Mighty Hood noemden de Britten de slagkruiser HMS Hood in de periode tussen de beide wereldoorlogen. De Hood was in die periode inderdaad het grootste oorlogsschip ter wereld en de Britten waren trots op hun symbool van maritieme, militaire macht. Het schip sprak door haar combinatie van slagkracht, snelheid en afmetingen zeer tot de verbeelding in een tijd dat het Britse en Brits-koloniale volk een grote affiniteit had met de Royal Navy.
De Hood was één van de vier Admiral-class battlecruisers die in 1916 besteld werden als antwoord op de 28 knopen snelle Duitse slagkruisers van de Mackensen-klasse. Het ontwerp werd aangepast door het verlies van de drie Britse slagkruisers HMS Queen Mary, HMS Indefatigable en HMS Invincible tijdens de Slag bij Jutland op 31 mei en 1 juni 1916. Omdat de drie slagkruisers verloren gingen door cordietexplosies werd in het ontwerp van de Admiral- class 5000 ton extra bepantsering toegevoegd. Niettemin bleef de dekbepantsering van 75mm het zwakke punt van het ontwerp. De kwetsbare munitie- en cordietmagazijnen waren nog steeds onvoldoende beveiligd voor granaten die onder een grote invalshoek binnen konden komen.
De bouw van HMS Hood begon op 1 september 1916 toen, op de John Brown & Company Ltd. scheepswerf in Clydebank, Schotland, de slagkruiser op stapel werd gezet. De bouw van haar drie zusterschepen Howe, Rodney en Anson werd in 1917 uitgesteld toen duidelijk werd dat de Duitse tegenhangers van de Mackensen-klasse niet afgebouwd zouden worden. Bovendien werden de ontwerpproblemen van de Admiral-class erkend toen bleek dat door de toevoeging van de extra bepantsering de Hood te laag in het water kwam te liggen waardoor de buigspanning van de romp te groot werd. Er werd serieus overwogen om de Hood nog voor de tewaterlating te slopen maar de slechte financiële situatie aan het eind van de Eerste Wereldoorlog deed de Britse admiraliteit besluiten verder te bouwen in plaats van opnieuw te beginnen. Wel werd er besloten de bouw van de drie overige slagkruisers definitief niet door te laten gaan.
Op 22 augustus 1918 werd de Hood te water gelaten. Na de afbouw en de proefvaarten werd de slagkruiser in dienst gesteld door commandant Captain Wilfred Tomkinson op 15 mei 1920. Meteen werd HMS Hood vlaggenschip van het Atlantic Battle Cruiser Squadron onder bevelvoering van Rear Admiral Sir Roger Keyes. Door de toevoeging van zoveel extra bepantsering was de Hood eigenlijk geen slagkruiser meer. Slagkruisers waren juist schepen met de slagkracht van een slagschip maar met een hogere snelheid doordat minder bepantsering werd aangebracht zodat het totale gewicht afnam. Maar HMS Hood had ondanks de totale standaard waterverplaatsing van 41.125 ton een snelheid van 31 knopen. Ze had dus wel de snelheid van een kruiser maar niet de wendbaarheid. Daarom was zij eigenlijk een snel slagschip. De Britten hielden echter vol dat het een slagkruiser was.
Er werden in de loop van de jaren 20 verschillende lanceerinrichtingen voor Fairey “Flycatchers” of Fairey IIIF watervliegtuigen aan boord geplaatst op een tweetal 38,1cm torens en achter op het schip. Doordat de Hood eigenlijk te diep lag, kwam op zee altijd veel water over wat vaak schade toebracht aan de vliegtuigen. Bovendien ondervonden de lanceerinrichtingen, zoals katapults en kranen, en de vliegtuigen zelf veel schade door de luchtverplaatsing tijdens het afvuren van de hoofdbewapening. In 1933 werden de laatste middelen om vliegtuigen te lanceren en weer aan boord te nemen definitief verwijderd.
Bouwwerf: | John Brown & Company Ltd. Clydebank, Schotland |
Besteld: | 7 april 1916 |
Op stapel gezet: | 1 september 1916 |
Te water gelaten: | 22 augustus 1918 |
In dienst gesteld: | 15 mei 1920 |
Klasse: | Admiral-class |
Type: | Slagkruiser |
Land: | Groot-Brittannië |
Waterverplaatsing standaard in 1920: | 41.125 ton |
Waterverplaatsing volbeladen in 1920: | 46.680 ton |
Waterverplaatsing standaard in 1931: | 42.037 ton |
Waterverplaatsing volbeladen in 1931: | 48.000 ton |
Waterverplaatsing standaard in 1939: | 42.462 ton |
Waterverplaatsing volbeladen in 1939: | 48.360 ton |
Grootste lengte over alles: | 262,3 meter |
Grootste breedte over alles: | 32 meter |
Diepgang in 1920: | 9,7 meter |
Diepgang in 1931: | 10 meter |
Diepgang in 1939: | 10,1 meter |
Bepantsering: | Gordelpantser 10,2 tot 30,5cm, dekken 1,9 tot 7,6 cm, kanontorens 28 tot 38,1cm |
Machine-installatie: | 24 Yarrow small tube 3 drum ketels, 4 sets Brown-Curtis single reduction geared stoomturbines (1 per schroefas), 1 set Brown-Curtis cruise stoomturbine |
Machinevermogen: | 151.200 pk |
Aantal schroeven: | 4 drie-bladige schroeven, diameter 4,6 meter |
Bunkercapaciteit: | 4000 ton stookolie |
Maximale snelheid: | 31 knopen (in 1939 nog maar 29 knopen) |
Bemanning in vredestijd: | 1169 koppen |
Bemanning in oorlogstijd: | 1418 koppen |
Hoofdbewapening: | 8 (4x2) Mk I 38,1cm kanonnen |
Secundaire bewapening in 1920: | 12 (12x1) Mk I 14cm kanonnen |
Secundaire bewapening in 1939: | 14 (7x2) Mk XVI 10,2cm luchtdoelkanonnen |
Luchtdoelgeschut in 1920: | 8 (8x1) Mk V 10,2 luchtdoelkanonnen |
Luchtdoelgeschut in 1939: | 24 (3x8) Mk VIII 40mm pom-pom mitrailleurs, 20 (5x4) Mk III Vickers 12,7mm mitrailleurs, 5 20 barrel Unrotated Projectile (UP) raketlanceerinrichtingen |
Torpedo-lanceerinrichtingen in 1920: | 2 Mk IV 53,34cm onderwater-torpedobuizen, 4 Mk V 53,34cm bovenwater-torpedobuizen |
Torpedo-lanceerinrichtingen in 1939: | 4 Mk V 53,34cm bovenwater-torpedobuizen |
De Hood werd vanaf haar indienststelling vooral gebruikt voor vlagvertoon. Voor dit doel werd de slagkruiser het vlaggenschip van het Special Service Squadron. Dit eskader stond onder bevel van vice-admiraal Sir Frederick Field en bestond verder uit de slagkruiser HMS Repulse (34) en de lichte kruisers HMS Delhi, HMS Danae, HMS Dauntless, HMS Dragon en HMS Dunedin. Vooral tijdens de zogenaamde Empire Cruise van 27 november 1923 tot 28 september 1924 werd de Hood wereldberoemd. Tijdens de reis werden ruim 38.000 zeemijlen afgelegd en bezoeken gebracht aan vele Britse koloniën en alle landen van het Britse Gemenebest (soevereine staten die echter nog steeds de Britse kroon erkennen). Ook de Verenigde Staten werden bezocht. Tijdens deze wereldreis bezochten meer dan 1 miljoen mensen de schepen van het Special Service Squadron en bijna 750.000 mensen de Hood.
Van 1 mei 1929 tot 16 juni 1931 werd het schip in Portsmouth, Zuid-Engeland, gemoderniseerd. Tijdens deze periode werd onder andere de brug verbouwd en werden aanpassingen gedaan aan de vuurleiding van de secundaire bewapening. Na de modernisering werd de slagkruiser weer in dienst gesteld en nam Captain J.F.C. Patterson de bevelvoering op zich. HMS Hood werd weer vlaggenschip van het Atlantic Battle Cruiser Squadron en haar voormalige commandant, vice-admiraal Tomkinson, werd vlagofficier van dit eskader.
Midden september 1931 was de bemanning van HMS Hood betrokken bij de Invergordon Mutiny. Dit was eigenlijk geen muiterij, maar meer een reeks van stakingen en werkonderbrekingen aan boord van de meeste Britse kapitale schepen. Zij waren bij elkaar gekomen in het Schotse Invergordon voor een grote vlootoefening. De Britse Admiraliteit had aangekondigd het salaris van de opvarenden van de Royal Navy te verlagen in verband met de wereldwijde economische recessie. Er werden toezeggingen gedaan de salarisreducties te beperken toen bleek dat de Invergordon Mutiny een paniekreactie veroorzaakte op de London Stock Exchange waardoor de Britse economie nog verder verslechterde.
Midden jaren 30 volgde een periode van vele eskaderreizen in de Atlantische en Mediterrane zeegebieden. Deze vlagvertoon- en oefenreizen, nog steeds als vlaggenschip van het Atlantic Battle Cruiser Squadron, werden alleen onderbroken door korte onderhoudsperiodes. Op 22 juli 1936 werd de Hood ingedeeld bij de Mediterranean Fleet die opereerde vanuit Gibraltar en Malta.
Tijdens de Spaanse Burgeroorlog, die van juli 1936 tot april 1939 woedde, bleef Groot-Brittannië neutraal, maar Britse schepen werden regelmatig bedreigd door de Nationalistische marineschepen, onder generaal Francisco Franco, die werden bijgestaan door Italiaanse en Duitse oorlogsschepen. Om de Britse en andere neutrale schepen te beschermen werd de Combined Fleet opgericht, die bestond uit Britse oorlogsschepen en haar basis had in Gibraltar. De Hood maakte deel uit van dit eskader en heeft daadwerkelijk haar kanonnen gericht op twee Nationalistische Spaanse kruisers, de Almirante Cervera en Galerna. Deze wilden op 23 april 1937 een drietal koopvaardijschepen tegenhouden die op weg waren van Frankrijk naar Bilbao om voorraden af te leveren aan de vijanden van generaal Franco. De Nationalistische kruisers dropen af en de bevoorrading van Bilbao kon voltooid worden.
De onderhoudsperiode in de eerste helft van 1939 beperkte zich tot het hoognodige zoals reparaties aan de turbines en aan de buitenzijde van de bodem van de slagkruiser. Wel werden verbeteringen aangebracht aan de gordelbepantsering. De spanningen tussen Groot-Brittannië en Duitsland liepen intussen op en de bouw van de nieuwe slagschepen van de King George V-klasse kreeg voorrang. De slechte staat waar HMS Hood nog steeds in verkeerde, zelfs na het onderhoud, betekende onder andere dat zij nog maar een maximale snelheid had van 29 knopen.
Eigenlijk was voor 1939 een grootschalige modernisering gepland. Hierbij zou de 600 ton zware commandotoren, die tussen de tweede 38,1cm toren en het brugcomplex stond, verwijderd worden. Maar vooral de dekbepantsering zou verbeterd worden. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 3 september 1939 zorgde ervoor dat de plannen niet konden doorgaan. Geen enkel kapitaal schip kon gemist worden in het begin van de strijd. De vijf slagschepen van de King George V-klasse waren nog niet af en de enige snelle slagschepen en slagkruisers, buiten de Hood, waren HMS Renown (72), HMS Repulse (34), HMS Rodney en HMS Nelson.
De Hood was tijdens het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op zee als vlaggenschip van het Atlantic Battle Cruiser Squadron. Dit eskader maakte deel uit van de Home Fleet die opereerde vanuit Scapa Flow, Schotland. Van hieruit werden patrouillediensten verricht in het noordelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan. De Home Fleet had als voornaamste taak het beschermen van koopvaardijschepen en het opsporen van Duitse oorlogsschepen die probeerden door te breken naar dit deel van de oceaan.
Tijdens één van haar patrouilles, op 26 september 1939, werd de HMS Hood getroffen door een 500 ponder van een Duitse Junker 88 bommenwerper. De bom raakte de slagkruiser aan bakboord maar ketste af en explodeerde in zee. Het schip liep weinig schade op en kon in Scapa Flow gerepareerd worden.
Vanaf december 1939 werden de eerste konvooien van geallieerde vrachtschepen samengesteld zodat ze beter beschermd konden worden tegen Duitse aanvallen door U-boten en oppervlakteschepen. De Home Fleet had vanaf deze tijd als voornaamste taak het begeleiden van deze konvooien. Zeer belangrijk waren hierbij de eerste troepentransporten vanuit Canada en de konvooien met ijzererts vanuit Noorwegen.
In deze fase van de oorlog werden de Britse schepen vaak bijgestaan door hun Franse bondgenoten. Dit hield op toen Frankrijk capituleerde op 25 juni 1940. De HMS Hood werd ingedeeld bij Force H. Deze vloot, onder bevel van vice-admiraal Sir James Sommerville, bestond verder uit het vliegdekschip HMS Ark Royal, de slagschepen HMS Valiant en HMS Resolution, de kruisers HMS Arethusa en HMS Enterprise en 11 destroyers. Force H moest de verdediging van de westelijke Middellandse Zee op zich nemen om het gat te vullen dat was ontstaan door het wegvallen van de Franse vlooteenheden.
De Franse oorlogsschepen vormden een bedreiging voor Groot-Brittannië. Winston Churchill was bang dat de Franse schepen toegevoegd zouden worden aan de Duitse oorlogsvloot ondanks toezeggingen van de Franse admiraal Darlan, minister van marine, dat dit in de capitulatieonderhandelingen uitgesloten was. De Britten namen echter geen risico en organiseerden Operatie Catapult. Deze operatie bestond uit het onder Britse controle brengen van de Franse oorlogsschepen. De Franse schepen lagen verspreid over een groot aantal havens waaronder het Brits-Egyptische Alexandrië en Plymouth en Portsmouth in Zuid-Engeland. Deze schepen werden snel overmeesterd wat grote verontwaardiging bij de Fransen opriep.
Het grootse gedeelte van de Franse vloot lag echter in de Frans-Algerijnse haven Mers-el-Kebir. Deze vloot onder bevel van admiraal Gensoul kreeg een ultimatum aangeboden door de Britse bevelhebber van Force H, vice-admiraal Sommerville, in opdracht van Winston Churchill. Dit ultimatum hield niets meer of minder in dan dat de Franse schepen zich binnen zes uur naar een door Groot-Brittannië gecontroleerde haven moesten begeven of in de haven vernietigd zouden worden. Het ultimatum strandde in communicatiestoornissen en verkeerde aannames en op 3 juli 1940 om 16:56 opende HMS Hood het vuur op de schepen van hun voormalige bondgenoot. Ook de slagschepen HMS Valiant en HMS Resolution namen de in de haven gelegen Franse schepen onder vuur met hun 38,1cm kanonnen. Fairey Swordfish vliegtuigen van de HMS Ark Royal hadden de ingang van de haven versperd met magnetische mijnen en wierpen bommen en torpedo`s af in de haven.
De Franse schepen beantwoordden het Britse vuur maar hadden geen vrij schootsveld en konden niet al hun kanonnen gebruiken omdat zij niet vrij konden manoeuvreren. Zij waren dan ook kansloos tegen de Britse aanval. Het Franse slagschip Bretagne werd in elf minuten door negen 38,1cm granaten getroffen en explodeerde waarbij 1012 Franse bemanningsleden omkwamen. De slagschepen Provence en Dunkerque en een Franse torpedobootjager werden zwaar beschadigd. Om tien over vijf staakten de Franse schepen het vuur en was de Slag bij Mers-el-Kebir voorbij. Ruim 1300 Fransen waren gesneuveld en ruim 350 waren gewond. Ondanks de blokkade van de haven ontsnapten het Franse slagschip Strasbourg met vier torpedobootjagers naar de Franse haven Toulon.
Na de slag bij Mers-el-Kebir was de wereld geschokt. De Duitsers gebruikten de slag in hun propaganda tegen de Britten. De Britten lieten echter zien dat zij bereid waren tot het uiterste te gaan om Duitsland te verslaan. Vice-admiraal Sommerville was echter minder enthousiast en omschreef zijn bittere gevoelens over de slag als: “The biggest political blunder of modern times and will rouse the world against us………we all feel thoroughly ashamed”. De relatie tussen Frankrijk en Groot-Brittannië was na Operatie Catapult sterk verslechterd en het zou nog jaren duren voor hier enige verbetering in kwam.
In augustus keerde de HMS Hood terug naar Scapa Flow om de Home Fleet te versterken. De slag om Engeland was op zijn hoogtepunt en de HMS Hood, HMS Nelson en HMS Rodney werden naar Rosyth bij Edinburgh in Schotland gedirigeerd om zo beter in positie te zijn om op te kunnen treden tegen een eventuele Duitse invasievloot. Nadat het acute gevaar voor een invasie was afgenomen werd de slagkruiser weer ingedeeld bij het Battle Cruiser Squadron en hervatte het schip zijn patrouilletochten in de noordelijke Atlantische Oceaan. Van 13 januari tot 18 maart 1941 onderging de Hood een grote onderhoudsbeurt in Rosyth. Er was er echter niet meer tijd en er waren niet meer middelen om meer dan achterstallig onderhoud te verrichten. De HMS Hood verkeerde nog steeds in slechte conditie toen zij weer werd ingezet tegen de Duitse oppervlakteraiders.
In mei 1941 verlieten het nieuwe Duitse slagschip Bismarck en de eveneens nieuwe, zware kruiser Prinz Eugen de Grimstadfjord in Noorwegen voor Operatie Rheinübung. Dit hield in dat de beide Duitse oppervlakteraiders zouden doorbreken naar de Atlantische Oceaan om daar geallieerde konvooien aan te vallen en te vernietigen. De opperbevelhebber van de Home Fleet, admiraal Tovey, wist niet welke route de Duitse schepen zouden kiezen en moest daarom zijn beschikbare schepen verdelen in verschillende gevechtseskaders. HMS Hood werd samen met het gloednieuwe slagschip HMS Prince of Wales (53) met zes torpedobootjagers, onder bevel van vice-admiraal L.E. Holland, richting IJsland gestuurd om daar uit te kijken naar de Bismarck en de Prinz Eugen.
In de avond van 23 mei werden de Bismarck en de Prinz Eugen ontdekt op de radar van de zware Britse kruiser HMS Suffolk die samen met haar zusterschip HMS Norfolk patrouilleerde in Straat Denemarken, tussen IJsland en Groenland. Het gevechtseskader dat zich het dichtst bij de Duitse schepen bevond was dat van vice-admiraal Holland met als kern HMS Hood en HMS Prince of Wales. Van al Toveys schepen waren deze twee het minst geschikt om het tegen de Bismarck op te nemen. HMS Hood had, zoals bekend, een slechte dekbepantsering en de bemanning van de HMS Prince of Wales was nauwelijks ingewerkt. Er bevonden zich zelfs nog enkele burgers van de werf aan boord die nog bezig waren met details voor de oplevering.
Vice-admiraal Holland had geen andere keuze dan de Duitse schepen aan te vallen. Hij kon niet wachten tot alle Britse slagschepen zich bij hem gevoegd hadden want in de tussentijd zouden de Bismarck en de Prinz Eugen uitgebroken zijn naar de open oceaan. Hij voer met hoge snelheid in noordelijke richting op de Duitse schepen af die nog steeds achtervolgd werden door de HMS Suffolk en de HMS Norfolk. Tijdens de nacht werd korte tijd het contact met de Bismarck en de Prinz Eugen verloren door zware sneeuwstormen. Holland stuurde zijn torpedobootjagers erop uit om de Duitse schepen te vinden. Tegen de tijd dat de Britse kruisers HMS Suffolk en HMS Norfolk het radarcontact herstelden bevonden HMS Hood en HMS Prince of Wales zich iets te ver naar het noorden.
Holland veranderde van vaarrichting tot zijn schepen zich op een parallelle koers bevonden met de Duitse schepen waarbij de Prinz Eugen voorop ging. De Britse eskadercommandant wilde de afstand tot de Duitse schepen zo snel mogelijk kleiner maken om de kwetsbare dekken van de Hood zo kort mogelijk bloot te stellen aan Duitse granaten die van een grote afstand en onder een grote hoek binnen konden komen. Daarom liet Holland zijn schepen een draai van twintig graden naar stuurboord maken. Maar omdat hij op de Duitse schepen afging konden de Hood en de Prince of Wales alleen hun voorste torens gebruiken terwijl de Duitsers alle kanonnen konden inzetten tegen de Britse schepen. Een bijkomend nadeel voor de Britten was dat zij geen gebruik konden maken van de dekking van hun torpedobootjagers. Deze waren nog te ver weg na tevergeefs naar de Bismarck en Prinz Eugen gezocht te hebben.
Om 05:49 uur opende HMS Hood het vuur op het voorste schip, in de veronderstelling dat dit de Bismarck was, op een afstand van 23.000 meter. Omdat de Britse schepen met hoge snelheid op de Duitse schepen bleven inlopen, ontdekte Holland dat het voorste schip de Prinz Eugen was en liet het vuur verleggen naar het achterste schip. Kostbare tijd was verloren gegaan en de artillerieofficier van de Hood moest opnieuw een salvo af laten vuren en, aan de hand van de waarnemingen vanuit de fire control top, corrigeren. De Duitse schepen vuurden beide op de Hood die eerst werd getroffen door een 20,3cm granaat van de zware Duitse kruiser waardoor brand uitbrak bij een 10,2cm munitiemagazijn. Even later sloegen 38cm granaten van de Bismarck dicht bij de Hood in zee. De Hood begon een draaibeweging van twintig graden naar bakboord te maken waardoor zij weer op een evenwijdige koers met de Duitse schepen zou komen om ook haar achterste kanonnen te kunnen inzetten.
Om 06:00, terwijl de Hood haar draaibeweging nog aan het maken was, troffen granaten van Bismarck`s vijfde salvo de slagkruiser die door haar dekken drongen en in een munitiemagazijn tot ontploffing kwamen. Vrijwel meteen ontstond een geweldige steekvlam in de buurt van de grote mast gevolgd door een vernietigende explosie waardoor de slagkruiser in tweeën brak. Het kleinste, achterste deel van de Hood zonk heel snel en het grote boeggedeelte richtte zich op uit het water waarna het in de ijskoude golven van Straat Denemarken verdween. De trots van de Royal Navy was in slechts drie minuten gezonken. Vanaf Hood`s eerste salvo tot haar ondergang waren maar elf minuten verstreken. Van de 1418 bemanningsleden overleefden er slechts drie die na twee en een half uur door de torpedobootjager HMS Electra uit het koude water werden gered. Vice-admiraal Holland en de commandant van de Hood, Captain Kerr, gingen met het schip ten onder.
De HMS Prince of Wales (53) was er in geslaagd een aantal treffers op de Bismarck te plaatsen maar werd zelf vier maal door het Duitse slagschip en drie maal door de Prinz Eugen getroffen. Zij brak het gevecht af en voegde zich later bij de zware kruisers HMS Suffolk en HMS Norfolk die de Duitse schepen bleven schaduwen. De Bismarck had door de treffers van de Prince of Wales lichte maar belangrijke schade opgelopen. In één van de voorste olietanks zat een gat waardoor het schip waardevolle brandstof verloor. Bovendien was de maximale snelheid teruggelopen tot 28 knopen omdat een deel van de machinekamer onder water stond. Het dramatische verlies van de HMS Hood bracht een grote schok teweeg bij de Britten. Er werd alles op alles gezet om de Bismarck tot zinken te brengen wat uiteindelijk lukte op 27 mei 1941.
Al op 2 juni1941 kwam een onderzoekscommissie onder leiding van vice-admiraal Sir Geoffrey Blake tot de conclusie dat de HMS Hood ten onder was gegaan door de directe penetratie van één of meer 38,1cm granaten, afgevuurd op een afstand van 15.000 meter, door de dekbepantsering. Dit resulteerde in het exploderen van één of meer van de achterste munitiemagazijnen.
De onderzoeksresultaten van deze commissie werden zwaar bekritiseerd omdat er geen ooggetuigen waren gehoord. Bovendien waren er bij verschillende invloedrijke personen enige afwijkende theorieën ontstaan over het zinken van de slagkruiser. Eén van die theorieën sprak over het exploderen van de eigen torpedo`s (deze theorie was afkomstig van Sir Stanley Goodall, de Director of Naval Construction). Een andere ging uit van een granaatinslag onder het gordelpantser en een derde theorie beschuldigde de inslag van de 20,3cm granaat van de Prinz Eugen van het laten ontstaan van een fatale brand.
Een tweede onderzoekscommissie werd in het leven geroepen onder leiding van vice-admiraal Sir Harold Walker. Deze commissie ging veel dieper dan de eerste en hoorde onder andere 176 ooggetuigen onder wie de commandant van de HMS Prince of Wales (53), Captain Leach. Ook werden alle voorgedragen theorieën onderzocht, maar de uiteindelijke conclusie leek veel op die van de eerste commissie. In september 1941 kwam de officiële uitspraak: "Het zinken van de Hood kwam door een 38cm treffer van de Bismarck in of in de buurt van Hood`s achterste 10,2cm of 38,1cm munitiemagazijnen dat resulteerde in het exploderen van al deze magazijnen waardoor het achterschip vernietigd werd. Waarschijnlijk kwam het achterste 10,2 cm magazijn als eerste tot ontploffing".
Bijna dezelfde conclusies van de commissies spraken vice-admiraal Holland vrij van alle mogelijke beschuldigingen van eventueel verkeerd handelen. De snelle ondergang van de Hood was geheel te wijten aan de slechte bepantsering van de dekken. Het ontwerp was dus niet goed genoeg. Na een lange periode waarin HMS Hood als mooiste oorlogsschip ter wereld werd gezien werd zij in drie minuten tot zinken gebracht in haar eerste echte confrontatie met de vijand. De Mighty Hood bleek machteloos in een rechtstreeks duel met een vergelijkbare tegenstander.
In november 1965 kwam overlevende William Dundas door een auto-ongeluk, in de buurt van Stirling, Schotland om het leven. Bijna 30 jaar later, in februari 1995, stierf overlevende Bob Tilburn een natuurlijke dood. In juli 2001 vond een expeditie, die gefinancierd werd door de televisiezender Channel 4 en geleid werd door de bekende onderwateronderzoeker David L.Mearns, het wrak van HMS Hood en maakte er filmopnames van. De laatste overlevende, Ted Briggs, bezocht de laatste rustplaats van zijn schip en plaatste er een plaquette ter herinnering aan zijn medeopvarenden. In november 2001 werd het wrak van de Hood officieel erkend als oorlogskerkhof door de Britse regering. Op 4 oktober 2008 stierf de laatste overlevende van de ondergang van HMS Hood na een langdurige ziekte. Albert Edward Pryke Briggs werd 85 jaar.