Lange tijd had de Sovjet-Unie niet de ervaring, middelen en mogelijkheden om tanks te produceren. Pas vanaf de jaren dertig was de Sovjet-Unie in staat grote aantallen tanks te fabriceren. Daarvoor was een grootschalige industrialisatie vereist. Dit artikel geeft een geschiedkundig overzicht van tankconstructie in de Sovjet-Unie. Zodoende kunnen lezers Sovjettanks in een historische context plaatsen. De belangrijkste Sovjettanks met technische specificaties komen aan bod.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) werden door Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk tanks ingezet. Tanks bevonden zich toen nog in een ontwikkelingsfase en legerleiders waren sceptisch tegenover de inzet van tanks als zelfstandige mobiele eenheden. Op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog werden trage ‘monsters’ zoals de Britse Mark tanks ingezet. De Duitsers zetten hun A7V Sturmpanzerwagen serie in. Machinegeweernesten en prikkeldraadversperringen eisten een hoge tol aan soldaten. Het tankwapen was geschikt om obstakels zoals machinegeweernesten te vernietigen. Tanks waren tijdens de Eerste Wereldoorlog relatief licht gepantserd, maar veroorzaakten door hun krachtige bewapening en omvang, grote angst onder vijandelijke troepen. Zij waren dus ook geschikt als psychologisch wapen. Sommige infanteriesoldaten waren geschokt en verbaasd toen zij tanks op het slagveld zagen.
Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog werd in verschillende landen geëxperimenteerd met tankontwikkeling, ook in Rusland. Russische ingenieurs gingen aan de slag met het ontwerpen van tanks. Zo ontwikkelde Vasily D. Mendeleyev (1886-1922), zoon van wetenschapper Vasily D. Mendeleyev een experimenteel voertuig dat bewapend was met een 120mm kanon. Mendeleyev werkte eerst in de scheepsbouw tussen 1903 en 1906 en daarna als scheepsontwerper in Sint Petersburg tot 1916. Tussen 1911 en 1915 ontwierp hij ook gepantserde voertuigen. Het voertuig van Mendeleyev zou 170 ton wegen, zou een achtkoppige bemanning krijgen en had een frontale bepantsering van 150mm. Het project werd destijds gezien als fantasie van een creatieve ontwerper en werd nooit gebouwd.
In 1914 ontwikkelde A.A. Porokhovshchikov een ‘overal-rijder’ (‘Vezdekhod’) waarvan het projectplan gepresenteerd werd in augustus 1914 aan het ‘Speciaal Comité van de Luchtvloot voor ondersteuning van Luchtstrijdkrachten door Vrijwillige Contributie’. Het voertuig kostte 9660 roebel. Op 1 februari 1915 begon in Riga de bouw en op 18 mei 1915 werd het prototype getest. Op 20 juli 1915 stond in de testpapieren dat het voertuig 25 kilometer per uur kon halen en dat het probleemloos over zand kon rijden. Daarnaast kon de machine over een 2.84 meter brede loopgraaf rijden. De motor leverde 20 pk. Het voertuig zou bewapend worden met een machinegeweer en woog 3.5 tot 4 ton. Het was dus relatief licht en kon als amfibievoertuig ingezet worden. Echter, het voertuig werd nooit verder geproduceerd omdat de administratie voor militaire technologie het nut van het voertuig niet inzag. Pas na het verschijnen van Britse tanks op het slagveld van de Eerste Wereldoorlog werd de ontwikkeling van het voertuig voortgezet. ‘Nummer 2’ heette het verbeterde model. Daarvan werd slechts één exemplaar gebouwd en het kon zowel op verharde wegen als op onverhard terrein rijden. Dat was mogelijk omdat het aandrijfsysteem een combinatie was van rupsvoertuigen en niet-rupsvoertuigen. Of het werk aan dit voertuig voortgezet is, is niet duidelijk.
Het meest opvallende experimentele tankontwerp tussen 1914 en 1917 was dat van ontwerper Nikolay Lebedenko. Lebedenko was een Russisch militair ingenieur en ontwierp de ‘Tsaar tank’, ‘Netopyr’ (genoemd naar een vleermuisgeslacht) oftewel ‘Lebedenko Tank’ (танк Лебеденко). Eigenlijk kunnen we niet spreken van een tank, maar eerder van een gepantserd voertuig. Het voertuig leek op een gigantische hooiwagen en woog ongeveer 60 ton (op papier 40 ton). Twee reusachtige gespaakte wielen met een diameter van negen meter stuwden het voort. Een derde, klein wiel van anderhalve meter doorsnede aan het uiteinde van het voertuig zorgde ervoor dat sturen mogelijk was. Lebedenko’s project kostte destijds 210.000 roebel. Een voordeel van het ontwerp was dat het eenvoudig over loopgraven kon rijden omdat het enorm grote wielen had en erg hoog was. Die grootte had ook een nadeel: voor artillerie en kanonnen was het makkelijk te vernietigen. Het was ook niet zwaar gepantserd. Het had twee 250 pk Maybach motoren en kon 10 tot 17 km/u bereiken. Opmerkelijk is dat het voertuig werd goedgekeurd voor productie. Slechts één exemplaar werd gebouwd. Tsaar Nicolaas II van Rusland gaf officieel toestemming voor de bouw. Een prototype werd gebouwd in 1915. Het voertuig werd bewapend met machinegeweren en enkele kanonnen, maar was geen groot succes. Gedurende de testtrajecten liep het derde wiel namelijk vast en kwam het gevaarte vast te zitten. Het voertuig werd in 1923 in de buurt van het treinstation in Orudievo (niet ver van de stad Dmitrov), na verschillende pogingen om het los te wrikken, tot schroot vernietigd.
Oorlogsmachines en tanks kwamen steeds meer in de belangstelling te staan van legerleiders: niet alleen in Rusland, maar ook in Europa. Geavanceerd wapentuig kon voor overwinning zorgen en tegelijkertijd infanterieverliezen drastisch reduceren. In Rusland zorgde de Revolutie ervoor dat tankontwikkeling in een stroomversnelling terechtkwam.
Na de Russische Revolutie (1917) brak een burgeroorlog uit en vochten de Bolsjewieken onder leiding van Lenin tegen ‘de Witten’ (Белая Армия oftewel ‘Belaya Armia’). De ‘Witten’ waren een anticommunistische coalitie van pro-Tsaristen gesteund door westerse mogendheden als Frankrijk en Groot-Brittannië. De ‘Witten’ bestonden daarnaast uit grootgrondbezitters, mensjewieken en Russische adel. Tijdens deze burgeroorlog (1919-1921) kregen de anticommunisten tanks uit Frankrijk en Groot-Brittannië geleverd. Franse lichte FT-17’s en Britse ‘Mark’ V tanks deden dienst in het ‘Witte Leger’. Tijdens de burgeroorlog vielen in maart 1919 enkele Franse lichte Renault tanks in handen van het Rode Leger (dat opgericht was op 28 januari 1918). Deze tanks konden tegen hun voormalig eigenaren ingezet worden. Een veroverde tank werd zelfs vanuit het 2de Oekraïense leger naar Lenin gestuurd als geschenk. Tanks waren toen niet massaal beschikbaar: enkele tanks werden op het Witte Leger veroverd en slechts 130 tanks werden door westerse mogendheden aan het Witte leger geleverd. Wel werden veel gepantserde auto’s geleverd. Het Rode Leger deelde de veroverde tankmodellen vervolgens in groepen in. De Burgeroorlog eindigde in een overwinning voor het Rode Leger en zorgde voor de ondergang van het oude Russische Rijk. De Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR; kortweg Sovjet-Unie) werd in 1922 officieel uitgeroepen en bestond uit de ‘Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek’, de ‘Transkaukasische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek’, de ‘Oekraïense Socialistische Sovjetrepubliek’ en de ‘Wit-Russische Socialistische Sovjetrepubliek’.
Aan het eind van 1919 was de basis voor Sovjet-tankontwikkeling al gelegd. Toen gingen de ‘Krasnoye Sormovo’ fabrieken tanks produceren. De eerste geproduceerde tanks waren kopieën van Franse modellen. Zij kregen heroïsche namen als ‘Rode Strijder’, ‘Proletariaat’, ‘Parijse Commune’ of ‘Kameraad Lenin’. Het grootste verschil met de Franse tanks was de bewapening. In Sormovo werden de tanks bewapend met een 37mm kanon en een 7.62mm machinegeweer. Deze tanks konden net als de Franse FT-17 modellen over loopgraven rijden omdat zij een verlengd achterstuk, een soort ‘staart’ hadden. Na de burgeroorlog verschenen in september 1920 de ‘Instructies voor het gebruik van tanks in het Rode Leger van Arbeiders en Boeren’. Daarin stond dat tanks geschikt waren om vijandelijke posities te doorbreken, prikkeldraad te vernietigen, vuursteun konden leveren voor infanterie en communicatie en transportmogelijkheden konden vernietigen. Het belangrijkste doel van tanks was het ondersteunen van infanterie. Het Rode Leger kreeg een toenemend gemechaniseerd karakter: in 1920 had het al honderd gepantserde treinen in dienst en honderdvijftig andere gepantserde voertuigen die toen werden gebruikt in samenwerking met gemotoriseerde eenheden. De gepantserde en bewapende treinen konden infanterie vanaf lange afstanden ondersteunen.
Volkscommissaris van Militaire Zaken Leon Trotsky (later gevlucht voor Stalin en in 1940 in Mexico vermoord) pleitte destijds voor de creatie van Sovjetfabrieken om eigen tankmodellen te produceren en de veroverde tanks te vervangen. De eerste tankeenheden werden gevormd in mei 1920. Elke eenheid bestond uit drie veroverde Britse ‘Mark V’ tanks met zes vrachtwagens en drie motorfietsen. In 1920 werden enkele tankontwerpcompetities gehouden. In 1923 werd tankontwerp overgenomen door de bewapeningsindustrie. De bewapeningsindustrie eiste dat er een evaluatie van beschikbare ervaring op het gebied van tankproductie moest plaatsvinden. Daarnaast moesten er bemanningsleden getraind worden voor de nieuw opgerichte pantsereenheden. Ook moest tankconstructie bestudeerd worden. Daarnaast kreeg de constructie en het testen van nieuwe tankmodellen prioriteit. In 1925 werd een technisch bureau voor tankstudie opgericht dat als doel had om een geschikte tank voor de Sovjet-Unie te ontwerpen. In 1927 werd zodoende de lichte MS-1 tank gebouwd. Een tankontwerp dat gebaseerd was op de Franse FT lichte tanks. De MS-1, later T-18 genoemd, vormde de spil in de verdere Sovjet-tankontwikkeling.
In 1930 werd tevens de eerste gemotoriseerde brigade opgericht. Deze brigade bestond uit twee tankbataljons, twee gemotoriseerde geweerbataljons, een verkenningsbataljon, een artillerie eenheid en een aantal speciale formaties. De MS-1 (T-18), BA-27 gepantserde voertuigen, tractoren en andere voertuigen werden gebruikt om deze brigade uit te rusten. De brigade had 60 lichte tanks, 32 ‘tankettes’ (licht gepantserde, op tanks gelijkende voertuigen), 264 trucks en 12 tractors. De brigade bestond na reorganisatie en uitbreiding in 1931 uit 4.700 man, 119 tanks, 100 tankettes, 15 gepantserde auto’s, 63 AA (luchtafweer) voertuigen, 32 76.2mm gemotoriseerd geschut, 12 76.2mm AA voertuigen, 270 trucks en 100 tractors. In de jaren veertig werden verschillende gemechaniseerde korpsen opgericht.
Na de dood van de leider van de Russische Revolutie, Lenin, op 21 januari 1924 te Gorki, kwam Jozef V. Stalin (Иосиф Виссарионович Сталин) na een interne machtsstrijd binnen de communistische partij aan de macht. Stalin behoorde tot de ‘rechtse’, radicale vleugel van de communistische partij en hij verbande tegenstanders uit de ‘linkerhoek’, onder andere Leon Trotsky. Stalin zag in dat het Sovjetleger groot en sterk moest worden. Daarnaast moest de Sovjet-Unie in hoog tempo in een modern geïndustrialiseerd land veranderd worden. Dit om mogelijke dreigingen uit het westen aan te kunnen. De Sovjet-Unie was destijds grotendeels een agrarisch land. Om dit te bereiken werden in de jaren dertig grootschalige industriële hervormingen ingevoerd. Collectivisering en planeconomie zouden ervoor moeten zorgen dat de Sovjet-Unie modern, machtig en rijk werd. Collectivisering werd door Stalin afgedwongen en talloze tegenstanders van de Sovjetideologie, onder andere de rijke boeren (‘koelakken’), werden vermoord. Zogenaamde ‘kolchozen’ (collectieve boerengemeenschappen) en ‘sovchozen’ (staatsboerderijen) kwamen tot stand. Dit was de collectivisering van de landbouw. Deze boerenbedrijven zouden de monden van fabrieksarbeiders voeden. De gedwongen industrialisatie maakte het tevens mogelijk dat het Sovjetleger wapens kon ontwikkelen zoals vliegtuigen, tanks en pantserauto’s. De gedwongen industrialisatie ging hand in hand met de ‘Vijfjarenplannen’: plannen die gericht waren om de Sovjet-Unie snel en grootschalig te vernieuwen met behulp van industrialisatie. De eerste industrialisatiegolf vond plaats tussen 1928 en 1933 en veroorzaakte hongersnood en duizenden doden omdat boeren opeens gedwongen werden in staatsboerderijen te produceren. De collectivisatie veroorzaakte tevens een verstoring van de landbouwproductie. Daarom werd het eerste plan al in 1933 stopgezet waarna de tweede fase tussen 1933 en 1937 plaatsvond. Deze vijfjarenplannen hebben ervoor gezorgd dat de Sovjet-Unie uiteindelijk nazi-Duitsland kon verslaan. Tankproductie zou plaatsvinden in de Leningrad fabrieken (Putilov) en in de Stalingrad Tractorfabriek.
Revolutionaire tankideeën werden al vóór de ‘Grote Zuiveringen’ van Stalin bedacht. De Sovjet-Unie speelde al in de jaren twintig en dertig met het idee van ‘tankslagschepen’: tanks die meerdere koepels hadden en erg groot waren om angst onder vijandelijke troepen te creëren. Niet alleen de Sovjet-Unie speelde met dit idee, ook Groot-Brittannië en Frankrijk ontwikkelden tankslagschepen. Ook werd in de Sovjet-Unie de concepten van ‘Dieptegevechten’ en ‘Diepe Operatie’ ontwikkeld, Sovjet-doctrines die stelden dat diepe penetraties van vijandelijke linies bereikt moesten worden met militaire middelen. De gecombineerde kracht van infanterie, artillerie, tanks en vliegtuigen werd toen ingezien. Tanks zouden frontale aanvallen uitvoeren en voor ‘Dieptegevechten’ zouden lichte, middelzware en zware tankmodellen ingezet worden. De lichte en snelle tanks konden dan door inmiddels vernietigde linies (bestaande uit machineweernesten, bunkers en kanonnen) breken. Dit idee stond aan de basis van een snelle gemechaniseerde oorlogvoering, een tactiek die veel weg had van de latere Duitse Blitzkrieg. De bedenkers van dit concept waren met name Vladimir K. Triandafillov en Mikhail N. Tukhachevsky. Tukhachevsky werd overigens later tijdens de ‘Grote Zuiveringen’ vermoord.
De ‘Grote Zuiveringen’ van Stalin na 1934 zorgden voor een grote aderlating in het Rode Leger. Zo werden tussen 1937 en 1938 drie van de vijf maarschalken en zevenenvijftig van de vijfentachtig korpscommandanten vermoord. Veel militaire theoretische kennis ging verloren. Het 'Dieptegevecht' concept verdween naar de achtergrond en werd pas na de invasie van de Wehrmacht in juni 1941 weer opgepakt, omdat de Sovjet-Unie catastrofale verliezen leed. Iedereen die tegen het Stalin-regime waren, of daarvan werden verdacht, werden geëxecuteerd. Angst regeerde. Jozef Stalin had paranoïde trekken en zag overal vijanden, ook in het Rode Leger. De ‘vijanden van het socialisme’ moesten worden vermoord. Deze zuiveringen zorgden ervoor dat het Rode Leger ten tijde van de Duitse inval in juni 1941 niet veel bekwame of ervaren legerleiders had. Duizenden mensen werden destijds vermoord of naar kampen, de 'Goelags', bijvoorbeeld in Siberië gestuurd. ‘Goelag’ staat voor ‘Hoofddirectoraat voor de Kampen'. Die kampen waren al in de jaren twintig ontstaan. Zij functioneerden onder Lenin als politieke strafkampen, onder Stalin als straf- en werkkampen. In deze kampen werkten dwangarbeiders voor de Sovjet-Unie. Zij moesten bijvoorbeeld spoorwegen aanleggen. Door de slechte werk- en leefomstandigheden was de productie vaak laag. De kampen verschilden van de vernietigingskampen van de nazi’s omdat zij niet gericht waren op het vermoorden van gevangenen. Echter, door de loodzware arbeid in de kampen en de ijzige weersomstandigheden stierven vele honderdduizenden mensen.
Bij de ontwikkeling van Sovjettanks vormden geteste westerse tankmodellen de inspiratiebron. Lange tijd had de Sovjet-Unie geen eigen tankmodellen. De eerste tanks die zij ontwikkelden waren in feite kopieën van tanks uit Groot-Brittannië en Frankrijk. De lichte MS-1 tank was bijvoorbeeld een ietwat verbeterde versie van de Franse FT-17. Ook werd een enkele Fiat 3000 B lichte tank van Italië, en een KH-60 voertuig van Skoda gekocht. In de Sovjet-tankfabrieken, vaak voormalige tractorfabrieken, konden tanks worden geproduceerd nu de gedwongen industrialisering van start ging. Vanaf 1931 waren er namelijk genoeg fabrieken om tanks in grote getale te fabriceren. Het kopen van westerse tanks zorgde voor veel kennis op het gebied van tanktechnologie omdat de Sovjets westerse tanktechnologie zodoende konden bestuderen en verbeteren. Duizenden tanks konden geproduceerd worden. In 1929 waren slechts 340 tanks beschikbaar, in 1935 al 7633 tanks. Stalin had net als Adolf Hitler grote interesse voor ontwikkeling van tanks. Beide dictators bemoeiden zich met tankconstructie.
Niet alleen werden westerse modellen gekocht, ook werkte de Sovjet-Unie tijdelijk hecht samen met Duitsland. In 1926 of 1927 werd een tankschool, ‘Panzerschule Kama‘, gebouwd in Kazan waar Duitse tankprototypes getest werden. Sovjets werkten samen met Duitse officieren. Daarnaast werkten Duitse ingenieurs aan een aantal experimentele Sovjettanks. In 1932 ontwikkelde de Duitse ingenieur Grotte in de Sovjet-Unie de TG-1 zware tank. Dat was een zeer opvallende en moderne tank bewapend met een 76.2mm en een 37mm kanon. De tank had tevens vier machinegeweren en was voorzien van 10mm tot 50mm staalbeplating. De tank werd echter niet massaal geproduceerd. Ook werden wapensystemen uitgewisseld. Het Duitse Rheinmetall 37mm kanon werd tevens door de Sovjets gekocht. Stalin besteedde bovendien grote hoeveelheden goudreserves van de Sovjet-Unie om Duitse technische experts en machineonderdelen te kopen.
Lichte tanks als de infanterietank T-26 werden gebouwd; die tank werd in 1928 ontworpen. De T-26 tanks hadden dunne bepantsering (15mm staal aan alle kanten van de koepel en aan de voorkant en zijkant van de romp) en waren bewapend met een krachtig 45mm 20-K kanon. Het onderstel van de T-26 was gebaseerd op dat van de Britse Vickers 6 ton tank. Van de T-26 werden ongeveer 10.300 stuks geproduceerd. Ook werden ‘tankettes’ (licht gepantserde voertuigen) en amfibietanks geproduceerd zoals de T-27 en T-37 tanks. De tankettes zouden het slagveld overspoelen en duizenden zouden geproduceerd worden. Zij waren echter zeer licht gepantserd en volwaardige tanks waren het niet. De tankette T-27A werd bijvoorbeeld gebruikt door de geheime Sovjet-inlichtingendienst NKVD tegen bandieten in de Karak woestijn bij de grens met Afghanistan. Het voertuig was alleen bewapend met een machinegeweer. De amfibietanks waren ook niet sterk gepantserd en waren alleen geschikt om water te doorkruisen. Bij de eerste Sovjettanks werd een strikte arbeidsverdeling tussen infanterietanks en cavalerietanks toegepast. Eind jaren dertig werd deze verdeling opgegeven. Toen moesten alle soorten tanks infanterie ondersteunen.
T-26 |
Gewicht: 9.5 tot 9.8 ton |
Afmetingen: 4.65 meter lang, 2.24 meter hoog, 2.44 meter breed |
Bepantsering: 15mm staal voorkant koepel, 15mm staalbeplating zijkant koepel, 15mm staal achterkant koepel, 15mm staal voorkant romp, 15mm staalbeplating zijkant romp en 6mm staalbeplating achterkant romp (dus koepel: 15/15/15 en romp: 15/15/6) |
Bewapening: 1 x 4.5 cm (45mm) 20-K kanon (122 granaten), 1 x 7.62mm DT mg |
Motor: 4 cilinder T-26 motor van 90pk |
Snelheid: 20 tot 30 km/u |
Productieaantal: totaal 10.300 stuks |
Bemanning: 3 man |
Aanvankelijk werden vooral lichte tanks geproduceerd. Lichte tanks konden verkenningstaken uitvoeren omdat zij licht en snel waren. Zij hadden een aantal andere voordelen. Op de eerste plaats konden zij en masse geproduceerd worden, verliezen konden zodoende snel gecompenseerd worden. Productiekosten van lichte tanks waren vaak laag. Sovjetfabrieken konden met lichte tanks tevens de broodnodige ervaring opdoen om zwaardere tankmodellen te produceren. Daarnaast vereisten lichte tanks geen specialistische fabrieken omdat zij vaak eenvoudige motoren en onderdelen hadden. Lichte tanks hadden ook een aantal nadelen. Ze waren vaak erg licht gepantserd (tussen de 5 en 40mm) en bewapend (met 7.62mm machinegeweren, 20, 37 of 45mm kanonnen). Daardoor hadden zij moeite met het vernietigen van versterkte vijandelijke linies. Pas in 1943 werd de productie van lichte tanks in de Sovjet-Unie gestopt en pas in 1944 werden de lichte tanks verwijderd uit bestaande tank- en gemechaniseerde brigades. Overgebleven lichte tanks zoals de T-60, T-70 en T-80 dienden alleen nog als verkenningsvoertuigen, sleepvoertuigen voor kanonnen of als bescherming van hoofdkwartieren.
In het Interbellum was de T-26 lichte infanterietank de belangrijkste tank van de Sovjet-Unie. Ook werd de lichte ‘BT’ series ontwikkeld. Deze tanks waren snel en dienden als cavalerietanks om door vijandelijke posities te breken. Twee prototypes van de BT tank waren op 29 april 1930 gekocht van Walter Christie, een Amerikaans ingenieur. Christie ontwikkelde namelijk de M1928, M1930 en het aandrijfsysteem van deze modellen diende als basis voor de ontwikkeling van zowel de BT als de T-34 tank. De Sovjet-Unie had in de VS een onderneming opgezet die Amerikaanse tankmodellen kon kopen: de ‘Amtorg Handelscompagnie’. Twee M1930’s (T3 genoemd) werden onder het mom van ‘tractoren’ op 24 december 1930 naar de Sovjet-Unie verscheept. De Verenigde Staten erkende destijds de Sovjet-Unie niet, dus waren wapenleveranties uit den boze. Feit is dat na de oorlog Sovjet-auteurs en historici ontkenden dat de Sovjet-Unie voor een groot deel afhankelijk was geweest van westerse tanktechnologie. Igor Shmelyov schreef in 1984 bijvoorbeeld dat Sovjetingenieurs verantwoordelijk waren voor het aandrijfsysteem van de BT snelle tanks. Dat was onjuist omdat dit systeem (de zogenaamde Christie suspension) uit de Verenigde Staten kwam. Het is wel zo dat de geïmporteerde tanks verbeterd werden.
Naast lichte tanks ontwikkelde de Sovjet-Unie eigen middelzware en zware tanks om de concepten van ‘Diepe Operatie’ en ‘Dieptegevecht’ te kunnen uitvoeren. Zowel de middelzware als de zware tanks, bijvoorbeeld de T-35, waren niet dik gepantserd (ongeveer 30 tot 50mm staal maximaal). De T-35 werd tussen 1930 en 1932 ontwikkeld (1933 in productie) en voldeed aan het concept van ‘landslagschepen’: tanks met meerdere koepels en kanonnen die verschillende doelen tegelijkertijd konden aanvallen. De Eerste Wereldoorlog had een grote invloed op dit idee. De T-35 was echter een traag en groot ‘slagschip’. Sovjetingenieurs hadden een grote technische fout gemaakt bij het ontwikkelen van lichte, middelzware en zware tanks: de Sovjets hadden namelijk aanvankelijk geen of weinig aandacht voor dikke bepantsering. Een grote blunder van de Sovjet-Unie. Waarschijnlijk was er destijds weinig aandacht voor bepantsering omdat men dacht dat bestaande antitankwapens niet krachtig waren om de bepantsering te doorboren. Daarnaast bestond er weinig ervaring op het gebied van bepantsering. Geruchten deden de ronde dat de Sovjet-Unie bezig was met het ontwerpen van superzware tanks. Tanks die honderd ton of meer wogen. Soortelijke projecten zijn echter alleen op papier verwezenlijkt. De Sovjet-Unie had te weinig middelen om deze fantasierijke projecten te verwezenlijken en kon grondstoffen nuttiger spenderen.
De Spaanse Burgeroorlog, de Winteroorlog tegen Finland, maar ook de grensconflicten met Japan in de jaren dertig maakten een einde aan de illusie dat Sovjettanks voldoende gepantserd waren. De lichte T-26 en BT, middelzware T-28 en T-35 zware tanks, waren te zwak gepantserd om antitankvuur te kunnen overleven. Granaten uit het vijandelijke 37mm antitankgeschut (3.7 cm L/45 oftewel de 3.7 cm PaK 36) konden namelijk de bepantsering van genoemde tanks doorboren. Het enige voordeel was dat deze tanks goed bewapend waren. De T-26 – onder andere T-26 model 1939 – en de BT series hadden bijvoorbeeld een krachtig 45mm 20-K kanon dat met BR-243 ‘APHEBC’ (pantserdoorborend - explosief - ballistische kop) munitie maximaal ongeveer 50 tot 60 mm staal en 20 tot 30 mm staal tot 1000 meter doorboorde (de penetratiewaarden konden verschillen: afhankelijk van de kwaliteit van de munitie). Ook de T-28 (bewapend met een KT-28 of L-10 kanon) en de T-35 (bewapend met twee 45mm 20-K en één 76.2mm model 1927/32 KT-28 kanon) konden vijandelijke tanks uitschakelen. Die laatstgenoemde modellen waren erg groot en vormden een uitstekend silhouet voor Finse troepen.
T-28 model 1938 |
Gewicht: maximaal 33 ton |
Afmetingen: 7.44 meter lang, 2.86 meter hoog, 2.87 meter breed |
Bepantsering: 20mm staal voorkant koepel, 20 tot 30mm staalbeplating zijkant koepel, 20 tot 30mm staal achterkant koepel, 30mm staal voorkant romp, 20mm staalbeplating zijkant romp en 20mm staalbeplating achterkant romp (dus koepel: 20/30/30 en romp: 30/20/20) |
Bewapening: 1 x 7.62 cm (76.2mm) L-10 kanon (69 granaten), 3 x 7.62mm DT mg |
Motor: M-17L V12 450 tot 500pk |
Snelheid: maximaal 50 km/u |
Productieaantal: 503 stuks |
Bemanning: 6 man |
Gedurende de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) steunde de Sovjet-Unie de Spaanse Republikeinse troepen tegen de Nationalistische eenheden van het fascistische bewind van dictator Francisco Franco (1892-1975). De Sovjet-Unie gaf met name T-26 lichte tanks en BT snelle tanks: in totaal werden 362 tanks geleverd. De tanks werden al snel berucht bij de Nationalistische troepen. Voor één veroverde T-26 tank werd destijds 500 peseta’s, ongeveer 3 euro, neergelegd. Generaal Dmitry G. Pavlov (Hoofd van het ABTU, het Directoraat van de Gemotoriseerde en Pantserstrijdkrachten), stelde voor om een geheel nieuw type tank te ontwikkelen. Deze nieuwe tank moest goed bewapend en gepantserd zijn. Zijn idee legde de basis voor de ontwikkeling van de succesvolle T-34 tank. De Spaanse Burgeroorlog maakte zoals gezegd duidelijk dat Sovjettanks als T-26 en BT, ondanks hun krachtige bewapening, te dunne bepantsering hadden. De granaten uit het Duitse 37mm L/45 (37mm PaK 36) antitankgeschut konden namelijk de bepantsering van beide tankmodellen doorboren.
Ook de genoemde schermutselingen met Japan in de jaren dertig bevestigden dat Sovjettanks te licht gepantserd waren. Wel werd aangetoond dat zij voldoende bewapend waren. Tegen Japan werden T-26, BT-5 en BT-7 tanks ingezet.
Tijdens de Winteroorlog tegen Finland werd duidelijk dat bestaande Sovjettanks als T-26 en BT (bijvoorbeeld de BT-5 en BT-7) onvoldoende gepantserd waren. De Sovjet-Unie wilde (op zijn minst) een aantal strategische gebieden in Finland veroveren en viel Finland op 30 november 1939 binnen. De Sovjet-Unie beschikte over veel meer soldaten, tanks en vliegtuigen dan Finland. Bij gevechten tussen Finse soldaten en soldaten van het Rode leger werden door beide strijdende partijen allerlei militaire middelen ingezet, zoals machinegeweren, antitankkanonnen en tanks (Finland veroverde enkele Sovjettanks). Finse 37mm antitankkanonnen vernietigden veel Sovjettanks. Tijdens deze oorlog werden ook Sovjet middelzware tanks en zware tanks, de prototypen SMK, T-100 en KV, ingezet. De middelzware modellen hadden onvoldoende bepantsering. Daarnaast waren zij grote schietschijven voor Finse antitankwapens. Veel Sovjettanks gingen verloren. De Winteroorlog zorgde ervoor dat bepantsering en bewapening doorslaggevend werden bij Sovjet-tankontwikkeling.
Getracht werd nog om de lichte T-26 tanks dikkere bepantsering te geven. Sommige T-26 tanks kregen extra staalbeplating. De T-26E (‘Ekranami’ oftewel vrij vertaald ‘met schermen’) versie had 45mm staal aan alle kanten van de romp en rondom de koepel. De tank was bewapend met het standaard 45mm 20-K kanon voor lichte tanks. De extra beplating maakte niets uit: bestaande granaten uit antitankwapens penetreerden het pantser relatief eenvoudig. Daarnaast was het onderstel van de tank overbeladen door de extra staalplaten.
Alle genoemde conflicten stimuleerden de ontwikkeling van goed gepantserde Sovjettanks als T-34 en KV die de lichte T-26, BT, T-28 en T-35 tanks zouden vervangen. T-34 en KV konden tevens diepe penetraties van vijandelijke linies mogelijk maken zonder veel schade op te lopen.
De Tweede Wereldoorlog (1939-1945) ontketende een wapenwedloop tussen de geallieerden en de Asmogendheden. De oude generatie Sovjettanks, bestaande uit tanks zoals T-26, BT, T-28 en T-35, werd gedurende de oorlogsjaren vervangen door verbeterde tankmodellen om de tanks van Hitler-Duitsland te kunnen verslaan.
In Mein Kampf beschreef Adolf Hitler zijn plannen met betrekking tot de Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie en de aldaar heersende ideologie van het communisme waren volgens hem gezworen vijanden van het nationaalsocialisme en moesten vernietigd worden. Zo had Hitler grootse ideeën om ‘Lebensraum’ voor het Duitse volk in Oost-Europa en in de Sovjet-Unie te verwezenlijken.
Toch werd een pact met de Sovjet-Unie gesloten om Stalin te doen geloven dat Duitsland geen plannen voor een invasie door de Sovjet-Unie had. In het geheim tekende de Sovjet Volkscommissaris van Buitenlandse Zaken, Molotov, op 23 augustus 1939 in Moskou een akkoord met de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop waarin onder andere stond dat Duitsland en de Sovjet-Unie elkaar niet zouden aanvallen en Polen zouden opdelen. Het verdrag staat in het Duits bekend als het ‘Nichtangriffsvertrag zwischen Deutschland und der Union der Sozialistischen Sowjetrepubliken’ en in het Nederlands als het ‘Molotov-Ribbentroppact’.
Hitler besloot eerst om Europa te veroveren: de Sovjet-Unie kon wachten. Op 1 september 1939 begon hij zijn veldtocht tegen Polen. Duitse tanks vochten in Polen tegen verouderde Poolse tanks en pantservoertuigen. Polen had geen sterk gepantserde tanks in haar wapenarsenaal. Sommige Poolse tanks hadden wel krachtige kanonnen zoals de 7TP (die tank had een 37mm Bofors wz. 37 kanon). Het merendeel bestond echter uit licht gepantserde tankettes zoals de TKS en TK-3. Het Poolse leger vocht hard en dapper maar kon de overmacht aan infanterie, vliegtuigen en tanks uiteindelijk niet tegenhouden. Polen was overwonnen, maar Hitler wilde meer gebieden veroveren. Duitsland veroverde het westelijk deel van Polen en de Sovjet-Unie annexeerde het oostelijk deel. Hij richtte zijn ogen op de rest van Europa. Op 10 mei 1940 viel Hitler-Duitsland de Lage Landen binnen. Nederland kon niet lang standhouden tegen het goed gecoördineerde en georganiseerde Duitse leger. Ook Frankrijk bezweek in juni uiteindelijk onder de Duitse aanvalsmacht. De Blitzkrieg-tactiek maakte het mogelijk dat tanks snel en efficiënt ingezet konden worden waarbij grote stukken land veroverd konden worden. Duitse tanks werkten daarbij nauw samen met infanterie en Luftwaffe.
De tanks van Hitler-Duitsland hadden korte metten gemaakt met West-Europese tankmodellen. De Duitse Panzers (tanks) I tot en met IV waren op relatief weinig tankweerstand gestuit. In Nederland waren zij geen tank tegengekomen, wel enkele gepantserde auto’s. Alleen in Frankrijk hadden zij één op één moeite om de Franse Char B en R35 tanks uit te schakelen omdat die tanks zwaar gepantserd en bewapend waren. Desondanks konden de Duitsers het Franse tankwapen uitschakelen door nauw met de Luftwaffe samen te werken. Hitler dacht bovendien dat de Sovjet-Unie niet de middelen had om geavanceerde tanks te kunnen produceren. De Sovjet-Unie was immers een ‘ongeciviliseerd’ en ‘achterlijk’ land. Hitler zou zelfs gezegd hebben: ‘‘Je hoeft alleen maar tegen de deur te trappen en het hele rotte bouwwerk dondert in elkaar’’.
Hitler hield zich niet aan zijn eerdere niet-aanvalsafspraak met Stalin en viel op 22 juni 1941 met ‘slechts’ 3.300 tot 3.500 tanks – met name Panzerkampfwagen I tot en met IV en Tsjechoslowaakse modellen – de Sovjet-Unie binnen (Operatie Barbarossa). Stalin was verbijsterd en sloot zich lange tijd op in het Kremlin (later lichtte hij de Sovjetbevolking via de radio in dat nazi-Duitsland de Sovjet-Unie had aangevallen). De Sovjet-Unie werd verrast en was onvoorbereid op een oorlog tegen Hitler-Duitsland. De Duitse inval kwam op een zeer ongunstig moment.
Op 22 juni 1941 had de Sovjet-Unie ongeveer 20.000 tanks, 28.800 inclusief vervangings- en trainingsvoertuigen, in dienst. Sommige bronnen spreken over 23.637 tanks. Vijfenzeventig procent van het Sovjet-tankleger bestond toen uit T-26 en BT snelle tanks. Slechts 508 KV en 967 T-34 tanks waren beschikbaar. De Sovjet-Unie had in 1941 negenentwintig gemechaniseerde korpsen waarbij reorganisatie en training nog in volle gang was. Sovjet lichte tanks als T-26, T-28 en de BT series waren zeer kwetsbaar voor Duitse tanks en antitankgeschut. Dit enorme aantal Sovjettanks werd na de inval gereduceerd tot slechts 1.503 stuks: een enorme klap voor de Sovjet-Unie. Het grote verlies had te maken met het feit dat de Sovjet-Unie grotendeels lichte tanks in dienst had die onvoldoende gepantserd waren. Ook hadden veel Sovjettanks nog geen radio, zij moesten met vlagsignalen communiceren. De met radio uitgeruste Duitse tanks zoals de Panzerkampfwagen IV (vroeg model) konden hen eenvoudig vernietigen. Daarnaast hadden de zuiveringen van Stalin het ‘brein’ van het leger vermoord. Er was dus geen of weinig ervaring op het gebied van de tankoorlog. De Duitsers hadden veel inzicht verworven hoe tanks te gebruiken: in Polen, Nederland en Frankrijk hadden zij veel ervaring opgedaan. Veel Sovjettanks vielen tevens uit door mechanische mankementen: uitval van motoren en aandrijfsystemen. Daarnaast werd de Sovjet-Unie simpelweg overrompeld door een combinatie van enerzijds militair talent en ervaring en anderzijds geavanceerde technologie. Toch werden de Duitsers onaangenaam verrast na de eerste dag van de inval.
De Sovjets hielden namelijk twee 'troeven' voor het Duitse tankwapen achter de hand: T-34 en KV. De T-34 en KV series waren nagenoeg onkwetsbaar voor Duits antitankvuur tijdens die eerste dagen na de Duitse invasie. De T-34 had inventief schuin pantser – het was de eerste tank ter wereld met schuine bepantsering – en de KV was extreem zwaar gepantserd. De T-34 had 45 tot 40mm staal aan alle kanten van de romp en 40 tot 50mm staal aan alle kanten van de koepel. Beide tankmodellen hadden een krachtige dieselmotor die 450 tot 600 pk leverde. De dieselmotor was hetzelfde type, in de KV waren slechts enkele veranderingen aangebracht en heette de motor niet ‘V-2-34’, maar ‘V-2K’ of ‘W-2K’.
T-34-76 model 1940 |
Gewicht: 25.6 tot 26.5 ton |
Afmetingen: 6.19 meter lang, 2.44 meter hoog, ongeveer 3 meter breed |
Bepantsering: 45mm staal voorkant koepel, 40 tot 45mm staalbeplating zijkant koepel, 45mm staal achterkant koepel, 45mm staal voorkant romp, 40 tot 45mm staalbeplating zijkant romp en 40mm staalbeplating achterkant romp (dus koepel: 45/45/45 en romp: 45/40-45/40) |
Bewapening: 1 x 7.62 cm (76.2 mm) L-11 kanon (76-77 granaten), 1-2 x 7.62mm DT mg |
Motor: V-2-34 V12 dieselmotor van 450 tot 500pk |
Snelheid: maximaal 50-55 km/u |
Productieaantal: in totaal ongeveer 50.000 stuks (sommige bronnen stellen 35.099 tot 35.120 stuks) |
Bemanning: 4 man |
De KV-1 en de daaruit ontwikkelde KV-2 tanks konden elke bestaande Duitse tank vernietigen. De KV tanks waren het resultaat van de gedwongen industrialisatie van Stalin. Zij waren al op 17, 18 en 19 december 1939 getest samen met andere Sovjet prototype modellen (SMK en T-100) tegen de Finse Mannerheimlinie in de Winteroorlog (1939-1940). Daar was gebleken dat de KV tanks erg goed gepantserd en bewapend waren: Fins antitankvuur ketste tegen de dikke frontale beplating af. In tegenstelling tot SMK en T-100 – deze hadden twee koepels met een 45mm 20-K en een 76.2mm (L-11) kanon – had de KV-1 slechts één koepel met een 76.2mm kanon (aanvankelijk van het type 76.2mm L-11, later 76.2mm F-32 en uiteindelijk 76.2mm ZiS-5). Besloten werd om de KV tanks op 19 december 1939 als standaard zware tanks in het Rode Leger op te nemen. Dat had een aantal redenen. Op de eerste plaats was de KV lichter dan SMK en T-100. Daarnaast had de tank zwaardere bepantsering. De bepantsering bedroeg 75mm staal aan de voorkant van de tank, 75mm staal aan de zijkant en 70mm staal aan de achterkant van de romp en 75mm staal aan alle kanten van de koepel, oplopend bij latere varianten tot 100mm. Veel zwaarder gepantserd in tegenstelling tot de 60mm beplating van SMK en T-100. Daarnaast was de KV-1 relatief manoeuvreerbaar. De ‘lompe’ SMK en T-100 waren te groot en te zwaar. De tanks waren ook niet manoeuvreerbaar. Echter, de wielen, rupsbanden en het aandrijfsysteem van SMK en T-100 werden gebruikt in de KV-1 tanks omdat die goed geconstrueerd waren.
De artillerieversie van de KV-1 tank was de KV-2. De KV-2 was ontwikkeld omdat de KV-1 Finse bunkers niet kon vernietigen. Het 76.2mm kanon van de KV-1 was namelijk te zwak om betonnen muren van bunkeremplacementen te vernietigen. De KV-2 had enorme vuurkracht en werd tegen de Duitsers na hun inval in de Sovjet-Unie ingezet. Een erg groot succes was de KV-2 overigens niet: te zwaar en te 'lomp' voor een snelle bewegingsoorlog. De tank was tevens niet ontworpen om tanks te vernietigen. Ook had de tank een lage vuursnelheid. Wel was de KV-2 goed gepantserd. De voorkant van de koepel was voorzien van 110mm staal, de zij- en achterkant bedroegen 75mm. De romp had 75mm staal aan de voorkant en aan de zijkant. De achterkant was voorzien van 70mm staal. De KV-1 was daarentegen wel een succes. Gedurende de oorlogsjaren werd het succesvolle KV-1 type voortdurend verbeterd. De tank kreeg eerst een 76.2mm L-11 kanon, daarna een 76.2mm F-32 en uiteindelijk het 76.2mm ZiS-5 kanon. De tank kreeg ook steeds zwaardere staalbeplating. Zodoende werd de KV-1 tank steeds zwaarder (KV-1E). Die zwaardere bepantsering had zowel voor- als nadelen. In totaal werden 3.015 KV-1, 334 KV-2 tanks en plusminus 50.000 T-34 geproduceerd tussen 1940 en 1945 (sommige bronnen spreken zelfs over 64.529 T-34 tanks).
KV-2 |
Gewicht: 52 ton |
Afmetingen: 6.79 meter lang, 3.65 meter hoog, 3.35 meter breed |
Bepantsering: 110mm staal voorkant koepel, 75mm staalbeplating zijkant koepel, 75mm staal achterkant koepel, 75mm staal voorkant romp, 75mm staalbeplating zijkant romp en 70mm staalbeplating achterkant romp (dus koepel: 75/75/75 en romp: 75/75/70 |
Bewapening: 1 x 15.2 cm (152.4mm) M-10T houwitser (36 granaten), 2 x 7.62mm DT mg |
Motor: V-2K V12 dieselmotor van 520 tot 600pk |
Snelheid: maximaal 34 km/u |
Productieaantal: 334 stuks |
Bemanning: 6 man |
Geen enkele Duitse tank kon T-34 of KV uitschakelen. Er ontstond grote paniek, ontzag en verbijstering bij Duitse tankbemanningen. Het Duitse legerapparaat realiseerde zich dat het geenszins onoverwinnelijke tanks, maar op bepaalde punten zelfs verouderde tanks had.
De Duitse Panzerkampfwagen I had twee 7.92mm MG13 machinegeweren die niets konden uitrichten tegen Sovjettanks. De Duitse Panzerkampfwagen II had een 2 cm KwK 30 of 38 L/55 kanon met plusminus 30 tot 40 mm pantser ('AP') staalpenetratie tot honderd meter; het wapen was alleen geschikt tegen dun gepantserde voertuigen, licht gepantserde tanks en infanterie. De Duitse Panzerkampfwagen III had een inferieur 37mm kanon en de Panzer IV was nagenoeg hulpeloos met zijn korte 75mm KwK 37 L/24 kanon tegen T-34 en KV. De Panzer IV kon de T-34 of KV alleen betrouwbaar tot korte afstand vernietigen met de ‘HEAT (‘high explosive antitank’ oftewel holle lading) granaat. Dat was een riskante onderneming. Met de standaard ‘AP’ granaat van het 75mm KwK 37 L/24 kanon van de Panzer IV kon het T-34 en KV pantser nagenoeg niet worden doorboord.
De Sovjettanks gebruikten in T-34 en KV met name ‘APHE’ of ‘APHEBC’ granaten om Duitse tanks te vernietigen. Granaten met een doorborende kop en een explosieve lading die na impact in het interieur van vijandelijke voertuigen exploderen. Hoe groter de APHE of APHEBC granaat, des te meer schade. Later werden ook brisantgranaten gebruikt in grotere tanks met krachtigere bewapening.
De Sovjet lichte tanks zoals T-26, BT en T-28 hadden geen enkele kans tegen Duitse tankmodellen. Zij werden in grote aantallen vernietigd omdat de tanks te licht gepantserd waren. Het Duitse leger ging improviseren om de zware KV en middelzware T-34 tanks uit te schakelen. Het Duitse 88mm geschut werd van stal gehaald, net als in Frankrijk tegen de Char B tanks. Het 88mm geschut (oorspronkelijk een luchtdoelkanon), kon het pantser van KV en T-34 doorboren. Echter, er waren niet voldoende kanonnen van dit type beschikbaar. Besloten werd om explosieven, mijnen, vliegtuigen (met name JU-87 ‘Stuka’ bommenwerpers) en artillerie in te schakelen om Sovjettanks te vernietigen. Met wisselend resultaat bewezen deze middelen hun dienst. In de tussentijd had het Duitse tankwapen geen passend antwoord op de ‘Sovjet-giganten’. Echter, door de superieure Duitse tactieken leden de Sovjets enorme verliezen. Ook rukte de Wehrmacht steeds verder op naar de Sovjet-tankfabrieken, gelegen onder andere in Leningrad en Stalingrad. Het vernietigen van die fabrieken zou de Wehrmacht een grote technologische en kwantitatieve voorsprong geven.
Echter, de Sovjet-Unie had met de oprukkende Wehrmacht rekening gehouden. Al vóór de opmars van de Wehrmacht naar de Sovjet-tankfabrieken waren de meeste fabrieken namelijk naar het Oeralgebergte overgebracht. Dat was een hele onderneming waarbij complete fabrieken ontmanteld werden. Een Sovjetcomité van evacuatie werd opgesteld om de coördinatie van deze evacuatie te leiden. De industrie zou naar de Oeral, Oost-Siberië en Centraal-Azië getransporteerd worden. Ruim 1.5 miljoen wagons met materieel werden getransporteerd naar het oosten. Zestien miljoen arbeiders gingen mee om in de fabrieken in het oosten te werken. Tussen juli en december 1941 werden ruim 1523 fabrieken verplaatst. Bij temperaturen van 40 graden onder nul werden deze fabrieken op de plaats van bestemming opgebouwd. Duizenden Sovjet-arbeiders werkten daar onder extreem slechte omstandigheden. De enorme verliezen aan Sovjettanks tijdens en na de inval van de Wehrmacht op 22 juni, konden snel hersteld worden met nieuw Sovjet-materiaal nu de fabrieken veilig waren voor Duitse bombardementen.
Hoe kon het pantserwapen van Duitsland zegevieren tegen de nieuwe Sovjettanks? De betrouwbare Panzerkampfwagen IV oftewel de Panzer IV was destijds de krachtigste tank van de Wehrmacht. Duitse ingenieurs zagen dat een lang 75mm kanon geïnstalleerd kon worden in de koepel van de Panzer IV. Zodoende werd de tank bewapend met een 75mm KwK 40 L/43 (vanaf maart 1942 tot juli 1942) en later een 7.5 cm KwK 40 L/48 kanon (vanaf mei 1942 tot juni 1943). Een lang kanon had het voordeel dat hoge staalpenetraties bereikt konden worden. Het lange 75mm kanon kon het pantser van KV en T-34 doorboren tot relatief lange afstand. Echter, de Panzer IV had zeer kwetsbare zij- en achterkantbepantsering. Daarnaast had de tank – zoals nagenoeg alle Duitse tanks – een benzinemotor die snel in brand vloog na een granaatinslag. T-34 en KV konden op hun beurt de Panzerkampfwagen IV (F2, G, H, en late J versies) al tot 1.000 meter afstand vernietigen. Pas in 1942 en 1943 kwamen Duitse troepen met hun definitieve antwoord op de succesvolle T-34 en KV modellen. De Wehrmacht werd uitgerust met de sterke ‘Panther’ en zevenenvijftig ton wegende ‘Tiger’ series. Die tanks konden T-34 en KV tot lange afstand uitschakelen. De Tiger kreeg een mythische status omdat hij elke geallieerde tank uitschakelen kon met zijn 88mm geschut. Ook was de Tiger zo dik gepantserd, 110 tot 120mm maximaal, dat geen enkele geallieerde tank de Tiger tot lange afstand kon vernietigen.
De Sovjets erkenden deze nieuwe Duitse dreigingen. Het 76.2mm kanon van T-34 en KV kon de nieuwe Duitse modellen niet uitschakelen. Alleen tot zeer korte afstand was uitschakeling mogelijk. Dat was natuurlijk een zeer riskante onderneming als men bedenkt dat Tiger en Panther Sovjettanks vernietigden tot twee kilometer. Omdat de bestaande T-34 en KV series verouderd waren, besloten de Sovjets om beide tanks te gebruiken voor de ontwikkeling van tankjagers en gemechaniseerd geschut. Zo ontstonden bijvoorbeeld SU-122 en SU-85. Al eerder waren tankjagers geproduceerd met verouderde tankonderstellen. De SU-76 had bijvoorbeeld een 76.2mm ZiS-3 kanon (met granaten die ongeveer 70 tot 80 mm staal tot 100 meter penetreerden) en was gebaseerd op de romp van de T-70 lichte tank. De voertuigen waren echter zeer licht gepantserd en kregen de bijnaam ‘bitch’ van haar Sovjet-bemanningen. Dit omdat het interieur zeer krap was en de uitlaatgassen de bemanning in het voertuig bedwelmden. De SU-76 had als belangrijkste voordeel dat het voertuig niet duur was om te produceren, nadeel was dat het voertuig zeer slecht gepantserd was.
De SU-122 was een voertuig dat 122mm granaten kon afvuren en werd bewapend met een 122mm M-30S houwitser. Als basis was de romp van T-34 gebruikt. De SU-122 bleek efficiënt te zijn in een ondersteuningsrol voor infanterie- en tankformaties, maar het geschut was niet geschikt voor een rol als tankjager (en zeker niet op lange afstand). De effectiviteit van de SU-122 liet namelijk te wensen over omdat penetraties niet altijd werden bereikt. Ook de BP-460A ‘HEAT’ granaten – met een penetratie van plusminus 120 tot 160 mm staal tussen 0 en 2000 meter – waren niet erg effectief tegen dik pantser. Die holle lading munitie werd pas in mei 1943 geïntroduceerd.
In 1943 ontwikkelden de Sovjets uit een bestaand luchtdoelgeschut een succesvol 85mm geschut dat Panther en Tiger uitschakelen kon. Dit 85mm geschut werd in de romp van T-34 gemonteerd. Zo ontstond de tankjager SU-85. De SU-85 had een relatief hoog penetratievermogen, maximaal 130 tot 140 mm staal op een afstand van honderd meter, en kon de Duitse ‘tijgers’ en ‘panters’ uitschakelen. Later werd een 100mm kanon in de romp van de T-34-85 geïnstalleerd (SU-100). Een groot nadeel van tankjagers is dat zij geen koepel hebben. Zowel SU-122 als SU-85 moesten gedraaid worden om tanks in hun vizieren te krijgen. Tanks hebben dat nadeel niet: koepels maken het mogelijk dat tanks niet gedraaid hoeven te worden voor het vuren. Om het 85mm kanon te monteren in de T-34 werd een driemankoepel ontworpen. Zo ontstond de T-34-85. Een geüpgradede T-34 tank met een driemankoepel, een sterkere bepantsering van 45mm staal aan alle kanten van de romp, 90mm frontale koepelbepantsering, 75mm staal aan de zijkant en 52mm staal aan de achterkant van de koepel, en een sterkere bewapening. Deze bewapening bestond eerst uit een 85mm D-5-T kanon in T-34-85 model 1943, en later een 85mm ZiS-S-53 kanon in T-34-85 model 1944.
T-34-85 (model 1943 en 1944) |
Gewicht: 30 tot 35 ton |
Afmetingen: 8.15 meter lang, 2.60 meter hoog, 3 meter breed |
Bepantsering: 90mm staal voorkant koepel, 75mm staalbeplating zijkant koepel, 52mm staal achterkant koepel, 45mm staal voorkant romp, 45mm staalbeplating zijkant romp en 45mm staalbeplating achterkant romp (dus koepel: 90/75/52 en romp: 45/45/45) |
Bewapening: 1 x 8.5 cm (85mm) D-5T of 85mm ZiS-S-53 kanon (60 granaten), 2 x 7.62mm DT mg |
Motor: V-2-34 V12 dieselmotor van 500pk |
Snelheid: 40 tot 55 km/u |
Productieaantal: ongeveer 48.950 stuks |
Bemanning: 5 man |
Omdat de Duitsers twee geavanceerde tankmodellen hadden, Tiger en Panther, werd door de Sovjets besloten om over te gaan tot herbewapening van het zware KV-1 type. De Tiger tank was namelijk een zware tank en de Panther een middelzware tank. Besloten werd om het 85mm kanon op de romp van de KV-1S te monteren. Zo ontstond de KV-85. Een verbeterde KV-1 met het 85mm D-5-T kanon (hetzelfde kanon dat gemonteerd was op SU-85 en T-34-85). De KV-85 was echter niet zo zwaar gepantserd als de KV-1 en kon relatief eenvoudig door Duitse tankgranaten vernietigd worden. De tank had namelijk 75mm recht staal aan de voorkant van de romp. Het 85mm kanon van de KV-85 moest worden verbeterd. Omdat koepel, romp en onderstel van KV-85 niet goed in staat waren om een nieuw zwaar kanon te dragen werd een nieuwe tank ontworpen: de Jozef Stalin tank. Aanvankelijk had de 'Stalin' een 85mm kanon. Dat was hetzelfde kanon als bij de KV-85.
Naast het KV-85 project werd getracht de KV-1 mobieler te maken. Zo ontstond de KV-1S (‘Skorostnoy’ oftewel ‘snel’). Die tank zou de T-34 kunnen 'bijbenen', was licht gepantserd en bewapend (76.2mm kanon). Op de romp van de KV-1S werd later een 152.4mm houwitser gemonteerd. Dit voertuig, de SU-152, was een gemechaniseerd geschut en kon gebruikt worden om Duitse tanks te vernietigen. De SU-152 wordt ook wel ‘dierendoder’ genoemd. Dit omdat de Duitsers dierennamen gebruikten om sommige laat geïntroduceerde tanks aan te duiden (‘tijger’, ‘panter’, ‘olifant’). De SU-152 kon met zijn houwitser verdiepingen van gebouwen laten instorten.
In 1941 had de Sovjet-Unie beter gepantserde en bewapende tanks dan Nazi-Duitsland (middelzware T-34 en zware KV series). Na het in 1942 verschijnen van de Duitse Tiger I tank in augustus te Leningrad waren de rollen omgedraaid. De Tiger I vernietigde honderden Sovjettanks aan het Oostfront en was nagenoeg onverwoestbaar. Sovjettanks konden zoals eerder vermeld met hun 76.2mm kanonnen weinig beginnen tegen Tiger I. Ook de met 85mm bewapende T-34-85 tanks (1944) konden soms niet het pantser van de Tiger doorboren. Sovjet KV zware tanks waren hopeloos verouderd. De 76.2mm granaten ketsten zonder schade te doen tegen het frontale Tiger-pantser af. Aan het eind van de oorlog – rond 1943, begin 1944— kwam de oplossing voor het ‘Tiger probleem’. Een nieuwe serie zware tanks werd door Sovjet ingenieurs ontworpen met als doel om vijandelijke versterkte stellingen en tanks te vernietigen. Vernoemd naar de Sovjetdictator waren zij de sterkste tanks die de Sovjet-Unie tussen 1944 en 1945 inzette. De Jozef Stalin series (Russisch ‘ИС’, Nederlands ‘JS’, Engels ‘IS’) was het antwoord op de nieuwe generatie Duitse tanks aan het front in 1944: Tiger I, Panther en de ietwat latere Tiger II. Drie varianten binnen deze serie werden gebouwd tot en met 1945: JS-1, JS-2 en JS-3. De laatste is nooit aan het front ingezet en diende als propagandamiddel tijdens de overwinning op Nazi-Duitsland bij de parade te Berlijn. Na de oorlog werden de JS-2 en JS-3 door verschillende Oostbloklanden gebruikt. In de jaren vijftig werden JS-2 tanks aan China gegeven. De tank deed dienst in het Sovjet-Russisch leger en in diverse Oostbloklanden tot en met 1995.
De zware Jozef Stalin tanks werden uit de ‘tussenoplossing’ KV-85 ontwikkeld. De tanks waren beter bewapend en zwaarder gepantserd dan Duitse zware Tiger-tanks. Naast de met het 85mm JS-1 (Jozef Stalin I) werden twee varianten van de Jozef Stalin gefabriceerd: JS-2 model 1943 en JS-2 model 1944. De Jozef Stalin tanks waren relatief licht en wogen ongeveer 46 ton. De tanks hadden schuine staalbeplating van 120mm aan de voorkant van de romp, 90mm staal aan de zijkant en 60mm staal aan de achterkant. De koepel had 100mm staalbeplating aan alle kanten (100mm staal voorkant, 100mm staal zijkant en 100mm staal achterkant). De voorkant van de tank was schuin vormgegeven en had bij JS-2 model 1944 een verticale staalequivalentie van 200 tot 230mm. De zijkant en achterkant van de koepel waren rond en schuin vormgegeven. Daardoor konden granaten sneller afketsten. Bij de productie van de Jozef Stalin werd besloten om grotendeels gebruik te maken van mallen. De tank had op veel plekken ‘cast armour’: gegoten pantser geproduceerd met behulp van mallen. De koepel was in een mal gevormd. Andere delen van de tank waren aan elkaar gelast. Het verbeterde JS-2 model 1944 had een volledig schuine voorkant en geen ‘trapsgewijze’ voorkant: JS-2 model 1943 had een trapsgewijs vormgegeven voorkant. Die voorkant bleek kwetsbaar voor 88mm granaten. Daarom besloten Sovjet-ingenieurs de voorkant uit één schuin stuk te vervaardigen. In februari 1944 besloot het Centraal Wetenschappelijk Onderzoeksinstituut Nr. 40 dat de voorkant van JS-2 model 1943 twintig of dertig millimeter extra pantser moest krijgen. Om gewicht te besparen besloten ingenieurs dat de voorkant uit een schuine staalplaat in een hoek van zestig graden moest bestaan. Staatsfabriek nr. 200 en UZTM produceerden de voorkant met behulp van mallen (cast armour) of lassen (welded).
Zoals gezegd werd eerst een 85mm D-5T kanon geïnstalleerd, maar later werd gekozen voor een krachtig 122mm geschut. De Jozef Stalin 2 kon elke bestaande Duitse tank uitschakelen met de 24.9 of 25 kg wegende BR-471 ‘APHE’ granaten (die met een snelheid van 795 tot 800 meter per seconde afgevuurd werden). Ook de geüpgradede variant van de Tiger, de Duitse achtenzestig ton zware tank Panzerkampfwagen VI. Ausf B. Tiger II, kon vernietigd worden. De voorkant van de koepel van de Tiger II tank had aanvankelijk namelijk 100mm staal en later 180 tot 185mm staal. De Jozef Stalin tanks deelden veel eigenschappen met de KV tanks: de tanks hadden grote wielen, waren zwaar gepantserd en hadden een dieselmotor (de JS had anders dan de KV-1, een 600 pk ‘V-2IS’ of ‘V-2-IS’ dieselmotor).
Zowel KV als JS waren oorspronkelijk ontworpen om verdedigingslinies te vernietigen. Het 122mm kanon van de Stalin tank was geschikt om verdedigingswerken en kleine bunkers op te blazen met de explosieve OF-471 ‘HE’ (brisant) granaat. Onduidelijk is of BR-471B munitie ingezet is tijdens de oorlog. Een groot nadeel van de Stalin was dat het voertuig tweedelige munitie had en daardoor niet vaak kon schieten. Slechts twee tot drie schoten per minuut waren mogelijk. Een groot nadeel als Jozef Stalin tanks de confrontatie aangingen met Duitse tanks. Daarnaast konden de Stalin tanks slechts achtentwintig 122mm granaten vervoeren. Dat is weinig vergeleken met de Tiger I die tweeënnegentig granaten meevoerde. Een verschil tussen de eerste (JS-2 model 1943) en latere JS modellen is de mantel bij de koepel. Omdat de mantel van het 85mm D-5T kanon gebruikt was bij de installatie van de 122mm D-25T, bleek dat onderdeel eigenlijk te zwak en niet geschikt voor zo’n groot wapen. Latere versies (JS-2 model 1944) hebben een bredere mantel die geschikt is voor het 122mm kanon. De tanks werden tevens bewapend met machinegeweren van 7.62mm en 12.7mm (DShK mitrailleur).
BR-471 (‘APHE’) | OF-471 ('HE': brisant) |
Gewicht: 25 kg | Gewicht: 25 kg |
Snelheid: 795m/s | Snelheid: 795-800m/s |
Penetratievermogen: ongeveer 190 tot 200mm tot op een afstand van honderd meter, 180mm tot op een afstand van een halve kilometer en 120 tot 130mm op een afstand van twee kilometer (de waarden konden afwijken door munitieverschillen) | Penetratievermogen: onbekend |
Door het grote kaliber van het kanon waren voltreffers bij vijandelijke voertuigen bijna altijd fataal. In november 1943 werd bij de Kubinka testgronden een Panther als schietdoel gebruikt. Het 122mm kanon stond anderhalve kilometer van die tank opgesteld. De 122mm granaat penetreerde de voorkant van de Panther, ging door de motor heen en doorboorde de achterkant van de tank. Een voltreffer van de 122mm granaat had desastreuze effecten bij Duitse tanks. Pantser werd verbogen en staalsplinters konden door het vijandelijke voertuig verspreid worden door de druk. Ook bij geen succesvolle penetratie werd de vijandelijke tankbemanning vaak uitgeschakeld door de schok van de inslag en interne schade binnen het gevechtscompartiment. Het grote gewicht van 122mm granaten en de snelheid waarmee zij afgeschoten werden wekte een grote hoeveelheid kinetische energie op. De JS-2 is in staat doelen tot een maximale realistische afstand van 900 meter te raken. Een nadeel van het grote kanon was dat het wapen slechts drie graden omlaag kon worden gericht voordat het uiteinde van het kanon tegen het plafond knalde. Het kanon kon twintig graden omhoog worden gericht. Het 122mm wapen had aanvankelijk in de mondingsrem slechts één kamer om gassen af te voeren, later werden dat er twee nadat commissaris van defensie K.E. Voroshilov gewond was geraakt bij een test van het kanon.
Regel was dat de JS-2 twintig brisantgranaten (20 x OF-471) en acht pantsergranaten (8 x BR-471) meenam. Dit omdat de tank bedoeld was om verdedigingsnesten uit te schakelen waarbij ‘zachte doelen’ die nesten verdedigden: infanterie, afweergeschut, trucks, etc. Naast de hoofdbewapening had de JS-2 een of twee 7.62mm DT (7.62×54mmR) machinegeweren tegen infanterie. Het verbeterde 1944 model had nog een extra 12.7mm DShK dakmitrailleur tegen vliegtuigen en infanterie. Het richtvizier in JS-2 was de TSh-17 (4x vergroting). Daarnaast had de tank een MK-IV periscoop.
Jozef Stalin 2 model 1944 |
Gewicht: 46 ton |
Afmetingen: 9.90 meter lang, 2.73 meter hoog, 3.07 meter breed |
Bepantsering: 100mm staal voorkant koepel, 100mm staalbeplating zij- en achterkant koepel, 120mm staal voorkant romp, 90mm staalbeplating zijkant romp en 60mm staalbeplating achterkant romp (dus koepel: 100/100/100 en romp: 120/90/60) |
Bewapening: 1 x 12.2 cm (122mm) D-25T kanon (28 granaten), 1 x 7.62mm DT mg en 1 x 12.7mm DShK mg |
Motor: V-2IS V12 dieselmotor van 520 tot 600pk |
Snelheid: 37 tot 42 km/u |
Productieaantal: ongeveer 3854 stuks |
Bemanning: 4 man |
Uit de zwaar gepantserde Jozef Stalin tanks werden tankjagers zoals ISU-152 en ISU-122 ontwikkeld. Beide tankjagers (of gemechaniseerd geschut) hadden hetzelfde 122mm kanon als de Jozef Stalin tanks. Zij waren alleen lichter gepantserd (90mm staal frontaal en zijkant, 60mm achterkant). De Jozef Stalin tanks en de daarop gebaseerde tankjagers, rukten in 1945 samen met de KV-1 en T-34 op naar het hart van Berlijn waar zij de laatste Duitse verzetshaarden vernietigden. Waarschijnlijk produceerden de Duitsers tijdens de oorlog kwalitatief betere tankmodellen. Uiteindelijk zou de nadruk op kwaliteit hen fataal worden: in een productieoorlog tellen aantallen. Aantallen die de Sovjet-Unie leveren kon.
Gemotoriseerd geschut en tankjagers niet meegerekend
lichte tanks | middelzware tanks | zware tanks |
T-26 lichte tank - 45 mm kanon | T-28 middelzware tank - 76mm kanon | T-35 zware tank - 76mm kanon en twee 37mm of 45mm kanonnen |
BT snelle tank - 45mm kanon | T-34 middelzware tank - 76mm kanon | SMK prototype zware tank - 76mm kanon en 45mm kanon |
T-40 amfibie - machinegeweren | T-34-85 middelzware tank - 85mm kanon | T-100 prototype zware tank - 76mm kanon en 45mm kanon |
T-50 lichte tank - 45mm kanon | T-44 middelzware tank (niet ingezet) - 85mm kanon | KV-1 zware tank - 76mm kanon |
T-60 lichte tank - 20mm kanon | KV-2 zware tank - 152mm houwitser | |
T-70 lichte tank - 45mm kanon | KV-1S zware tank - 76mm kanon | |
T-80 lichte tank - 45mm kanon | KV-85 zware tank - 85mm kanon | |
| Jozef Stalin zware tank (JS-1) - 85mm of 122mm kanon | |
| Jozef Stalin 2 zware tank (JS-2) - 122mm kanon | |
| Jozef Stalin 3 zware tank (JS-3, niet ingezet) - 122mm kanon |
Zie ook: overzicht Sovjettanks
Mondingssnelheid pantsergranaten (uitgedrukt in meter per seconde)
lichte tanks | middelzware tanks | zware tanks |
T-26 lichte tank – 45mm 20-K (760) | T-28 middelzware tank – 76mm (76.2mm) L-10 (555) | T-35 zware tank – 76mm KT-28 (370) en 45mm 20-K (760) |
BT-7 lichte tank – 45mm 20-K (760) | T-34 1940 (model 1940) – 76mm (76.2mm) L-11 (615) | KV-1 (alle modellen) – 76mm L-11 (615), 76mm F-32 (615), 76mm ZIS-5 (665) |
T-70 lichte tank – 45mm 20-K (760) | T-34-85 – 85mm D-5T of ZiS-S-53 (792-795) | Jozef Stalin 1 zware tank (JS-1) – 85mm D-5T (792-795) |
T-80 lichte tank – 45mm 20-K (760) | Jozef Stalin 2 zware tank (JS-2) – 122mm D-25T (795-800) |
In 1945 paradeerden Jozef Stalin tanks in het hart van het verwoeste Berlijn. Zij waren van het type JS-2 en JS-3. Jozef Stalin 3 tanks zagen tijdens de Tweede Wereldoorlog waarschijnlijk geen actie en werden gekenmerkt door een ‘piekneus’ en een afgeplatte koepel, een soort omgekeerde ‘soepkom’. De JS-3 tank was bewapend met hetzelfde 122mm (D-25T) kanon als zijn voorganger, de Jozef Stalin 2, maar was beter gepantserd (ongeveer 250mm staal aan de voorkant van de koepel). De Jozef Stalin 3 werd ook wel de 'gepantserde schildpad' genoemd. Na de Tweede Wereldoorlog ging de Sovjet-Unie door met tankontwikkeling. De eigenschappen van T-34 (vuurkracht, bepantsering, mobiliteit en massaproductie) keerden terug bij Sovjettanks die tijdens de Koude Oorlog geproduceerd werden. Ook tegenwoordig zien we die cruciale eigenschappen terug bij Sovjet-tankontwerpen zoals de moderne T-90 ‘MBT’ ('main battle tank'). In mei 2015 presenteerde de Russische Federatie een nieuw tankmodel: de achtenveertig ton wegende T-14 Armata.
Na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) experimenteerde Rusland met het ontwerpen van tanks. Tijdens de Russische Revolutie van 1917 vielen westerse tankmodellen in handen van de Sovjets. Veroverde tanks werden tegen ‘de Witten’ ingezet. Er was echter te weinig ervaring en te weinig grondstoffen voor de productie van eigen tanks. Daarom werd besloten om westerse tankmodellen te kopiëren. Dat leverde de broodnodige ervaring op voor de Sovjet-Unie om eigen tanks te kunnen ontwerpen. De Sovjet-Unie was lange tijd een agrarisch land. Om tankproductie mogelijk te maken moesten grote fabrieken gebouwd worden. De industrialisatie onder het bewind van Stalin maakte grootschalige tankproductie mogelijk. Langzamerhand waren er voldoende grondstoffen beschikbaar om over te gaan op tank- en wapenproductie. Lichte tanks waren de eerste tanktypes die geproduceerd werden. Zij waren goedkoop en vereisten geen specialistische fabrieken. Zij konden in machine- en tractorfabrieken geproduceerd worden. Naast de kleine, lichte tanks werden middelzware en zware tanks ontworpen. Superzware tanks bleven beperkt tot de tekentafel. Bestaande lichte en middelzware tanks werden op verschillende strijdtonelen ingezet waarbij zij aantoonden dat ze te licht gepantserd waren. Daarom besloten de Sovjets bij tankproductie met een blik op de toekomst meer aandacht te besteden aan bepantsering en bewapening.
Moderne Sovjettanks als T-34, KV en Jozef Stalin waren tijdens de Tweede Wereldoorlog succesvolle pantservoertuigen omdat zij simpel en doeltreffend ontworpen werden. Daarnaast waren zij goed bewapend en gepantserd. Lichte tankmodellen zoals de T-26 en T-28 waren aanvankelijk succesvol, maar bleken al snel verouderd. De laat verschenen Jozef Stalin tanks waren in staat de zwaarste Duitse tanks te vernietigen. De Sovjets wisten op een doeltreffende manier om te gaan met wapenproductie. Bewezen wapens zoals het 76.2mm kanon of 85mm kanon, maar ook motoren en onderdelen, werden opnieuw gebruikt in geüpgradede tankmodellen. Het Sovjet-tankapparaat staat bekend om de doelgerichte manier van aanpak als het gaat om tankproductie. Tanks moesten voldoen aan de gestelde eisen en aan overige luxe zoals interieur, afgewerkte koepels, extra ‘snufjes’, werd vaak niet of minder gedacht. Massaproductie staat bij tankproductie, en bij Sovjet wapenproductie centraal. Zodoende konden tanks snel en effectief geproduceerd worden met relatief weinig middelen: de Tweede Wereldoorlog was in bepaalde opzichten een echte uitputtingsoorlog. Anders dan de Duitsers die zich met name richtten op kwalitatieve criteria bij tankproductie, kon de Sovjet-Unie uiteindelijk Hitler-Duitsland en haar tankapparaat vanuit het oosten verslaan. In totaal produceerde de Sovjet-Unie ongeveer 112.922 tanks tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een 'vloedgolf' aan Sovjettanks overspoelde Oost-Europa en Oost-Duitsland in 1945. Enorme aantallen tanks – niet alleen massaal beschikbaar, maar ook kwalitatief betrouwbare modellen – waar de westerse mogendheden op tankgebied veel van konden leren.