jarige gereformeerde boer Berend Trip uit Nieuw-Buinen (Drente), die een menigte van rond 400 mensen heeft ‘opgeruid’ tot het plegen van (passief) verzet. Voor het standgerecht neemt hij alle verantwoordelijkheid op zich om anderen zo mogelijk vrijuit te laten gaan. In een telexbericht aan Rauter prijzen de rechters hem om zijn fabelhafte (fabelachtige) persönliche Haltung. Maar hij wordt wel nog dezelfde avond doodgeschoten. Een half jaar na de bevrijding vindt men zijn stoffelijk overschot in het massagraf “De Appelberg” bij Glimmen.
Vanaf 4 mei, wanneer de situatie op de meeste plaatsen in het land weer min of meer ‘normaal’ is, worden stoffelijke overschotten aan nabestaanden overgedragen. Zij moeten ’s morgens vóór 7 uur onder toezicht van de politie vanuit een lijkenhuisje worden begraven. De lichamen dienen zonder enige plechtigheid ter aarde te worden besteld; alleen naaste familieleden mogen daarbij aanwezig zijn. Rouwadvertenties mogen niet worden geplaatst: voorkomen dient te worden dat begrafenissen ‘ontaarden’ in anti-Duitse demonstraties. Op deze verstolen wijze wordt de 35-jarige boer Freerk Wijnia uit het Friese Suameer, een vooraanstaand man in het verzet, in zijn woonplaats begraven. Op 4 mei weigert hij halsstarrig melk aan it fabryk te leveren en verkoopt hij z’n melk zo veel mogelijk aan particulieren. Hij gaat daar zelfs onverstoorbaar mee door wanneer hij door een Duitse patrouille wordt overvallen. Vervolgens vertikt hij het om mee te gaan naar de SD in Groningen, naar het beruchte Scholtenhuis. “As ik dochs deasketten wurde moat, dan op myn eigen hiem ” (Als ik dan toch doodgeschoten moet worden, dan op mijn eigen erf.) Daarop haalt de patrouillecommandant de trekker van z’n pistool over….. Boer Wijnia is een van de laatste slachtoffers in Noord-Nederland. In totaal vallen er in Friesland, Groningen en Drente 56 dodelijke slachtoffers – in verhouding meer dan elders.
Wat meer kaliber heeft de actie in de nacht van donderdag 29 op vrijdag 30 april bij Leeuwarden. Gedurende die nacht leggen verzetsmensen een waterleidingbuis op de spoorlijn naar Groningen waardoor een locomotief van een goederentrein ontspoort. Bij Marum – zie hieronder – wordt een melkwagen dwars over de rails gezet. Aangenomen moet immers worden dat de krijgsgevangenen per trein naar Duitsland zullen worden getransporteerd. Op de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn worden twee explosieve ladingen aangebracht, waarvan er slechts één ontploft. De schade is gering.
Pogingen om de regionale verschillen uit de volksaard te verklaren, zoals Bouman (als socioloog) heeft gedaan, vinden in onze tijd van sterk toegenomen mobiliteit en het nog betrekkelijk nieuwe verschijnsel van multi-etniciteit en multiculturaliteit nog maar weinig begrip. Toch zal bijvoorbeeld de emotionaliteit van de Friezen, gepaard gaande met een uitgesproken principiële levensovertuiging, goeddeels de grote omvang en de intensiteit van de stakingsgolf in hun provincie verklaren. De Noord-Hollanders hebben de naam nuchterder te zijn; in deze provincie beperken de stakingen zich tot bepaalde gebieden. Maar: waarom wordt er in Arnhem op grote schaal gestaakt en in Nijmegen slechts in zeer beperkte mate? In de stad aan de Waal beschouwt men het als een goede grap dat het personeel van het Sportfondsenbad het bad heeft laten leeglopen terwijl Duitsers daar een duik namen. Waardoor kenmerkte het Land van Maas en Waal zich door een felle verzetsgeest, maar ontbrak deze in de aangrenzende Betuwe (met uitzondering van Tiel)? De regionale verschillen laten zich slechts gedeeltelijk verklaren.
Rauter besluit de terreur met ingang van maandag 3 mei te verscherpen; nu komt het erop aan ook de laatst overgebleven verzetshaarden op te ruimen. Voor zondag 2 mei heeft de SD medewerkers en handlangers gerekwireerd om de stemming in een aantal kerkdiensten te peilen. De kerken zijn beter bezocht dan op andere zondagen, maar de stemming is gedrukt. Als bij onderlinge afspraak vermijden de predikanten het om olie op het vuur te gieten; zij waarschuwen eerder voor roekeloosheid omdat die de vreselijkste gevolgen kan hebben. Een dominee in een Fries dorp wordt daarop voor ‘verrader’ en “NSB-er’ uitgemaakt. Zo hoog lopen de emoties op. In Limburg en in Noord-Brabant, maar in de laatste provincie toch wat minder, geven rooms-katholieke geestelijken hun parochianen zo goed mogelijk leiding.
In het noorden des lands maar ook in Twente en andere zuivelstreken, staan de stakingen algemeen te boek als de “Melkstaking”. Voor melkveehouders is melk hartenbloed. Toch laten zij honderdduizenden liters in sloten en over het land wegvloeien, hun arbeiders blokkeren wegen voor werkwillige boeren en gooien langs de weg voor vervoer gereedstaande melkbussen omver. NSB-boeren worden gedwongen aan de staking deel te nemen. Op veel plaatsen leveren boeren melk aan burgers tegen gebruikelijke prijzen, soms doen zij dat gratis en een enkeling probeert melk tegen zwarte prijzen aan de man te brengen. Opgeschoten jongens in Friesland gieten melk in de benzinetank van een Duitse auto en gooien vervolgens het autosleuteltje weg.
Twente in Overijssel vormt, zoals we gezien hebben, de bakermat van het volksverzet. De textielarbeiders in Hengelo nemen het voortouw, spoedig gevolgd door hun ‘maten’ in de omliggende plaatsen: Enschede, Oldenzaal, Borne, Almelo, Nijverdal, Rijssen. Overheidsdiensten sluiten er zich bij aan. Fabrikanten en bedrijfsleiders worden onder zware druk gezet om lijsten met namen van stakers over te leggen. Een meerderheid voldoet uiteindelijk aan die eis, maar geeft veelal achter de namen van stakers die op 3 mei nog niet op het werk zijn verschenen, een ‘geldige reden’ voor hun afwezigheid op. Intussen hebben dan echter de meeste stakers met de grootst mogelijke tegenzin hun plaatsen achter de machines weer ingenomen.
Via het platteland hebben de stakingen zich vanuit Twente verspreid, naar het noordwesten, naar Zwolle en naar het “Mekka der gereformeerden”, Kampen. In Genemuiden wil men niet van ophouden weten; in de oude stad aan het Zwartemeer breidt de staking zich zelfs nog uit wanneer die elders al verloopt. Ordnungspolizei en Waffen-SS omsingelen op 3 mei het stadje en nemen 23 mannen gevangen. Gezien de bruutheid waarmee de Duitsers juist op deze maandag op verscheidene plaatsen tekeergaan, is de verrassing groot wanneer zij zonder enige nadere verklaring spoedig weer naar huis worden gestuurd. In de in 1942 drooggevallen Noordoostpolder keren de bijna 4000 polderwerkers die de schop erbij hebben neergegooid en naar huis zijn gegaan, langzaam terug.
In Haaksbergen ten zuidwesten van Enschede heerst daarentegen de volgende dagen diepe rouw. Wanneer op maandag 3 mei het personeel van de NV D. Jordaan en Zns. Textielfabrieken doorstaakt, brengt de Ordnungpolizei een groot aantal stakers in een oude garenloods bijeen. Vierentwintig stakers, onder wie negen meisjes, worden apart gezet om naar Enschede te worden overgebracht. Men maakt zich grote zorgen maar vijftien van hen worden vrijgelaten. De negen overblijvende arrestanten wacht echter een gruwelijk lot. Tussen Enschede en Hengelo moeten zij uit een overvalwagen stappen, waarop zeven van hen zonder pardon terzijde van de weg worden ‘omgelegd’: auf der Flucht erschossen, zoals dat in nazi-jargon heet, als honden neergeknald. Twee man slaan op de vlucht en weten aan de kogelregen te ontkomen. Maar een van hen wordt de volgende dag gepakt en alsnog genadeloos voor een vuurpeloton gezet. De ander is onmiddellijk ondergedoken en kan het navertellen. Hoe hij heette? Herman Göring!
Gelderland met z’n heterogene bevolking laat een zeer gevarieerd beeld zien. In Eibergen ten zuidwesten van Haaksbergen is de staking nog algemeen, maar zuidelijker, in de Achterhoek – waar de bevolking de naam heeft lijdzaam en meegaand van karakter te zijn – beperkt zij zich tot industriële bedrijven in plaatsen als Ulft, Neede en Lichtenvoorde. Stakinggsacties worden ook gemeld langs de zuidelijke Veluwezoom, in Renkum en Heveadorp, een brede strook langs de IJssel en het Apeldoorns kanaal met plaatsen als Vaassen, Epe en Heerde, waar de stakingen ook op maandag 3 mei nog worden voortgezet. In het oude Hanzestadje Hattum op de linkeroever van de IJssel ten zuiden van Zwolle doet een twaalftal inwoners een inval in een gebouw van het Centraal Distributiebureau, waar niet minder dan circa 500 ambtenaren werkzaam zijn. De overvallers dwingen hen het werk neer te leggen. Als de directeur de ambtenaren in een voormalig schoolgebouw bijeenroept, verzamelt zich voor het gebouw een menigte van enkele honderden kleinstedelingen, gewapend met stenen. De ruiten worden ingegooid en de voordeur geforceerd waarna zich een heftig handgemeen ontwikkelt. De hulp van de politie wordt ingeroepen, maar er verschijnen slechts twee marechaussees, die ook nog eens weigeren op de demonstranten te schieten. De indringers worden overigens wel de deur uitgewerkt. Maar van hervatting van de werkzaamheden is geen sprake. Op de Veluwe met haar grotendeels ‘bevindelijke’ bevolking blijft het opmerkelijk rustig.
In de provincie Utrecht komt het tot stakingen in tal van industriële bedrijven, maar op het platteland houdt men zich afzijdig. De in de stad zetelende hoofddirectie van de Nederlandse Spoorwegen slaagt erin de ‘spoormannen’ aan het werk te houden dan wel hen te bewegen na een korte onderbreking hun dienst te hervatten. De treinen blijven rijden, zoals we eerder hebben gezien.
In de Zaanstreek en elders in Noord-Holland dacht men daar anders over. Met uitzondering van Koog aan de Zaan breken er in diverse plaatsen stakingen uit: in Krommenie en Wormerveer, maar ook in Velsen, IJmuiden en Beverwijk. De Duitsers vrezen met name voor communistische agitatie en verrichten een groot aantal arrestaties. Ook worden er tien doodvonnissen uitgesproken.
Even fel als in Friesland wordt gestaakt in het tuinbouwgebied ten noorden van Alkmaar en het grootste deel van West-Friesland. Een haard van verzet vormt het grotendeels gereformeerde Andijk aan het IJsselmeer. In dit dorp komen velen bijeen voor een bidstond voor "de nood der tijden". Van Andijk slaat de verzetsgeest over naar onder andere Enkhuizen. Meer naar het zuiden, in plaatsen als Edam, Monnikendam en Graft, wordt geen noemenswaardig verzet gepleegd. "Nergens was men zo passief als in het midden van Noord-Holland, met uitzondering misschien van het Utrechtse platteland."
Ook in Rotterdam zijn de stakingsactiviteiten van beperkte omvang. De vooroorlogse transitohaven is getransformeerd tot oorlogshaven, tot Flottenstützpunkt. De scheepswerven draaien op volle toeren om aan de vraag naar (oorlogs)schepen te voldoen. In 1943 bedraagt de scheepsbouw 140% van die in 1938 om vervolgens "diep te gaan wegzakken". (De directeuren van de Werf Gusto en van Wilton-Feyenoord zouden na de oorlog wegens collaboratie worden veroordeeld.) De werfarbeiders – zo stelde een Duitse rapporteur vast – lopen er de kantjes af, maar blijven in april/mei 1943 grotendeels aan het werk, waarschijnlijk uit angst om zoals velen vóór hen in Duitsland tewerk te worden gesteld.
Mogelijk moet de geringe stakingsbereidheid van de Rotterdammers ook worden verklaard uit het feit dat de bevolking te lijden had onder geallieerde bombardementen. Slechts een maand vóór landelijk de stakingen uitbreken, op 31 maart, komen ruim 400 stadgenoten bij een mislukt bombardement op de haven om. (zie eerder.) Op 14 mei 1940 waren al tussen de 800 en 900 dodelijke slachtoffers te betreuren geweest.(Het exacte aantal is nooit vastgesteld.) De stemming in de tweede stad des lands wordt als ‘mat’ omschreven.
Hoe het ook zij, elders lag dat anders. Op werven en in fabrieken langs de Merwede en de Noord, in Dordrecht en Zwijndrecht, in Alblasserdam en Bolnes (aan de Lek), in het gehele Westland en in Delft breken op grote schaal stakingen uit. In Delft volgen massale arrestaties. In Kinderdijk en omstreken vertelt men naderhand over een 22-jarige ondergedoken student die pamfletten had verspreid, als over "een van de moedigsten uit de meidagen van 1943". Toen hij vaststelde dat hij werd gezocht, had hij zichzelf aangegeven. "Als ze mij niet vinden, nemen ze een ander. En ik kan zwijgen", had hij gezegd. Hij neemt zijn kennis over het verzet in de omgeving inderdaad mee het graf in.
Noord-Brabant behoort met Friesland en Groningen tot de provincies waar het felst is gestaakt. Ook het langdurigst; men komt in Brabant wat langzamer op gang – dat zou met de volksaard samenhangen – maar vervolgens legt men een grote hardnekkigheid aan de dag, zij het dat de Brabanders voorzichtiger en minder openlijk tewerkgaan dan de Friezen. Geestelijken dringen aan op bedachtzaamheid.
Dat betekent niet dat in alle steden en streken van Noord-Brabant het werk wordt neergelegd. De bewoners van ’s-Hertogenbosch en Tilburg reageren lauwer dan die van Breda en Eindhoven en vooral die van Helmond en Valkenswaard. In Helmond wordt de algemene staking al op zaterdag 1 mei afgebroken, maar in de andere steden krijgen zij steeds meer een algemeen karakter.
In Eindhoven ligt het zwaartepunt uiteraard bij de Philipsfabrieken. Al op de eerste dag, 29 april, zijn de werknemers spontaan in sitdownstaking gegaan. De SD weet wat zij doet wanneer zij in het hoofdkantoor van Philips een bureau inricht. Arbeiders van de gloeilampenfabriek rijden in open vrachtwagens door de stad, zwaaiend met vlaggen. Ook met rode. De ‘vlaggenparade’ is tekenend voor het enthousiasme in Eindhoven. Op maandag 3 mei, wanneer in het gehele land de stakingen verlopen, weigert een deel van het Philipspersoneel aan het werk te gaan. Dat is trouwens ook het geval bij de Bata-schoenfabrieken in Best en ook elders. In Eindhoven slaat de SD nu hard toe; waar nog steeds wordt gestaakt, geldt geen enkel pardon meer. Op maandagmiddag worden op een binnenplaats van de Philipsfabrieken zeven willekeurig uitgekozen stakers gefusilleerd. Ir. Frits Philips en drie vooraanstaande medewerkers worden gearresteerd en in de gevangenis van Haaren opgesloten.
Krachtdadig (lijdelijk) verzet wordt ook geboden in het (protestantse) noordwesten van de provincie: in de Langstraat met plaatsen als Waalwijk en Drunen en Sprangkapelle. Ten noorden daarvan vormt het Land van Altena een brandhaard, in plaatsen als Woudrichen, Werkendam en niet te vergeten (het gereformeerde) Almkerk, waar een woedende menigte probeert een aantal arrestanten uit het gemeentehuis te bevrijden. In Werkendam, de geboorteplaats van Anton Mussert, wordt een straatweg opgebroken. De woede van de Duitsers is gewekt. Burgemeester J. de Bruyne wordt gedwongen een lijst met namen van tien gijzelaars op te stellen. Hij noteert zijn eigen naam als eerste, de drie plaatselijke predikanten volgen zijn voorbeeld. Maakt dit opofferende gebaar ook op de Duitsers indruk? Zij delen een waarschuwing uit, maar laten vervolgens de zaak lopen.
Tenslotte Limburg. Op het - meer gemoedelijke en minder spontane – platteland wordt nauwelijks gestaakt. Maar des te meer, krachtig en zelfbewust, in stedelijke gebieden: in Weert en Roermond, in Sittard-Geleen, in de hele mijnstreek, en niet in de laatste plaats in Maastricht. In de provinciale hoofdstad heerst aanvankelijk een zekere uitgelatenheid, met cafébezoekers die elkaar op de schouder slaan en anti-Duitse moppen vertellen. Buren laten elkaar tijdens Sperrzeit, ‘s avonds na 8 uur, naar muziek luisteren, geproduceerd door voor open vensters geplaatste grammofoons. Maar als op zondag 2 mei de eerste doodvonnissen worden gepubliceerd, slaat de vrolijkheid om in gelatenheid.
In Roermond neemt een groepje illegalen bij de Centrale Controle Dienst (CCD) het voortouw, waarbij de oud-KNIL-officier Rob Bierman op de voorgrond treedt. Als hem ter ore komt dat enkele gegijzelde collega’s zullen worden geëxecuteerd wanneer hij zichzelf niet aangeeft, meldt hij zich bij de SD. Hij wordt op zondag 2 mei standrechtelijk doodgeschoten.
De mijnen vormen een opmerkelijke stakingshaard. Al op de eerste dag, donderdag 29 april, besluiten duizend man van de staatsmijn “Maurits” als nachtploeg niet aan het werk te gaan. De ‘kompels’ van andere (staats- en particuliere) mijnen sluiten zich bij hen aan. Onder mijnwerkers bestaat een grote mate van solidariteit. In de nacht van vrijdag 1 op zaterdag 2 mei worden veel leidinggevenden van hun bed gelicht. De (hoofd)directeuren worden onder sterke druk gezet om lijsten met namen van stakers in te leveren. Zij weigeren hardnekkig, ondanks ernstige bedreigingen, maar moeten uiteindelijk toegeven. Als zij op maandag niet aan de eis voldoen, zullen – zo luidt het dreigement – nog dezelfde dag alle arrestanten uit de mijnstreek worden geëxecuteerd. De hoofddirecteur van de Staatsmijnen, ir. D.P. Ross van Lennep, en mogelijk ook andere leidinggevenden vullen achter de naam van elke staker een gefingeerde reden voor zijn afwezigheid in Op aandrang van de directies gaan de mijnwerkers op dinsdag weer aan het werk. Rauter ziet er van af om de doodvonnissen tegen tien gearresteerden te bekrachtigen. Op het nippertje ontsnappen zij aan de kogel. (zie eerder)In een moeilijk parket verkeren de burgemeesters. Zij dreigen tussen wal en schip bekneld te raken, ook de NSB-ers onder hen. De laatsten kunnen niet over één kam worden geschoren. Daar was, om een enkel voorbeeld te noemen, de burgemeester van Kollumerland, boer Gerben Feitsma, die rustig en gematigd optrad en alles in het werk stelde om escalatie te voorkomen. Tegelijkertijd was daar de burgemeester van Sneek, J.R.J. Schut, een voormalig predikant, die eigener beweging telefonisch contact met de SD in Leeuwarden opnam om door te geven wat een bezoeker hem had verteld, namelijk: “In Oudega (Wymbritseradeel) is een soort revolutie uitgebroken.” De snel gearriveerde Grüne Polizei neemt hem mee om in het dorp schuldigen aan te wijzen.
De burgemeester van Oost-Dongeradeel (Friesland), A. IJkema, algemeen bekend als “Domme Auke”, raakt in het nauw wanneer hij twee ‘raddraaiers’ in het gemeentehuis in Metslawier laat opsluiten. Als zich voor het gebouw een menigte van circa 300 dorpelingen verzamelt en hun vrijlating eist, laat hij door de deur op de demonstranten schieten.
De NSB-burgemeester van Nieuwe-Pekela (Groningen) krijgt het Spaans benauwd wanneer een menigte het gemeentehuis binnendringt en het gemeentepersoneel dwingt het werk neer te leggen. In zijn kamer rukken een paar mannen het portret van Mussert van de muur, slaan dat op zijn hoofd stuk en hangen hem de lijst om de hals. Vervolgens wordt hij op een ondiepe plaats het kanaal in geduwd. Hij wordt pas op de wal geholpen wanneer hij z’n NSB-speldje heeft afgedaan en “Oranje boven” heeft geroepen.
Na afloop van de stakingen worden 33 burgemeesters ontslagen en vervangen door heren die de nieuwe orde zijn toegedaan. De meeste hebben daarvoor wel eerst een burgemeesterscursus moeten volgen...
De collaboratie had een overwegend individueel karakter; collectieve actie is er weinig gevoerd, al vermeldde de plaatsvervangend Bevollmächtigte voor Gelderland in zijn rapport dat de districtsleider van de NSB zich samen met zijn mannen ter beschikking had gesteld. “De WA verscheen zonder aansporing in uniform en verleende vooral in afgelegen streken goede diensten.” Ook in Eindhoven weerden NSB-ers zich geducht. De uit de Landwacht gerekruteerde Hulppolitie werd belast met de bescherming van partijbonzen en partijgebouwen. Van gewapend optreden tegen landgenoten is niets bekend.
Nadat het verzet de kop in was gedrukt, heerste er onder de bevolking aanvankelijk grote neerslachtigheid. Die moest men te boven komen. Men sprak elkaar moed in met de vaststelling dat de stakingen in elk geval een indrukwekkende protestdemonstratie van de brede massa waren geweest, een protest dat móest klinken ongeacht de uitkomst. Dat protest had luid en duidelijk geklonken, nu kon men weer aan het werk gaan. Maanden later – en zeker na de oorlog - kwam men tot de conclusie dat de stakingen de geest van verzet hadden aangewakkerd en de illegaliteit in kracht en omvang was toegenomen. De Nederlanders lieten zich niet zonder verzet naar de slachtbank slepen. Veel meer mensen dan voorheen waren bereid om met gevaar voor eigen leven onderduikers in huis op te nemen en illegale bladen te distribueren. De meest driesten verrichtten sabotagedaden, overvielen distributiekantoren om bonkaarten voor onderduikers te bemachtigen of gevangenen te bevrijden of ontplooiden andere activiteiten, individueel dan wel collectief, om de gehate vijand afbreuk te doen. Chroniqueurs als L.de Jong spreken van een ommekeer in de oorlog, die vanaf dat ogenblik overigens alleen maar grimmiger zou worden.
Dat Rauter de situatie weer volledig onder controle had, betekende niet dat de rust in Nederland weerkeerde. Al op 7 mei werden alle mannen tussen de 18 en de 35 gelast om zich op een arbeidsbureau te laten registreren. Een week later meende de bezetter aan de ‘Engelse gifzender’ een rake klap uit te delen met de verordening dat alle radiotoestellen moesten worden ingeleverd. De meeste werden in de tuin begraven of in een hoekje op zolder zorgvuldig verborgen. Naar schatting werd niet meer dan één op de vijf radio’s ingeleverd, bij voorkeur een kaduke. Boter- en vleesrantsoenen werden verlaagd.
Maar dat is het vervolg van dit verhaal. In de volgende twee jaar moest – om een woord van de dichter Camphuysen over te nemen – nog heel wat leed geleden, nog heel wat strijd gestreden zijn alvorens de tirannie van Seys-Inquart, Rauter en hun trawanten was verdreven.