Dat de Duitsers de Sovjet-Unie zouden binnenvallen stond voor Adolf Hitler al lange tijd vast. Voor hem betekende oprukken naar het oosten Lebensraum voor de Duitsers. Hitler had dit idee in zijn politieke geschrift Mein Kampf al beschreven. In zijn ogen was Duitsland overbevolkt en had het volk meer land nodig. Het Lebensraum wilde hij in Polen en de Sovjet-Unie vinden. De Bolschewisten waren zijn aartsvijand, en hij zag de Sovjet-Unie daarom ook als een belangrijker doel dan Groot-Brittannië. De Duitsers verloren de slag om Groot-Brittannië, maar toch openden zij een nieuw front in het Oosten. Deze tweefronten-oorlog zou Duitsland later fataal worden.
Operatie Barbarossa
Kort nadat de plannen om Groot-Brittannië binnen te vallen werden verworpen, begon het Oberkommando des Heeres (OKH) dan ook aan het ontwerpen van een plan om de Sovjet-Unie binnen te vallen, genaamd Fall Fritz. Generalmajor Friedrich Paulus, de toekomstige bevelhebber van het 6. Armee, was één van de eerste officieren die aan het plan begon te werken. De operatie zou in de lente van 1941 beginnen. Hitler gokte op een krachtig offensief, zodat de Sovjet-Unie verslagen zou zijn als de gevreesde winter zou invallen. "We hoeven alleen maar de voordeur in te trappen, en het verrotte bouwsel zal instorten!", zei Adolf Hitler tegen Generalfeldmarschall Gerd von Rundstedt over de Sovjet-Unie. Veel officieren waren het met hem eens. Rittmeister von Rosenbach-Lepinski van de 24. Panzerdivision zou zelfs gezegd hebben dat de oorlog tegen de Sovjet-Unie maar vier weken zou duren.
Omdat Duitse troepen in het voorjaar van 1941 de Balkan aanvielen, kon de operatie pas later van start gaan dan gepland. Hitler had de naam Fall Fritz gewijzigd in operatie Barbarossa, naar de keizer van het Heilige Roomse Rijk die de Derde Kruistocht had geleid. Nu zou zijn naam worden gebruikt voor de Kruistocht tegen het Bolsjewisme. Hitler zei tegen zijn generaals: "Wanneer operatie Barbarossa begint, zal de wereld de adem inhouden." Om 03:15 in de ochtend van zondag 22 juni 1941 begon operatie Barbarossa, de invasie van de Sovjet-Unie. De grootste militaire operatie aller tijden was begonnen.
Het invasieleger bestond uit drie landmachtgroepen, die in totaal 3.050.000 soldaten, 3.580 pantservoertuigen, 7.184 kanonnen, 600.000 motorvoertuigen, meer dan 600.000 paarden en 1.830 vliegtuigen bezaten. Heeresgruppe Nord met 26 divisies stond onder bevel van Generalfeldmarschall Wilhelm Ritter von Leeb, Heeresgruppe Mitte met 47 divisies stond onder bevel van Generalfeldmarschall Fedor von Bock en Heeresgruppe Süd, onder bevel van Generalfeldmarschall Gerd von Rundstedt, was samengesteld uit 43 divisies. Aan Sovjetzijde stonden daar drie zogenaamde ‘fronten’ tegenover. Dit waren het Noordwestelijke Front, het Westelijke Front en het Zuidwestelijke Front, samen bestaand uit 158 divisies en 54 brigades. Joseph V. Stalin was volledig verrast, hij had pas een invasie verwacht wanneer Groot-Brittannië zou zijn veroverd.
De invasie verliep aanvankelijk succesvol. Zeventien dagen na het begin van de aanval had alleen Heeresgruppe Mitte al 300.000 Sovjetsoldaten gevangengenomen en enorme hoeveelheden materiaal buitgemaakt. Na 46 dagen had zij al 850.000 soldaten krijgsgevangen gemaakt. In de eerste dagen van de operatie vernietigde de Luftwaffe 3.000 vliegtuigen op de grond en in de lucht, bijna de helft van de Rode Luchtmacht.
Generalleutnant Erich Marcks, de chef-staf van het 18. Armee, had voorgesteld om gelijktijdig op te rukken naar Moskou en Kiev, maar met Moskou als hoofddoel. Hitler vond echter dat Leningrad het hoofddoel moest zijn. Hij bemoeide zich voortdurend met de strijd, wat het Duitse leger geen goed deed. Toch verliep de operatie zeer succesvol voor de Duitsers. Eind september hadden ze Leningrad, Odessa en Sebastopol omsingeld. In december hadden de Duitsers al 3,5 miljoen krijgsgevangenen gemaakt en vier miljoen Sovjetsoldaten gedood. Optimistische Duitse plannenmakers dachten dat zij bij het invallen van de winter van 1941 de lijn van Arkhangelsk in het noorden tot Astrakhan in het zuiden zouden hebben bereikt. Maar met de afname van de chaos aan Sovjetzijde gedurende de zomer groeide de tegenstand. Generaloberst Franz Halder, de chef van de Generale Staf van het Heer, voelde zich steeds minder zeker. "Overal vechten de Russen tot de laatste man," schreef hij in zijn dagboek. "Ze capituleren zelden." De Sovjets hadden ook enorme reserves. Zes maanden na het begin van operatie Barbarossa hadden de Sovjets al 300 nieuwe divisies geformeerd.
Operatie Taifun
Begin oktober 1941 vielen de Duitsers Moskou aan in operatie Taifun, maar in december kwam de opmars tot stilstand voor de poorten van de stad. De winter was ingevallen en er waren tienduizenden Duitse slachtoffers met bevriezingsverschijnselen. De voertuigen konden niet meer rijden doordat de motoren bevroren. De Duitse commandanten realiseerden dat ze defensieve stellingen moesten innemen. De waarschuwingen van Sovjetagent Richard Sorge voor operatie Barbarossa waren genegeerd, maar hij wist nu te vertellen dat de Japanners niet van plan waren Mantsjoerije binnen te vallen. Stavka besloot hier wel naar te luisteren; naar aanleiding van deze gegevens stuurden ze troepen uit Siberië naar Moskou. Op 5 december 1941 werd de tegenaanval bij Moskou ingezet onder bevel van leger-generaal Georgy K. Zhukov. De tegenaanval werd een succes, op sommige plaatsen werden de Duitsers wel 500 kilometer teruggedrongen. De Duitsers hadden in de slag om Moskou hun eerste nederlaag geleden aan het Oostfront. Hitler ontsloeg de opperbevelhebber van het Heer, Generalfeldmarschall Walther von Brauchitsch, en nam zelf het commando over. Ilya Ehrenburg, een schrijver van de Sovjetlegerkrant Rode Ster, schreef na de slag het volgende ironische commentaar: "De Russische winter was een verassing voor de Pruisische toerist."
In het zuiden werd op 20 november 1941 Rostov aan de Don veroverd door het 1. Panzerarmee onder Generalfeldmarschall Ewald von Kleist. Op 28 november werd de stad echter alweer verlaten omdat de flanken van de speerpunt te zwak zouden zijn. Er waren geen troepen in de buurt om de speerpunt te ondersteunen, dus vroeg Gerd von Rundstedt, de bevelhebber van Heeresgruppe Süd, toestemming van het OKH om terug te trekken tot over de rivier de Mius. Adolf Hitler was razend omdat hij niet kon geloven dat het Von Rundstedt ontbrak aan troepen en hij gaf Von Kleist geen toestemming terug te trekken. Von Rundstedt wilde van zijn commando ontheven worden als zijn optreden niet langer het vertrouwen van Hitler genoot, en dus ontsloeg Hitler hem. Hij werd op 3 december vervangen door Generalfeldmarschall Walther von Reichenau, de voormalige bevelhebber van het 6. Armee. General der Panzertruppe Friedrich Paulus, de man die hielp bij het ontwerpen van operatie Barbarossa, kreeg het bevel over het 6. Armee. Paulus had nog nooit eerder een eenheid gecommandeerd en had alleen ervaring als stafofficier, maar kreeg nu het bevel over het grootste Duitse leger uit de Tweede Wereldoorlog: het 300.000 man tellende 6. Armee. Hitler was niet enthousiast maar stemde toe. Op 17 januari stierf Von Reichenau na een zware noodlanding van zijn vliegtuig en hij werd vervangen door Generalfeldmarschall Fedor von Bock.
Charkov en de Krim
Op 12 mei lanceerden de Sovjets een aanval op het door de Duitsers bezette Charkov. De Duitsers reageerden echter snel; het Zuid-Westelijke Front van maarschalk van de Sovjet-Unie Semyon K. Timoshenko werd omsingeld door het 6. Armee van Paulus en het 1. Panzerarmee van Von Kleist in operatie Fridericus. Twee Sovjetlegers werden hierbij vernietigd. Het was Paulus’ eerste overwinning en hij kreeg hiervoor het Ritterkreuz.
Op 8 mei 1942 kreeg Generaloberst Erich von Manstein, de commandant van het 11. Armee, het bevel om in operatie Trappenjagd het schiereiland Kertsj te veroveren. Op 16 mei had hij het schiereiland Krim en het schiereiland Kertsj veroverd. Op 5 juni begon de belegering van Sevastopol, met de codenaam operatie Störfang. Het garnizoen van Sevastopol stond onder leiding van de zeer bekwame generaal Ivan J. Petrov. Toch veroverde Von Manstein op 3 juli de stad, nadat het door Luftflotte 4 onder bevel van Generaloberst Wolfram Freiherr von Richthofen hevig was gebombardeerd. Von Manstein werd na zijn overwinningen bevorderd tot Generalfeldmarschall.
Tijdens de gevechten bij Charkov, op de Krim en bij Kertsj hadden de Sovjets ruim een half miljoen man verloren, waarvan een kwart miljoen krijgsgevangen werd gemaakt. De Duitsers voelden zich weer onoverwinnelijk en de zure nasmaak van de afgelopen winter was bijna vergeten.
Fall Blau
Door de komst van de lentemodder was het front eindelijk gestabiliseerd. Op 28 juni 1942, iets meer dan een jaar na het begin van operatie Barbarossa, begon het nieuwe offensief, Fall Blau. Hitler had in zijn Führer-Directief 41 twee hoofddoelen voor Heeresgruppe Süd opgesteld: de verovering van de olievelden van de Kaukasus en het bereiken van de Volga bij Stalingrad. Von Mansteins 11. Armee werd naar Leningrad in het Noorden gestuurd, dus moest het offensief met een leger minder worden uitgevoerd.
Het offensief bestond uit drie delen. De eerste fase, Fall Blau, bestond uit een aanval van het 4. Panzerarmee, het 2. Armee en het Hongaarse 2e Leger. Zij zouden vanuit de omgeving van Koersk naar de Don bij Voronezh oprukken. Twee dagen later zou operatie Maus van start gaan: hierin moest het 6. Armee naar de Don oprukken en zich vervolgens evenwijdig aan de Don richting Stalingrad keren. Westelijk van de Don zou zij de Sovjettroepen moeten omsingelen. Een paar dagen later begon operatie Siegfried, waarin het 1. Panzerarmee en het 17. Armee naar Rostov zouden oprukken. De naam Fall Blau wordt meestal ook gebruikt om alle drie de operaties samen te beschrijven.
Joseph V. Stalin had verwacht dat het nieuwe offensief bij Moskou zou plaatsvinden en was volkomen verbaasd dat er in het zuiden werd aangevallen. Er waren wel originele Duitse operatieplannen buitgemaakt, maar Stalin geloofde niet dat ze echt waren.
De Sovjets waren wederom slecht voorbereid toen het offensief begon. Een tegenaanval tegen het 4. Panzerarmee liep op een grote mislukking uit. Voronezj was het hoofddoel van de eerste fase van Fall Blau, maar Hitler wilde niet dat de verovering van de stad de zuidoostelijke opmars van het 4. Panzerarmee zou vertragen. Von Bock verzekerde Hitler dat Voronezj zwak verdedigd werd. Hitler liet eenheden aan het 4. Panzerarmee onttrekken, waardoor de aanval op Voronezj nu voortgezet werd met maar één pantserkorps. Dit was een rampzalige oplossing. De Sovjetverdediging was sterker dan verwacht; de Sovjets hielden stand in de stad. Pas op 9 juli viel de stad.
De splitsing van Heeresgruppe Süd
Blau I was voltooid, maar Hitler werd steeds ongeduldiger door het uitstel dat in wezen zijn eigen schuld was. Het belangrijkste onderdeel van Fall Blau was een snelle opmars van het 6. Armee en het 4. Panzerarmee naar Stalingrad, om zo de terugtocht van Timoshenko’s troepen af te snijden. Daarna zou de aanval tegen Rostov en de Kaukasus worden ingezet. Maar Hitler was zo bezeten van een snellere opmars naar de Kaukasus dat hij besloot beide operaties tegelijk te laten uitvoeren. Daarom besloot Hitler om Heeresgruppe Süd in tweeën te delen. Generalfeldmarschall Fedor von Bock liet zijn ergernis blijken over de beslissing om Fall Blau in twee delen te splitsen. Daarop ontsloeg Hitler Von Bock, mede door zijn fouten bij Voronezj.
Door de splitsing ontstonden Heeresgruppe A en Heeresgruppe B. In operatie Braunschweig, het vervolg op Fall Blau, moest Heeresgruppe A onder Generalfeldmarschall Wilhelm List de Kaukasus veroveren en Heeresgruppe B onder Maximilian Reichsfreiherr von Weichs bij Stalingrad de Volga bereiken.
De overige Duitse generaals waren ook volkomen verbaasd, omdat er niet genoeg middelen waren om deze twee doelen tegelijkertijd te vervullen. Bovendien werd het 6. Armee beroofd van het XXXX. Panzerkorps, zodat haar opmars aanzienlijk vertraagd werd. Hitler gaf op 16 juli het 4. Panzerarmee het bevel naar het verre Zuiden af te buigen, om het 1. Panzerarmee te ondersteunen bij de aanval op Rostov en daarbij de Sovjets te omsingelen. De omsingeling mislukte, maar op 23 juli werd Rostov veroverd door het 1. Panzerarmee. Met de verplaatsing van het 4. Panzerarmee was Heeresgruppe B beroofd van haar tanks. Het 6. Armee, grotendeels bestaand uit infanterie, was nu alleen in de opmars naar de Volga. Een tekort aan brandstof hield de opmars ook flink op: het 6. Armee had met flinke bevoorradingsproblemen te kampen. Doordat Heeresgruppe A en B van elkaar weg trokken, werden de aanvoerlijnen veel te groot. Von Weichs en Paulus klaagden bij Hitlers adjudant dat het 6. Armee te zwak was om alle tegenaanvallen te weerstaan. Hitler besloot daarom op 30 juli om het 4. Panzerarmee weer vanuit de Kaukasus naar het noorden te sturen. Door het heen en weer sturen van het 4. Panzerarmee gingen veel tijd en brandstof verloren.
De verdediging van Stalingrad
Drie Sovjetlegers lagen vlak voor Stalingrad: het 62e van Kolpakchy, het 63e van Kuznetsov en het 64e van Chuikov. Zij vormden het Stalingradfront, maar hun sterkte was illusoir: de drie legers, bestaand uit ongeveer 200.000 man, waren samen lang niet zo sterk als het 6. Armee met zijn 300.000 man. Op 23 juli drong het 6. Armee door de rechterflank van het 62e Leger. Stavka had gehoopt de Duitsers ten westen van de Don te kunnen bestrijden, maar het Sovjetfront was zo lek als een mand. Op 25 juli werd ook Chuikovs 64e Leger hevig aangevallen. Het 62e en het 64e Leger slaagden er grotendeels in over de Don naar het Oosten te vluchten, na geruchten te hebben gehoord dat ze door de Duitsers zouden worden afgesneden. Voor de ogen van de Duitsers slaagden troepen van het 64e Leger er nog in de cruciale brug over de Don bij Nizhne-Chirskaya op te blazen. Veel van de Sovjettroepen waren erin geslaagd over de Don naar het Oosten te vluchten en er werden maar weinig soldaten krijgsgevangen genomen.
In de chaos besloot Joseph V. Stalin wederom tot reorganisaties in de bevelvoering. Het Stalingradfront werd in tweeën gesplitst: het noordelijke deel, het nieuwe Stalingradfront, kwam onder bevel te staan van luitenant-generaal Vasily N. Gordov. het zuidelijke deel, het nieuwe Zuid-Oostelijke Front, kwam onder bevel te staan van kolonel-generaal Andrei I. Yeryomenko. Yeryomenko was tegen een splitsing van het front midden in de stad, maar daar had Stalin geen boodschap aan.
Verder waren in het hele gebied burgers gemobiliseerd. Alle beschikbare mannen en vrouwen tussen 16 en 35 jaar, bijna 200.000 in totaal, werden ingezet om tankvallen te graven. Jonge schoolkinderen werden ingezet om aarden wallen te bouwen rondom de olie-opslagtanks aan de oever van de Volga, en de luchtafweer van de stad werd grotendeels bediend door jonge vrouwen.
De opmars naar de stad
Op 19 augustus gaf Friedrich Paulus opdracht om de aanval op Stalingrad te beginnen. Op 21 augustus, bij het aanbreken van de dag, staken infanteriecompagnieën van het LI. Armeekorps van het 6. Armee in opblaasbare landingsboten de Don over. Ze vormden snel een bruggenhoofd bij het dorp Luchinsky. Kort daarna kwamen geniebataljons, die pontonbruggen bouwden voor de tanks en de andere voertuigen. In de ochtend van zondag 23 augustus begon de opmars over de steppe tussen de Don en de Volga. Er werd maar weinig tegenstand ondervonden. De steppe was steenhard als gevolg van de droogte en liet een hoog tempo toe. Er waren amper vijanden te zien. Het 6. Armee, met het XIV. Panzerkorps voorop, rukte in oostelijke richting op naar Stalingrad, en het 4. Panzerarmee in noordoostelijke richting. Tegen het eind van de middag drong een Duitse speerpunt door tot bij de noordelijke buitenwijken van de stad. Zij zagen een enorme vloot van Junkers 88 en Heinkel 111 bommenwerpers overvliegen in de richting van Stalingrad. Die avond begon de Luftwaffe de stad te bombarderen. Het was het zwaarste bombardement van de Tweede Wereldoorlog aan het Oostfront. De houten huizen aan de westrand van de stad kregen een regen van brandbommen te verduren. Ook de grote olie-opslagtanks aan de oever van de Volga werden getroffen. Brandende olie verspreidde zich over de Volga en de rookkolom was in de verre omtrek te zien. De stad was veranderd in een inferno waarin in een week tijd ongeveer 40.000 burgers omkwamen. De slag om Stalingrad was begonnen.
Stalingrad was een moderne stad met grote, witte flatgebouwen, mooie parken en tuinen langs de hoge westelijke oever, en bovenal veel industrie. De stad strekte zich zo’n 40 kilometer uit van noord naar zuid op de westelijke oever van de Volga. De stad was nergens breder dan acht kilometer. Meerdere grote fabrieken lagen in het noorden van Stalingrad: de tractorfabriek ‘Dzerzhinsky’, de kanonnenfabriek ‘Krasny Barrikady’, de staalfabriek ‘Krasny Oktyabr’ en de chemische fabriek ‘Lazur’. Deze fabrieken produceerden waardevolle goederen voor het Rode Leger. In de staalfabriek ‘Krasny Oktyabr’ werkten 20.000 man en de tractorfabriek ‘Dzerzhinsky’ produceerde 250 T-34 tanks per maand. Als de Duitsers Stalingrad in handen hadden, konden ze de scheepvaart op de Volga beheersen. Dit waren de redenen dat Hitler Heeresgruppe B Stalingrad liet veroveren. Ook droeg Stalingrad de naam van de leider van de Sovjet-Unie, maar Hitler zei hierover: "Ik wilde de Volga bereiken, op een bepaalde plaats, bij een bepaalde stad. Toevalligerwijze draagt ze de naam van Stalin zelf maar denkt u niet, dat ik daarom daarheen gegaan ben - ze kon ook heel anders heten - maar omdat daar een heel belangrijk punt is."
De eerste gevechten bij de stad
Het commando over het 62e Leger was in augustus overgenomen door luitenant-generaal Anton I. Lopatin. Zijn Leger was in augustus teruggedrongen naar het midden van Stalingrad. In de zuidelijke voorsteden lag het 64e Leger, welke van Chuikov was overgenomen door luitenant-generaal Mikhail S. Shumilov.
De eerste Duitse eenheid die de Volga bereikte was een speerpunt van de 16. Panzerdivision, die de rivier bereikte bij de noordelijke buitenwijken van Stalingrad. Zij ondervonden daar felle tegenstand van batterijen luchtafweergeschut. De Duitsers waren verrast maar gingen al snel in de aanval. In de avond werden de laatste kanonnen vernietigd, tot de schrik van de tankbemanningen veelal bediend door vrouwen.
De chaos aan Sovjetzijde was groot. De Sovjetcommandanten gaven bevel de zojuist gereed gemaakte pontonbruggen over de Volga te vernietigen, uit angst dat de Duitse tanks een bruggenhoofd aan de Oostelijke oever zouden vormen.
Stalin was woedend toen hij hoorde dat de Duitsers de Volga hadden bereikt. Hij verbood de evacuatie van de burgers uit de stad. De stad moest tot het bittere einde worden verdedigd. Hij was van mening dat de Sovjets harder zouden vechten voor een bewoonde stad dan een ‘dode’ stad. Zelfs de fabrieksarbeiders die niet rechtstreeks betrokken waren bij de productie van wapens werden gemobiliseerd in ‘Speciale Brigades’. Ze waren amper bewapend en werden in de strijd geworpen tegen de Duitse tanks. De arbeiders in de tractorfabriek waren overgegaan op de bouw van de T-34 tank. Nog voordat de T-34’s geschilderd waren werden ze de strijd ingestuurd, rechtstreeks uit de fabriek, vaak bemand door de arbeiders die zojuist de tank hadden gemaakt.
Uiteindelijk kregen de burgers toch toestemming om op door de NKVD gevorderde schepen de Volga over te steken. Veel schepen waren er echter niet, omdat de meesten waren bestemd voor het evacueren van gewonden en het aanvoeren van munitie. De Luftwaffe bestookte de schepen hevig, waardoor de overtocht absoluut niet zonder gevaren was. Ook de Duitse tanks en kanonnen brachten een aantal schepen tot zinken.
Chuikov neemt de leiding over
Lopatin was niet meer tegen de situatie opgewassen. Hij was steeds pessimistischer geworden door de superieure troepen voor hem en zonder bevel begon hij zijn eenheden terug te trekken. Andrei I. Yeryomenko en Nikita S. Khrushchov, de politiek commissaris van het Stalingradfront, onthieven hem daarom op 3 september uit zijn functie. Luitenant-generaal Vasily I. Chuikov hing nog steeds rond op het hoofdkwartier van het 64e Leger en daarom werd hij op 12 september uitgekozen om het commando over het 62e Leger op zich te nemen. De situatie van het Leger was beroerd: het had amper 20.000 man en minder dan 60 tanks.
Chuikov had zijn hoofdkwartier op de Mamayev Kurgan gevestigd, de Tataarse grafheuvel in Stalingrad. Om de bevoorrading van zijn 62e Leger te vergemakkelijken, wilde hij op 14 september een offensief openen om zo de kwetsbare aanlegsteigers beter te kunnen beschermen. De Duitsers waren hem echter voor: ook zij openden in de vroege morgen van 14 september een groot offensief, en wel precies op de Mamayev Kurgan. Chuikov’s hoofdkwartier lag onder hevig vuur en er was geen contact meer met zijn troepen. Chuikov beschreef de situatie als "ietwat verontrustend". Later die dag vertrok hij met zijn staf naar de Tsaritsyn-bunker bij de locatie waar de rivier de Tsaritsa uitmondt in de Volga.
Eind van de middag berichtte Yeryomenko aan Chuikov dat de 13e Garde-Jagerdivisie van generaal-majoor Alexandr I. Rodimtsev het 62e Leger zou komen versterken. Zijn divisie was op volle sterkte, bestaand uit bijna 10.000 man. Er kwam echter slecht nieuws: de Duitsers rukten op in de richting van station Stalingrad-1. Als ze deze zouden hebben veroverd, bestond er groot gevaar dat ze de aanlegsteiger zouden veroveren, voordat de 13e Garde-Jagerdivisie gearriveerd was. Rodimtsev slaagde er de vroege ochtend van 15 september in met het grootste deel van zijn divisie over de rivier te komen. Het was geen moment te vroeg, want in de morgen hernieuwden de Duitsers hun aanval. Bij het station vocht de de divisie tegen de Duitse 71. Infanteriedivision: in de loop van de dag wisselde het station vier keer van bezetter, maar ‘s avonds was het weer in Sovjethanden. Ook werd er de hele dag hevig gevochten om de Mamayev Kurgan, op stafkaarten beter bekend als ‘Hoogte 102’. Tevens woedden er op 17 september weer hevige gevechten rond het station.
In de buurt van het centrum van de stad, aan een belangrijke weg die naar de Volga leidde, hield een peloton van het 42e Garderegiment een flatgebouw bezet onder leiding van sergeant Yakov F. Pavlov. Met anti-tankgeweren, mortieren en machinegeweren wisten zij het 58 dagen vol te houden tegen een enorme Duitse overmacht. In het zuiden van de stad, nabij de graansilo, werd ook hevig gevochten. 48 Sovjetsoldaten in de graansilo hielden het dagenlang vol tegen een Duitse overmacht, maar op 22 september veroverden de Duitsers de graansilo. Dergelijke gevechten tegen kleine eenheden kostten de Duitse troepen veel tijd en manschappen en verslechterden het moreel aanzienlijk.
Chuikovs commandopost was intussen te gevaarlijk geworden, aangezien deze constant onder Duits mitrailleurvuur lag. De legerstaf stak de rivier over om verder noordelijk weer naar de westelijke oever terug te keren. Hij vestigde zijn hoofdkwartier onder een paar olietanks 500 meter ten zuidoosten van de kanonnenfabriek. Bij de aankomst aldaar bleken vele hoge stafofficieren te zijn gedeserteerd. Op 18 september viel station Stalingrad-1 definitief in Duitse handen. Er waren geen reserves meer om het station te heroveren en de 13e Garde-Jagerdivisie was in een paar dagen tijd vrijwel vernietigd.
Ten zuiden van de stad hadden de Duitsers de Volga nu ook bereikt, zij waren daar tussen het 62e en het 64e Leger doorgebroken. Hiermee was de omsingeling compleet, alleen over de anderhalve kilometer brede Volga konden nu nog voorraden voor de Sovjets worden aangevoerd. De situatie van het 62e Leger was nu vrij hopeloos. Yeryomenko probeerde nog met een aanval uit het noorden de druk op het 62e Leger te verlichten, maar dit liep op een mislukking uit.
De strijd verplaatst zich naar het Noorden
Voor het moreel van de Sovjettroepen was het goed dat Chuikov zijn hoofdkwartier had verplaatst. Het accent van de slag verplaatste zich namelijk langzaam naar het noorden van de stad. Het zuiden en het midden van de stad konden niet meer behouden worden. Op 22 september begon de laatste fase van de strijd in de zuidelijke helft van de stad. De Duitsers hadden de aanlegsteiger veroverd en op een paar verzetshaarden na was alleen het noorden van de stad nog in handen van de Sovjets.
Maar de strijd in de stad leverde ook voor de Duitsers niet het gewenste resultaat. Generaloberst Franz Halder, de chef van de Generale Staf van het Heer, benadrukte bij Hitler zijn zorgen om de zwakke flanken van het 6. Armee. Hitler was het zat en op 24 september 1942 werd Halder vervangen door Kurt Zeitzler, die prompt van Generalmajor tot General der Infanterie werd bevorderd. Zeitzler was een gehoorzame ja-knikker. Door het ontslag van Halder was er niemand meer nabij Hitler die tegen hem in durfde te gaan.
Op 28 september vond er opnieuw een wijziging in het commando plaats: Stalin doopte Yeryomenko’s Zuid-Oost Front om in het Stalingrad Front, terwijl Gordovs Stalingrad Front werd opgeheven. Op dezelfde plaats werd het Don Front opgericht, onder commando van luitenant-generaal Konstantin K. Rokossovsky. Gordov werd Yeryomenko’s plaatsvervanger.
De strijd rondom en in de fabrieken bestond uit gruwelijke man-tegen-man gevechten. De Duitse tanks waren nutteloos in de straatgevechten. Het terrein was door de Luftwaffe platgebombardeerd, maar dit bleek in het voordeel van de verdedigers te werken: de Duitsers konden niet snel oprukken door het puin en de Sovjets konden zich ideaal verschansen. De Sovjets pasten ook nieuwe tactieken toe. Kleine, flexibele aanvalsgroepjes vielen de Duitsers constant aan. De Duitse Blitzkrieg-tactiek was absoluut nutteloos in de stad en de Duitsers wisten niet goed hoe ze met de nieuwe omstandigheden om moesten gaan.
Naarmate de strijd vorderde werd de Sovjetluchtmacht ook steeds sterker. De U-2’s, bij de Duitsers bekend als ‘Naaimachines’ (vanwege het karakteristieke geluid van hun kleine motoren), bombardeerden ‘s nachts de Duitse stellingen. De nieuwe Yak-1’s en Yak 9’s gingen de strijd aan met de Luftwaffe om de heerschappij over het luchtruim.
Tegen eind september gaf Friedrich Paulus het bevel de laatste bolwerken van de Sovjets aan te vallen. De 24. Panzerdivision en de 389. Infanteriedivision veroverden de arbeiderswijken van de drie grote fabrieken. De 389. Infanteriedivision viel samen met de 14. Panzerdivision de tractorfabriek aan. Nadat de 24. Panzerdivision de fabriek had veroverd keerde zij zich weer naar het zuiden, in de richting van de chemische fabriek. Zij had hier wel een hoge prijs voor betaald: ruim de helft van de divisie was vernietigd. De 389. Infanteriedivision vocht zich een weg door de tractorfabriek en viel vervolgens de kanonnenfabriek aan.
Vertegenwoordigers van het 62e Leger meldden op 8 oktober dat het moreel van de troepen omhoogging en minder troepen deserteerden. De Sovjets hanteerden de orde dan ook met harde hand; bijna 15.000 soldaten werden geëxecuteerd tijdens de slag. Vele anderen werden naar Goelag-kampen gestuurd of in strafcompagnieën ingedeeld. Deze compagnieën moesten de verschrikkelijkste taken vervullen aan het front, zoals mijnen ruimen in het heetst van de strijd. De Duitsers begonnen ook Sovjetkrijgsgevangenen en -deserteurs in te zetten aan het front om de enorme verliezen aan manschappen aan te vullen. Deze zogenaamde Hiwi’s (Hilfswillige) vervulden hoofdzakelijk secundaire taken zoals het aanvoeren van munitie.
14 Oktober was de meest kritieke dag voor Chuikovs leger. De Luftwaffe maakte bijna 3.000 vluchten en vijf Duitse divisies vielen de tractorfabriek en de kanonnenfabriek aan. De tractorfabriek werd bijna omsingeld en de Duitsers stootten door naar de Volga. Die nacht evacueerden de Volga-veerboten 3.500 gewonde Sovjetsoldaten. De volgende dag werd de aanval hernieuwd; het 62e Leger werd hierbij in tweeën gesplitst. Toch strandde de Duitse aanval. Nieuwe reserves hoefde Paulus niet te verwachten. Alle beschikbare reserves waren al ingezet. Ook Chuikov kreeg weinig versterkingen en voorraden. Deze waren er echter wel, maar langzaamaan werd het voor Chuikov duidelijk dat er elders iets werd gepland dat werkelijk groots van opzet was.
Voor Chuikov kwam de strijd nu toch wel erg dicht bij zijn hoofdkwartier. Hij verzocht Yeryomenko een deel van zijn staf naar de oostelijke oever van de Volga te verplaatsen, maar Yeryomenko gaf hem hier geen toestemming voor. Voor het moreel was het het beste als de totale legerstaf op haar plek bleef.
Op 21 oktober voerden de Duitsers opnieuw een aanval uit op de kanonnenfabriek en de staalfabriek, maar zonder noemenswaardig succes. Toch bleven de Duitsers maar troepen naar de fabrieken sturen. In de beide fabrieken vonden gevechten plaats tussen kleine groepjes Duitsers en Sovjets. Er werd gevochten om de werkplaatsen, de ovens, de gieterij, om iedere meter. Drie Sovjetdivisies verdedigden de fabrieken, maar na een paar dagen hadden zij samen nog maar een paar honderd man. Toch hielden zij het vol en hielden zij zo nog steeds het grootste deel van het 6. Armee bezig in de stad.
Op 8 november hield Hitler een redevoering in de Löwenbräukeller in München waarin hij beweerde dat Stalingrad bijna was veroverd. De Duitsers hadden 90% van de stad in handen. De chemische fabriek ‘Lazur’, die in de bocht van een spoorlijn lag en vanwege deze vorm door de Duitsers 'de tennisracket’ genoemd. Ook waren nog delen van de staalfabriek en een bruggenhoofd bij de aanlegsteiger bezet door de Sovjets.
Het propagandaministerie van Joseph Goebbels kon daarentegen niet wachten tot zij de verovering van Stalingrad aan het volk konden melden. Goebbels kreeg ook wel door had dat de overwinning nog niet nabij was, en dus bedacht hij truc om het thuisfront te misleiden. In de Duitse stellingen in Stalingrad luisterden de soldaten naar het Kerstprogramma van de Großdeutsche Rundfunk. Tot hun verbazing hoorden ze de aankondiging ‘Hier is Stalingrad’, gevolgd door een koor dat ‘Stille Nacht, Heilige Nacht’ zong. In werkelijkheid was dit in een studio in Berlijn opgenomen. De meeste Duitse soldaten in Stalingrad waren woedend dat het Duitse volk zo voor de gek werd gehouden.
Opvallend is het contrast tussen de Duitse en Sovjetbrieven die naar huis werden gestuurd. Terwijl de Duitse brieven neigden naar het sentimentele, smachtend naar huis, getuigden de Sovjetbrieven van de onverbiddelijke logica dat het moederland op de eerste plaats komt. "In ons hart blijven we allemaal hopen dat alles ten goede keert," schreef een Duitse arts. "Kerst was niet leuk, in zo’n tijd maar liever geen feestdagen… Men mag, denk ik, niet te veel van het geluk verlangen." Een Sovjetsoldaat schreef daarentegen: "Liefste, we drijven de slangen terug naar waar ze vandaan komen. Onze sucesvolle opmars brengt onze volgende ontmoeting dichterbij." Soldaat Kolya schreef: "Hallo Maria, ik heb hier drie maanden lang gevochten om ons mooie [geschrapt door de censor] te verdedigen. We hebben de vijand stevig onder druk gezet. Nu hebben we de Duitser omsingeld. Elke week worden er een paar duizend gevangen genomen en enige duizenden vernietigd op het slagveld. Alleen de koppigste SS-soldaten zijn nog over. Ze hebben zich in bunkers verschanst en van daaruit schieten ze. En nu ga ik een van die bunkers opblazen. Groet, Kolya."
In het diepste geheim waren de leger-generaals Georgy K. Zhukov en Alexandr M. Vasilevsky begonnen aan de ontwikkeling van een plan om de troepen van de As-mogendheden bij Stalingrad te vernietigen. Ze merkten dat de flanken van het 6. Armee slecht verdedigd werden. De Duitsers hadden hier hoofdzakelijk de Roemenen en Italianen opgesteld. Generalfeldmarschall Gerd von Rundstedt had deze strijdmacht van troepen van de andere As-mogendheden een "volmaakt Volkenbondleger" genoemd. Deze legers waren kleiner dan de Duitse en de troepen waren veel minder goed bewapend en getraind. De Duitsers wisten dit wel, maar kozen er toch voor bijna het totale 6. Armee in te zetten in Stalingrad zelf.
Operatie Uranus
Terwijl Adolf Hitler nog steeds vele militaire beslissingen zelf nam, gaf Joseph V. Stalin zijn generaals steeds meer vrijheid. Hoewel hij zelf wilde dat de aanval al in het begin van november plaats zou vinden, stond hij Zhukov en Vasilevsky toch toe te wachten tot de omstandigheden het best waren.
De twee generaals wilden door de zwakke noordwestelijke en zuidelijke flanken breken en zo het 6. Armee omsingelen. Ze wilden een ruime boog maken om Stalingrad, zodat het 6. Armee niet snel een eventuele tegenaanval kon beginnen. In het diepste geheim werd een grote strijdmacht verzameld, in totaal ruim een miljoen soldaten, bijna 1.000 tanks, bijna 14.000 kanonnen en mortieren en ongeveer 1.250 vliegtuigen. Overigens was deze strijdmacht maar amper groter dan het totale aantal As-strijdkrachten in het gebied. Kolonel-generaal Nikolai N. Voronov, de opperbevelhebber van de artillerie van het Rode Leger en vertegenwoordiger van Stavka, zou de artilleriebombardementen coördineren. Het geheimhouden van de aanval was verrassend goed gelukt. Vele Duitsers verwachtten wel een aanval, maar waren toch vrij sceptisch over de mogelijkheid van de Sovjets om zo’n grote aanval te lanceren.
Op 24 augustus hadden de Sovjets door tegenaanvallen twee bruggenhoofden op de zuidelijke oever van de Don veroverd, één bij Serafimovich en één bij Kletskaya. In oktober 1942 had General de Armatã Petre Dumitrescu, de bevelhebber van het Roemeense 3e Leger, een voorstel ingediend om deze twee bruggenhoofden te heroveren. Dit voorstel werd echter door de Duitsers verworpen omdat er geen troepen voor vrijgemaakt konden worden.
Op 19 november 1942, om 7:20 Russische tijd, kregen de Sovjets opdracht de kanonnen, Katyusha’s en mortieren te laden. Ze openden de aanval vanuit de twee bruggenhoofden bij Serafimovich en Kletskaya in het noordwesten. Volgens een Sovjetgeneraal was de mist ‘zo dik als melk’ en even werd overwogen de aanval uit te stellen. Tien minuten later opende Voronovs artillerie - in totaal 3.500 stuks - toch een barrage van 80 minuten op het Roemeense 3e Leger. Tientallen kilometers achter het front werden Duitse officieren van de 22. Panzerdivision zelfs wakker omdat de grond trilde als bij een aardbeving. Direct na de barrage kwam de infanterie, ondersteund door de tanks. De Roemenen vochten als leeuwen, maar de Sovjets waren te sterk. De Roemenen vluchtten uiteen. De enige eenheid die de stoomwals kon tegenhouden was het XXXXVIII. Panzerkorps dat in de Roemeense achterhoede gestationeerd was. Dit korps was echter veel te zwak doordat zij een deel van haar eenheden af had moeten staan aan andere eenheden en veel van haar tanks buiten werking waren doordat de kabels waren aangevreten door muizen. De weinige tanks die nog konden rijden kruisten het pad van het 5e Tankleger van kolonel-generaal Romanenko. Ze brachten het leger enige schade toe, maar Romanenko reed gewoon om het korps heen zonder merkbaar oponthoud te ondervinden.
In de ochtend van 20 november begonnen het 51e en het 57e Leger vanuit het gebied bij de meren ten zuiden van Stalingrad hun opmars richting het noordwesten. De aanval zou om 8:00 uur beginnen, maar vanwege dichte mist werd deze uitgesteld tot 10:00 uur. Ook hier braken de Sovjets relatief makkelijk door de linies van het Roemeense 4e Leger.
Het 6. Armee is omsingeld
Op 23 november was de omsingeling voltooid. De twee speerpunten van de Sovjets hadden elkaar ontmoet bij Kalach, waar ze de Donbrug intact veroverden. In totaal waren bijna twee Duitse Legers omsingeld, bestaand uit 5 korpsen, die weer bestonden uit 21 Duitse divisies en twee Roemeense divisies. Bij één van de divisies behoorde ook een Kroatisch regiment. De omsingelde eenheden van het 4. Panzerarmee werden aan het 6. Armee gekoppeld, waardoor het omsingelde 6. Armee nu uit ruim 300.000 man bestond. Aan Sovjetzijde lagen hier zeven legers en vier luchtlegers tegenover.
De Duitse reacties op de omsingeling waren gemengd. Sommigen, hoofdzakelijk lagere bevelhebbers, meenden dat er onmiddellijk uitgebroken moest worden. Anderen voelden er weinig voor hun stellingen te verlaten, niet alleen omdat het zoveel moeite had gekost ze te veroveren, maar ook omdat de ruïnes van de stad tenminste nog wat bescherming boden tegen de Russische winter. Maar hoe dan ook: de achterhoede van het leger moest verdedigd worden. Paulus had zijn drie pantserdivisies al naar de Don gestuurd. Paulus zag ook al gelijk in dat hij luchtsteun en voorraden nodig had. Indien nodig wilde hij ook de vrijheid van handelen hebben om uit de ‘Kessel’ te kunnen breken. Het antwoord kwam bijna onmiddellijk maar niet van de bevelhebber van Heeresgruppe B, Maximilian Reichsfreiherr von Weichs, maar van Adolf Hitler zelf. Het 6. Armee moest in zijn stellingen blijven en moest beseffen dat hij al het noodzakelijke deed om het 6. Armee te helpen en te ontzetten. Hij zou bijtijds zijn bevelen geven. Verder gaf hij Paulus het bevel alle eenheden van het 6. Armee die zich ten westen van de Don bevonden in oostelijke richting terug te trekken, richting Stalingrad. In de nacht van 23 november verklaarde Hitler Stalingrad tot een Festung die tot het laatste verdedigd moest worden.
De luchtbrug
Adolf Hitler vroeg aan Reichsmarschall Hermann Göring of zijn Luftwaffe in staat was om het 6. Armee door de lucht te bevoorraden. Generalleutnant Eduard Wagner, de opperkwartiermeester van het OKH, had het aantal ingesloten troepen op 300.000 geschat, maar er heerste grote onzekerheid over dit aantal. Er werd geschat dat er minimaal 500 ton voorraden per dag ingevlogen moest worden, en dat hiervoor ongeveer 500 Junkers’ Ju-52 nodig waren. Toch werden de getallen aangepast: het absolute minimum werd 300 ton per dag, en er zouden 300 Junkers’ nodig zijn. General der Infanterie Kurt Zeitzler, de chef van de Generale Staf van het Heer, en Generaloberst Hans Jeschonnek, de chef van de Generale Staf van de Luftwaffe, leken het onmogelijk om het 6. Armee door de lucht te bevoorraden. Hitler had al eerder met Jeschonnek gesproken over een luchtbrug. Hitler vergeleek deze met de luchtbrug in de lente van 1942 bij Demyansk. Daar werden echter drie keer zo weinig troepen bevoorraad, in de lente in plaats van in de winter en met verwaarloosbare weerstand in de lucht van de Sovjets. Toch negeerde Göring zijn adviseurs, en met een flamboyante minachting voor wat mogelijk was, nam hij de taak op zich het 6. Armee door de lucht te bevoorraden.
Ook werden er al plannen gemaakt om het 6. Armee te ontzetten. Op 21 november had Hitler Heeresgruppe Don laten formeren, onder bevel van Generalfeldmarschall Erich von Manstein. Haar hoofddoel was het ontzetten van het 6. Armee, hoewel de Heeresgruppe hier amper troepen voor kreeg.
Von Weichs, Paulus en zijn vijf korpscommandanten waren unaniem van mening dat het 6. Armee moest uitbreken voordat het Rode Leger haar front ten zuidwesten van Stalingrad kon stabiliseren. Generalmajor Arthur Schmidt, de chef-staf van het 6. Armee, herinnerde Paulus eraan dat Hitler uitdrukkelijk had bevolen stand te houden. Paulus was niet iemand om Hitler te negeren, wat hij er verder zelf ook van dacht. Schmidt herinnerde Paulus er ook aan dat er te weinig brandstof was voor een uitbraak naar het zuidwesten en dat het leger op de open steppe zeer zwak zou zijn.
De luchtbrug, die begon op 25 november, bleek lang niet toereikend te zijn. In de eerste vijf dagen werd in totaal maar ongeveer 175 ton overgebracht. Deze kleine hoeveelheid was hoofdzakelijk te danken aan het slechte weer. Ook de hevige luchtafweer van de Sovjets en de aanvallen van vijandelijke vliegtuigen veroorzaakten verliezen bij de transportvloot. Gedurende de gehele periode van de luchtbrug bracht de Luftwaffe gemiddeld maar 117 ton voorraden per dag naar de Kessel. Slechts drie keer wordt het streeftotaal van 300 ton gehaald.< />
Operatie Wintergewitter
Erich von Manstein kreeg een lastige taak opgelegd: zijn Heeresgruppe Don bestond uit het 6. Armee, het 4. Panzerarmee en het Roemeense 3e Leger. Veruit de meerderheid van deze drie legers was zelf omsingeld. Von Manstein gaf Generaloberst Hermann Hoth, de bevelhebber van het 4. Panzerarmee, nu omgedoopt in Armeegruppe Hoth, de opdracht de ontzetting in operatie Wintergewitter uit te voeren. Hoth en zijn staf hadden toch bijna niets te doen aangezien het 4. Panzerarmee voor het grootste gedeelte zelf omsingeld was bij Stalingrad. Hoths speerpunt zou bestaan uit het LVII. Panzerkorps van General der Panzertruppe Friedrich Kirchner, dat aan Heeresgruppe A was onttrokken.
Het was niet Hoths doel om zich helemaal een weg naar de Kessel toe te vechten. Het 6. Armee zou zelf de ontzettingsstrijdmacht tegemoet moeten komen. Deze operatie kreeg de codenaam Donnerschlag. Von Manstein wist wel dat Hitler hier nooit toestemming voor zou geven, en dus had hij dit in de operatieplannen verdoezeld. Hoewel zijn strijdmacht niet compleet was, stuurde Von Manstein Hoth op 12 december op pad.
Aanvankelijk was de tegenstand van de Sovjets licht. Het 51e Leger onder generaal-majoor Trufanov, wat Hoth als eerste op zijn pad tegenkwam, was duidelijk niet sterk genoeg om de Duitse aanval tegen te houden. Het remde Armeegruppe Hoth wel flink af.
Tegelijkertijd met operatie Wintergewitter voerden de Sovjets ook een operatie uit, met de codenaam Kleine Saturnus. Deze operatie was gericht op het Italiaanse 8e Leger. Door in een snelle opmars naar het zuiden op te rukken hoopten de Sovjets Heeresgruppe A de terugweg uit de Kaukasus af te kunnen snijden. Het 6. Armee bond echter zeven Sovjetlegers bij Stalingrad waardoor er minder troepen vrijgemaakt konden worden voor operatie Kleine Saturnus. Voor het overleven van Heeresgruppe A was het dus van belang dat het 6. Armee volhield. Hoewel hij dit nooit expliciet duidelijk heeft gemaakt, moest Armeegruppe Hoth in de ogen van Hitler alleen een corridor openen om het 6. Armee van de hoognodige voorraden te voorzien.
Hoth wordt teruggedrongen
Toen de Sovjets doorkregen dat het offensief van Hoth een serieuze actie was, werd besloten het 2e Gardeleger onder luitenant-generaal Malinovsky, dat betrokken zou zijn bij de aanval op het Italiaanse 8e Leger, verplaatst naar het gebied tussen het 6. Armee en Hoths speerpunt. Ook het 5e Stoottroepenleger onder luitenant-generaal Popov en het 7e Tankkorps onder generaal-majoor Rotmistrov naderden dit gebied.
Merkwaardig genoeg toonde Paulus weinig enthousiasme voor een uitbraak. Hij scheen te willen wachten tot Hoth erin geslaagd was zich een weg naar hem toe te banen. De enige hoop voor Hoth, die nu met flinke tegenstand te kampen kreeg, was een uitbraak van Paulus naar de achterhoede van de Sovjetstrijdkrachten. Daarom nam Von Manstein contact op met Paulus, maar deze reageerde ontwijkend. Het was echter de chef-staf van het 6. Armee, Generalmajor Arthur Schmidt, die de knoop doorhakte. Hij was een overtuigde nazi en sloot een uitbraak uit. Hij meende dat het 6. Armee niet genoeg brandstof had en te zwak was in de open steppe. Er werd niet uitgebroken.
De Duitse soldaten in het zuiden van de Kessel konden de flitsen van kanonvuur aan de nachtelijke hemel zien oplichten en ze konden de explosies horen. De stemming zat er kort voor Kerst goed in. Hoth stond op 48 kilometer van de Kessel en de troepen van het 6. Armee waren ervan overtuigd dat ze bevrijd zouden worden. Op Kerstavond ging het 2e Gardeleger echter in de aanval en noodgedwongen trok Hoth zich terug. De soldaten in de Kessel zagen de flitsen aan de horizon langzaam wegsterven. De kans op een ontzetting was verkeken.
In januari begon het bij de soldaten van het 6. Armee pas door te dringen dat operatie Wintergewitter mislukt was. De uitgeputte en verhongerende soldaten begonnen de wrede werkelijkheid te beseffen, maar het moreel verslechterde niet noemenswaardig. Veel soldaten bleven hopen op een wonder en bleven het vertrouwen in de legerstaf behouden. Het 62e Leger van Vasily I. Chuikov had het ook niet makkelijk, maar het maakte nu deel uit van een stalen ring van zeven legers rondom het 6. Armee. Vooral de bevoorrading was voor Chuikov een probleem geweest, maar daar kwam verandering in. Het was in Stalingrad steeds kouder geworden en de Volga was nu eindelijk dichtgevroren. Hierdoor konden er makkelijker voorraden worden aangevoerd, aangezien dit vanwege de ijsschotsen bijna onmogelijk was geworden en vrijwel alles via de lucht vervoerd moest worden.
Chuikovs gehavende divisies voerden een klein offensief uit tegen te Duitsers die nog steeds in de tractorfabriek en op de Mamayev Kurgan zaten. De Duitsers konden echter niet verdreven worden. Het 6. Armee bleef weerstand bieden en bond nog steeds een aanzienlijk aantal Sovjettroepen die elders nuttiger gebruikt konden worden. Kolonel-generaal Konstantin K. Rokossovsky, de bevelhebber van het Donfront, kwam tot de conclusie dat er een grootscheepse operatie nodig was om de Duitse troepen in de Kessel te vernietigen.
Kolonel-generaal Nikolai N. Voronov, de vertegenwoordiger van Stavka, en Rokossovsky besloten toch een aanbod van eervolle capitulatie af te wachten. Op 8 januari stuurden zij een paar afgezanten met een door Voronov en Rokossovsky opgesteld capitulatie-aanbod naar de Duitsers. Paulus was niet wilskrachtig genoeg om de vastbesloten Schmidt te doen zwichten, en dus werden de voorwaarden verworpen. Daarom besloten Voronov en Rokossovsky om op 10 januari een nieuwe operatie te starten met de codenaam Koltso, wat 'ring' betekent. Vanuit het noorden, zuiden en westen zouden de Sovjetlegers de Duitsers aanvallen, met als doel het splitsen van de Duitse eenheden in de Kessel.
Operatie Ring
Wederom begon de operatie met een groot bombardement: 55 minuten lang beschoten duizenden kanonnen en mortieren de Duitse stellingen, terwijl honderden vliegtuigen hun bommen afwierpen. Om 9:00 uur vielen de grondtroepen aan, vanuit alle richtingen. Wat Paulus in weken veroverd had, veroverden Voronovs en Rokossovsky’s troepen in dagen. Op 14 januari verloren de Duitsers het belangrijkste vliegveld, Pitomnik. Goemrak werd op 21 januari veroverd. De volgende dag werd het vliegveld Stalingradsky in dienst gesteld, bij de buitenwijken van Stalingrad, maar de dag daarna werd deze alweer veroverd. Vanaf dat moment moesten alle voorraden per parachute worden gedropt.
Een aantal Duitse generaals en andere officieren had zichzelf in veiligheid weten te brengen door uit het omsingelde gebied te vliegen, vele zieke en gewonde soldaten achterlatend. Onder de officieren waren vele ‘specialisten’, welke moesten helpen bij het opnieuw formeren van de vernietigde eenheden. Ook deden vele soldaten en officieren alsof ze ziek of gewond waren om zo een plekje aan boord van een van de vliegtuigen te bemachtigen. De Feldgendarmerie handhaafde de orde echter met harde hand.
Op 24 januari viel het Donfront Stalingrad aan ten westen van de Mamayev Kurgan. Op 26 januari maakten de voorste eenheden van het 21e Leger en het 65e Leger van het Donfront contact met eenheden van de 13e Garde-Jagerdivisie van het 62e Leger. De As-troepen waren in twee Kessels gedeeld. De zuidelijke Kessel onder Generaloberst Paulus bestond uit vier korpsen en de legerstaf, terwijl de noordelijke Kessel uit het gebied rond de tractorfabriek ‘Dzerzhinsky' bestond waar de troepen van het XI. Armeekorps onder General der Infanterie Karl Strecker omsingeld waren. Op 29 januari werd de zuidelijke Kessel door Rokossovsky’s troepen ook nog in tweeën gedeeld.
De overgave van het 6. Armee
Na de val van Gumrak had Paulus zijn hoofdkwartier verplaatst naar het warenhuis ‘Univermag’ in het centrum van Stalingrad. Luitenant-generaal Mikhail S. Shumilov, de bevelhebber van het 64e Leger, in wiens sector dit warenhuis lag, kwam dit op 30 januari te weten. Op 31 januari, in de vroege morgen, werd het hoofdkwartier omsingeld. Paulus werd kort daarna bevorderd tot Generalfeldmarschall. Tevens werden 118 andere officieren gepromoveerd, sommigen hadden zich zelfs al overgegeven. Nog nooit eerder in de Duitse krijgsgeschiedenis had een Duitse veldmaarschalk zich overgegeven, dus Hitler verwachtte van Paulus dat hij zou vechten tot de dood of zelfmoord zou plegen. De anders zo gehoorzame Paulus gaf geen gehoor aan deze laatste wenk van zijn Führer. De fanatieke chef-staf Schmidt drong bij er bij Paulus op aan om door te vechten tot het bittere einde om zo door dit offer de Duitse legers nog jaren te kunnen inspireren. Hier luisterde Paulus echter niet meer naar. Later op de dag kwamen Sovjetofficieren het souterrain binnen. Paulus lag stil op bed te roken. Daarna werd Paulus, nog met het uniform van een kolonel-generaal aan, naar Shumilov gebracht. Paulus had het 6. Armee geen bevel gegeven om te capituleren, maar de middelste en de zuidelijke Kessel gaven zich dezelfde dag uit zichzelf over.
De laatste volhouders
De noordelijke Kessel, bestaand uit het XI. Armeekorps met zes zwaargehavende Divisies, vocht echter nog door. Op 1 februari gaf Hitler Strecker het bevel om de Kessel te behouden tot de laatste man. De Sovjets waren woedend vanwege het feit dat Strecker niet capituleerde. Rokossovsky gaf de artillerie van het Donfront het bevel om het korps te vernietigen. Op 2 februari om 08:40 uur stuurde Strecker een laatste boodschap naar Hitler: "Het XI. Armeekorps en zijn divisies hebben tot de laatste man gevochten tegen een enorme overmacht. Lang leve Duitsland." Er zijn bronnen die melden dat Hitler Strecker op het allerlaatste moment nog tot Generaloberst bevorderd had. Het is echter niet duidelijk of Strecker deze boodschap nog ontvangen heeft. Om 10:00 uur capituleerde ook Strecker met 33.000 man.
Op 3 februari waren er echter nog kleine gevechten gaande. Dit waren pogingen van kleine groepjes soldaten om uit te breken of gevechten van soldaten die niets wisten van de overgave. Later op de dag werd het stil in Stalingrad. De slag was gestreden. Op 3 februari, de dag na de slag, maakte het OKW de nederlaag bekend: "Sie starben, damit Deutschland lebe." "Zij stierven, opdat Duitsland moge leven." Met de nederlaag bij Stalingrad begon het tij voor de As-mogendheden echter te keren.
In de dagen en weken na de slag begonnen het OKW en Stavka met het opmaken van de balans. De As-mogendheden hadden militair, psychologisch en humanitair een gigantische klap gekregen. Bijna zes As-legers waren vernietigd: het gehele 6. Armee, het grootste deel van de 4. Panzerarmee en bijna het gehele Roemeense 3e en 4e Leger. Verder was ook het grootste deel van Luftflotte 4 vernietigd. Verder naar het noordwesten waren ook nog het Italiaanse 8e en het Hongaarse 2e Leger tijdens de hevige gevechten vernietigd.
In totaal werden tijdens de hele slag ongeveer 700.000 Sovjetsoldaten en meer dan 100.000 Sovjetburgers gedood. Ongeveer 470.000 As-soldaten stierven in en om Stalingrad. Ongeveer 130.000 As-soldaten werden gevangengenomen, waarvan 91.000 op 31 januari en 2 februari. In totaal werden 30 generaals gevangengenomen, vlogen acht generaals uit de Kessel en kwamen zes generaals om. De Luftwaffe verloor 575 vliegtuigen tijdens de bevoorrading. Zij evacueerde wel meer dan 25.000 man uit de Kessel.
Aan beide zijden ging ook heel wat materieel verloren. De As-landen verloren samen ongeveer 3.500 pantservoertuigen en 3.000 vliegtuigen tussen augustus 1942 en februari 1943. De uitrusting die verloren ging tussen augustus 1942 en februari 1943 zou naar schatting voldoende zijn geweest om 75 divisies mee uit te kunnen rusten.
De Sovjets verloren ongeveer 4.500 pantservoertuigen, 16.000 kanonnen en 3.000 vliegtuigen. Natuurlijk is het haast onmogelijk om alle verliezen in cijfers uit te drukken. Er werden ook veel onvervangbare ervaren soldaten en officieren gedood en gevangengenomen.
In krijgsgevangenschap
Men stelde vast dat bijna 10.000 burgers in de ruïnes van de stad de gevechten hadden overleefd. Daaronder waren bijna 1.000 kinderen waarvan maar negen werden herenigd met hun ouders.
De lichamelijke toestand van de Duitse krijgsgevangenen was zo erbarmelijk dat velen stierven kort na de gevangenname. Vooral de lange marsen door de kou naar de krijgsgevangenenkampen eisten hun tol. Wie te vermoeid was om door te lopen werd neergeschoten of simpelweg achtergelaten. Tegen de lente was de helft van de krijgsgevangenen al dood. De Sovjets hadden zich ook behoorlijk verkeken op het aantal krijgsgevangenen en hadden veel te weinig voedsel beschikbaar.
De generaals en lagere officieren hadden het een stuk beter. In een luxe trein werden de generaals naar een kamp in de buurt van Moskou gebracht. Of men het haalde, hing sterk af van de rang. Van de soldaten en onderofficieren stierf ruim 95%, van de officieren 55% en van de hoofdofficieren maar 5%. In de lente werden ook de andere officieren en manschappen verplaatst. Aan de omstandigheden bij hun transport werd aanzienlijk minder aandacht besteed dan bij de generaals. Wederom stierven velen. De soldaten en officieren werden door de gehele Sovjet-Unie verspreid.
Ook bleef een aantal soldaten in Stalingrad om de stad te herbouwen en de schepen van het Volga-Flottielje te lichten. Vele voormalige soldaten van het 6. Armee vreesden dat ze daar nog jaren gevangenen zouden blijven. Vyacheslav M. Molotov bevestigde later hun vrees met zijn verklaring dat niet één Duitse gevangene zijn huis zou terug zien voordat Stalingrad was herbouwd.
De BDO keert zich tegen Duitsland
Al snel na de triomf bij Stalingrad maakten de Sovjets plannen om het nazi-regime te ondermijnen en te vervangen door een communistische marionettenstaat. Gevangenen van alle rangen moesten worden verdeeld in ‘fascisten’ en ‘anti-fascisten’.
De NKVD stichtte hiervoor het ‘Nationalkomitee Freies Deutschland’ (NKFD). Twee maanden later werd een andere groep opgericht, de ‘Bund Deutscher Offiziere’ (BDO). Bij de verhoren van de NKVD werden drie Duitse generaals als mogelijke collaborateurs geïdentificeerd. Onder hen was Walther von Seydlitz-Kurzbach. Ze moesten proberen om de andere generaals over te halen. De Duitse generaals werden door een paar woedende collega’s van verraad beschuldigd, maar anderen lieten zich wel overhalen. Von Seydlitz-Kurzbach kreeg de leiding over de BDO. De bond probeerde hoofdzakelijk Duitse troepen te stimuleren zich over te geven en het officierskorps aan te moedigen Hitler af te zetten. Na de mislukte aanslag op Hitlers leven van 20 juli 1944 deed ook Paulus mee. Hitler was woedend toen hij hoorde van het verraad van de generaals. Hij liet Von Seydlitz-Kurzbach in zijn afwezigheid ter dood veroordelen.
In 1949 werd plotseling een aantal krijgsgevangenen berecht wegens oorlogsmisdaden. General der Infanterie Karl Strecker werd door een krijgsraad schuldig bevonden aan de vernieling van de tractorfabriek, ook al lag de fabriek al in puin toen Streckers korps daar aankwam. Ook Von Seydlitz-Kurzbach werd veroordeeld als oorlogsmisdadiger. Beide generaals werden tot 25 jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Sinds 1945 werden er rond Stalingrad individueel of groepsgewijs zo’n 3.000 krijgsgevangenen vrijgelaten. In 1955 waren er nog ongeveer 2.000 Duitse overlevenden van de Slag om Stalingrad in de Sovjet-Unie. Na een bezoek van de West-Duitse bondskanselier Konrad Adenauer aan Moskou in september 1955 werden de meesten vrijgelaten. In januari 1956 werden de laatste gevangenen vrijgelaten, dertien jaar na het einde van de slag. In totaal zagen zo’n 6.000 krijgsgevangen Duitsland nog terug.
Friedrich Paulus woonde na zijn vrijlating in de DDR, waar hij het ene artikel na het andere schreef om zijn situatie uit te leggen. Hij stierf in 1957 in Dresden, na een lang ziekbed.
Walther von Seydlitz-Kurzbach werd door velen in Duitsland gehaat. Volledig verbitterd en gedesillusioneerd stierf hij in 1976 in Bremen.
Vasily I. Chuikov werd commandant van de bezettingsmacht in Duitsland en plaatsvervangend minister van defensie onder Nikita S. Chroesjtsjov. In 1955 werd hij bevorderd tot Maarschalk van de Sovjet-Unie, net als zijn voormalige Chef-Staf van het 62e Leger, Nikolai I. Krylov, en de voormalige commandant van het Stalingradfront, Andrei I. Yeremenko. Chuikov stierf in 1982 en werd begraven op de Mamayev Kurgan in Volgograd, het voormalige Stalingrad.