Hendrik Seyffardt leek een sleutelfiguur gedurende de bezettingsjaren. Voor de Duitse bezetter echter, was hij simpelweg een figuur die kon worden ingezet voor propagandadoeleinden. Seyffardt werd immers, nadat hij met pensioen gegaan was na een voorbeeldige militaire loopbaan, door de Duitse bezetter ingezet als bevelhebber van het Nederlandse Legioen. Dit was een militaire eenheid die aan het Oostfront vocht binnen het kader van de Waffen-SS. De eenheid zou in Seyffardts visie volledig uit Nederlanders moeten bestaan, maar in de werkelijkheid bleek een andere. De liquidatie van Seyffardt door de communistische verzetsgroep CS-6 betekende niet alleen dat het verzet zijn aanvankelijke houding tegenover liquidaties herzag, maar had ook tot gevolg dat de bezetter, in samenwerking met collaborerende Nederlanders, overging tot brute vergeldingsacties.
Hendrik Alexander Seyffardt werd op 1 november 1872 in Breda geboren als zoon van August Lodewijk Willem Seyffardt, de latere minister van oorlog in het kabinet-Van Tienhoven (1891-1894), en Catharina Louisa de Hollander. August Seyffardt was officier in het Nederlandse leger en voer tijdens zijn ministerschap een links-liberale koers waarbij hij pleitte voor algemene oefenplicht en een volksleger. Vanwege zijn slechte relatie met Koningin-Regentes Emma, kregen zijn ideeën nooit gestalte.
Volgens goede militaire traditie werd Seyffardt op vijftienjarige leeftijd ingeschreven als cadet aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) te Breda. Na zijn opleiding volgde een aanstelling als tweede luitenant bij de Vestingartillerie. In 1900, op 28-jarige leeftijd, kreeg hij aansluitend een aanstelling als docent aan de KMA. Naast zijn docentschap volgde hij een opleiding aan de Hogere Krijgsschool te Haarlem om in aanmerking te kunnen komen voor een functie binnen de Generale Staf. In 1928 werd hij, als tussenstap, benoemd tot commandant van de eerste divisie in de rang van generaal-majoor. Een jaar later volgde de benoeming tot chef van de Generale Staf. Weer een jaar later, in 1930, werd hij gepromoveerd tot luitenant-generaal en in deze rang bleef hij aan als chef van de Generale Staf tot en met mei 1934. In die maand ging hij, na een zeer verdienstelijke loopbaan, met pensioen. Seyffardt werd hierna onder meer directeur van de Maatschappij voor Vliegtuigbouw Aviolanda NV.
Na zijn pensioen werden zijn fascistische sympathieën, maar vooral zijn anticommunistische ideeën steeds duidelijker. Dit bleek onder andere uit zijn spreekbeurten voor het zeer autoritair-conservatieve Verbond voor Nationaal Herstel (VNH) onder leiding van Van Gybland Oosterhoff en uit zijn artikelen in ‘Volk en Vaderland’, het weekblad van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB). Bij zijn spreekbeurten voor het VNH richtte hij zijn pijlen voornamelijk op de pacifistische beweging (het ‘gebroken geweertje‘) en pleitte hij dan ook voor een krachtiger leger. Verder ageerde hij in 1935 bijvoorbeeld ook sterk tegen het besluit van de toenmalige regering om zich aan te sluiten bij de sancties tegen Italië, dat Abessinië binnen was gevallen. In 1937 was Seyffardt gedurende ongeveer een half jaar lid van de NSB. Waarschijnlijk besloot hij zijn lidmaatschap op te zeggen vanwege de strubbelingen binnen de Beweging tussen Ir. Anton Mussert, ‘Leider der NSB’ en Mr. Meinoud Rost van Tonningen, die een radicalere koers wenste te varen met de NSB.
Hoe Seyffardt de Duitse inval in Nederland heeft ervaren is niet duidelijk. Wel sprak hij kort na de capitulatie van "een veranderd inzicht". Hij was in ieder geval onder de indruk van het Duitse leger en de plannen van de Duitse bezetter.
Op 28 juni 1941 deed Arnold Meyer van de sterk antisemitische en fascistische partij Nationaal Front in zijn 'Nederlandsch Dagblad' een voorstel. Hij pleitte voor een gezamenlijke oprichting van een afzonderlijk Nederlands Legioen dat deel zou nemen aan de strijd tegen ‘het Russische bolsjewisme‘. Zowel Mussert als de leiders van de Nederlandse Unie; Louis Einthoven, Johannes Linthorst Homan en Jan de Quay verwierpen het voorstel. Mussert met name omdat hij Meyer als concurrent zag, maar als argument gaf hij op dat een dergelijk Legioen overbodig was, aangezien elke Nederlander tot de Waffen-SS en het National Sozialistische Kraftfahrkorps (NSKK; het chaufferskorps) toe kon treden. De Duitse bezetter maakte er echter meteen werk van omdat deze hier een nieuwe mogelijkheid zag tot het verkapt inlijven van rekruten voor de Waffen-SS. Rijkscommisaris voor het bezette Nederland, Arthur Seyss-Inquart, en zijn medewerkers lieten eind juni/begin juli voor het commando hun oog vallen op de dan 69-jarige luitenant-generaal buiten dienst Hendrik Seyffardt. Naar de mening van Seyss-Inquart was hij zowel uit propagandistisch als uit praktisch oogpunt een goede keus: Seyffardt stond binnen de krijgsmacht bekend als een zeer bekwaam militair en was sterk nationalistisch. Niet onbelangrijk was ook dat de generaal in die periode geen lid van een collaborerende partij. De nieuwe formatie moest de schijn hebben in wezen a-politiek te zijn.
Op 1 juli 1941 lieten de Duitse instanties Seyffardt polsen door de Nederlandse politie-inspecteur, de reserve-eerste luitenant van de artillerie A.R. Kleijn. Twee dagen later deed de oprichter van de Cultuurkring en mede-oprichter van de Nederlansche Duitsche Kultuurgemeenschap prof. dr. G.A. Snijder hetzelfde. Op 5 juli 1941 gaf Hitler officieel zijn toestemming voor de oprichting van een vrijwilligersverband en op 8 juli kwam Seyffardt in een ontmoeting met Seyss-Inquart, Hanns Albin Rauter, de Höhere SS- und Polizeiführer en generaalcommissaris voor veiligheid in Nederland, en Generalkommissar Fritz Schmidt overeen dat hij officieel als bevelhebber van het Legioen zou worden benoemd. Toen moet hem echter al duidelijk zijn geworden dat hij geen militaire bevoegdheden zou krijgen. De gewezen chef-staf zou slechts de leiding hebben over het 'hoofdkwartier' van het Vrijwilligers Legioen Nederland, zoals de formatie werd gedoopt, en als zodanig verantwoordelijk zijn voor de voor de werving van rekruten en de Fürsorge (sociale hulpverlening) aan de Legioensoldaten en hun families. Tot militaire bevelhebber werd de SS-Standartenführer (kolonel) Otto Reich benoemd, een benoeming die later een ongelukkige keuze bleek. Stafchef van Seyffardt werd de genoemde A.R. Kleijn.
Vanaf het moment dat deze rolverdeling vastlag, werd Seyffardt door de Duitsers naar voren geschoven als bevelhebber. Voor Mussert was de aanstelling van Seyffardt, na zijn uittreding uit de NSB, een reden om het Legioen met nog meer wantrouwen te bekijken en tussen de NSB en het Legioen onstond - naar de woorden van Seyffardt zelf - 'een diepe kloof'. Ondanks dit deed hij er alles aan om het Legioen ten minste een schijn van een Nederlandse formatie te geven. Iets waar hij zelf ook in geloofde aangezien de Duitse bezetter de belofte aan Seyffardt deed dat het Legioen een pure Nederlandse aangelegenheid zou worden. Ondertussen had Meyer had in een nota aan Seyss-Inquart bedongen dat het Legioen onder leiding zou staan van Nederlandse officieren en onderofficieren, Nederlandse uniformen zou dragen en onder de Nederlandse vlag zou gaan opereren. Wat hij en de andere betrokken Nederlanders echter niet wisten, was dat alle vrijwilligerseenheden uit de Germaanse landen zouden ressorteren onder de Waffen-SS. Zo vermeldde Seyffardt bij de officiële bekendmaking van de oprichting van het Legioen op 10 juni via pamfletten en op 11 juni via de gelijkgeschakelde pers nog:
“Ik heb het mijn plicht geacht het initiatief tot het oprichten van een Nederlandsch vrijkorps, dat zijde aan zijde met de reeds strijdende troepen van alle Europeesch denkende volken het Duitsche leger en die Nederlanders, die reeds in zijn rijen staan, te hulp te komen en hun taak te verlichten. Ik zie daarin niet slechts een plicht, maar acht het een voorrecht dat wij onze Europeesche vrijheid, het behoud van onze kultuur, kunnen bevechten en deze niet straks als een aalmoes uit andere hand behoeven te aanvaarden.”
In acht grote steden werden wervingsbureaus geopend. Mussert was op dat moment nog steeds sceptisch en droeg alle NSB-leden die zich wilden melden als vrijwilliger, op om zich alleen aan te melden bij het hoofdkwartier van de NSB in Utrecht. Hij had inmiddels wel ingezien dat verder verzet zinloos was en probeerde daarom juist meer greep te krijgen op het Legioen. Hij bleef echter vasthouden aan zijn reserves tegenover Seyffardt. In de eerste maanden na de oprichting meldden ongeveer 1300 vrijwilligers zich aan voor het Legioen, onder wie zo’n 30 dertig officieren uit het voormalige Nederlandse leger. Dit was de eerste teleurstelling voor de pas benoemde Seyffardt; hij had duidelijk op meer aanmeldingen gehoopt en gerekend, zeker vanuit het Nederlandse leger. Achter de oprichting van het Legioen werd overigens wel vaart gezet: al op 26 juli 1941 vertrok het eerste contingent vrijwilligers, zo'n 650 man, en op 7 augustus het tweede contingent. De 800 mannen van de Weer Afdeeling (WA) die Mussert beloofd had, zaten daar niet bij.
Het werd de Nederlanders die betrokken waren bij het Legioen steeds duidelijker dat eerdere toezeggingen van Seyss-Inquart, op het gebied van de onafhankelijkheid van het Nederlandse Legioen, niet nagekomen zouden worden. Zo werd de roep van Arnold Meyer om een puur Nederlands Legioen gesmoord door zijn partij, het Nationaal Front, te verbieden. De greep van de Waffen-SS, in de persoon van SS-Hauptsturmführer Karl Leib, hoofd van de SS-Ergänzungsstelle Nordwest in Den Haag, werd daarentegen steeds sterker op het Legioen. Seyffardt protesteerde, maar bleef zich niettemin inzetten voor het Legioen. Zonder veel resultaat overigens, want de door de Duitsers verwachte grote toestroom van vrijwilligers en voormalige officieren van het Nederlandse leger bleef, afgezien van de eerste maand, uit.
De vrijwilligers zelf kwamen bij de start van hun opleiding in Oost-Pruisen er achter dat zij, net als de Denen en de Noren, hun dienst zouden vervullen in het uniform van de Waffen-SS. Het enige Nederlandse waren het symbool van de NSB, de Wolfsangel, het ‘oranje-banje-bleu’ schildje op de mouw en het lied dat speciaal was gecomponeerd voor het Legioen:
“Dietschers en Duitschers in den marsch vooraan
In Groot-Germaansche vrijheidsstrijd
Wij stormen voort - Wij breken baan
Ons lied klinkt dapper wijd en zijd
Pantsers stooten door - Stuka’s vallen aan
Dietschers en Duitschers in den marsch vooraan”
In totaal keerden 265 mannen die zich hadden gemeld vanwege verschillende oorzaken voortijds weer naar huis. Zo waren er problemen tussen het Duitse kader en de Nederlandse rekruten die door hun dril-instucteurs als minderwaardig werden beschouwd en bleek SS-Standartenführer Otto Reich ook een sterke afkeur te hebben van de Nederlanders. Ook bleek dat veel rekruten onder valse voorwenselen naar Debica, Polen waren gehaald en weigerden sommigen de eed af te leggen op Adolf Hitler af te leggen. Verder liet Reich de gemoederen hoog oplopen toen hij de Legioensoldaten drie keuzes gaf naar aanleiding van een conflict tussen Reich en Himmler: blijven en overgaan in de Waffen-SS, bij een fictief WA regiment in dienst treden of terug naar huis gaan. De plaatsvervangend leider van de NSB, Cornelis van Geelkerken, legde vanwege dit voorval een bezoek af aan het Legioen en wist de gemoederen te bedaren.
Mussert zag het Legioen ondanks dit alles steeds meer als een toekomstig Nederlands leger waarvoor het kader aan het Oostfront zou worden gekweekt. Hij riep zijn achterban dan ook op om zich aan te melden. Zij zouden circa 30% van het Legioen gaan uitmaken. Op deze manier probeerde Mussert de greep van de NSB te verstevigen, maar het was de Waffen-SS die inmiddels de dienst uitmaakte. Voor Seyffardt betekende het dat hij, als officiële bevelhebber, steeds verder naar de achtergrond gedwongen werd en meer en meer invloed verloor. Zijn hernieuwde, geheime lidmaatschap van de NSB, ‘sympathiserende no. 1’, en zijn ‘begunstigd lidmaatschap’ van de Nederlandsche SS vormden waarschijnlijk een poging om dat tij te keren. Het mocht niet baten en hij moest genoegen nemen met een ceremoniële functie. Het afnemen van parades van vertrekkende vrijwilligers werd zijn voornaamste taak. Een grote teleurstelling was het voor Seyffardt toen hij niet in de gelegenheid werd gesteld om de Legionairs te bezoeken aan het Oostfront.
In maart 1942 kwam het zelfs zover dat hij zijn ontslag indiende bij Hanns Rauter en Arthur Seyss-Inquart als bevelhebber van het Legioen. Zij wisten hem blijkbaar te overtuigen om aan te blijven, want enkele dagen later kondigde hij aan dat hij toch bleef. Begin februari 1943 werd Seyffardt door Mussert, die zijn bezwaren had laten varen vanwege Seyffardt’s lidmaatschap van de NSB en zijn eigen - veranderde - inzicht, nog benoemd tot ‘gemachtigde van de Leider voor aangelegenheden betreffende het Legioen’. Seyffardt sprak ook bij deze gelegenheid en werd in ‘Volk en Vaderland’ geciteerd:
“Wil het Nederlandsche Volk recht doen gelden op toezegging van de Führer op rechtsgelijkheid, dan moet het iets doen. En daarom moeten de goedwillenden medestrijden met Duitschland en zijn bondgenoten.”
Op 13 december 1942 werd Mussert officieel door de Duitse bezettingsmacht tot ‘Leider van het Nederlandsche Volk’ benoemd. Hij mocht, met directe toestemming van Hitler, een ‘Secretarie van Staat der Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden’ oprichtten. Dit orgaan zou gaan bestaan uit verschillende ‘gemachtigden’ met elk hun eigen portefeuille. Zij zouden Seyss-Inquart per 1 februari 1943 gaan adviseren over het hun toegewezen ambtsterrein. Zo nam Rost van Tonningen plaats als adviseur voor de gebieden: Financiën, Bankwezen, Bijzondere Economische Zaken en de Oostcompagnie. Prof. Mr. Dr. Robert van Genechten kreeg de aanstelling voor de gebieden: Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Cornelis van Geelkerken nam plaats als adviseur op het gebied van Binnenlandse Zaken en Nationale Veiligheid. En Seyffardt werd aangewezen als ‘gemachtigde voor bijzondere diensten’ op het gebied van het Nederlandse Legioen. Zijn taak als ‘gemachtigde’ werd op donderdag 4 februari via de pers bekend gemaakt.
De communistische verzetsgroep CS-6, onder leiding van dr. Gerrit Kastein, meende dat deze reeks van gebeurtenissen zou leiden tot een nationaal-socialistisch kabinet onder leiding van Mussert. CS-6 was bang dat Mussert, wanneer het kabinet geïnstalleerd was, de algemene militaire dienstplicht in zou voeren en Nederlanders op zou roepen voor het Oostfront. Volgens CS-6 was de persoon die het eerst in aanmerking kwam om een aanslag op te plegen, na de zwaar beveiligde Mussert, luitenant-generaal Seyffardt. Hij was hèt symbool voor de militaire collaboratie en CS-6 zag in hem de toekomstige minister van Oorlog. Seyffardt zou het beleid van Mussert, met betrekking tot de inzet van Nederlandse soldaten aan het Oostfront, uit gaan voeren. Daarmee was hij volgens CS-6 een bedreiging.
De werkelijkheid was echter heel anders. De Duitse bezettingsmacht zag de NSB in eerste instantie als een reservoir voor administratieve, militaire en semi-militaire krachten. Ook was de Beweging een bruikbaar medium om het Nederlandse volk te bereiken. De NSB was immers nog steeds de grootste nationaal-socialistische organisatie in Nederland, zeker na de ontbinding van andere fascistische en nationaal-socialistische partijen. De Duitsers hadden echter geen enkel voornemen om Mussert als regeringsleider te benoemen. Zij wilden Mussert onder andere om de hierboven genoemde redenen aan zich binden en gaven hem en zijn achterban hiermee het gevoel serieus genomen te worden. Verder had Seyss-Inquart enkele maanden eerder Mussert al laten weten dat hij niet het voornemen had in Nederland een algemene dienstplicht in te voeren.
De aanslag werd in de vroege ochtend van 5 februari 1943 uitgevoerd door Kastein en een lid van CS-6, de student Jan Verleun. Verleun loste de twee fatale schoten op Seyffardt in de deuropening van Seyffardts woning in Scheveningen. Op 12 februari viel hierover in ‘Volk en Vaderland’ te lezen:
“In den avond van de 4de (eigenlijk in de vroege ochtend van de 5de [red.] ) Februari stonden plotseling twee individuen in het duister tegenover hem en vroegen of hij generaal Seyffardt was. Geen aarzeling. Het antwoord hard en duidelijk: ‘Ja, ik ben generaal Seyffardt’. Twee schoten en zwaar gewond zeeg hij ineen. Met inspanning van zijn uiterste krachten heeft hij nog telefonisch mededeeling kunnen doen van zijn verwondingen. Tot laatste wilsuiting behoorde dat om zijnentwille geen gijzelaars zouden worden gefusilleerd. Hij heeft het groote voorrecht gehad om op een leeftijd waarop anderen sterven in hun bed, te zijn gevallen als soldaat. Dit vervult ons met ontroering en tempert onze smart.”
Seyffardt overleed de volgende dag, op 6 februari, aan zijn verwondingen in het ziekenhuis. Enkele dagen na zijn dood werd er met veel militair eerbetoon een afscheidsbijeenkomst in Den Haag voor hem gehouden. Hierna volgde een plechtigheid waarbij alleen zijn familie en een aantal vrienden aanwezig waren alvorens hij werd gecremeerd.
Reichsführer-SS Heinrich Himmler gaf de opdracht om vijftig ‘Oranje’ gijzelaars te fusilleren nadat Hanns Rauter hem telefonisch op de hoogte had gesteld van Seyffardts dood. Dit ondanks Seyffardts laatste wens dat er geen represailles genomen zouden worden. Er werd door de Duitse bezetter besloten om Himmlers opdracht niet uit te voeren. Dit omdat men niet wilde dat de onrust onder de Nederlandse bevolking nog meer toe zou nemen. Wel werden er razzia’s gehouden op verschillende hogescholen en universiteiten in Amsterdam, Delft en Wageningen. Seyffardt had namelijk nog kunnen zeggen er stellig van overtuigd te zijn dat de aanslag het werk van studenten was geweest. Zo’n 600 studenten werden opgepakt en naar kamp Vught overgebracht. Rond de 150 werden later naar Duitsland gedeporteerd. Een ander gevolg van het feit dat vooral studenten als plegers van de aanslagen werden gezien aangezien, was dat de studenten een ‘loyaliteitsverklaring der studenten’ moesten tekenen om te kunnen studeren.
Op 7 februari vielen er door toedoen van CS-6 nieuwe slachtoffers; ‘Gemachtigde voor de Volksvoorlichting’ Mr. H. Reydon en zijn vrouw. Zijn vrouw stierf ter plaatse, Reydon zelf stierf een half jaar later, op 24 augustus, alsnog aan zijn verwondingen. Omdat het verzet doorging met het plegen van aanslagen op vooraanstaande NSB’ers, collaborateurs en politieofficieren zon Henk Feldmeijer, voorman van de Nederlandsche (later Germaansche) SS, op wraak. Samen met Rauter werkte hij Aktion Silbertanne uit, ook bekend als de ‘Silbertanne-moorden’. Hierbij voerde Sondercommando Feldmeijer, voornamelijk bestaande uit Nederlandse Oostfrontveteranen, met de ondersteuning van de Sicherheitsdienst (SD) liquidaties uit op Nederlanders als vergelding voor de aanslagen op de collaborateurs. Voor elke vermoorde Nederlandse nationaal-socialist of Duitser zouden drie Nederlanders, bij voorkeur intellectuelen of tegenstanders van het naziregime, worden gefusilleerd. Aktion Silbertanne begon in september 1943 en zou in twee fases voortduren tot september 1944. Hierbij kwamen in ieder geval 55 Nederlanders om het leven.
Voor CS-6 liep de serie aanslagen niet goed af. De SD was, voordat de aanslag op Reydon plaats vond, al op de hoogte van de plannen van CS-6. Kastein was namelijk verraden door een Vertrouwensman van de SD; Anton van der Waals. Van der Waals leende het pistool aan Kastein waarmee deze de aanslag op Reydon pleegde. Dit omdat Verleun het pistool waarmee de aanslag op Seyffardt was gepleegd mee had genomen en ondergedoken zat. De SD was bereid Kastein te laten lopen om via V-mann Van de Waals meer aan de weet te komen over de plannen van CS-6. De Sicherheitspolizei (Sipo) echter pakte, zonder medeweten van de SD, Kastein op 19 februari op. Om te verkomen dat hij zijn verzetsgroep zou verraden, pleegde Kastein op het Binnenhof in Den Haag zelfmoord door onder de ogen van de Sipo-agenten uit het raam van de tweede verdieping te springen. De Duitsers hadden een groot gedeelte van de verzetsgroep al op de korrel en met Kastein werd de meerderheid van de groep opgerold. Verleun voerde het aantal aanslagen samen met de overgebleven groepsleden op, maar werd door verraad uiteindelijk ook opgepakt en op 7 januari 1944 op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd.
De aanslag op Seyffardt betekende een ommekeer in de houding van het verzet tegenover liquidaties. Voor 5 februari 1943 dienden de liquidaties ter bescherming tegen gevaar opleverende collaborateurs, maar de liquidatie van Seyffardt de eerste was in de reeks van aanslagen die een soort van publieke terechtstelling als doel hadden. Deze aanslagen waren voor de Duitse bezetter en diegenen die met de bezetter collaboreerden, het startsein om over te gaan op harde vergeldingsacties. Het trieste is dat die vergeldingsacties voor een groot gedeelte werden uitgevoerd door collaborerende Nederlanders.
In december 1943, nadat het Legioen van het front bij Leningrad gehaald was, werd het Legioen omgevormd tot een brigade: de 4. SS-Freiwilligen-Brigade ‘Nederland’. Dit nadat eerst het plan om een divisie van de Nederlandse, Noorse en Deense Legioenen samen te voegen afketst werd door weerstand van Mussert. Eén van de twee nieuwe SS-Panzer-Grenadier Regimenter, nummer 48, werd op dat moment naar Seyffardt vernoemd: ‘General Seyffardt’ (Niederländisches Nr. 1). Wanneer de Brigade in december 1944 in naam (in getalsterkte nooit) de status van een divisie krijgt, gaat het regiment ‘48. SSFreiwilligen-Panzergrenadier-Regiment General Seyffardt’ heten. In april 1945 werd het regiment gescheiden van het andere regiment in ‘Nederland’, ‘49. SS-Freiwilligen-Panzergrenadier-Regiment de Ruyter’. ‘De Ruyter’ bleef aan het front bij de Oder en gaf zich uiteindelijk bij Parchim op 3 mei 1945 over aan de Amerikanen. ‘General Seyffardt’ daarentegen werd opgesplitst en ging gedeeltelijk ten onder met Kampfgruppe Viewegeren bij Hammerstein. De overlevenden hiervan kwamen terecht in Russische krijgsgevangenschap. Hier werden zij, op enkele standrechtelijke executies na, relatief goed behandeld en konden derhalve terugkeren naar Nederland. Het gedeelte van ‘General Seyffardt’ dat terecht was gekomen bij Korpsgruppe Tettau had meer geluk en kon zich overgeven aan de Westelijke Geallieerden.