Voor de Eerste Wereldoorlog had de Amerikaanse Front Drive Motor Company onder leiding van J. Walter Christie zich voornamelijk beziggehouden met de productie van tractoren, racewagens en motoren. In 1919 ontwierp Christie zijn eerste tank. In de jaren twintig ging Christie verder met de ontwikkeling van prototypes voor tanks en hij ontwikkelde een revolutionair ophangingssysteem, waarmee uitstekende prestaties konden worden geleverd op slecht begaanbaar terrein. In 1928 werd de Christie M1928 getest door het Amerikaanse leger op de testfaciliteiten van Fort Benning. Er waren echter grote problemen met de koeling van de motor en het Amerikaanse leger was niet echt onder de indruk van de Christie M1928. Desalniettemin werden er toch zeven prototypes besteld in juni 1931. Deze tanks waren bekend onder de naam Medium Tank T-3 en werden geproduceerd door Christie's US Wheel Track Layer Corporation. De T-3 was bewapend met een 37mm model 1916 kanon en werd aangedreven door een Liberty V-12 benzinemotor. De verbeterde T-3E2 had een nieuwe tweemansgeschutskoepel met vijf machinegeweren. Ook werd er een nieuwe Curtiss-benzinemotor met een maximaal vermogen van 435pk geplaatst en de dikte van de bepantsering was eveneens toegenomen. De tank wist met gemonteerde rupskettingen snelheden te behalen van wel 55km/u. Zonder rupskettingen was de T-3E2 op verharde wegen zelfs in staat snelheden van meer dan 90km/u te behalen.
In 1929 schreef een Amerikaanse cavalerie-officier in twee legerbladen een artikel over de T-3, waarin werd beweerd dat de tank zijn tijd meer dan tien jaar vooruit was. Deze publicaties hadden de aandacht getrokken van de Sovjet-officier A.I. Khalepski, die destijds hoofd was van de militair-technische commissie van het Rode Leger.
De Sovjet-Unie had in het buitenland organisaties opgezet voor het kopen van buitenlandse technologie. In Groot-Brittannië was de Arcos Ltd. Organisatie actief die zich bezighield met het leggen van contacten met Vickers-Armstrong. Dit leidde tot de koop van de Vickers-tank, die de Russen uiteindelijk als de T-26 in massaproductie namen. In de Verenigde Staten werd de Amtorg Handelsonderneming opgezet die probeerde Amerikaanse technologische kennis te bemachtigen. Omdat de militair-technische commissie van het Rode Leger onder de indruk was van het ontwerp van de T-3 werd er toenadering gezocht naar Christie voor de koop van enkele prototypes.
Op 29 april 1930 tekende Christie een contract met Amtorg voor de verkoop van twee verbeterde modellen van zijn tank. Het contract had een looptijd van 10 jaar en er werd overeengekomen dat Christie niet zonder medeweten van Amtorg de technologie van de T-3 aan derden mocht verkopen. Christie zou het Rode Leger verder voorzien van technische steun door middel van tekeningen, onderdelen en instructies.
Twee T-3's zonder geschutskoepels werden gekocht door de Sovjet-Unie onder de dekmantel dat deze als tractoren werden verscheept. Er werden door het Amerikaanse leger nog pogingen ondernomen om de transactie tegen te houden, maar tegen de tijd dat Christie werd ondervraagd was het al te laat. De 'tractoren' waren op 24 december per schip vertrokken uit New York. Na aankomst in de Sovjet-Unie waren de technici gecharmeerd van de snelheid en de ophanging die de tank een buitengewone mobiliteit in ruw terrein verschaften. Deze twee voertuigen vormden de basis voor de BT-2 die in september 1931 in massaproductie werd genomen.
BT-1
De BT-1 werd ontwikkeld in 1932 en was naar alle waarschijnlijkheid een directe kopie van de T-3. De aandrijving van de tank werd verzorgd door een Liberty V-12 benzinemotor met een maximaal vermogen van 350pk. De maximale snelheid op verharde wegen was een indrukwekkende 65 km/u en als de rupskettingen werden verwijderd, konden er zelfs snelheden worden behaald van meer dan 100 km/u. Er zijn ook bronnen die spreken dat de BT-1 in feite de benaming was van de originele Christie-tank. Wat de waarheid ook zijn mag, de BT-1 had een bemanning van drie personen, een gewicht van 10.200kg en was 5,49m lang, 2,23m breed en 1,92m hoog. De bepantsering varieerde van 13mm tot 6mm en de bewapening bestond uit twee 7,62mm DT machinegeweren. Slechts een klein aantal BT-1's werden gebouwd in de Charkov Locomotieffabriek (KhPZ Nr. 183).
De BT-2 gebruikte dezelfde romp als de BT-1. Sovjet-ingenieurs monteerden een 37mm kanon model 1930 samen met één 7,62mm coaxiaal machinegeweer in een door de Sovjet-Unie zelf ontwikkelde geschutskoepel. De BT-2 kon 97 granaten vervoeren voor het 37mm kanon en voor het machinegeweer konden maar liefst 4.000 patronen worden meegenomen. In 1932 werd de BT-2 in gebruik genomen in de Sovjet-tankdivisies. De eerste drie prototypes, zonder bewapening overigens, namen deel aan de parade ter ere van de Oktoberrevolutie op het Rode Plein in Moskou in 1931.
Door het krachtigere kanon was het totale gewicht van de BT-2 toegenomen, maar voor de rest was de BT-2 identiek aan de BT-1. De BT-2 was in staat om zonder rupskettingen snelheden van meer dan 100 km/u te behalen op verharde wegen. De aandrijving van de BT-2 verliep via de achterste tandwielen door middel van een ketting naar de achterste wielen als er zonder rupskettingen werd gereden. De remmen van de BT-2 waren mechanisch.
Technische gegevens:
Model: | BT-2 |
Gewicht: | 9.253 kg |
Bemanning: | 3 |
Motor: | M5-400, 12 cilinders, benzinemotor, 400pk |
Snelheid: | 65 km/u op verharde wegen met rupskettingen, 112km/u op wielen 50 km/u in terrein |
Bereik: | 300 km op de weg |
Afmetingen: | Lengte: 5,49m Breedte: 2,33m Hoogte: 2,21m |
Bewapening: | 37mm model 1930 kanon, één 7,62mm DT machinegeweer, |
Munitie: | 37mm - 97 granaten |
Bepantsering: | 13 mm maximaal |
Productieaantal: | 434 |
De versie van de BT-2 met drie 7,62mm DT machinegeweren was niet populair bij bemanningen. Bij de BT-3 waren de spaakwielen vervangen door dichte geheel stalen wielen en er was bovendien een 45mm kanon gemonteerd. De BT-3 werd echter nooit in massaproductie genomen. Evenmin werd de BT-4 in productie genomen, die een geschutskoepel had met twee 7,62mm DT machinegeweren.
De BT-2 kwam in actie in de gevechten met de Japanners in 1938 en 1939, de Sovjet-inval in oostelijk Polen in december 1939 en de Winteroorlog tegen Finland die begon in december 1939. De meeste BT-2's overleefden de openingsweken van Operatie Barbarossa niet, maar enkele kwamen toch nog in actie in 1942 en 1943 aan het Leningradfront en in Karelië.
PT-1
De BT-tank leverde ook een veelvoud aan onderdelen voor het prototype van een amfibische tank, de PT-1. PT staat voor Plavajoetsji Tank wat zo veel betekent als amfibische tank. De PT-1 werd ontwikkeld door een ontwerpteam aangevoerd door N. Astrov en N. Tsiets in 1932. De PT-1 had een langere romp dan de reguliere BT-tank. De bredere romp was ontworpen om de amfibische tank betere vaareigenschappen te geven. De PT-1 werd op het water voortgedreven door een propeller aan de achterkant van de romp en tevens was er een roer aanwezig voor de besturing. Na twee jaar van uitvoerige tests werd er een nieuwe versie ontwikkeld, de PT-1A. Hoewel de PT-1 nooit in massaproductie werd genomen, bleek het wel de voorloper van de latere amfibische tanks, de T-38 en de T-40.
Eind 1932 ging de BT-5 in productie in een nieuwe fabriek in Charkov. Alle lessen die tot dan toe waren geleerd werden opgenomen in het ontwerp van de BT-5. De BT-5 zou de belangrijkste tank worden van de Sovjet-tankformaties in de tweede helft van de jaren dertig. Ongeveer 50 BT-5's werden naar Spanje gestuurd om aan de zijde van de Republikeinen deel te nemen aan de Spaanse Burgeroorlog.
De driekoppige bemanning had meer ruimte gekregen door het aanbrengen van een grotere geschutskoepel. Het 37mm kanon van de BT-2 was vervangen door een krachtiger 45mm model 1932 kanon. Er konden 72 tot 115 granaten worden meegenomen in de BT-5. De secundaire bewapening bestond uit één 7,62mm mitrailleur waarvoor 2394 patronen beschikbaar waren. De BT-5 had een verbeterde en meer krachtige motor. De M-5 luchtgekoelde V-12 benzinemotor had een vermogen van 365pk. Met gemonteerde rupskettingen was de BT-5 in staat om snelheden te halen van 65km/u en zonder rupskettingen kon de BT-5 op verharde wegen zelfs een maximale snelheid bereiken van 112 km/u!
De maximale dikte van de bepantsering was licht verbeterd tot 13mm. Er waren echter nog altijd plaatdelen die niet dikker waren dan een magere 6mm. De telescopische uitrusting bij de BT-5 was ook aanzienlijk beter dan die van zijn voorganger. De BT-5 had echter ook zijn nadelen. De tank was toegenomen in gewicht, wat echter werd gecompenseerd door de krachtige motor. Het belangrijkste nadeel was de toename van de hoogte van de tank. Door het hogere silhouet was de BT-5 een makkelijker doelwit op het slagveld.
Technische gegevens:
Model: | BT-5 |
Gewicht: | 11.500 kg |
Bemanning: | 3 |
Motor: | M-5, 12 cilinders, benzinemotor, 365pk |
Snelheid: | 65 km/u op verharde wegen (met rupskettingen) 112 km/u! zonder rupskettingen |
Bereik: | 90 km op de weg |
Afmetingen: | Lengte: 5,49m Breedte: 2,33m Hoogte: 2,21m |
Bewapening: | 45mm model 1932/1938 kanon, één 7,62mm DT machinegeweer |
Munitie: | 45mm - 70-115 granaten, 7,62mm - 2394 patronen |
Bepantsering: | 13 mm maximaal |
Productieaantal: | 1800 |
Kleine aantallen BT-5's werden gebruikt voor verscheidene tests en experimenten. De BT-6 was een versie waar extra radio-uitrusting was aangebracht en de BT-5PKh was voorzien van een snorkeluitrusting voor het oversteken van rivieren. De BT-5KPh werden gebruikt tijdens de grootschalige zomeroefeningen in 1936 bij Slutsk in Wit-Rusland door het 4e Gemotoriseerde Regiment van de 4e Don-Kozakken Divisie. Tevens werden er BT-5's uitgerust met een vlammenwerperuitrusting. Hierdoor werd de ruimte in het bemanningsgedeelte echter zo krap dat het bijna onmogelijk werd het kanon te bedienen. De BT-5 kwam in actie tijdens de Winteroorlog tegen Finland in 1939 en 1940. Door de slecht getrainde bemanningen, het beboste terrein en Finse anti-tankdetachementen gingen er veel BT-5's verloren. Buitgemaakte BT-5's werden op kleine schaal ingezet door het Finse leger in de hervatting van de vijandelijkheden tussen Finland en de Sovjet-Unie in de zogenoemde Vervolgoorlog in 1941.
De BT-5 werd verder gebruikt voor experimenten om een genietank te ontwikkelen. Zo werd er een tank ontwikkeld voor het leggen van pontonbruggen. Ook werden er tests uitgevoerd met bredere rupskettingen voor een betere tractie in moerassig en besneeuwd terrein.
De ervaringen tijdens grensconflicten in het Verre Oosten hadden aangetoond dat de constructie door middel van klinknagels zeer kwetsbaar was en er werd daarom dan ook besloten om de verschillende plaatdelen aan elkaar te lassen. Deze verbetering werd tijdens de productieperiode van de BT-5 ingevoerd. De BT-5 kwam massaal in actie tijdens de grensgevechten bij Khalkin Gol in 1939 waar de tot dan toe onbekende generaal Georgy Zhukov bewees over een briljant militair inzicht te beschikken. Met vijf tankbrigades wist hij het Japanse 6e Leger, ook wel het Kwantoengleger genoemd, te verdrijven uit posities aan de grens tussen Mongolië en Mantsjoerije langs de rivier de Khalkin.
De Japanse commandant had de beschikking over drie infanteriedivisies, 180 tanks, 500 kanonnen en 450 vliegtuigen. Bovendien had hij het overwicht in het luchtruim boven het slagveld. Generaal Zhukov moest het doen met 100.000 manschappen, 498 tanks, waarvan het merendeel van het type BT-5 en 580 verouderde gevechtsvliegtuigen. Zhukov gebruikte zijn infanterie om de Japanse aanval te vertragen om vervolgens een zeer succesvolle tegenaanval te lanceren. De Sovjet-verliezen bedroegen ongeveer 10.000 manschappen, terwijl de Japanners 18.000 slachtoffers te betreuren hadden.
De nieuwe tank die voortkwam uit de ervaringen in het Verre Oosten was de BT-7. De geschutskoepel was verbeterd, een dikkere bepantsering werd aangebracht, de brandstoftank was groter en er kon meer munitie opgeborgen worden in de tank. Aan de achterkant van de geschutskoepel was een extra 7,62mm DT machinegeweer aangebracht en de transmissie werd verbeterd en daarmee betrouwbaarder. Het 45mm model 1935 kanon had de beschikking over 146 granaten. Dit was een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de BT-5, die maar 115 granaten kon vervoeren.
De latere productiemodellen van de BT-7 waren uitgerust met een dubbele periscoop. Ook werd er een krachtigere motor aangebracht die een maximaal vermogen had van 500pk. Deze motor was een kopie van een Duitse BMW-motor die oorspronkelijk ontworpen was voor de luchtvaartindustrie. De maximale snelheid op verharde wegen was maar liefst 72km/u en op het terrein wist de BT-7 snelheden te bereiken van 50km/u. Het bereik van de tank was 430km. In 1939 was de BT-7 de belangrijkste tank van het Rode Leger.
Technische gegevens:
Model: | BT-7 |
Gewicht: | 13.900 kg |
Bemanning: | 3 |
Motor: | M-17T, 12 cilinders, benzinemotor, 450pk |
Snelheid: | 72 km/u op verharde wegen 50 km/u in terrein |
Bereik: | 430 km op de weg |
Afmetingen: | Lengte: 5,66m Breedte: 2,29m Hoogte: 2,42m |
Bewapening: | 45mm model 1935 kanon, twee 7,62mm DT machinegeweren |
Munitie: | 45mm - 146 granaten, 7,62mm - 2331 patronen |
Bepantsering: | 22 mm maximaal |
Productieaantal: | 1200 |
Een belangrijke variant was de BT-7A, een infanterietank die een 76,2mm houwitzer had als hoofdbewapening. Om de houwitzer te plaatsen werd een grotere geschutskoepel ontworpen waarin ook nog twee 7,62mm DT mitrailleurs waren gemonteerd. De BT-7A had 50 granaten aan boord. De BT-7A was een stuk zwaarder dan de reguliere BT-7 en diende ter ondersteuning van cavalerieformaties. Verdere varianten van de BT-7 waren de OP-7 en de BT-7TU. De eerste was een variant met een vlammenwerper. De OP-7 had een externe brandstofcel aan de rechterkant van de romp gemonteerd. De BT-7TU was een commandovoertuig waar extra radio-uitrusting was aangebracht. Er werd een geschutskoepel gebruikt van de BT-5, waarop grote antennes waren aangebracht.
De BT-7 kwam in actie tijdens de gevechten tegen Finland in de Winteroorlog in 1939 en 1940 en de Sovjet-invasie van oostelijk Polen in september 1939. In de begindagen van Operatie Barbarossa werden de meeste BT-7 tanks echter vernietigd. De coördinatie in de gemechaniseerde korpsen was ver te zoeken en door de ondoelmatige Sovjet-tactieken had het Rode Leger geen antwoord op de Duitse tankaanvallen. De bepantsering van de BT-7 kon bovendien gemakkelijk worden doorboord door het standaard anti-tankwapen van de Wehrmacht, het 37mm pantserafweergeschut. Buitgemaakte tanks werden opgenomen in de gelederen van het Finse leger en de Wehrmacht. De Duitsers schilderden de buitgemaakte tanks over in het beruchte veldgrijs en op het dak van de tank werd een groot hakenkruis aangebracht voor herkenning door de Luftwaffe. Vanwege tactische herkenning werden door de Duitsers dan ook aanmerkelijk weinig BT-tanks voorzien van camouflagekleuren.
BT-7M
Hoewel er maar ongeveer 700 tanks van het type BT-7M werden geproduceerd was het een belangrijk ontwerp, omdat vele kenmerken van de BT-7M werden opgenomen in het ontwerp van de T-34. Het belangrijkste verschil met zijn voorgangers was het gebruik van een dieselmotor. Deze dieselmotor was afgeleid van de Hispano-Suiza V12 motor die oorspronkelijk was ontworpen voor de luchtvaartindustrie. De dieselmotoren hadden aanzienlijke voordelen ten opzichte van de benzinemotoren. Het bereik van de tank nam toe, de productie en het onderhoud werden vereenvoudigd en diesel was niet zo licht ontvlambaar als benzine, waardoor ook de veiligheid toenam.
BT-1S
De BT-1S, ontwikkeld in 1939, was gebaseerd op de BT-7M. De geschutskoepel was ongewijzigd, maar de romp had ook aan de zijkant een schuin aflopende bepantsering. Een kenmerk wat later ook terug te zien was in het ontwerp van de T-34. De BT-1S werd aangedreven door een nieuw ontwikkelde dieselmotor, de M-17 T-V-12, welke een vermogen had van 500pk.
BT-8
De BT-8 was eveneens een verbeterde versie van de BT-7M. De productie van de BT-8 startte in 1940 en 706 stuks werden er vervaardigd in 1940. Een klein aantal BT-8s werd in het begin van 1941 geproduceerd, waarna de productie van de BT-serie werd stopgezet. Wel werd er nog een prototype ontwikkeld met een 76,2mm houwitzer, maar deze werd nooit in massaproductie genomen.