Koningin Wilhelmina wilde graag de moeder des vaderlands zijn. Dat betekende immers dat ze als een gerespecteerd leider van grote invloed was op de vorming van Nederland tijdens en na de Tweede Oorlog. Ze was weliswaar een geboren leidster, maar was ze echt die ‘moeder’ tijdens de belangrijkste tijd in haar regeerperiode gedurende de oorlog? Het is waar dat ze tijdens haar volledige regeerperiode voor vele minderbedeelden opkwam. Haar paleis stelde ze in de Eerste Wereldoorlog ter beschikking aan Russische emigranten (in 1917) en na de Tweede Wereldoorlog konden oorlogsslachtoffers, repatrianten en slachtoffers van de watersnoodramp van 1953 op een veilig onderdak bij Wilhelmina rekenen. Net als de Hongaarse vluchtelingen in 1956 dat konden. Daar staat tegenover dat ze vlak voor de Tweede Wereldoorlog, toen er gezocht werd naar ruimte om emigrerende Duitse Joden onderdak te bieden, duidelijk aangaf dat ze geen Joden in haar buurt wilde hebben. Ook is later bekend geworden dat tijdens het gala ter ere van de huwelijksvoltrekking van haar dochter Juliana met Prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld het Horst Wessellied ten gehore werd gebracht, gevolgd door de Hitlergroet.
Toen de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland bezetten, vertrok Wilhelmina naar Engeland, een dag later gevolgd door haar kabinet. Die daad bepaalde voorgoed de nagedachtenis aan Wilhelmina, waardoor al haar overige handelingen voorgoed naar de achtergrond schoven. Maar koningin Wilhelmina was zoveel meer en ze wilde zoveel meer.
Politicus Willem Drees merkte op dat hij drie Wilhelmina’s had gekend: de koningin van vóór de oorlog; de vorstin in ballingschap; en Wilhelmina in de eerste naoorlogse jaren. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens, die in de oorlogsjaren in haar kabinet zat, verbaasde zich geregeld over de manier waarop de vorstin het niet zo nauw nam met het staatsrecht. Tegelijk vond Van Kleffens de koningin behoorlijk wereldvreemd. En dat is zo verbazingwekkend aan haar. Enerzijds beschikte Wilhelmina over een scherp inzicht. Ze voorzag in 1934 de donkere tijden al die Europa te wachten stonden, wanneer de oorlog eenmaal een feit was. Anderzijds kon ze ook verblind worden door haar idealistische verlangens. Gevoed door onder meer gesprekken met de Engelandvaarders dacht ze goed te weten wat er zich onder het volk afspeelde, doch dit gold slechts voor een deel daarvan. In werkelijkheid waren de ware gevoelens van de bevolking minder eenduidig, mede door haar vertrek naar Londen.
Wilhelmina’s koningschap duurde van 23 november 1890 tot 4 september 1948, nog net geen zestig jaar. De eerste acht jaar nog onder regentschap van haar moeder, koningin Emma. Wilhelmina had geen gemakkelijke regeringsperiode met daarin twee wereldoorlogen, maar door haar sterke persoonlijkheid wist ze zich staande te houden in een snel veranderende maatschappij. In dit artikel ligt de nadruk op haar koningschap tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Op 31 augustus 1880 was het feest op Paleis Noordeinde, Zuid-Holland. Een prinsesje zag het levenslicht en daarmee kon de dynastie van het Huis Oranje worden voortgezet. De nieuwste telg kreeg de namen Wilhelmina Helena Pauline Maria, Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau en Hertogin van Mecklenburg. Ter gelegenheid van haar geboorte werden militaire parades gehouden en klonken er 51 saluutschoten. De doop vond plaats op 12 oktober 1880 in de Willemskerk te Den Haag. Onder de aanwezigen waren de 83-jarige oudoom prins Frederik van Oranje-Nassau, oom en tante groothertog Karel Alexander van Saksen-Weimar-Eisenach en groothertogin Sophie, en de grootvader van moederskant, vorst George Victor van Waldeck-Pyrmont.
Wilhelmina was het enige kind uit het huwelijk van koning Willem III der Nederlanden en koningin Emma. Willem III was eerder getrouwd geweest met Sophie von Württemberg, maar dat huwelijk hield geen stad. Wel waren er drie kinderen uit voortgekomen, doch geen van de zonen overleefde hun vader. Na het overlijden van Sophie in 1877 stond het koning Willem III vrij om opnieuw in het huwelijksbootje te stappen, zodat opnieuw geprobeerd kon worden om de dynastie veilig te stellen.
Op advies van zijn zuster bezocht Willem III prinses Helena van Nassau die twee dochters had, Pauline en Emma. Hoewel Pauline de oudste was en dus als eerste in aanmerking kwam voor een huwelijk, voelde Willem III meer affiniteit met de jongste dochter, Emma van Waldeck-Pyrmont. De 61-jarige koning en de dan nog net geen 20-jarige Emma gaven elkaar het jawoord op 7 januari 1879 te Arolsen. Ten tijde van de geboorte van Wilhelmina leefde alleen nog haar halfbroer prins Alexander van Oranje-Nassau. Hij was zo verbolgen over zijn vaders tweede huwelijk dat hij op de dag van de huwelijkssluiting de luiken van zijn paleis sloot. Toen Wilhelmina geboren was, weigerde hij zijn halfzusje te zien. Hij stierf toen zij vier jaar oud was. Hierdoor werd Wilhelmina de mogelijke troonopvolgster, want echt zeker van de troon was ze pas toen haar vader overleed op 23 november 1890 zonder een zoon nagelaten te hebben. Volgens de toen heersende grondwet gingen mannelijke nakomelingen voor op vrouwelijke nakomelingen. Er kon dus nog van alles gebeuren.
Nauwelijks tien jaar na Wilhelmina’s geboorte was de gezondheid van de koning snel achteruit gegaan. De Raad van State had hem een paar keer ‘buiten staat’ gesteld en zijn taken overgenomen. Op 20 november 1890 werd Emma aangesteld als regentes. Amper drie dagen later overleed Willem III. De troon ging nu automatisch naar Wilhelmina als de rechtmatige opvolger. Maar met haar 10 jaar was ze nog veel te jong om koningin te zijn. Emma werd daarom opnieuw beëdigd als regentes, een functie die ze zou blijven uitoefenen totdat haar dochter 18 jaar werd. Dat gebeurde op 31 augustus 1898. Enkele dagen daarna, op 6 september, werd Wilhelmina ingehuldigd in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Nederland had voor het eerst een koningin en dat zou nog vele decennia zo blijven.
De dood van haar vader had grote invloed op het leven van de kleine Wilhelmina dat nu drastisch veranderde. Ze kreeg plichten, waarvoor ze ook altijd moest klaarstaan. Voor het jonge levendige kind met een onafhankelijk karakter en een hartstochtelijke aard vergde aanpassing aan het nieuwe leven veel van haar. Haar moeder had Wilhelmina al van kleins af aan een echte Spartaanse opvoeding gegeven. Emma was een sterke persoonlijkheid met grote wilskracht met een warm hart voor haar medemensen. Ze kon zich inleven in het leven en de behoeften van anderen, vooral van armen en zieken. Ze beschikte over een goed evenwicht tussen hart en verstand. Tijdens het koningschap van haar man bleef ook Emma voortdurend op de hoogte van politieke en andere vraagstukken. Deze kennis bleek van grote waarde toen ze regentes werd. Vrij snel na de dood van Willem III nam ze haar dochter Wilhelmina op volwassen wijze in vertrouwen. Zo kreeg Wilhelmina al jong een indringend beeld van de mensen en de politici om hen heen. Geleidelijk aan wijdde Emma haar dochter in in de regeringstaak die haar te wachten stond. Wilhelmina vergezelde haar moeder bij de opening van de Staten-Generaal en bij conferenties en audiënties. Op gebied van het koningschap leerde de jonge kroonprinses van haar moeder om niet toe te staan dat de rechten van de Kroon werd uitgehold. De teleurstellende ervaringen van Emma met haar ministers waren de basis voor waakzaamheid en achterdocht bij de latere koningin Wilhelmina. Zo groeide Wilhelmina op tot een vrouw die de indruk wekte gevoelsarm, wilskrachtig en onbuigzaam te zijn.
Op 7 februari 1901 trouwde Wilhelmina met hertog Heinrich zu Mecklenburg-Schwerin, vanaf dat moment Hendrik genoemd. Acht jaar later werd het echtpaar eindelijk verblijd met de komst van dochter Juliana. Opnieuw was de troonsopvolging veiliggesteld. Voor Wilhelmina voelde het hofleven echter als een kooi. Zo zou ze het ook altijd blijven noemen. Dat was al begonnen in haar vroege jeugd toen ze werd klaargestoomd voor haar toekomst als koningin. Slechts in de directe omgang met haar moeder kon de jonge Wilhelmina zichzelf zijn. Maar daarbuiten moest ze zich van haar moeder altijd majesteitelijk en waardig gedragen, emoties mochten niet getoond worden. De omgeving, zowel in als om het paleis, was een permanent semiofficieel leven, altijd direct grenzend aan het strenge protocollaire leven. Er werden weliswaar kinderen uitgenodigd om mee te spelen, maar gewone omgang met hen was er niet bij, waardoor de jonge kroonprinses ook geen vriendschapsbanden kon aanknopen. Wat zeker meespeelde in de vorming van het karakter van Wilhelmina was dat ze als jonge prinses ook niet erg toegefelijk was wanneer bezoekende kinderen zich aan haar speelgoed waagden. Dikwijls moest ze ook op jongere kinderen passen die op visite kwamen. Dit versterkte haar gevoel hoe groot en belangrijk ze was.
Haar leven lang heeft Wilhelmina de gevolgen gevoeld van de beperkte contacten met tijdgenoten. Ze wilde altijd zijn zoals anderen en gewoon deelnemen aan het ‘gewone leven’. Maar een leven als koningin stelde eisen die voor het gewone volk niet golden. Door het protocol ontstond een spanningsveld dat in vele gesprekken met Wilhelmina tot uiting kwam. Wanneer het onderwerp vaststond, verliep de conversatie voorspoedig. Op andere momenten werden het stroeve gesprekken. Die eenzaamheid zorgde ervoor dat Wilhelmina steun zocht buiten menselijke contacten en die vond ze in haar geloof, hoewel ze geen kerkganger werd. Ze was weliswaar lid van de Nederlands Hervormde Kerk, echter in haar opinie stonden kerken te ver af van haar persoonlijke binding met Jezus. De ontwikkeling van het vertrouwen op God en Zijn leiding in de wereld loopt als een rode draad door haar leven. Vanaf 1927 zou Wilhelmina ook nog 35 jaar onder invloed staan van Sadhoe Sundar Singh, een Indiaas christelijk zendeling uit toenmalig Brits-Indië. Hij was de zoon van een Sikh-vader en een hindoemoeder die zich echter na een visioen bekeerd had tot het christendom en die als een asceet rondzwierf in voornamelijk de Himalaya en Tibet. Deze relatie toonde aan dat ze spiritualiteit ontzettend belangrijk in haar leven vond. Daaruit vloeide ook haar deemoedige levenshouding voort. Al vonden omstanders haar vaak hoogmoedig en trots. Maar Wilhelmina gaf niet om pracht en praal. Noch deed ze mee aan de laatste modetrends. Zelf droeg ze de meeste tijd een vormloze jas. Het Nederlandse hofleven was al minder uitbundig dat het buitenlandse hofleven, maar na de Eerste Wereldoorlog verloor het nog meer glans. Alleen het noodzakelijkste werd toen hersteld, maar de gouden kooi kon ze niet doorbreken.
Als koningin heeft Wilhelmina diverse keren bemiddeld in conflictsituaties. Zo had ze als Nederlands staatshoofd niet alleen een zeer grote rol in het (mislukte) vredesproces van de Tweede Boerenoorlog, ook tijdens de Eerste Wereldoorlog slaagde zij, dankzij haar contacten met keizer Wilhelm II, er meermaals in de verhitte gemoederen tussen Nederland en Duitsland tot bedaren te brengen. Dat was onder meer het geval in 1918, toen de Duitsers Nederland ervan verdachten samen te werken met de geallieerden. Als compensatie eisten de Duitsers vrije doorgang door Limburg. Er kwam een compromis tot stand, er mocht alleen bouwmateriaal voor België doorgelaten worden, maar niet voor de aanleg van loopgraven. Generaal Snijders voorzag problemen bij een mogelijke aanval van Engelse en Franse zijde en wilde daarom een bondgenootschap met de Duitsers. Daarin kon hij op de steun van Wilhelmina rekenen. Zij stond immers niet helemaal onbevangen in deze oorlog. Nederland was weliswaar neutraal, maar wegens de Duitse familieachtergrond van zowel haar moeder als haar man, lag de sympathie van de koningin vooral bij Duitsland. Doch de regering onder leiding van Cort van der Linden hield vast aan de neutraliteitspolitiek. Voor de vorstin kwam de redding toen op 11 november 1918 de Eerste Wereldoorlog beëindigd werd. Er kwamen nieuwe verkiezingen en een nieuw kabinet onder minister-president Ruijs de Beerenbrouck trad aan.
Samen met Leopold III van België ontplooide Wilhelmina nog initiatieven voor het bewaren van de vrede in Europa. Die mochten echter niet baten, maar ze hielpen wel de Belgisch-Nederlandse relaties verbeteren. Die verbondenheid zou in de Tweede Wereldoorlog nog een staartje krijgen.
De maatschappelijke onrust die ook na de Eerste Wereldoorlog voortduurde, bracht Wilhelmina ertoe om meer een eigen invulling aan haar koningschap te geven. Ze wilde meer contact met alle lagen van de bevolking. Dat werd nog een heikele kwestie toen de Duitse keizer Wilhelm II op 10 november 1918 politiek asiel aanvroeg. Als gevolg van de Novemberrevolutie was de Duitse monarchie ten val gekomen en restte de voormalige keizer niets anders dan te vluchten. In Nederland aangekomen, verbleef Wilhelm II de eerste twee jaar in Amerongen. Daarna kreeg hij Huis Doorn toegewezen als verblijf. Ondanks dat Wilhelmina een verre nicht van de keizer was, vermeed ze elk contact met hem. Zijn vlucht had haar verrast en ze verweet hem gebrek aan leiderschap en het verlaten van zijn volk. Althans zo wilde ze het doen geloven aan de buitenwereld. In werkelijkheid had de vorstin op eigen initiatief een belangrijke rol gespeeld in de komst van de keizer naar Nederland. Er waren drukke contacten tussen Duitse diplomaten en de vorstin. Bovendien had de Duitsgezinde oud-generaal Van Heutz geluncht met de keizer op de dag voor diens vertrek uit Duitsland. Toen Engeland, Frankrijk, V.S. en Italië in het najaar van 1918 vroegen om uitlevering van de voormalige keizer, omdat ze van mening waren dat Wilhelm II verantwoordelijk was voor de vele gruwelijkheden die in de oorlog, weigerde ze dat. Het was 'onriddelijk' om hem terug te sturen naar Duitsland, luidde haar oordeel. Koningin Wilhelmina heeft haar betrokkenheid echter altijd goed verborgen weten te houden gedurende haar leven. Daar had ze een goede reden voor, vond ze. De vlucht bracht Nederland namelijk in verlegenheid, het zou de Nederlandse neutraliteitspolitiek ten opzichte van de geallieerden ongeloofwaardig maken. Dat wilde ze vermijden. Nederland had al genoeg interne problemen.
Het was de periode, waarin een grote politieke verdeeldheid Nederland in zijn ban hield. De katholieken vormden op dat moment de grootste partij in de Staten-Generaal, maar ze waren zwak. Ze zagen geen alternatief voor hun samenwerking met de protestantse partijen. Ze wilden niet met de sociaaldemocraten regeren, tenzij het niet anders kon. ( in 1939 kon het niet anders.) Door de economische crisis en de grote werkeloosheid heerste er in het land voortdurend een grote onrust. Dat kwam tot uiting in de politiek. Met maar liefst tien kabinetten onder slechts drie ministers-presidenten – Ruijs de Beerenbrouck die leiding gaf aan drie kabinetten, Colijn die leiding gaf aan vijf kabinetten en De Geer die twee kabinetten leidde – kreeg de koningin in de periode 1922-1939 te maken. Het tweede kabinet-De Geer dat vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd gevormd, kon met enige goede wil doorgaan voor een ‘nationaal’ kabinet omdat voor de eerste keer ook de socialisten eraan deelnamen. De kabinetsformaties waren de momenten waarop de koningin haar staatsrechtelijke invloed het krachtigst kon laten gelden. Het initiatief tot de formatie werd namelijk aan het staatshoofd overgelaten. Dit had tot gevolg dat, door de verbrokkeling van het Nederlandse partijstelsel en de wettelijke regel dat elk kabinet per definitie een coalitiekabinet moest zijn, het Nederlandse staatshoofd een veel grotere politieke invloed kon uitoefenen dan in een stelsel van meerderheidspartijen in combinatie met een districtenstelsel mogelijk zou zijn geweest. Gezien het grote aantal kabinetten moet deze invloed niet onderschat worden.
Het beginsel van evenredige vertegenwoordiging kon overigens niet rekenen op veel sympathie van Wilhelmina. In haar opinie bracht dit alleen maar meer verdeeldheid onder het volk. In 1937 maakte zij zich dan ook ernstige zorgen over de grote politieke verdeeldheid onder het protestants-christelijke volksdeel. Aan de verkiezingen namen toen zes protestantse partijen deel. De verdeeldheid onder de protestanten bleek toch iets minder groot, aangezien twee van de zes partijen de kiesdeler niet haalden.
Ondertussen was elders in de wereld een andere politieke ontwikkeling gaande, al trok men er zich in Nederland in eerste instantie hier nog weinig van aan. In oktober 1922 had Benito Mussolini, leider van de Partito Nazionale Fascista (PNF), de macht in Italië gegrepen. Een land dat betrekkelijk ver weg van Nederland lag. Tegelijkertijd vond de bevolking dat het opkomend fascisme ook wel voordelen bood, want ‘de treinen reden ten minste weer op tijd’. Anders gesteld was het met de ontwikkelingen in het naburige Duitsland. Het aan de macht komen van Adolf Hitler in 1933 zorgde voor veel meer onrust. Duitse Joden begonnen te vluchten naar Nederland om vanuit hier de oversteek naar Amerika te kunnen maken. Maar de ernst van hun verhalen werd ernstig onderschat. Veel Nederlanders zagen de opkomst van het nationaalsocialisme eerder als een goede ontwikkeling: de NSB werd opgericht. Eerst officieus op 14 december 1931 en officieel op 4 november 1932. Dat veroorzaakte natuurlijk weer een tegenreactie. In 1935 zag de Eenheid door Democratie het licht met als doel een front te vormen tegen het sterker wordend nazisme, maar hun invloed bleef beperkt. Dat gold eveneens voor organisaties als het Genootschap voor de Rechtsstaat en het linkse Comité van Waakzaamheid.
Ondertussen had koningin Wilhelmina al een signaal afgegeven. Op 9 september 1933 sprak zij aan het einde van de manifestatie die ter gelegenheid van haar vijfendertigjarige regeringsjubileum in het Amsterdamse Stadion plaatsvond de nadrukkelijke woorden: "Wij willen onszelf zijn en blijven." Het klonk als een oproep tot nationale eenheid in verzet tegen de ideologie die de Nederlanders door de Duitsers werd opgedrongen. Dat zorgde merkwaardig genoeg ook voor een veranderende opstelling van de sociaaldemocraten ten opzichte van de koningin. Ze erkenden haar nu meer als staatshoofd, terwijl ze voorheen het koningshuis beschouwden als een remmende factor die de vooruitgang van het land tegenhield. Door haar afgegeven signaal toonde Wilhelmina aan dat het koningshuis boven de partijen stond en daarmee ook boven de scherpe tegenstellingen die het land beheersten. Bovendien was het een feit dat in tijden van grote nood traditie een machtig hulpmiddel kon zijn om het maatschappelijke evenwicht te bewaren.
Toch was niet alles wat er gebeurde rondom het koningshuis van onbesproken gedrag. Dat blijkt uit een incident dat plaatsvond op 5 januari 1937, de gala-avond voorafgaand aan het huwelijk van haar dochter kroonprinses Juliana. Daar werd het Horst-Wessellied, het nieuwe volkslied van de nationaalsocialisten, ten uitvoering gebracht. Hier vormde eveneens een ander voorval de aanleiding. Rond Oud en Nieuw 1936-1937 was een diplomatiek strijd gaande tussen nazi-Duitsland en Nederland. Aanleiding was een reeks vlagincidenten in de maanden ervoor. Niet overal in Nederland werd de Duitse vlag gerespecteerd en dat werd door de Duitse regering niet bepaald op prijs gesteld. De strijd werd vervolgens uitgevochten over een centrale figuur en dat was Prins Bernhard. Propagandaminister Joseph Goebbels had geen hoge dunk van Bernhard, zijn mening over hem was kort: óf hij was een Duitse prins óf hij was geen prins.
De gala-avond werd opgevat als een pure familieaangelegenheid en dus weigerde Nederlandse regering om het Horst Wessellied te laten spelen. Ze wilde dat er een einde kwam aan de voortdurende druk uit Berlijn. Maar zo gemakkelijk kwam Nederland er niet van af. Als het een Engelse prins betrof, zou het Engelse volkslied ook gespeeld worden, luidde het oordeel van Ministerialdirektor Friedrich Gaus. Totaal onverwachts boog de Nederlandse regering het hoofd en werd zowel het Engelse als het Duitse volkslied met aansluitend het Horst Wessellied gespeeld. Een aantal gasten brachten vervolgens ook nog eens de Hitlergroet.
Ondanks de economische malaise en de verontrustende gebeurtenissen in het buitenland, waren er in Nederland ook tijden voor vreugde door de geboortes van de prinsesjes Beatrix en anderhalf jaar later van Irene. Het jaar 1938 was in meerdere opzichten een kroonjaar. Niet alleen was de troon veilig gesteld door de geboorte van haar eerste kleinkind, Wilhelmina vierde ook nog eens haar veertigste regeringsjubileum. Hoewel er van viering weinig sprake was, als het aan Wilhelmina lag. De vorstin hield niet van vieringen, daarvoor leefde ze een veel te sober leven. Diverse jubilea had ze al in stilte voorbij laten gaan. Doch het feestcomité liet zich niet ontmoedigen en zette toch een groot feest op touw. Wilhelmina verrichtte haar taken nog altijd met grote plichtsbesef, maar met steeds minder geestdrift. Mede door haar afkeer van protocol verlangde ze meer en meer naar een teruggetrokken bestaan. Ze wilde het protocol wel graag veranderen, maar haar pogingen daartoe bleven vruchteloos. Vooral de talloze audiënties die zij moest verlenen, wekten haar ergernis. Daarentegen genoot ze van de administratie van de hofhouding en het beheer van de paleizen en het uitgestrekte grootgrondbezit die veel tijd vergden. Niets ontsnapte aan haar aandacht en ze wenste in alles vooraf gekend te worden. Ze beschikte over een verbazingwekkend geheugen en had een brede belangstelling, dat haar maakte tot een veeleisende chef.
Inmiddels kwam de grote stroom Joodse vluchtelingen uit Duitsland echt op gang. Na de gewelddadige Kristallnacht van 9 op 10 november 1938 raakten veel Duitse Joden ervan doordrongen dat ze niet langer meer veilig waren in hun eigen land en staken massaal de grens over naar Nederland. Minister van Binnenlandse Zaken Hendrik van Boeyen (1889 -1947) en zijn ambtenaren werden belast met het zoeken naar een geschikte locatie waar voor het eerst sinds de Eerste Wereldoorlog asielzoekers en andere vluchtelingen grootschalig konden worden gehuisvest (voorheen gebeurde dat bij particulieren). Het ging om een aantal van 2500-3000 vluchtelingen. Nadat eerst Noord-Brabant in aanmerking was gekomen, viel de keuze toch op de Veluwe. Op 10 maart 1939 stemde de gemeenteraad van Ermelo in met de vestiging van een centraal en vermoedelijk permanent vluchtelingenkamp op het Elspeterveld. Maar daarmee was niet iedereen het eens. Hevige protesten klonken uit zowel de gemeenschap, als ook uit verschillende organisaties. De bewoners van Elspeet vreesden voor hun zondagsrust, de ANWB en de Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer maakten zich grote zorgen dat de Veluwe als belangrijke toeristische trekpleister veel van haar aantrekkingskracht zou verliezen door een deel af te schermen voor het vluchtelingenkamp.
Toen koningin Wilhelmina het nieuws vernam dat het kamp op slechts twaalf kilometer van Paleis Het Loo kwam, stak ze als natuurliefhebster en grootgrondbezitster haar diepe verontwaardiging over die keuze op 14 maart niet onder stoelen of banken. Ze zag het kamp liever in Brabant, of anders in Oldebroek of Heerde maar pas in laatste instantie in Elspeet. Drie dagen later, op 17 maart, viel de aandacht ineens op een ander terrein namelijk Amerveld in de gemeente Westerbork. Het kamp Westerbork zou enkele jaren later een sinistere bijklank krijgen, toen in 1942 de leiding over dit kamp in handen kwam van de Sicherheitsdienst en grote groepen Joden, Roma en Sinti vanuit kamp Westerbork weggevoerd werden naar de Duitse concentratie- en vernietigingskampen…
Begin 1939 opperde minister van Buitenlandse Zaken J.A.N. Patijn (1873 – 1961) aan de koningin het plan om alsnog een niet-aanvalsverdrag tussen Nederland en de grote buurlanden, in het bijzonder Duitsland, af te sluiten. Hij refereerde daarbij aan België. Uit angst om in een Frans-Duits conflict te geraken, had dat land in 1936 gekozen voor een ‘uitsluitend en fundamenteel Belgische’ buitenlandse politiek. Voor deze onafhankelijkheidspolitiek had in het bijzonder koning Leopold III zich ingezet. Zijn macht inzake landsverdediging en de buitenlandse politiek was omvangrijker dan Wilhelmina op dit gebied had. Maar noch de koningin noch Colijn waren voorstanders van Patijns voorstel. Dat zou een breuk met het verleden betekenen. Dat een niet-aanvalsverdrag met Hitler ook nog eens weinig waarde had, daarvan getuigde de inval in Polen op 1 september 1939. Enkele dagen voor het binnentrekken van de Duitse troepen had Hitler het verdrag namelijk alweer ontbonden.
Voor koningin Wilhelmina bleven de zorgen om het land haar grootste prioriteit en die waren nog steeds groot. Ook politiek gezien. Kenmerkend voor haar eigenzinnige bemoeienis met de regering was de wijze waarop de laatste kabinetsformatie verliep, toen in de zomer van 1939 de rechtse coalitie onder Hendrik Colijn (1868-1944) sneuvelde. Had het aan de vorstin gelegen dan was het land de oorlog ingegaan onder leiding van Colijn en zou hij haar terzijde hebben gestaan in Londen, ongetwijfeld tot genoegen van de Britse premier Winston Churchill. Engeland was voor Colijn zeer vertrouwd terrein. In zijn hoedanigheid als directeur van de Koninklijke Shell had hij er enkele jaren gewoond en hij zag zich destijds verzekerd van de warme sympathie over en weer. Wilhelmina deed daarom wat ze kon om Colijn in het zadel te houden. Haar hulp bij het oplossen van de kabinetscrisis van 1935 was niet onaanzienlijk geweest.
In 1939 werkte Wilhelmina zelfs mee aan een kabinet-Colijn dat eigenlijk geen recht van bestaan had. Op 29 juni van dat jaar had Colijn het ontslag van zijn kabinet aan de koningin aangeboden. De coalitie was ten onder gegaan aan innerlijke verdeeldheid. Nederland stond een moeizame formatie te wachten, zeer tegen de zin van Wilhelmina. Zij wilde zo snel mogelijk een nieuw kabinet en geen eindeloze voortslepende onderhandelingen over een rooms-rode coalitie, zoals die op dat moment gaande waren. Daarvoor was de Europese politieke toestand te kritiek, vond Wilhelmina, in haar ogen was een oorlog immers slechts een kwestie van tijd. Al in 1934 voelde ze aan dat een omvangrijke oorlog niet te vermijden was, zo schreef ze later in haar autobiografie Eenzaam maar niet alleen. Ze voorzag het noodlot al, terwijl iedereen nog overtuigd was van de neutraliteitsgedachte. In het toenmalige spaarzame defensiebeleid had ze dan ook geen enkel vertrouwen. Sterker nog, de bezuinigingen vond ze levensgevaarlijk en ze vroeg zich af of ze voor dergelijke maatregelen nog wel verantwoordelijk kon zijn. De koningin begon in die periode werkelijk te denken aan aftreden. Wat haar tegenhield, was dat Juliana nog niet getrouwd was en er dus ook geen erfgenaam voor de troon was.
Dat veranderde in 1937 toen kroonprinses Juliana trouwde met prins Bernhard von Lippe-Biesterfeld. Nu de troon veilig gesteld was, richtte ze haar aandacht weer op het landsbelang. Ze bleef van mening dat Nederland moest beschikken over een goede verdediging. Dit is opmerkelijk, want in diezelfde periode wilde Wilhelmina een baken van licht zijn. Toen in diverse landen werd opgeroepen tot morele herbewapening als tegengeluid aan de militaire herbewapening, drong Wilhelmina aan tot oprichting van het Nederlandse Comité voor Morele Herbewapening. Niettemin was ze van mening dat Colijn, als oud-militair, uiterst geschikt was voor het opzetten van een sterke defensie.
Aangezien dit laatste kabinet-Colijn gevallen was door interne tweedracht en niet door een conflict met de Tweede Kamer, was de vorstin groot voorstander van een gereconstrueerd kabinet*, zoals dat in 1935 het geval was geweest. Met een mogelijke oorlog in het vooruitzicht was er haast geboden om Nederland op zeer korte termijn een krachtige regering te bezorgen. Daarom wilde Wilhelmina – ook net als in 1935 – geen tijd besteden aan het aanhoren van de fractievoorzitters. Alleen van de beide Kamervoorzitters en van haar meest vertrouwde adviseur wilde ze een aanbeveling horen. In het parlement was een meerderheid, onder meer bestaande uit de sociaaldemocraten en de Katholieke Staatspartij, tegen Colijn. Desondanks benoemde de vorstin Colijn opnieuw tot minister-president en gaf ze hem de opdracht zo snel mogelijk een kabinet te vormen. Zelf zag Colijn liever de benoeming van een katholieke politicus, zodat bij een eventuele volgende formatieronde – en die kans was groot in zijn ogen – hij een sterkere uitgangspositie zou hebben. Maar hiervan wilde Wilhelmina niets weten. Colijn kreeg deels gelijk. Er kwam inderdaad een nieuwe formatiepoging, omdat het hem niet lukte om een regering te vormen.
Nadat Colijn op 7 juli de opdracht had teruggegeven aan de koningin, ontbood Wilhelmina nog diezelfde avond diverse functionarissen om advies in te winnen, waarbij ze hen op het hart drukte dat er een gevaarlijke internationale situatie gaande was en Nederland eigenlijk niet nog langer in een kabinetscrisis kon verkeren. Dat deed ze op ingenieuze manier. Ze riep de voorzitters van de beide kamers, W.L. de Vos van Steenwijk en R.J.H. van Schaik, bijeen en daarnaast de vicepresident van de Raad van State F. Beelaerts van Blokland en de zeer bejaarde minister van Staat D. Fock, de laatste twee als representanten van de liberalen. Tegelijk nodigde ze de chef van de Generale Staf, generaal Izaäk Reyndersen de chef van de Marinestaf, viceadmiraal Johan Furstner, uit. Deze heren zouden de aanwezige politici duidelijk maken hoe dreigend de internationale situatie en daardoor de militaire toestand was. Vooraf stelde de koningin de oplossing van de kabinetscrisis aan de orde. Maar er kwamen geen voorstellen van de aanwezigen. De politieke verschillen bleven de crisissituatie overstemmen. Deze gebeurtenis droeg bij aan de harde opstelling van Wilhelmina tegenover staatslieden.
Vervolgens werd de Koningin aangeraden Jhr. Dirk Jan de Geer (1870 – 1960) aan te stellen, een politicus die zeer gerespecteerd werd door alle politici. Ze had haar twijfels en uiteindelijk werd de Katholieke politicus D.A.P.N. Koolen (1871-1945) benoemd tot formateur die echter al na vier dagen de opdracht teruggaf. Opnieuw stelde Wilhelmina Colijn aan als formateur. Die aarzelde, maar ook nu duldde de Koningin geen tegenwerpingen. Wederom slaagde Colijn er niet in om een kabinet met de katholieken te vormen. Wat ontstond, was een extraparlementair kabinet-Colijn, bestaande uit antirevolutionairen, christelijk-historischen en liberalen. Maar ook deze coalitie was geen lang leven beschoren. De Tweede Kamer stemde dit kabinet onmiddellijk weg door middel van een motie van wantrouwen. Tot haar grote teleurstelling moest Wilhelmina Nederland de oorlog in laten gaan zonder Colijn, maar wel met een kabinet. Voor het land was een regering met een brede basis de beste optie en zo kwam De Geer opnieuw in beeld als formateur. Binnen een week kon zijn kabinet, kabinet-De Geer II, beëdigd worden.
* Bij een gereconstrueerd kabinet blijft de samenstelling nagenoeg hetzelfde. Wel kunnen op sommige ministeries nieuwe personen geïnstalleerd worden
"Ze zijn gekomen." Meer zei koningin Wilhelmina niet tegen haar dochter Juliana op de vroege ochtend van 10 mei 1940 toen de Duitse troepen Nederland waren binnengevallen. Waar de vorstin voor vreesde, was dus uitgekomen, maar dat gold niet alleen voor de oorlog. Minister-president De Geer bleek volkomen ongeschikt om leiding te geven in oorlogstijd. Toen de Duitsers op 10 mei 1940 ons land binnenvielen, weigerde de premier zelfs te voldoen aan het verzoek van de Tweede Kamer om een woord van protest te laten klinken tegen de brute inval. Zelf was de vorstin met moeite tegen te houden toen ze een bezoek wilde brengen aan de Grebbeberg. Het advies van minister van Defensie Adriaan Dijxhoorn (1889-1953) om Den Haag te verlaten vond ze vanzelfsprekend voor Juliana en haar kinderen Beatrix en Irene. Voor zichzelf wees ze het voorstel resoluut van de hand. "Onze plaats is hier in Nederland. Wij zullen onze post nooit verlaten", beweerde ze stellig. Totdat generaal Henri Winkelman haar vertelde dat hij niet langer voor haar veiligheid kon instaan. Op 13 mei 1940 nam Wilhelmina met de haar adjudant Overste Phaff, en de minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens, als gast van de Engelse koning haar intrek in Buckingham Palace . De Nederlandse bevolking vernam met diepe verslagenheid het nieuws dat opgevat werd als een vlucht, waarbij het volk aan zijn lot werd overgelaten. De volgende dag vaardigde Wilhelmina een proclamatie uit, waarin ze uitlegde waarom de regering naar Engeland was gegaan. Ze trachtte de Nederlandse bevolking moed in te spreken door vast te houden aan het idee dat Nederland, zoals bij eerdere rampen, weer zou herrijzen.
Diezelfde dag arriveerde de rest van het kabinet in Londen, onder aanvoering van minister-president De Geer met in hun gevolg slechts een kleine groep ambtenaren. Van de aanwezigen waren lang niet alle regeringsfunctionarissen voorbereid op hun nieuwe taak. Het achter moeten laten van hun gezinnen bracht in de zomer van 1940 bij de meeste ministers een geestelijke inzinking te weeg. In tegenstelling tot de koningin ontbrak het de regering aan strijdbaarheid en niet in de laatste plaats bij de premier. Toen De Geer in Londen voor Radio Oranje het woord moest richten tot de Nederlandse luisteraars, was zijn toon erg matigend. Daarentegen was de koningin feller in haar bewoordingen. Die felheid uitte ze ook in onderlinge gesprekken. Bij een bericht dat haar bereikte dat de Grüne Polizei in Amsterdam een razzia had gehouden, merkte ze verontwaardigd op: "U bedoelt die ploerten". Toch is het opmerkelijk te noemen dat in de ruim dertig radiotoespraken Wilhelmina slechts drie keer gerefereerd heeft aan de Joden en hun noodlottige bestemming. Daaruit blijkt weliswaar dat ze wel degelijk wist wat er gaande was onder het Joodse deel van de bevolking. Maar besefte ze het ook echt? Haar compulsieve verlangen naar eenheid had zich immers sterk vastgezet in haar hoofd. Erkenning dat er sprake was van een apart deel van de bevolking dat zwaar te lijden had onder de oorlogshandelingen hoorde daar niet in thuis.
Nadat een maand later ook Frankrijk verslagen was, dreigde het vertrouwen op de eindoverwinning van de geallieerden verloren te gaan. De Geer opperde om een poging tot een verzoeningsvrede te ondernemen. Maar die wankelmoedigheid stelde Wilhelmina allerminst op prijs. In haar radiospeeches riep ze steevast op om tot het uiterste te volharden in de strijd tegen de vijand. Zijn opstelling had inmiddels wel duidelijk gemaakt dat De Geer niet langer kon aanblijven, zowel niet als minister-president, maar ook niet elders binnen de politiek. Hij werd opgevolgd door de minister van Justitie in zijn kabinet Pieter Gerbrandy (1885-1961). Hoewel Gerbrandy zich niet direct zag als de minister-president die in deze moeilijke tijden het vaderland moeiteloos door de problemen kon loodsen, aanvaardde hij het ambt, nadat minister van Buitenlandse Zaken, Eelco van Kleffens (1894-1983), het verzoek geweigerd had. Gerbrandy toonde wel evenveel vastberadenheid als de koningin. Het Kabinet-Gerbrandy I was een feit.
Maar een verblijf in Engeland maakte het regeren er niet makkelijker op. Er was geen Nederlands parlement aanwezig en dat gemis beïnvloedde onvermijdelijk de relatie tussen koningin en ministers. In geval van meningsverschillen bijvoorbeeld kwam er geen bijval vanuit het parlement. Er was ook geen Nederlandse rechtelijke macht aanwezig. Kortom, de staat kon niet normaal functioneren. Bovendien moesten de koningin en haar ministers zorgvuldig zijn met het neerzetten van hun handtekening. Men had immers nog geen idee hoe de Nederlandse bevolking zou reageren na de oorlog. Voor de ministers werd de omgang met de vorstin een regelrechte ramp. Dat kwam niet alleen omdat Wilhelmina in vreselijke woedeaanvallen kon uitbarsten. Aangezien in Londen de verhoudingen anders lagen dan in Nederland en Wilhelmina door het ontbreken van een parlementaire controle meer zeggenschap had, was de vorstin voornemens om ook nog eens de grondwet te wijzigen om zo de Koninklijke macht te vergroten. Ze was van oordeel dat in Nederland deze behoefte ook leefde. Hoewel de sympathie voor deze koningin geleidelijk aan toenam door haar inspirerende woorden, ontbrak bij zowel de ministers als bij de bevolking vooralsnog de wens om de grondwet aan te passen. Na de oorlog is over deze wens niet verder meer gesproken.
Daarnaast waren er ook nog andere problemen gaande in Engeland, want Londen mocht dan vanuit Nederlands perspectief de belangrijkste diplomatieke plek zijn, – wat mede te danken was aan het belang van Engeland voor de defensie van Nederlands-Indië – de verhouding met Engeland was zeker niet optimaal te noemen. Herhaaldelijk werden pogingen ondernomen om de Nederlandse gezanten te verheffen tot ambassadeurs. Landen als België en Chili beschikten wel over ambassadeurs, maar Nederland kreeg geen toestemming. Wilhelmina speelde hierbij weliswaar een actieve rol, maar op de Engelsen maakte haar inzet nauwelijks indruk. Pas in 1942 zou het land overstag gaan in navolging van de Amerikanen. De Engelse premier Winston Churchill hield zich verre van de vorstin. Slechts twee keer per jaar vond een ontmoeting plaats middels een diner.
Haar verblijf op Buckingham Palace kon ook niet veel langer duren, ze was daar slechts te gast en dat liet de Engelse koning George V haar goed voelen. Er moest een eigen ruimte gezocht worden, zij het wel in Londen op verzoek van Wilhelmina. Een groot huis aan Eaton Square werd de nieuwe locatie voor de vorstin, zij het ook hier tijdelijk. Vanaf september 1940 werd Londen regelmatig gebombardeerd en was het niet meer veilig voor de koningin om daar te blijven wonen. Ze verhuisde naar een kleiner huis op Chester Square, waar ook het kantoor van prins Bernhard voortaan te vinden was. De bewaking was in handen van de Koninklijke Marechaussee. Eind oktober vond er opnieuw een verhuizing plaats, dit keer naar Stubbings House.
Tot haar vaste staf behoorde haar secretaris François van ’t Sant, een Belgische hofdame en een rechercheur van Scotland Yard. Ook in dit verblijf was het leven sober en ontbrak het strenge hofprotocol. Wilhelmina was eenvoudig gekleed, met een hoofddoek om haar grijze haar. Van haar voorname positie viel weinig te merken. Ze weigerde extra textielpunten of voedselbonnen, want de vorstin wilde dezelfde ontberingen doormaken als het Engelse volk
.Ondertussen kwam in Nederland het verzet geleidelijk op gang. In de illegale pers verschenen berichten over hoop en de verwachting op een betere toekomst. Niemand verwachtte immers dat de oorlog zo lang zou duren. Deze berichten vonden hun weerklank bij Wilhelmina. Voor haar redevoeringen liet ze zich vaak inspireren door wat er in de illegale pers stond. Die toespraken waren nog om een andere reden van groot belang voor haar. Het was een poging om te verhinderen dat de verdeeldheid ontstond tussen de Londense ballingen en de achterblijvers in Nederland.
In juli 1940 waagden drie Nederlanders de eerste oversteek naar Engeland. Na hen volgden nog meer Nederlanders. Sommigen door rechtstreeks naar Engeland te varen, anderen per vliegtuig en weer anderen eerst over land, via neutrale landen als Zwitserland, Portugal, Spanje en Zweden. Ze werden allen hartelijk ontvangen door koning Wilhelmina. In het begin nog in Eaton House, maar al vrij snel daarna in Stubbings House. Ontmoetingen die door haar geïdealiseerd werden. De Nederlanders hadden voldoende redenen om naar Engeland te gaan. Een van de redenen was om te vluchten voor de Duitse autoriteiten of om actief deel te kunnen nemen aan het verzet. Voor de militairen was de motivatie om de strijd vanuit Engeland voort te kunnen zetten, terwijl het voor studenten een aantrekkelijk avontuur was. Een van die studenten, die via Frankrijk, Zwitserland of Portugal naar Engeland of op een andere manier uit het door de Duitsers bezette Nederland wist te ontvluchten, was Eric Hazelhoff Roelfzema, bekend van zijn boek ‘Soldaat van Oranje’.
Na aankomst reisden de Nederlanders naar Maidenhead, waar ze werden afgehaald door Van 't Sant of later door Jhr Gerard Beelaerts van Blokland, de ordonnansofficier van de koningin (van 1943 tot 1945). Als het weer het toeliet, vond de ontvangst in de tuin plaats. Tijdens een wandelingetje luisterde Wilhelmina met grote belangstelling naar de verhalen die de Engelandvaarders graag met haar wilden delen, veelal de laatste berichten uit bezet Nederland. Moest de ontvangst binnen plaatsvinden dan werden er meestal ronde tafels gedekt met aan iedere tafel een lege stoel, zodat de vorstin steeds aan een andere tafel kon gaan zitten. Voor Wilhelmina waren deze gesprekken een welkom geschenk. Ze kwam nu tenminste in aanraking met personen uit alle lagen van de bevolking, personen die ze om hun vaderlandsliefde en wil tot verzet bijzonder waardeerde. Ze had tevens het gevoel dat ze het volk steeds beter leerde kennen. Behalve verhalen deelden de meeste Engelandvaarders ook de gevoelens die onder het Nederlandse volk leefden. Vrijwel de meeste Engelandvaarders dachten te spreken namens het merendeel van de Nederlanders. In wezen ging het slechts om hun eigen kleine kring. Voor de ministers leverden de gesprekken weinig interessants op, vaak ging het ook om nieuws dat inmiddels alweer verouderd was door de lange routes om naar Engeland te komen. Met de wensen van de Engelandvaarders, – als terugkeer naar Nederland om te strijden voor het vaderland, maar ook de onkostenvergoeding die in het vooruitzicht was gesteld – kon in Londen niet veel gedaan worden, hetgeen stuitte op enig onbegrip van de zijde van deze mensen. Die begrepen niet dat ze geen erkenning ondervonden na de moeizame en gevaarlijke reis die ze dikwijls achter de rug hadden.
Wilhelmina daarentegen voelde feilloos de teleurstelling van hen aan en bood hen ruime gelegenheid om aan hun gevoelens uiting te geven, ongeacht de omvang van de groep. Door haar warme en respectvolle houding maakte ze een enorme indruk op deze groep mensen, aangezien zij wel de moeite nam om te luisteren. Zo bemerkte Wilhelmina tijdens de gesprekken ook dat de Engelandvaarders zich niet of nauwelijks thuis voelden in Londen. Ze vond dat deze mensen daarom opgevangen moesten worden en midden 1942 stichtte ze een apart tehuis: Oranjehaven. Een centrum dat opvang bood aan hen die geen verzorging hadden in bijvoorbeeld een kazerne. Dit initiatief werd niet helemaal in dank afgenomen door het kabinet. De meeste kabinetsleden zetten hier dan ook nooit een voet over de drempel in tegenstelling tot Wilhelmina die regelmatig te vinden was in dit opvang- en ontmoetingscentrum. In de loop van de oorlogsjaren ging ze zich steeds nauwer verbonden voelen met deze groep mensen. Dit contact met de Engelandvaarders droeg ongetwijfeld bij aan de ‘vernieuwing’ die Wilhelmina verwachtte na de oorlog. Ze verkeerde in de veronderstelling dat een grotere eenheid onder de bevolking ontstond dankzij het verzet dat grenzen deed vervagen tussen rangen en standen. Maar in dit opzicht was Wilhelmina te idealistisch ingesteld. Het verzet bracht weliswaar mensen van politieke gezindten en religies samen, maar een eenheid was er onder het verzet allerminst te vinden. Tot diepgaande verandering kon het dan ook nooit komen. De oorlog was nauwelijks ten einde of de verdeeldheid keerde alweer in alle hevigheid en op alle fronten terug.
Iedereen was ervan overtuigd dat wanneer de VS ging deelnemen aan de strijd, de oorlog niet lang meer zou duren. Dat gold ook voor Wilhelmina. De koningin leefde beslist toe naar het moment waarop de Verenigde Staten bij de oorlog betrokken werden. Tussen Wilhelmina en de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt waren de betrekkingen warm en hartelijk, evenals voor de gezinnen van beide staatslieden. Ofschoon het bij de Roosevelts meer ging om persoonlijke interesse dan om interesse in Nederland. In december 1940 had Juliana al een bezoek gebracht aan het Witte Huis. Geheel tegen de verwachting van haar moeder in werd het een geslaagd bezoek. Zo succesvol zelfs dat Wilhelmina de Amerikaanse gezant voorstelde om in januari van het daaropvolgende jaar zelf naar Amerika te gaan.
Hoewel Wilhelmina nooit presidenten geluk wenste met hun verjaardag, zij waren immers geen vorsten, deed ze dat wel aan Roosevelt in 1942 wel. Als dank ontving ze een uitnodiging. Voorlopig liet de koningin haar kabinet in het ongewisse over haar reisplannen, want ze wilde graag de relaties met de Amerikaanse president in eigen handen houden zonder inmenging van haar regeringsfunctionarissen. Haar opzet was om vooral met Roosevelt van gedachten te wisselen over de vredesplannen die hij in gedachten had als de oorlog voorbij was. Tot die plannen hoorde onder andere de verklaring dat elk land zich verbindt tot samenwerking met alle ondertekenende regeringen. Geen land mocht een afzonderlijke wapenstilstand ondertekenen of alleen vrede sluiten met de vijand. Als die plannen werkelijkheid werden, zo redeneerde zij, was het kabinet-Gerbrandy toch al afgetreden. Met de bevrijding zou er immers een nieuw kabinet moeten komen, vond ze.
Deze reis was voor haar persoonlijk ook belangrijk. Tijdens haar tour zou ze ook Canada bezoeken. Na jarenlange scheiding zou ze herenigd worden met haar dochter en kleinkinderen. Op 29 juni 1942 was het grote moment daar. Voor de eerste keer ontmoette Wilhelmina Franklin Roosevelt. 11 tot 14 juli bracht Wilhelmina met Juliana en haar kleinkinderen door op Hyde Park, het landhuis van de Roosevelts. Van Kleffens, minister van Buitenlandse Zaken, had zich intussen bij hen gevoegd. Aanvankelijk wilde Wilhelmina helemaal niet dat Kleffens mee ging, maar na discussie met Gerbrandy had ze toegestemd. Kleffens was een van de weinige leden van het kabinet met wie Wilhelmina een redelijke vertrouwensband had. Maar de gesprekken, waarnaar Wilhelmina zo uitgekeken had, werden voor haar een bittere teleurstelling. Roosevelt zat vol anekdotes en liet zijn gasten nauwelijks aan het woord. Achteraf gaf de Amerikaanse president aan enigszins huiverig te zijn geweest voor een ontmoeting met ‘Minnie’, zoals hij de vorstin onder ingewijden noemde. Tegen Juliana zei hij later dat de enige persoon die hem ooit ontzag had ingeboezemd, haar moeder was geweest. In werkelijkheid had hij weinig respect voor de Nederlandse vorstin, omdat ze geen enkel inzicht had in het verloop van de oorlog.
Na dit bezoek reisde Wilhelmina door naar New York en bracht ze bezoeken aan Boston en Albany om vervolgens een bezoek te brengen aan Canada. Het hoogtepunt van de reis was de toespraak die Wilhelmina op 6 augustus hield voor de beide huizen van het Canadese Congres. Tijdens het bezoek aan Canada leed de vorstin aan hevige zenuwpijnen, niettemin hield ze een persconferentie, zat ze aan bij een groot staatsbanket en was ze het middelpunt van een ontvangst voor een paar honderd landgenoten in Montreal. Het wondermiddel dat haar op de been hield, was pervitine. Een middel dat tegenwoordig bekend staat als crystal meth, maar dat in die dagen gebruikt werd als geneesmiddel, vooral bij vermoeidheid. Een vervelende bijwerking was echter onbeheerst gedrag en daar kreeg Wilhelmina steeds meer last van. Na een officiële bezoek aan Ottawa en Montreal keerde ze terug naar Engeland.
In 1944 voelde koningin Wilhelmina zich niet langer thuis in Stubbins House. Het oude, verwaarloosde huis deprimeerde haar. Ze betrok The Grange, een kleiner en moderner landhuis, maar zonder schuilkelder. Dat zou nog bijna haar leven kosten. Een Duitse piloot die uit alle macht probeerde te ontkomen aan Engelse nachtjagers, loste zijn bommen om snelheid te winnen. De bommen vielen rondom The Grange. Dit lot dwong Wilhelmina om te zien naar andere woonruimte. Haar schoonzoon prins Bernhard werd hiermee belast. Hij vond het landhuis Laneswood in Mortimer. Nadat het huis was voorzien van een schuilkelder, betrok Wilhelmina voor de laatste maal een Engelse woning. Op 13 maart 1945 zou de vorstin weer voet op Nederlandse bodem zetten.
Ofschoon de oorlog nog in volle gang was, dacht Wilhelmina al na over de tijd na de oorlog. Het was moeilijk inschatten vanuit Londen hoe in Nederland over de toekomst gedacht werd. De opvattingen binnen diverse groeperingen liepen sterk uiteen. Daar kwam bij dat men op dat moment nog niet wist hoe de bevrijding van het vaderland ging verlopen. De vraag was of het Derde Rijk ineen zou storten of dat Nederland stukje bij beetje heroverd zou moeten worden.
Niettemin stond voor Wilhelmina – net als eind jaren ‘30 – ook nu het streven naar geestelijke zelfbewustheid hoog in het vaandel. Een ambitie die door de regeringsfunctionarissen met enige terughoudendheid werd gadegeslagen. Ze zagen liever dat Wilhelmina een dergelijke aspiratie beperkt hield tot een hobby. Hoe optimistisch en vooruitstrevend ook, het ideaal dat Wilhelmina voor ogen had, vervloog al snel na de bevrijding. De tragiek school in het feit dat de vaderlandse vernieuwing waarnaar zij zo had verlangd en waarvoor ze zoveel aanknopingspunten meende te vinden in de gesprekken met de enthousiaste Engelandvaarders en in de illegale pers, slechts leefde bij een klein deel van de bevolking.
Toen het eenmaal zo ver was dat de geallieerden Nederland bereikten, leefde Wilhelmina intens mee. Voortdurend had ze een kleine radio-ontvanger bij zich, zodat ze altijd de laatste nieuwsberichten kon volgen, terwijl ze hoopte spoedig te kunnen terugkeren naar haar volk. Al hoopte ze een ander Nederland aan te treffen, ze hield er niettemin rekening mee dat ze verschillende stromingen in het land zou aantreffen. Ze bereidde daarom een aantal ontwerpen voor besluiten voor, uitgaande van alle mogelijke politieke werkelijkheden die haar bij terugkeer te wachten stonden. Zo wilde ze zelf een koninklijk kabinet samenstellen dat drie jaar zou regeren. Vervolgens moest de grondwet aangepast worden om de positie van het staatshoofd te versterken. Terugkeer van een parlement was naar haar mening alleen mogelijk met nieuwe leden. Deze voorbereiding brachten de ministers meer dan eens in verlegenheid, gewend als zij waren om vast te houden aan vaste trajecten van wetten en besluiten. Ambtelijke molens draaien langzaam, maar ook volgens een vast principe en de vorstin wilde daaraan ontsnappen.
Het waren echter niet alleen de ministers die steeds meer problemen ondervonden met koningin Wilhelmina. Aanvaringen met de premier kwamen ook veelvuldig voor. Tot midden 1942 had Wilhelmina veel waardering voor Gerbrandy, maar daarna veranderde de verstandhouding aanzienlijk mede door de procedure rond de wetgeving bestemd voor na de terugkeer die reeds in 1941 in gang was gezet. Zeventig wetsbesluiten werden genomen, allen van toepassing op de overheidszorg – van voedselvoorziening tot de pers, de politie, het rechtsherstel en de bijzondere rechtspraak – die moesten gaan gelden in het naoorlogse Nederland. Dit tot grote ergernis van Wilhelmina. Zij vond dat het ‘Londense’ kabinet moest aftreden, zodra ze allemaal weer in Nederland waren. Ze wilde zelf naar Nederland terugkeren als hoofd van een nieuw kabinet dat door haar vanuit Londen was ingesteld, het zogeheten ‘Voorlopig Bewind’. Desnoods een noodkabinet, bestaande uit een beperkt aantal ministers met vergaande bevoegdheden gedurende een onbepaalde overgangstijd. Het kabinet moest het liefst bestaan uit Engelandvaarders en verzetslieden, in ieder geval partijloze bewindslieden.
De voorbereiding en de regeling van haar terugkeer achtte ze geheel háár zaak. Een Koninklijke proclamatie zou over allerlei zaken uitsluitsel moeten geven, zoals de berechting van NSB’ers; de benoeming van een opperbevelhebber; de oproep tot eendrachtige samenwerking en het instellen van een politieke godsvrede, alsmede de aankondiging van een grondwetsherziening en een spoedige terugkeer naar de nieuwe grondwettelijke situatie. Hoe die eruit zou gaan zien, daarover had Wilhelmina ook een mening. De macht van de regering moest worden versterkt en die van de partijen meer teruggedrongen. Uitgewerkte plannen waren nog niet voor handen. Die kwamen pas aan de orde als het volk in bevrijd Nederland daarover kon meepraten.
Het zittende kabinet was echter bang dat de denkbeelden van de koningin zouden leiden tot een bestuurlijk vacuüm. Wilhelmina had geen begrip voor hun bezwaren. "Hun kleinburgerlijkheid en hun onbegrip" maakten hen naar haar mening ongeschikt om Nederland te helpen bevrijden. Uiteindelijk werden alle wetsbesluiten door haar getekend met uitzondering van het Besluit Tijdelijke Voorzieningen Staten-Generaal dat de samenstelling en het bijeenroepen van het zogenaamde noodparlement regelde. Volgens Wilhelmina kon hierover niet kon worden beslist zonder dat dit onderwerp in bevrijd Nederland zelf met de vertegenwoordigers van de illegaliteit was besproken.
In november 1944 kwam het tot een nieuwe confrontatie met Gerbrandy, nadat Wilhelmina te kennen had gegeven om per 1 december prins Bernhard aan te stellen als opperbevelhebber van de Nederlandse Strijdkrachten. Maar het kabinet was bang dat de prins schade zou oplopen bij het uitoefenen van dat ambt door het nemen van beslissingen die hij zich als schoonzoon van het staatshoofd niet kon permitteren. Ondanks de heftige ruzie hield Gerbrandy stand en ging de benoeming niet door.
In het najaar van 1944 liep de frontlinie midden door Nederland. Het bevrijde deel viel nu onder het Militair Gezag. De ministers zaten in het zuiden waar ze ook een deel van de bevoegdheden wilden uitoefenen. In kader van de ‘vernieuwing’ had de koningin haar zinnen gezet op een heel nieuw kabinet, waarin de verzetsstrijders een belangrijke plaats zouden innemen. Maar ook hierin werd ze tegengehouden. Er kwam een sterk gewijzigd kabinet-Gerbrandy waarin naast enkele ministers uit de Londense ballingschap, ook personen uit het bevrijde zuiden zitting namen. In het gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel was een vernieuwingsbeweging ontstaan onder de naam De Nederlandse Volksbeweging, die in het Zuiden in het bijzonder onder de katholieken veel aanhang had en tevens kon rekenen op aandacht en sympathie van de koningin. Het concept lag geheel in haar lijn van denken. Desondanks heeft de Volksbeweging niet geleid tot een samensmelting, zoals velen gewenst hadden.
Via Brussel keerde de koningin terug naar Nederland. Op 13 maart 1945 zette ze voet op Nederlandse bodem in Zeeuws-Vlaanderen. In Eede, een klein dorpje op de grens van België met Zeeuws-Vlaanderen, begroetten de inwoners de vorstin met groot enthousiasme. Deels uit bewondering voor haar betoonde moed en volharding tijdens haar verblijf in Londen, en deels door haar intense medeleven met de noden van de bevolking onder de Duitse bezetting. Voor deze gelegenheid was er met meel een speciale streep op de grond getrokken. Nu ze weer ‘thuis’ was, wilde Wilhelmina de rol vervullen van ‘politiek leider’ van een eensgezind volk. Op bijval van het ‘oude Nederland’ hoefde ze niet op te rekenen, ze koesterde daarom geringe consideratie voor andersdenkenden zoals haar ministers. Steun voor haar opvatting zocht ze bij de Engelandvaarders. Geestdriftig bezocht Wilhelmina zoveel mogelijk steden en dorpen. Overal wilde ze mensen uit het verzet ontmoeten. Die verbondenheid had bij haar inmiddels een bijna fanatieke vorm aangenomen. Wanneer ambtenaren bij Wilhelmina op bezoek kwamen, verwachtte menigeen dat ze vragen zou stellen over hun expertise. In plaats daarvan stelde ze slechts een vraag: ‘Wat heeft u in het verzet gedaan?’ Het was voor haar opnieuw een diepe teleurstelling dat de samenwerking van de verzetslieden in moeilijke tijden na de oorlog al snel verdween. De economie en de wederopbouw gingen voor. Vooral voor het stille verzet – sabotage en obstructie – was na de oorlog weinig tot geen belangstelling.
De periode in ballingschap had diepe sporen nagelaten bij koningin Wilhelmina. Uit solidariteit met het volk verkoos ze te leven in soberheid en met inachtneming van dezelfde beperkingen die de distributie aan allen oplegden. Hoewel ze terug wilde keren naar Het Loo, duurde dat nog tot augustus 1945. Het paleis was in 1940, twee dagen na de Duitse inval in Nederland op 10 mei, in beslag genomen door de SS en diende ook nog een tijdje als jachtslot voor Hanns Rauter, de Höhere SS-und Polizeiführer in het bezette Nederland. Daarna namen de Binnenlandse Strijdkrachten intrek in het paleis. Koningin Wilhelmina woonde daarom enige tijd in een villa op het terrein. Na het vertrek van de BS besloot ze een deel af te staan voor verzorging van verzetsslachtoffers.
De inmiddels opgerichte Stichting ’40-‘45 richtte er een hospitaaltje in voor zieken die teruggekeerd waren uit de concentratiekampen en gevangenissen. Bij dit project was Wilhelmina zeer betrokken. Ze bezocht de zieken vaak, kon buitengewoon goed luisteren, troostte hen en gaf hun nieuwe moed. Uit haar contacten met deze zieken ontstond op Kerstmis 1945 een nieuwe traditie, de zogenaamde Kerstactie. Jaarlijks werden persoonlijke kerst- en nieuwjaarswensen naar de patiënten van Stichting ’40-’45 gestuurd. Wilhelmina zocht persoonlijk een van haar zelfgemaakte schilderijen uit dat diende als omslag voor de kerstkaart. Aan de binnenzijde schreef ze vervolgens eigenhandig een kerstwens. Toen Wilhelmina overleed op 28 november 1962 lagen de kaarten voor de komende kerst al klaar. De nieuwe koningin, Juliana, besloot de zending toch door te laten gaan. Een gebaar dat door de ontvangers enorm gewaardeerd werd.
Op den duur, naarmate de toestand in het algemeen weer meer normaliseerde, ging ook koningin Wilhelmina weer leven zoals dat van haar verwacht werd. Maar weelderigheid bleef taboe. Ondertussen verliep de laatste regeringsperiode voor haar diep teleurstellend. Nauwelijks een jaar na de bevrijding was de verdeeldheid weer een vanzelfsprekendheid geworden. Van de door haar beoogde eenheid en vernieuwing was niets meer over. In 1948 trad koningin Wilhelmina af ten gunste van haar dochter Juliana. Als reden werd vermoeidheid aangegeven. Wegens gezondheidsproblemen van Wilhelmina was kroonprinses Juliana in 1947 en 1948 al regentes, voor de duur van in totaal 157 dagen. Maar het is aannemelijker dat ze zich terugtrok uit diepe teleurstelling. Voor haar waren de oorlogsjaren zo uitdagend geweest, omdat ze contact had met mensen van allerlei pluimage die naar Engeland kwamen. Mensen die geen blad voor de mond namen. Van hen kreeg Wilhelmina duidelijk te horen wat hun mening was. Ook na haar terugkeer in Nederland bleef ze naar mensen zoeken die open en eerlijk tegen haar waren. Daar kwam bij dat Wilhelmina grote moeite had met de staatsrechtelijke machteloosheid die voor haar bleef gelden.
Op 28 november 1962 overleed Wilhelmina op Paleis Het Loo. Net als bij haar man Hendrik het geval was, werd ze geheel in de geest van haar geloof, in het wit begraven.
Koningin Wilhelmina heeft aan het einde van de oorlog, in maart 1945, minister Kleffens de opdracht gegeven om te onderzoeken of de paus iets kon doen tegen het dreigend gevaar dat de Belgische koning Leopold III en zijn kinderen te wachten stond in Oostenrijk, waar zij sinds 7 maart 1945 door de Duitsers naar toe waren gebracht wegens de naderende geallieerden. (Leopold en zijn gezin waren op 28 mei 1940 in krijgsgevangenschap genomen door de Duitse bezetters.) Het was Wilhelmina begin maart ter ore gekomen tijdens een gesprek met de Belgische koningin-moeder Elisabeth in Brussel dat de koning van België en diens kinderen door de Duitsers zouden worden geliquideerd tenzij de hoogste nazichefs in een veilig land asiel kregen. Een opmerkelijke actie, aangezien Wilhelmina juist niet pausgezind was. Maar voor een bevriend koningshuis maakte ze een uitzondering. Zij maakte zich grote zorgen over hun lot. Daarom zette ze in maart 1945 een actie op touw, waarin Kleffens via het Vaticaan de mogelijkheden moest ‘af te tasten’. Het Vaticaan kon soms op diplomatiek vlak iets betekenen.
Wat er uiteindelijk precies met dit verzoek is gebeurd, is onbekend. Wel is bekend dat Leopold III en zijn gezin de oorlog overleefden. De houding van de vorst tijdens de bezetting, die weigerde samen met zijn regering naar het buitenland uit te wijken, leverde wel de jaren slepende koningskwestie op. Leopold zag het namelijk als een voorrecht om het leger aan te voeren en beslissingen te nemen voor zijn land, terwijl de Belgische regering vasthield als de wettelijke regel dat een koning – ook als opperbevelhebber – altijd het akkoord van een regeringslid nodig had. In 1951 deed Leopold III om die reden troonsafstand ten gunste van zijn oudste zoon Boudewijn.
Koningin Wilhelmina was een daadkrachtige vrouw met een imposant figuur en een enigszins autoritair en onafhankelijk karakter. Ze wist haar grondwettelijke bevoegdheden aangaande regeringszaken die haar aan het hart lagen, in ruime mate op te rekken. Haar begrenzingen accepteerde ze met tegenzin. Haar ministers kon ze tot wanhoop drijven met haar vastberadenheid. Net als haar moeder sprong ze graag voor minderbedeelden in de bres. Aan haar personeel en dieren was ze zeer gehecht, tegenover buitenstaanders koesterde ze een groot wantrouwen. De eenzaamheid waarin ze was groot gebracht, was daar zeker verantwoordelijk voor.
Wilhelmina ging altijd recht door zee. Ad rem en overrompelend kon ze staatslieden en leden van de hofhouding tegemoet treden. Op haar vragen wenste ze een concreet antwoord, eromheen praten duldde ze niet. Men kon beter zeggen iets niet te weten dan klakkeloos instemmen. De vorstin wilde graag haar zin doorzetten, al was ze wel gevoelig voor goede argumenten. Ze heeft de regel ingevoerd dat kabinetten ter gelegenheid van de verkiezingen aftreden, ongeacht de uitslag daarvan, wat voorheen niet gebeurde. Toen regeerde de regering gewoon door alsof ze niet demissionair was. Wilhelmina beschikte over een ijzersterk geheugen en met onbegrensde toewijding hield ze zich bezig met zowel kleine als grote staatszaken. Door haar bezielende radiotoespraken en de vele ontmoetingen met de Engelandvaarders groeide de bewondering van het Nederlandse volk voor haar. Dat kwam bijvoorbeeld tot uiting in de kreet OZO – Oranje Zal Overwinnen. Daar genoot ze intens van.
Haar geloof en spiritualiteit vormden in toenemende mate een grote leidraad in haar leven. Vanuit dat standpunt keek ze op een onrealistische manier tegen het koningschap aan. Haar vernieuwingsidealen werden door velen niet begrepen. Punten van discussie omtrent haar koningschap tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn er nog altijd, zelfs nu de oorlog ruim 75 jaar geleden is. Al om te beginnen met haar vooroorlogse weerstand tegen de komst van een vluchtelingenkamp op de Veluwe. Ging het haar daadwerkelijk om de komst van de Joden, of meer om vluchtelingen in het algemeen? Of was de werkelijke reden toch de schade aan de door Wilhelmina zo geliefde natuur? Over het zwijgen van koningin Wilhelmina ten aanzien van de Holocaust zal ook nog menige discussie gevoerd blijven worden. Als leider van haar volk is het opmerkelijk dat zij zich niet uitdrukkelijker heeft uitgesproken tegen de Jodenvervolging, in ieder geval ten aanzien van de Nederlandse Joden. Zeker gezien haar anti-Duitse houding tijdens de Tweede Wereldoorlog. Uit studies komt niet duidelijk naar voren hoe Wilhelmina werkelijk dacht over de Joden. Aan het eind van de 19de eeuw heerste in veel landen een antisemitische houding, maar het is onbekend hoe het Nederlandse hof hierin stond.
Nog heden ten dage is haar vertrek naar Engeland aan het begin van de Tweede Wereldoorlog een ander groot discussiepunt. Volgens de historici Pim Griffioen en Ron Zeller had het voor de Joodse slachtoffers weinig uitgemaakt of Wilhelmina in het land was gebleven. Kijkend naar België, waar de koning wel bleef, moet erkend worden dat Leopold III zijn ambt als constitutioneel staatshoofd niet kon blijven uitoefenen, omdat hij door de nazi’s krijgsgevangen werd gemaakt.
Wilhelmina was een vorstin die wars van protocol was, dat is zeker. Een koningin die vernieuwend wilde zijn en een leider, maar die niet wilde accepteren dat dit voor haar in deze hoedanigheid niet mogelijk was. Wilhelmina viel immers onder de ministeriële verantwoordelijkheid en dat betekende dat ze niet in alles haar eigen gang kon gaan. Ook niet ten opzichte van het nationaalsocialisme waarvan ze de dreiging voor haar land al vroeg zag aankomen. Van regeringszijde werd geprobeerd om met Duitsland goede buren te blijven en de druk vanuit Berlijn op Nederland was groot in dat opzicht. Wilhelmina had daarin mee te gaan ongeacht of ze het er mee eens was.
Koningin Wilhelmina was beslist een sterke vrouw met een scherp inzicht die het goede met haar natie voorhad in haar optiek wat ook regelmatig tot scherpe confrontaties leidde met de regering die ze in veel gevallen niet won. Ze was echter ook een vrouw die langzamerhand het spoor bijster raakte door een ‘eenvoudig geneesmiddel’ als pervitine. Desondanks wordt Wilhelmina geroemd als een vorstin die toonbeeld was van plicht, karakter en moed.