Titel: | German Anti-Tank (Panzerjäger) Troops in World War II |
Schrijver: | Wolfgang Fleischer & Richard Eiermann |
Uitgever: | Schiffer Publishing/Schiffer Military History |
Uitgebracht: | 2004 |
Pagina's: | 176 |
ISBN: | 0764320963 |
Omschrijving: |
Het populairwetenschappelijke boek 'German Anti-Tank (Panzerjäger) Troops in World War II' (2004) geeft een gedetailleerd beeld van de ontwikkeling, de inzet, de successen en de nederlaag van het Duitse antitankwapen en de Duitse antitanktroepen tussen 1939 en 1945. Het 176 pagina's tellende werk heeft een inhoudsopgave bestaande uit elf hoofdstukken (I. The Beginnings of Antitank Troops, II. Shot Effect Versus Armor Plate, III. The Antitank Troops in World War II, IV. Stringent Tests, V. 1941-42: The Tank Destroyer Troops Reorganized, VI. Stronger Weapons, Revised Tactics, VII. The Main Task of Antitank Defense, VIII. Achievements of the Tank Destroyer Troops, IX. The Infantry Tank Destroyers in the Last War Year, X. Division Tank Destroyer Units in the Last War Year en XI. Army Tank Destroyer Troops in the Last War Year). Het boek maakt duidelijk dat de ontwikkeling van het Duitse antitankwapen begon met de ontwikkeling en de inzet van (relatief) kleine antitankkanonnen. Zo maakt het eerste hoofdstuk duidelijk dat het eerste, door Duitse soldaten gebruikte antitankwapen, een 3.7 cm antitankkanon was, dat tevens in voertuigen gemonteerd werd. De ontwikkeling van dat kanon mondde uit in de latere ontwikkeling, productie en inzet van de 3.7 cm PaK 36 L/45. Hoofdstuk één geeft op bladzijde 11 een overzicht van de structuur van een geweerbataljon van de 'Reichswehr' in 1932 waarin een antitankpeloton met 3.7 cm antitankgeschut opgenomen was. De inzet van tanks door Britse en Franse troepen was een grote impuls voor de ontwikkeling van Duitse antitankwapens. Die eerste antitankwapens waren (vooral) antitankgeweren, zoals de PzB 38 en explosieven. Ook werd artillerie ingezet om tanks te vernietigen. Om de mobiliteit van het in steeds grotere aantallen ontwikkelde antitankgeschut te vergroten werden wielen gemonteerd onder de onderstellen van die antitankkanonnen. In de dertiger jaren werd volop geoefend met experimentele wapens en antitankgeschut. Dat geschiedde overigens al in het geheim vóór de machtsovername van Adolf Hitler. Met behulp van houten tanks werden oefeningen gehouden voor toekomstige militaire manoeuvres en eventuele, nieuwe oorlogen. In het boek ontbreekt het niet aan interessant fotomateriaal. Op veel pagina's zijn zeldzame foto's afgebeeld. Zo zijn op de eerste pagina's van het boek verschillende afbeeldingen van de 3.7 cm PaK 36 L/45, dat het standaard antitankkanon was van de Duitse soldaten in de eerste oorlogsjaren (1939-1941), geplaatst. Om alle bestaande en nieuwe antitankkanonnen te verplaatsen werd aanvankelijk gebruikgemaakt van spierkracht en paarden. Later werden op steeds grotere schaal speciaal ontwikkelde rupsvoertuigen ('Sonderkraftfahrzeug') ingezet waarvan verschillende soorten bestonden. Hoofdstuk twee zoomt in op de technische prestaties van het bestaand 3.7 cm antitankgeschut (3.7 cm PaK 35/36) en refereert aan primair bronmateriaal. Ook worden munitiesoorten zoals de 3.7 Panzergranatpatrone (3.7 cm Pzgr.Patr.) afgebeeld met informatieve bijschriften. De nieuw ontwikkelde Panzergranatpatrone 40 komt ook aan bod. Die wolfraammunitie was zeer krachtig, maar was vaak niet in grote aantallen beschikbaar en werd alleen ingezet tegen de sterkste vijandelijke tanks en andere voertuigen. Uiteraard had de machtsovername van Adolf Hitler in Duitsland een enorme impact op technologische ontwikkelingen. Zo werden nieuwe kanonnen gebouwd en een tankwapen werd vrijwel uit de grond gestampt. De Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) was voor het Duitse leger een testlocatie om wapens te testen tegen tanks en andere voertuigen. Aldaar werd duidelijk dat het 3.7 cm antitankgeschut in staat was tanks op grote afstand te vernietigen. Achteraf bleek dat een grote fout omdat de Republikeinen alleen lichte Sovjettanks inzetten die slechts 10 tot 20mm staal hadden. Nieuwe prototypekanonnen werden ontwikkeld (o.a. 5 cm geschut), maar die werden niet op grote schaal ingezet. De belangrijkste Duitse antitankwapens in 1940 waren het eerdergenoemde 3.7 cm geschut (3.7 cm Pak 35/36) en de 8.8 cm FlaK 18. Dat 8.8 cm geschut ('Acht-Acht') werd vaak op rupsvoertuigen gemonteerd (Sonderkraftfahrzeug) en uitgerust met een stalen schild tegen granaatsplinters. Het was duidelijk dat die rupsvoertuigen mobiliteit stimuleerden ondanks het grote gewicht van het 8.8 cm geschut. Het boek gaat in op al die feiten en toont verschillende voertuigen die met 8.8 cm geschut uitgerust werden. Na de verovering van Tsjecho-Slowakije viel Tsjechisch antitankgeschut in Duitse handen. Daarbij ging het met name om 4.7 cm geschut dat later door Duitse technici gemonteerd werd op verouderde Duitse tanks (Panzerkampfwagen I en II/PzKpfw I en PzKpfw II). De publicatie gaat in op die ontwikkelingen en duidelijk wordt dat de antitankeenheden in Hitler-Duitsland een mobieler karakter kregen. Weliswaar werden steeds zwaardere antitankkanonnen met wielen ontwikkeld. Ook was er sprake van een toename van gemechaniseerd (mobiel) antitankgeschut. Er verschenen nieuwe antitankkanonnen zoals de aan het Oostfront ingezette 5 cm PaK 38 en de 7.5 cm PaK 40 die beide in staat waren nieuwe tanks op middellange of grote afstand te vernietigen. Het eerstgenoemde wapen bleek echter niet voldoende in staat zware tanks op grote afstand aan de voorkant te vernietigen, maar bleef tot en met 1945 in steeds kleinere aantallen in dienst. Provisorische maatregelen om in 1941 en 1942 het zwakke 3.7 cm antitankgeschut te verbeteren (introductie holle lading munitie), waren niet erg succesvol. Dat kwam vooral door het beperkte bereik. Pagina 43 toont een dwarsdoorsnede van een wolfraamgranaat (2.8 cm). Wolfraam was erg kostbaar omdat het materiaal in (productie)machines van fabrieken gebruikt werd. Ook was wolfraammunitie niet voorzien van een explosieve inhoud zoals andere, 'standaard' pantsergranaten. Pagina 47 toont een dwarsdoorsnede van een 3.7 cm Panzergranate 40 (Panzergranatpatrone 40). Het lezen van de informatieve onderschriften en het bekijken van de afbeeldingen maakt duidelijk dat de bemanningen van de antitankkanonnen vaak 'stalen' zenuwen moesten hebben om het aan het Oostfront op te nemen tegen de beste Sovjettanks, zoals de KV-1 (indien Duitse soldaten met 3.7 cm of 5 cm geschut uitgerust waren). De introductie van de in grote aantallen geproduceerde 7.5 cm PaK 40, wellicht het beste Duitse antitankgeschut van de oorlog, zorgde ervoor dat het tij keerde en Sovjettanks en andere tanks op grote afstand vernietigd werden. In Noord-Afrika waren het met name de 8.8 cm FlaK wapens die die rol op zich namen. De introductie van duur en kostbaar geschut, zoals de 7.5 cm PaK 41, bleek op de lange termijn niet succesvol (dure munitie, grote mate van slijtage aan lopen, gebrek aan explosieve pantsergranaten, geen standaardisatiemogelijkheden). Vanaf pagina 63 wordt het effect van de Sovjettanks op Duitse antitankeenheden besproken. Pagina 72 gaat in op het gebruik van 7.62 cm Sovjetgeschut dat in sommige Duitse tankjagers gemonteerd werd ('Marder' series). Dat Sovjetgeschut was krachtiger dan de meeste Duitse antitankwapens. Pagina 78 gaat vooral in op de provisorische wapens die gebruikt werden zoals de van oorsprong op een Frans geschut gebaseerde 7.5 cm PaK 97/38. Dat wapen was met zijn holle lading redelijk succesvol, maar had ook nadelen. Opgemerkt kan worden dat de 7.5 cm PaK 40 het standaardwapen van Duitse antitankeenheden werd (het was beter dan de 7.5 cm PaK 97/38 en ongeveer even goed als de 7.62 cm Sovjetkanonnen). Verschillende technische overzichten geven de prestaties van de munitiesoorten weer waarbij standaardmunitie (Panzergranatpatrone 39 of Panzergranate) en wolfraammunitie (Panzergranatpatrone 40) aan bod komen. Gouden regel was dat de Duitse antitankeenheden gebruik moesten maken van camouflagetechnieken, samenwerking en mobiliteit om hun kans van overleven aan het front te vergroten. Zwaardere antitankkanonnen zoals de ongeveer één ton wegende 5 cm PaK 38 of de 1.4 ton wegende 7.5 cm PaK 40 waren vaak moeilijk te verplaatsen en al helemaal als er sprake was van vijandelijk vuur. De trend van steeds krachtigere en zwaardere, met wielen uitgeruste antitankkanonnen, zorgde ervoor dat die mobiliteit werd bemoeilijkt. Het feit dat die kanonnen, zoals de 8.8 cm PaK 43, in staat waren de sterkste tanks uit te schakelen deed niets af aan het feit dat die wapens eigenlijk te groot en te zwaar waren in snelle bewegingsoorlogen. Gemechaniseerde voertuigen zoals de 'Ferdinand tank' waren in feite ook een grote mislukking door de hoge kosten, het grote gewicht, de geringe mobiliteit en de grote hoeveelheid grondstoffen. Nog afgezien van de korte ontwikkelingstijd van die voertuigen en de daardoor ontstane technische mankementen en motorproblemen. De druk op de Duitse wapenindustrie nam vooral in 1944 toe. Vooral onder invloed van de geallieerde bommenwerpers en de Sovjet 'stoomwals' die vanuit het Oosten oprukte en steeds grotere aantallen Duitse antitankkanonnen vernietigde. Vooral het megalomane karakter van Adolf Hitler zorgde ervoor dat die wapens ontwikkeld werden. De superzware 12.8 cm PaK 44 L/55 (PaK 80) die in de Duitse 'Jagdtiger' gemonteerd werd, was veel te zwaar voor de inzet in grondoorlogen (in de rol van met wielen uitgerust antitankgeschut). Dat beaamt ook de auteur van het boek wanneer hij op pagina 163 aangeeft dat het schietbereik van 3 tot 3.5 kilometer in de praktijk vaak niet haalbaar was gezien de slechte weersomstandigheden in Oost-Europa (nog afgezien van het enorme gewicht van het wapen en de kosten). Een onderschrift bij een afbeelding op pagina 135 geeft dat treffend weer: "Niet alleen de kanonnen worden langer, maar ook de gezichten van soldaten". Het was nagenoeg onmogelijk om die wapens met behulp van spierkracht te verplaatsen. Wat kunnen we concluderen naar aanleiding van alle genoemde informatie? Het boek wil een totaaloverzicht geven van het Duitse antitankwapen en de Duitse antitankeenheden (Panzerjäger) tijdens de Tweede Wereldoorlog waarbij grote aandacht is voor tactisch-technische aspecten. Er is aan technische gegevens geen gebrek (munitiesoorten, voertuigen, technische prestaties, tabellen, etc.). Ook de structuur van de antitanktroepen komt vaak kort aan bod door middel van overzichten met eenheden (pelotons, etc.). De vele afbeeldingen in het boek zijn een echte aanvulling op de informatie en maken het mogelijk verschillende voertuigen en kanonnen van elkaar te onderscheiden. Minpunten van de publicatie zijn de verschillende spelfouten en de onjuiste zinsbouw. Waarschijnlijk heeft dat te maken met de oorspronkelijke tekst van het boek (Duits). De vertaler heeft zijn werk, af en toe, niet goed genoeg uitgevoerd. Ondanks dat feit is het boek een zeer gedetailleerde informatiebron. Het geeft zelfs vergelijkende overzichten van de pantsergranaten van de antitankkanonnen op pagina 172. Gegevens, gebaseerd op Duitse rapporten en overzichten uit de oorlog zelf, vormen mooi primair bronmateriaal. De aanvullende secundaire bronnen dienen daarbij als ondersteunend materiaal. De prijs van het boek, ongeveer 30 tot 35 euro, is geen argument om het boek niet te kopen. Integendeel, de publicatie is echt de moeite waard om te lezen en geeft antwoord op de vraag waarom het Duitse antitankwapen niet in staat was het tij in 1944 en 1945 te keren. |
Beoordeling: | Zeer goed |