In de nacht van 9 op 10 mei 1940 ondernamen Duitse Fallschirmjäger en Luftlande-eenheden een gewaagde aanval op de Vesting Holland. Het doel was tweeledig, de inname van belangrijke vliegvelden en knooppunten in het hart van de Nederlandse verdediging en de gevangenname van de Nederlandse Regering en leden van het Koninklijk Huis. Ondanks aanvankelijk een verrassing, werd de operatie geen groots succes. De belangrijkste winst bleek het binden van een aanzienlijk deel van de Nederlandse troepen. Bij de operatie zelf gingen belangrijke troepen en transportvliegtuigen verloren.
Op de vastgestelde tijd, X-Zeit, 03.55 uur, sprongen Duitse Fallschirmjäger boven en landden even later Luftlandetruppen met Junkers Ju 52/3m transportvliegtuigen op diverse strategisch gekozen locaties binnen de Nederlandse Vesting Holland. De Vesting Holland vormde het hart van de Nederlandse verdediging en was de plaats waar het Nederlandse leger het langst wilde standhouden. Hier bevonden zich de voornaamste Nederlandse vliegvelden en natuurlijk het regeringscentrum en de legerleiding.
De operatie die door de Duitsers werd ondernomen kent gelijkenissen met Market Garden, de poging van de geallieerden vier jaar later om de oorlog snel te beëindigen. Ook de Duitsers hadden die optie in het oog. Met een snelle commandoachtige operatie wenste men twee doelen te bereiken.
Het belangrijkste militaire doel was om door middel van luchtlandingstroepen bepaalde bruggen over de Waal en de Rijn, en wel de Moerdijkbruggen en de bruggen bij Dordrecht en Rotterdam, te bezetten en bezet te houden totdat de Duitse tanks via Noord-Brabant deze bruggen hadden bereikt en zo ongehinderd de Vesting Holland konden binnentrekken.
Een tweede actie was misschien nog wel gedurfder. Een deel van de troepen zou rond Den Haag landen en had de opdracht koningin, regering en legerleiding gevangen te nemen. De oorlog in Nederland zou, zo dacht men, hooguit één ā twee dagen duren.
De aanvalsdoelen waren strategisch gekozen. Het doel van de bruggen mag duidelijk zijn. De vliegvelden werden vooral uitgekozen vanwege hun strategische ligging. Vanuit Ypenburg kon men de gehele oostflank van Den Haag beheersen. Valkenburg leverde een strategische positie voor een aanval vanuit het noorden en Ockenburg bestreek de zuidflank. Bij een geslaagde landingspoging zou men zo de stad Den Haag vanuit een omsingelingspositie kunnen aanvallen. Daarnaast zouden drie belangrijke vliegbases onbruikbaar worden voor de Nederlandse vliegtuigen.
Het was een riskante onderneming. Het gebruik van luchtlandingstroepen was zeer nieuw. De luchtlandingstroepen zouden ver in vijandelijk gebied landen, waarbij allerminst zeker was dat zij succes zouden hebben. Daarnaast was men afhankelijk van een snelle opmars van de 9.Panzerdivision. Op een redding wanneer men in enig opzicht zou falen, hoefde niet gerekend te worden.
Speciaal voor de luchtlandingen was een nieuwe Luftlandekorps in het leven geroepen. Hierin waren de al bestaande 7. Flieger-Division van Generalleutnant Kurt Student en de 22. (Luftlande) Infanterie-Division van Generalleutnant Hans Graf von Sponeck, ondergebracht. Student kreeg het formele bevel over het gehele Luftlandekorps.
De 7. Flieger-Division was samengesteld uit Duitse parachutisten, de Fallschirmjäger, welke vanaf 1936 was opgebouwd vanuit een, oorspronkelijk vanuit het regiment "Herman Göring" samengestelde, mobiele luchtlandingseenheid. Deze eenheid ontstond uit zowel Fallschirmjäger als uit Luftlandetruppen en was in 1938 geformeerd voor de Duitse inval in Tsjechoslowakije. De betiteling 7. Flieger-Division was gekozen omdat de Luftwaffe tot dan bestond uit de 1. Flieger-Division tot en met 6. Flieger-Division, de vliegende verbanden van de Luftwaffe. De 22. (Luftlande) Infanterie-Division was in 1937 geformeerd door omvorming van de 22.Infanterie-Division. Het totale Luftlandekorps had voorts de beschikking over 430 transporttoestellen van het type Junkers Ju 52/3m. Al met al vormde het gehele korps op deze wijze een formidabele macht.
Voor de overval op de bruggen over het Hollandse Diep bij Moerdijk, over de Oude Maas bij Dordrecht en in Rotterdam, had men de 7. Flieger-Division beschikbaar gesteld. Deze werd aangevuld met het Infanterie-Regiment 16 van de 22. (Luftlande) Infanterie-Division. Dit was gedaan ter compensatie voor het afstaan van een bataljon en twee compagnies parachutisten voor de aanval op Den Haag.
Student had voor deze actie zijn divisie in vijf groepen verdeeld. DeGruppe Süd kreeg als doel de Moerdijkbruggen en de bruggen bij Dordrecht. Hiervoor had het de beschikking over het I. Bataillon en het II. Bataillon van het Fallschirmjäger-Regiment 1. De bevelhebber van deze groep werd Oberst Bruno Oswald Bräuer. Zijn troepen dienden zich te concentreren op de Moerdijkbruggen. Voor de bruggen bij Dordrecht werd alleen de 3. Kompanie van het I. Bataillon beschikbaar gesteld.
Voor de bezetting van het gebied rond Dordrecht, het zuidelijke deel van Rotterdam en de verdediging van het aldus bezette gebied naar het oosten en het noorden was de Gruppe Nord bestemd. Deze bestond uit het Infanterie-Regiment 16 onder bevel van Oberst Hans Kreysing. De bescherming van het veroverde gebied naar het oosten en het noorden diende men direct na de landing over te nemen van de op het vliegveld Waalhaven gelande troepen zodat deze voor andere doeleinden konden worden ingezet.
Dit vliegveld Waalhaven was het doel van de Gruppe Student. Zij moesten naast het vliegveld de bruggen over de Nieuwe Maas in Rotterdam veroveren en bezet houden. Kurt Student voerde hier zelf het bevel over het III. Bataillon, Fallschirmjäger-Regiment 1 en de 11. Kompanie, Infanterie-Regiment 16. Eén compagnie van het III. Bataillon, Fallschirmjäger-Regiment 1 zou bij het Feyenoordstadion landen om naar de bruggen over de Nieuwe Maas op te rukken. De 11/I.R.16. zou met Heinkel He 59 watervliegtuigen landen op de Nieuwe Maas nabij de bruggen.
Daarnaast waren er troepen bestemd voor Barendrecht ter bescherming van het landingsgebied. Dit was het II. Bataillon, Fallschirmjäger-Regiment 2 dat zou worden ingevlogen met Junkers Ju 52/3m transportvliegtuigen, aangezien ze nog ongetraind waren in het maken van parachutesprongen. Tot slot waren er nog enkele eenheden in reserve gehouden. Deze troepen konden worden ingezet indien ergens versterking noodzakelijk was.
Voor het gehele luchttransport werden ongeveer 215 Junkers Ju 52/3m transportvliegtuigen ingezet van het Kampfgeschwader zur besonderen Verwendung onder leiding van Oberstleutnant Friedrich-Wilhelm Morzik.
De aanval op de vliegvelden rond Den Haag en Den Haag zelf zou worden uitgevoerd door het grootste gedeelte van de 22. (Luftlande) Infanterie-Division. De divisie was versterkt met zes compagnieën van de 7. Flieger-Division voor de eerste aanval op de vliegvelden zelf. De 22. (Luftlande) Infanterie-Division kon ongeveer 10.000 manschappen op de been brengen.
Vliegveld Ypenburg zou worden aangevallen door Hauptmann Herbert Noster met zijn 500 parachutisten van het I. Bataillon, Fallschirmjäger-Regiment 2. Hierna zouden de Junkers met de troepen van deLuftlandedivision op het vliegveld landen.
Het vliegveld Valkenburg diende te worden overrompeld door para's van de 6. Kompanie, Fallschirmjäger-Regiment 2. Eveneens zouden hierna de transportvliegtuigen met luchtlandingstroepen op het vliegveld landen.
Het vliegveld Ockenburg tot slot, was het derde doel van de para's. Hier zou de 3. Kompanie, Fallschirmjäger-Regiment 2 landen, eveneens gevolgd door luchtlandingstroepen in Junkers Ju 52/3m toestellen.
Na de Duitse aanval op Denemarken en Noorwegen had de Nederlandse legerleiding de nodige maatregelen getroffen om de vliegvelden te beschermen tegen een mogelijke landing vanuit de lucht. Ook het regeringscentrum werd als een mogelijk doelwit erkend en onder bescherming geplaatst. Rond Den Haag had luitenant-generaal Jan van Andel, als Commandant Vesting Holland de beschikking over depottroepen en de eenheden van het Ie Legerkorps, die als reserve te boek stonden, maar bij een aanval gelijk onder het bevel van Van Andel zouden komen.
Ter bescherming van Den Haag zelf, was het zeer mobiele Ie Regiment Huzaren Motorrijders (I.R.H.M.) in Wassenaar gelegerd. Het kleine hulpvliegveld Ockenburg werd beschermd door een 96 man groot Detachement Depottroepen, met een sectie van 4 lichte mitrailleurs (22e Depotcompagnie Bewakingstroepen), Valkenburg kreeg de bescherming van de 1e en 3e Compagnie van het IIIe Bataljon uit het 4e Infanterie Regiment, aangevuld met een sectie zware mitrailleurs (1-III-4 R.I., 3-III-4 R.I. en M.C.-III-4 R.I.) en Ypenburg zou worden bewaakt door het 3e Bataljon van het Regiment Grenadiers, samen met zes moderne pantserwagens (1-III-R.Gr., 2-III-R.Gr en M.C.-III-R.Gr.).
Deze eenheden waren onder het commando van luitenant-generaal Petrus Wilhelmus Best, de commandant luchtverdediging, gebracht, zodat hij samen met zijn luchtafweer en vliegtuigen over een niet onaanzienlijke strijdmacht kon beschikken.
Aangezien men vooral rekening hield met kleine luchtlandingsoperaties bij de Nederlandse vliegvelden, waren er elders geen speciale maatregelen getroffen om een luchtlandingsoperatie het hoofd te kunnen bieden. Toch werden diverse strategische punten voldoende beschermd.
Het zuidelijke gedeelte van de Vesting Holland, bij de Moerdijkbruggen, werd verdedigd door de zogeheten Groep Kil. Dit was een speciaal samengestelde eenheid bestaande uit leden van het 28e Infanterie Regiment (28 R.I.), een extra compagnie mitrailleurs, veldartillerie en luchtdoelartillerie. De Groep Kil werd aangevoerd door reserve-kolonel Jacobus Antonie Gijsbertus van Andel. Van Andel had zijn troepen op strategische plaatsen opgesteld.
Bruggenhoofd Moerdijk (zuidzijde bruggen)
Eenheden: 3e compagnie van het IIIe Bataljon 28 R.I. (3-III-28 R.I.), de 12e Mitrailleurcompagnie, 28e Batterij 6-Veld, 19e Batterij Luchtdoelartillerie en het 82e en 83e Peloton Luchtdoelmitrailleurs.
Commandant: kapitein J.A.C.J. Marijnen
Vak Wieldrecht-west (noordzijde bruggen)
Eenheden: 1e Compagnie van het Ie Bataljon 28 R.I. (1-I-28 R.I.), 84e Peloton Luchtdoelmitrailleurs en een groep Politietroepen.
Commandant: reserve-kapitein W.F.M. Populier
Bij een Duitse inval zou volgens de plannen de Groep Kil versterking krijgen uit Noord-Brabant door het terstond terugtrekken van het 6e Grensbataljon. De troepen leken in getal sterk genoeg, er was echter nog weinig gedaan aan het aanleggen van defensieve versterkingen. Daarnaast was nog niet aan iedere soldaat scherpe munitie uitgereikt.
Dordrecht was een zogenaamd kantonnement. Het Dordtse garnizoen stond onder leiding van luitenant-kolonel Josephus (Jo) Adrianus Mussert. Hij had slechts de beschikking over soldaten uit het Depot Pontonniers en Torpedisten, een compagnie Pioniers en een sectie Spoorwegtroepen. Luitenant-kolonel Mussert, broer van NSB leider Anton Mussert, had geen slechte staat van dienst als officier, maar was formeel naar Dordrecht overgeplaatst om gezondheidsredenen. In hoeverre zijn verwantschap met Anton Mussert hier wat mee te maken heeft gehad, zal wel altijd een mysterie blijven.
Het kantonnement Rotterdam, kende een betere bezetting. Commandant was kolonel Pieter Wilhelmus Scharroo. Hij kon beschikken over het IIIe Bataljon van het 39e Infanterie Regiment (III-29 R.I.), 300 mariniers onder bevel van kolonel der mariniers Hubert Frederik Josčphe Marie Autoine von Frijtag Drabbe, het IIIe bataljon Regiment Jagers (III/R.J.) en enkele depottroepen. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de mariniers niet direct onder het bevel van Scharroo stonden, maar onder de bevelvoering van de minister van Defensie.
In de nacht van 9 op 10 mei waren de berichten aan de grens zo verontrustend dat generaal Winkelman al om 03.00 uur 's nachts de hoogste staat van paraatheid had bevolen. Ook in de lucht was de activiteit door vreemde vliegtuigen toegenomen.
Vliegveld Ypenburg had de verdediging al op volle toeren draaien. Vliegtuigen (9 Fokker D.XXI en 11 Douglas 8A-3N) waren aan het warmdraaien en de verdedigingstroepen waren in gereedheid. Daarnaast bevond zich op de basis de uit Soesterberg overgeplaatste Verkenningsafdeling met 5 Koolhoven FK-51 en 7 Fokker C.V toestellen. Het 3e Bataljon Grenadiers (ongeveer 1000 man) was verspreid in de omgeving opgesteld. Een compagnie rond het vliegveld, één langs de Vliet tussen Delft en Rijswijk om een luchtlanding daar te kunnen pareren en een derde in reserve. De zes aanwezige pantserwagens hadden hun strategische posities ingenomen, evenals de twee batterijen met luchtafweergeschut en de vier pelotons met luchtdoelmitrailleurs. Rond het vliegveld waren zo drie compagnies tirailleurs en één compagnie mitrailleurs. De compagnie langs de Vliet verdedigde het gebied rond de Hoornbrug (1e Sectie) en deze kreeg het restant van de mitrailleurs toegewezen. De 2e Sectie beveiligde het noordelijk gedeelte naar Delft gericht terwijl de 3e sectie het gehele gebied langs de Vliet beschermde. Al met al waren dus maar één compagnie en zes pantserwagens daadwerkelijk op het vliegveld zelf aanwezig.
Tegen 04.00 uur barstte het luchtbombardement los. Ondanks de grote verwarring die dit veroorzaakte, slaagde men er in om negentien vliegtuigen te laten opstijgen. Ze wisten vijf Duitse toestellen neer te halen, maar werden al snel door een overwicht aan vijandelijk vuur en door brandstof- of munitiegebrek buiten gevecht gesteld. Opvallend was dat vooral de langzamere Fokker D.XXI toestellen zich goed konden verweren tegen de snellere, maar loggere Messerschmitt Bf 109's. Het bombardement hield aan tot ongeveer 04.45 uur en zorgde voor grote ravage en veel verwarring onder de verdedigers.
De eerste Duitse aanvalsgroep, bestaande uit tegen de 500 parachutisten onder leiding van Hauptmann Herbert Noster arriveerde in hun transportvliegtuigen boven het vliegveld. De dropping was niet bepaald een succes. Het Duitse I./ Fallschirmjäger-Regiment 2 landde zeer verspreid en ver buiten het vliegveld. Ook de eerste transportvliegtuigen met luchtlandingstroepen landden buiten het vliegveld. Pas tegen 07.00 uur wist een groot deel van de Duitse troepen het vliegveld al vechtend tegen de Nederlandse Grenadiers te bereiken. Doordat de verwarring op vliegveld Ypenburg zo groot was, wisten de Duitsers enkele gebouwen van de basis te bezetten.
Intussen was er echter heel wat gebeurd op het vliegveld. Om 05.24 uur arriveerden daar de eerste Duitse transportvliegtuigen die dachten dat de Duitse para's al bezit hadden genomen van het vliegveld. Dit bleek een grove misrekening. De eerste acht Junker Ju 52/3m toestellen kwamen in een barrage van mitrailleurvuur terecht dat werd afgegeven door een ingegraven groep Grenadiers onder leiding van reserve-luitenant Ferdinand Hendrik Warnaars. Deze kregen volop steun van de verspreid opgestelde pantserwagens en het luchtafweer. De Junkers werden volledig vernield. Kort daarop arriveerde de volgende golf van 17 toestellen die hetzelfde onthaal kregen en eveneens grote verliezen leden. De ravage was zo enorm dat verdere landingen op het vliegveld onmogelijk waren. De overige landingsgroepen moesten hun toestellen op andere vliegvelden neerzetten of een landingsterrein zoeken. Hiervoor maakte men zelfs gebruik van de weg tussen Den Haag en Delft.
Ook op Valkenburg werd de landing van het 6. / Fallschirmjäger-Regiment 2 voorafgegaan door een bombardement. Drie Duitse bommenwerpers voerden om 04.15 uur een eerste bombardement uit. De verdediging werd totaal verrast. Men had verzuimd om tijdig de verdedigingsposities in te nemen. De eerste para's wisten rond 04.30 uur wel in de buurt van het vliegveld neer te komen. Vanaf het zuidoosten en het noordoosten werd de basis benaderd, terwijl andere troepen de aanvoerwegen gingen bezetten. Diverse dorpen rond het vliegveld werden bezet en een belangrijke brug over de Oude Rijn werd ter verdediging ingericht. In korte tijd had men het vliegveld ingenomen en konden de eerste Junkers Ju 52/3m toestellen ongehinderd landen. Een ander probleem hielp hier echter de Nederlandse verdediging. Het in aanleg zijnde vliegveld had namelijk geen verharde landingsbaan en de grasmat was te zwak voor de zware transportvliegtuigen. Het Nederlandse leger had het vliegveld zelfs nog niet in operationele dienst genomen. Al snel raakte het vliegveld versperd door weggezakte toestellen en werd zodoende onbruikbaar. Maar liefst 57 Junkers waren naar Valkenburg gedirigeerd. Hoewel de toestellen daarna onbruikbaar aan de grond moesten blijven, hadden ze ongeveer 1000 manschappen afgezet. Aan Nederlandse zijde waren bij de aanval 21 doden te betreuren.
Op Ockenburg had men geen bombardement te verduren gehad en men had in de verte de strijd kunnen zien oplaaien bij Valkenburg en Ypenburg. De eerste Duitse para's van het 3./ Fallschirmjäger-Regiment 2 kwamen ook hier te ver van het vliegveld terecht. De eromheen gelande para's wisten de basis echter snel te bereiken en kregen versterking van transportvliegtuigen die vanaf ongeveer 05.24 uur op het veld landden. De 22e Depotcompagnie Bewakingstroepen verzette zich hevig en dapper, maar was uiteindelijk niet tegen de overmacht opgewassen en rond 07.00 uur was het vliegveld in Duitse handen. De 22e Depotcompagnie, onder bevel van kapitein mr. Pieter Jacob Adrianus Boot bestond uit een kleine 96 manschappen en hadden maar lichte wapens tot hun beschikking. De meeste manschappen waren pas kort gemobiliseerd, maar men was paraat en had zich goed opgesteld. Ondanks hun onervarenheid hadden de verdedigers echter zoveel vliegtuigen weten te raken dat ook hier al snel de landingsbaan was versperd door de vliegtuigwrakken. Het verzet dat zij hierbij hadden gepleegd, had tot resultaat dat er in de tussentijd voldoende Nederlandse troepen naar de zuidrand van Den Haag konden worden gezonden waardoor de Duitse aanval van daaruit nagenoeg onmogelijk werd. In de Duitse annalen werd de slag om Ockenburg aangehaald als één van der zwaarste die men te verduren kreeg.
De grote verliezen aan transportvliegtuigen en het nagenoeg onbruikbaar zijn van de vliegvelden bracht voor de Duitse bevelhebber Graf von Sponeck de nodige problemen met zich mee. Daar kwam nog bij dat vele van zijn troepen nog ver buiten de vliegvelden in gevecht waren met Nederlandse troepen. De situatie was verre van ideaal. De Nederlandse bevelhebbers hadden ondertussen ook de nodige maatregelen genomen om de Duitse troepen aan te vallen. Vele plaatselijke commandanten wisten de situatie langzaamaan onder controle te krijgen door op het goede moment eigen initiatief te tonen. De commandant van de Vesting Holland, luitenant-generaal Van Andel en generaal-majoor Nicolaas Theodorus Carstens van het Ie Legerkorps trachtten zo goed en zo kwaad als het kon weer enige lijn in de verdediging aan te brengen. Omdat een herovering van de vliegvelden cruciaal werd gevonden, kreeg Van Andel het commando over de luchtstrijdkrachten. Zo kon een gecoördineerde tegenaanval worden opgezet. Generaal-majoor Carstens kreeg het bevel de vliegvelden te heroveren. Hij stuurde kolonel Willem Frederik Karel Bischoff van Heemskerck met zijn Ie Divisie naar Ypenburg, kolonel L.H. Kraak met de IIIe Divisie naar Valkenburg en majoor J.K. de Visser met het Regiment Grenadiers naar Ockenburg.
Op het eiland Rozenburg, ten zuiden van de Nieuwe Waterweg en ten oosten van Hoek van Holland, landde een aantal Fallschirmjäger en Luftlandetruppen die eigenlijk bestemd waren voor Ockenburg. Deze troepen waren door een navigatiefout daar terechtgekomen en ook waren er troepen afgezet nadat gebleken was dat de vliegvelden rond Den Haag niet meer bereikbaar waren voor de Junkers. Voor de Nederlandse legerleiding was dit alles echter de aanleiding om te geloven dat de Duitsers de monding van de Nieuwe Waterweg wilden blokkeren.
Gezien het belang van de Nederlandse havens was in het gebied gezorgd voor een goede verdediging. Als kustbescherming kende men de Positie Hoek van Holland, versterkt met kustverdedigingsbatterijen. Sommige hiervan waren ook in staat om landinwaarts vuur af te geven. Als verdedigingstroepen waren hier gelegerd een Regimentsstaf met een gevechtsbataljon, de 15e Reserve-Grenscompagnie en een versterking met 8 mortieren en 4 stukken 6-veldgeschut. De Koninklijke Marine had in Hoek van Holland diverse kleinere schepen gestationeerd en 60 mariniers, onder leiding van kapitein-luitenant ter zee Johannes van Leeuwen. Het bij de Regimentsstaf ingedeelde Infanteriebataljon, behoorde tot het 39e Regiment Infanterie. Saillant detail was dat dit bataljon vooral bestond uit in Duitsland woonachtige Nederlandse dienstplichtigen die men vanwege hun woonplaats niet aan de grens durfde te stationeren. Naast dit alles waren er nabij Ter Heyde twee secties gestationeerd en kon men rekenen op de inzet van het 2e Bataljon Jagers uit 's Gravenzande.
De oorlog rond Hoek van Holland was al om half vier begonnen met een bombardement en het afwerpen van magnetische mijnen in de riviermonding. Verder leek alles betrekkelijk rustig tot rond 05.00 uur plotseling parachutisten werden afgeworpen tussen Naaldwijk en 's Gravenzande. Terwijl vriend en vijand zich groepeerden, werden ook transportvliegtuigen gesignaleerd die landden in de buurt van het Staalduinse Bos en op het eiland Rozenburg.
De eersten die werkelijk reageerden waren patrouilles van het 2e Bataljon Jagers. De diverse schermutselingen die ontstonden zorgden ervoor dat de Duitsers zich groepeerden in het Staalduinse bos. Hier wilde men de para's en luchtlandingstroepen bijeenbrengen om vervolgens alsnog te trachten het vliegveld Ockenburg te bereiken.
Op Rozenburg was de situatie zorgelijker. Op het eiland was slechts een compagnie van 90 man uit Hoek van Holland aanwezig, die eigenlijk aangewezen waren ter verdediging van twee kustbatterijen. Door goed leiderschap wist compagniecommandant kapitein Bernardus Johannes Anthonius Smeele zijn troepen te motiveren de Duitsers aan te vallen. De aanval was zeer succesvol. Later werden nog meer manschappen naar het eiland gestuurd en hun operaties verliepen al even succesvol. Tegen de avond van 10 mei was het eiland Rozenburg van alle vijanden gezuiverd. Totaal waren 31 krijgsgevangenen gemaakt en een grote hoeveelheid wapens ingenomen.
In Hoek van Holland had men intussen maatregelen genomen voor een aanval op het Staalduinse Bos. Totaal werden drie secties onder aanvoering van kapitein J.C. Vermeulen op pad gestuurd. Er ontstond een verwarrend gevecht in het dichtbegroeide bos. De vijand bleek ondertussen te talrijk en het gevecht moest met de nodige verliezen worden afgebroken.
De aanval op de Moerdijkbruggen werd rond 04.00 uur ingeleid met een zwaar luchtbombardement, gevolgd door het neerdalen van het II. Bataillion van het Fallschirmjäger-Regiment 1 (II./FJR.1) ten noorden en ten zuiden van de bruggen. Deze eenheid stond onder leiding van Hauptmann Fritz Prager. Ten zuiden van de bruggen wisten zij de Nederlandse verdediging (4e Sectie 12e Mitrailleurcompagnie onder leiding van reserve-1ste luitenant J.M. Broekman) snel te overmeesteren. Ook ten noorden van de bruggen wisten de para's de verdediging geheel te verrassen. Slechts sporadisch konden kleine groepjes Nederlandse soldaten nog de strijd aanbinden. Ondanks verzet moesten ook zij echter de gevechten snel staken.
Ook bij Dordrecht waren aan beide oevers van de Oude Maas parachutisten geland. Een sectie van de 3. Kompanie, I. Bataillon, Fallschirmjäger-Regiment 1 wist vanaf de noordelijke oever snel de bruggen over de Oude Maas te bezetten. Hun aantal was echter zeer klein en de versterkingen waren verder van de bruggen op de zuidelijke oever geland. Oberleutnant Henning Freiherr von Brandis leidde deze groep in de richting van de bruggen, maar werd hierbij opgehouden door reserve-kapitein H.J. Siegmund met zijn Ie Depotcompagnie Pontonniers. Het resultaat was vernietigend. Vijftig Duitsers sneuvelden (waaronder Von Brandis) en 22 werden gevangen genomen, waardoor de Duitsers bij de Dordtse bruggen er alleen voor stonden.
De regimentsreserve van het Fallschirmjäger-Regiment 1, was echter ook geland op het eiland van Dordrecht en hoorde al snel van de hachelijke situatie. Kommandant Bruno Bräuer nam snel maatregelen en trok in de richting van Dordrecht. Hierbij sloeg hij aanvallen af van de 2e Compagnie I-28 R.I. langs de Nieuwe Merwede en de 2e Compagnie III-34 R.I. bij 's Gravendeel. Onderweg overmeesterde zijn eenheid ook de 14e Compagnie Pioniers van reserve-kapitein Willem Mantel, die beweerde dat de Duitse para's onder dekking van gevangen genomen Nederlandse soldaten oprukten. Redelijk ongehinderd kon men zo de troepen in Dordrecht ontzetten en kregen de Duitsers de bruggen over de Oude Maas in handen.
Rond 03.55 uur was ook vliegveld Waalhaven het eerste slachtoffer van de Duitse bommenwerpers. De 3e Jachtvliegtuigafdeling, wist echter wel het merendeel van haar 11 Fokker G.I toestellen in de lucht te krijgen. Ondanks dat men diverse Duitse toestellen wist neer te halen (13 Duitse bommenwerpers) was de schade op Waalhaven enorm. Nagenoeg alle gebouwen waren geraakt en stonden in brand. Rond 05.00 uur sprongen de para's van het III. Bataillion, Fallschirmjäger-Regiment 1 onder leiding van Hauptmann Karl-Lothar Schulz boven het vliegveld. Zonder enige strijd leden ze al verliezen doordat verscheidene para's in de brandende gebouwen landden of te water geraakten en verdronken.
De verdediging op het vliegveld (IIIe Bataljon Regiment Jagers) was echter zeer slecht georganiseerd en verward. De verdediging stond veel te verspreid opgesteld en de twee aanwezige pantserwagens konden wegens defecten niet aan de strijd deelnemen. Op het vliegveld zelf was maar een klein deel van de Nederlandse troepen paraat, de rest stond verspreid rond het vliegveld opgesteld. Toch konden 6 zware en 19 lichte mitrailleurs het veld zelf bestrijken. Ze wisten nog verscheidene Duitse transportvliegtuigen neer te halen, maar moesten al snel de strijd staken wegens munitiegebrek. Vele manschappen van de verdediging hadden in paniek hun post verlaten en de overgeblevenen stonden al snel tegenover een overmacht. Al rond 07.00 uur waren de aanvallers de situatie meester. Hierbij waren 400 Nederlanders krijgsgevangen gemaakt en 51 gesneuveld of dodelijk gewond.
Een andere opdracht voor de Duitse troepen was het in bezit nemen van de Maasbruggen in Rotterdam. Hiervoor werden drie eenheden ingezet. Met twaalf Heinkel He 59 watervliegtuigen, werd een groep van 120 infanteristen van het Infanterie-Regiment 16 aan weerszijden van de Maasbruggen afgezet. Zij roeiden in rubberbootjes naar de kant en bezetten daar strategische punten. Bij het Feyenoordstadion waren onder leiding van Oberleutnant Horst Kerfin 42 Fallschirmjäger van het III. Bataillon, Fallschirmjäger-Regiment 1 geland die de infanteristen bij de bruggen gingen versterken.
Ondertussen waren op vliegveld Waalhaven de transportvliegtuigen geland met het III. Bataillon, Infanterie-Regiment 16 (Oberstleutnant Dietrich von Choltitz), de hoofdmacht voor de Maasbruggen. Direct na hun landing trokken zij eveneens naar de bruggen. Onderweg raakten zij echter in gevecht met de 2e Compagnie III-39 R.I. en de 2e Compagnie Intendancetroepen. Dit oponthoud gaf kolonel Scharroo echter voldoende tijd om op de noordelijke Maasoever zijn verdediging in te richten. Kapitein J. van Rhijn wist met zijn mitrailleurcompagnie van het III-39 R.I. positie in te nemen op de noordelijke Maasoever, van waaruit hij de Duitse stellingen onder vuur kon nemen. Hiermee dwong hij de Duitsers om zich terug te trekken van hun posities aan de noordelijke kant op het Noorder Eiland en zich daar in te graven.
Al met al hadden de Duitse troepen in het zuidelijk deel van de Vesting Holland een goede positie bereikt. Alle bruggen tot en met de Maasbruggen in Rotterdam waren in handen van het Luftlandekorps. Het vliegveld Waalhaven was stevig in Duitse handen. Generalleutnant Kurt Student moest nu zijn posities zien te behouden tot de komst van de grondtroepen. Het enige minpuntje leek verder de situatie ten noorden van de Maasbruggen in Rotterdam, waar de Duitse positie het zwakst leek. In de loop van 10 mei werden via Waalhaven de nodige versterkingen ingevlogen. Het eiland van IJsselmonde werd gezuiverd en kwam onder commando van Oberst Hans Kreysing, commandant van het Infanterie-Regiment 16. Het restant van de 7. Flieger-Division werd, vanwege de verslechterende situatie rond Den Haag, ook omgeleid naar Waalhaven en daar ingezet. Alle bruggen werden afgegrendeld. Het meest hachelijk bleef echter de situatie bij Dordrecht, waar Nederlandse posities in staat bleven om de bruggen onder vuur te houden. Het zou nog een moeilijke zaak worden om de posities te behouden tot de komst van het XXVI. Armeekorps.
De ontstane situatie noopte de Nederlandse legerleiding ertoe de nodige maatregelen te nemen. Duidelijk was wel geworden dat meer troepen ingezet dienden te worden om de vijand rond de regeringsstad te verdrijven. Luitenant-generaal Jan van Andel, commandant van de Vesting Holland, zag zich genoodzaakt om diverse problemen aan te pakken. Allereerst waren er de tastbare aanvallen rond Den Haag en de operaties in Rotterdam. Daar kwam echter nog bij dat van overal meldingen binnenkwamen van luchtlandingen. Sommige terecht andere onterecht. Al deze meldingen dienden echter te worden onderzocht.
Als eerste maatregel werd het Ie Legerkorps ter beschikking gesteld. Toch kon niet zomaar alles worden ingezet. Men moest er rekening mee blijven houden dat ook elders in de Vesting Holland nieuwe luchtlandingen plaats konden vinden. Uiteindelijk werden naar Den Haag drie bataljons gedirigeerd. Niet veel, maar men moest het er mee doen. In de ochtend van 10 mei was er echter iets gebeurd dat de Nederlanders veel zou helpen. Midden in Den Haag stortte een brandende Junkers Ju 52/3m neer welke snel geblust werd om grotere schade te voorkomen. Naast de lichamen van 16 soldaten, werd in het wrak een aantal met documenten gevulde tassen gevonden. Deze documenten bleken het volledige aanvalsplan voor de 22. (Luftlande) Infanterie-Division te bevatten. Hierdoor was de Nederlandse legerleiding al snel volledig op de hoogte van de Duitse plannen met betrekking tot Den Haag. Er werd dan ook gelijk op gereageerd. Men kon nu dan ook de nodige tegenmaatregelen gaan nemen.
Zoals aangegeven, waren de Duitse troepen bij Ypenburg er slechts in geslaagd om een aantal posities op het vliegveld in handen te krijgen. Van daaruit was het de bedoeling geweest om op te trekken naar Den Haag zelf, maar al om 07.00 uur was hun positie zo slecht dat hiervan moest worden afgezien. Voor de Nederlanders was de aanwezigheid van de Duitse troepen zo dicht bij regering en legerleiding echter zeer dreigend. Het 2e Bataljon Grenadiers, een afdeling artillerie en Depottroepen werden in de richting van het vliegveld gedirigeerd en namen hun stellingen in langs de Vliet.
Om 10.00 uur begon de eerste Nederlandse aanval. Het duurde echter nog tot kort na het middaguur voordat Nederlandse troepen zich langzaamaan van de situatie meester konden maken. Om 14.00 uur viel een detachement onder leiding van reserve-2e luitenant George Maduro vanuit Voorburg over de Oude Tolbrug de Duitse positie in Villa Dorrepaal aan. Met hulp van een stuk pantsergeschut wist men uiteindelijk de Duitse verdediging uit te schakelen. De Nederlanders kregen nog geallieerde hulp toen om 15.10 uur de Duitse posities werden aangevallen door 12 RAF Bristol Blenheim bommenwerpers.
Ook via de Hoornbrug wist men langzaam op te rukken en om 15.30 uur was vliegveld Ypenburg weer geheel in Nederlandse handen. Het duurde echter nog tot 19.30 uur voordat alle Duitse verzetshaarden waren uitgeschakeld. Hiervandaan kon men verder optrekken naar Delft om de Duitse verzetshaarden die daar zich ophielden te kunnen uitschakelen. De restanten van de Duitse troepen vestigden zich nu in Overschie. De herovering van Ypenburg was geslaagd. Al in de avond van 10 mei waren de Nederlanders zich weer meester van de situatie.
Door de verwarde situatie is nooit volledig vastgesteld hoeveel Duitse soldaten op Ypenburg het leven lieten. Meer dan 100 Duitsers zijn uiteindelijk als krijgsgevangene afgevoerd. In de 17 op het vliegveld gelande transportvliegtuigen werden alleen maar lichamen gevonden. Het totale aantal doden aan Duitse zijde is uiteindelijk geschat op tussen de 500 en 800.
Het III-4. R.I. van majoor Jan Mallinckrodt viel als eerste de Duitse bezetting van het vliegveld Valkenburg aan. Hij had eigenhandig zijn uiteengeslagen troepen weer verzameld en de tegenaanval ingezet vanuit Katwijk. Hij moest zijn aanval echter staken in de buurt van het vliegveld. Luitenant-kolonel H.D. Buurman, commandant van het 4 R.I., had ondertussen het Ie en IIe Bataljon op laten rukken. I-4 R.I. wist al snel haar uitgangsposities ten noorden van vliegveld Valkenburg te bereiken. II-4 R.I. liep echter bij Katwijk aan de Rijn vast op een groep Duitsers bij de brug over de Oude Rijn. Om 15.00 uur wist reserve-majoor J.J.N. Cramer zijn troepen echter langs de Duitsers te werken en kon ook hij oprukken naar het vliegveld.
Ondertussen was de 3e Afdeling 2e Regiment Artillerie gearriveerd en kon men een aanvang maken met de beschieting van de Duitse posities. De commandant, majoor H.J.J.W. Dürst Britt, kreeg echter geen toestemming te vuren. Er zou een telefoontje binnen zijn gekomen waar een persoon die zich uitgaf als Nederlandse vaandrig in opdracht van de Duitsers had moeten zeggen dat er zich Nederlandse krijgsgevangenen in de gebouwen bevonden. Het bericht werd uiteindelijk als schending van het oorlogsrecht terzijde gelegd en om 08.30 uur opende de Nederlandse artillerie het vuur. De Duitsers trokken zich hierop terug naar het dorp Valkenburg, waar zij zich verschansten. Zo kon zonder al te veel strijd het vliegveld weer in Nederlandse handen komen. Het dorp Valkenburg zou echter de daaropvolgende dagen zware gevechten te verduren krijgen. Ook in de duinen bij de Wassenaarse Slag wisten op het strand gelande Duitse luchtlandingstroepen zich te verschansen. Zowel in Valkenburg als in de duinen wisten de Duitsers stand te houden tot aan de capitulatie op 14 mei.
Op vliegveld Ockenburg ontstond al snel na de Duitse inname een strijd waarbij vooral de commandanten ter plaatse het initiatief namen. Een mengeling van troepen van de staf van het Regiment Grenadiers uit Loosduinen, een compagnie mitrailleurs, een compagnie mortieren, een compagnie pantserafweergeschut en zelfs een batterij 6-Veld werden hierbij direct ingezet. Doordat de Duitse troepen niet zozeer vliegveld Ockenburg als doel hadden, maar wel enkele cruciale verkeersknooppunten bij Loosduinen ontstond bij deze plaats al snel een zwaar gevecht. Door versterkingen vanuit Den Haag kon men echter de Duitsers de baas blijven.
Op diverse andere kleinere posities in en rond Den Haag raakten Nederlandse eenheden en verspreide groepjes Duitse para's met elkaar in gevecht. Deze Duitse eenheden hadden allemaal opdracht om bepaalde kruispunten te bezetten tot de komst van de hoofdmacht. Langzaamaan wist men meer organisatie in de Nederlandse acties te brengen. Ockenburg zelf was echter nog steeds in Duitse handen. Het 1e Bataljon Grenadiers zou nu vanuit Den Haag het vliegveld aanvallen. Tegelijk zou vanuit Monster een bataljon Jagers de aanval openen. Net als bij Valkenburg zou de artillerie (I-2 Regiment Artillerie) de aanval inluiden. De aanval werd echter ingezet door een luchtbombardement. Nog voor 08.00 uur hadden vier Nederlandse vliegtuigen (waaronder één van de nog vliegwaardige Fokker T.V bommenwerpers) een luchtbombardement uitgevoerd.
Rond 08.00 uur opende de artillerie het vuur, geleid vanuit een watertoren in Monster. De Duitse commandant Von Sponeck trok zich hierop met 300 man terug in het bos bij Ockenburg. De overgebleven Duitsers werden overmeesterd en tegen 15.00 uur was Ockenburg weer Nederlands bezit. Het aantal doden aan Duitse zijde is ook hier niet geheel bekend. Totaal werden 160 Duitsers afgevoerd als krijgsgevangene. In de omgeving werden nog meer slachtoffers gemaakt. De Grenadiers zelf hadden "slechts" 12 doden bij het vliegveld en 22 doden bij de overige gevechten te betreuren.
Zo waren op de eerste oorlogsdag alle vliegvelden rond Den Haag weer onder Nederlandse controle. Diverse groepen Duitsers waren echter nog verspreid in het gebied aanwezig en zouden zo tot op 14 mei belangrijke Nederlandse troepen aan zich binden waardoor deze niet elders konden worden ingezet. Von Sponeck had al op de avond van 10 mei te horen gekregen van Albert Kesselring als bevelhebber van Luftflotte 2, dat iedere verdere aanval op Den Haag moest worden gestaakt en dat de restanten van zijn troepen zich een weg moesten banen naar Overschie om zich daar bij de overige troepen te voegen. Een verzoek van Duitse zijde aan het Nederlandse opperbevel om een adempauze in te lassen ten einde de gewonden te kunnen verzorgen en evacueren, werd van Nederlandse zijde afgewezen. Nederland eiste allereerst een onvoorwaardelijke overgave van de Duitse troepen rond Den Haag. Hierop startte Von Sponeck de voorbereidingen voor een ontsnapping.
Op diverse plaatsen in het omliggende gebied moesten echter tal van zuiveringsacties worden ondernomen om verspreide groepjes Duitsers onschadelijk te maken. Over het algemeen waren al deze acties succesvol en werden nagenoeg alle verzetshaarden vernietigd. Het mag duidelijk zijn dat deze acties wel veel inzet van troepen met zich meebracht welke elders hard nodig waren.
Rondom het door de Duitse luchtlandingstroepen bezette gebied in IJsselmonde, het Eiland van Dordrecht en Moerdijk, lagen twee Nederlandse onderdelen. In de Hoekse Waard bevond zich de Groep Kil en ten noordoosten lag de Lichte Divisie. Daarnaast dienden twee in Brabant gelegen grensbataljons, het 3e en het 6e Grensbataljon zich bij een Duitse aanval terug te trekken richting Willemstad en Moerdijk.
Het 3e Grensbataljon onder leiding van majoor Ahasuerus Gerrit Carel Reijers, kwam 's avonds op 10 mei aan in de Hoekse Waard en zou gelijk worden ingezet om vliegveld Waalhaven te heroveren. De 1e en 2e Compagnie zouden hiertoe bij Heijnenoord de Oude Maas oversteken en Waalhaven naderen. De 4e Compagnie zou bij Puttershoek de Oude Maas oversteken en de Duitse troepen aan de noordzijde van de brug bij Barendrecht aanvallen. Vanaf de andere oever zou dan de 3e Compagnie de brug bestormen. Op 11 mei vond tegen 06.00 uur het overzetten van de 1e en 2e Compagnie plaats. Hoewel de oversteek succesvol was, werden zij gelijk door de Duitsers onder vuur genomen. De Nederlandse soldaten raakten hier zo van onder de indruk dat terugtrekken naar de andere oever noodzakelijk werd. De brug bij Barendrecht bleef eveneens in Duitse handen Ook hier vond de oversteek zelf (4e Compagnie onder Reserve-kapitein Godefridus Johannes Alphonsus Manders) zonder grote problemen plaats. De commandant liet zich in Heerjansdam echter aanpraten dat de Duitse bezetting van Barendrecht te sterk voor hem zou zijn en hij trok zich terug. De 3e Compagnie zette hierdoor om 12.30 uur op 11 mei de aanval in zonder steun van de andere zijde en moest al snel de aanval afbreken.
Majoor J.F.W. Hendriksz trok direct na het bekend worden van de Duitse inval met zijn 6e Grensbataljon terug in de richting van de Moerdijkbruggen. Echter niet eerder dan nadat hij zijn opdrachten tot het vernielen van wegen en bruggen naar het zuiden toe had uitgevoerd. Dit uitvoeren van een onzinnige opdracht zou de hulp van de Fransen nog danig in de war schoppen. Voor de oorlog was de opdracht gegeven dat bij een vijandelijke aanval Nederland de neutraliteit zou blijven trachten te voeren door alle toevoerwegen, dus ook richting België, te versperren of te vernietigen. Aangekomen bij het Duitse bruggenhoofd verzuimde majoor Hendriksz om de Duitse troepen direct onder druk te zetten. Deze waren immers nog steeds bezig hun verdediging in gereedheid te brengen en een snelle, geconcentreerde tegenaanval had hier roet in het eten kunnen gooien. Toen om 17.15 uur op 10 mei een eskader van vier Fokker C.X toestellen een bomaanval op de Duitsers uitvoerden, werd wederom niets ondernomen om eventueel van de verwarring onder de Duitse troepen gebruik te maken. Majoor Hendriksz kwam pas in actie toen vanuit het zuiden versterking opkwam dagen in de vorm van de Franse Colonel Dario met zijn 6ičme Régiment Cuirassiers. Deze besloot een detachement onder leiding van Chef d'Escadron Michon naar de Moerdijkbruggen te zenden teneinde met de Nederlanders een aanval te ondernemen. De troepenbeweging werd echter door Duitse verkenningsvliegtuigen ontdekt en zwaar onder vuur genomen door een eskader Junkers Ju 87 Stuka's. De verliezen waren zo groot dat de aanval werd afgebroken, nog voordat deze goed en wel had aangevangen.
Al in de loop van de ochtend op 10 mei had kolonel Van Andel als bevelhebber van de Groep Kil besloten dat een tegenaanval bij Dordrecht noodzakelijk was om de bruggen vast in Nederlandse handen te brengen. Hij gaf II-28 R.I. de opdracht om bij 's Gravendeel de Dordtse Kil over te steken. Pas tegen 19.00 uur had de bevelhebber majoor D.P. Ravelli een groot deel van zijn bataljon over laten varen. De invallende nacht zag hij als een groot probleem voor verdere acties. Omdat vooral kolonel Van Andel bleef aandringen op een aanval, besloot hij rechtstreeks in de richting van de bruggen over de Oude Maas te trekken. De aanval stokte echter rond 02.30 uur door zwaar vuur van de Duitse troepen. Verscheidene slachtoffers vielen aan Nederlandse kant en vele van de overgeblevenen vluchtten weg, waarmee de verwarring alleen maar groter werd. Ondanks dat wist Ravelli tegen de ochtend weer enig verband in zijn eenheid te krijgen om opnieuw een aanval te openen. Ditmaal verliep de aanval zonder enig tegenvuur, maar stuitte men op een groep Nederlandse soldaten die hen verwelkomde. Dit was een gebeurtenis die Ravelli tot grote voorzichtigheid maande. Waar kwamen deze Nederlandse troepen ineens vandaan? Ravelli ging met een groep officieren zelf poolshoogte nemen en werd prompt in een hinderlaag gelokt. Rond de vermeende Nederlandse soldaten, lagen namelijk de Duitse troepen in een hinderlaag en Ravelli werd met nagenoeg zijn gehele staf gevangen genomen. Het restant van II-28 R.I. trok zich hierop terug.
Om 06.00 uur op 10 mei, had generaal Winkelman aan de bevelhebber van de Lichte Divisie, kolonel Hendrik Carel van der Bijl, de opdracht gegeven zich met zijn divisie naar de Vesting Holland te verplaatsen. Daar werden zij gelijk onder het bevel geplaatst van de commandant van de Vesting Holland, luitenant-generaal Van Andel. Hierop ontstond een zeer verwarrende situatie. De opdracht was dat de Lichte Divisie "zo nodig" kon worden ingezet bij de Merwedeoever. Dit "zo nodig" werd door kolonel Van der Bijl niet ontvangen en hij liet het overgrote deel van zijn troepen stelling betrekken langs de Merwede. Vervolgens werd van hogerhand besloten om de Lichte Divisie in te zetten bij de herovering van vliegveld Waalhaven. Men verzuimde echter om kolonel Van der Bijl in te lichten over de ontstane situatie in het gebied tussen Dordrecht en Rotterdam. Daarnaast moest hij een bataljon wielrijders (III-2 R.W.) afstaan voor de verdediging van Dordrecht. Van der Bijl had echter van een plaatselijke veldwachter vernomen dat de westelijke oever van de Noord al was bezet door Duitsers. In werkelijkheid was dit maar een hele kleine groep en was het door Student ter versteking gestuurde II. Bataillon, Infanterie-Regiment 16 nog niet gearriveerd. Van der Bijl besloot echter geen aanval te wagen en liet het III-2 R.W. via een veerpont oversteken en via een omweg naar Dordrecht vertrekken.
Pas op 11 mei besloot hij de brug over de Noord aan te vallen. Om 03.45 uur staken daartoe van de 1e en 3e Compagnie 2 R.W. een sectie in bootjes de Noord over en stelde luitenant-kolonel H. Mijsberg de rest op aan weerszijden van de oprit. De overtocht was ook hier weer een succes, echter was de situatie ter plekke zo slecht verkend dat de aanval al snel door de Duitsers werd doorzien. Tegen 08.00 uur werd vanuit de Alblasserwaard zelf geprobeerd om de brug stormenderhand te nemen. Ook deze poging liep al snel vast op de Duitse verdediging. Intussen waren ook de Duitse versterkingen gearriveerd en werd de Luftwaffe volop ingezet. Iedere poging van Nederlandse zijde om een aanval te lanceren werd vanaf land en uit de lucht onmogelijk gemaakt.
De Lichte Divisie kreeg hierop een nieuwe opdracht, namelijk het zuiveren van het Eiland van Dordrecht, dat via het veer over de Merwede wel bereikbaar was. Via de Hoekse Waard en Barendrecht zou dan alsnog naar Waalhaven moeten worden getrokken. Kolonel Van de Bijl moest nu een geheel nieuw aanvalsplan ontwikkelen, waarbij hij niet geheel op de hoogte was van de situatie waarin zijn troepen terecht zouden komen. Hij verdeelde zijn strijdmacht in twee groepen. Een zogenaamde "Vasthoudende Groep", onder leiding van luitenant-kolonel R.O. van Gennep, moest het front aan de Noord gaan beheersen en zo voorkomen dat Duitse troepen de Noord zouden oversteken. De tweede groep, de zogenaamde "Hoofdgroep", onder leiding van luitenant-kolonel J.J. van Diepenbrugge, diende het Eiland van Dordrecht op de Duitsers te heroveren en het vliegveld Waalhaven aan te vallen. Hiertoe kreeg hij de beschikking over het 2e Regiment Wielrijders, het IIe Bataljon van het 1.R.W. en de IIe Afdeling van het Korps Rijdende Artillerie.
Zoals aangegeven, was er weinig bekend over de ontstane situatie op het Eiland van Dordrecht. Er ging echter veel meer mis. De groep Kil, die zelf verantwoordelijk was voor het Eiland van Dordrecht, werd niet op de hoogte gebracht van de nieuwe plannen. Ook de bevelhebber van het garnizoen in Dordrecht, kantonnementscommandant overste Mussert, werd buiten alles gehouden. Hij werd zelfs niet onder het bevel geplaatst van de Lichte Divisie. Van Diepenbrugge besloot vervolgens zijn aanval uit te voeren over een breed front, zonder werkelijke speerpunten. Door de bijna onophoudelijke bombardementen door de Luftwaffe, liep de overtocht bij Papendrecht bijna geheel in het honderd. Deze bombardementen hadden een vernietigend effect op het moraal van de Nederlandse troepen.
Ondanks dit alles kon toch nog begonnen worden aan de zuivering van het Eiland van Dordrecht. Het Ie en het IIIe bataljon 2.R.W., maakten aan de oostelijke zijde snelle vorderingen, mede door de geringe tegenstand die men ondervond. Het ging zo vlot dat men rond 10.00 uur moest stoppen om de overige troepen in de gelegenheid te stellen om aan te sluiten. Aan de westelijke zijde stuitte majoor Herman Coenraad Kloppenburg met zijn IIe Bataljon 1.R.W. echter op zoveel tegenstand dat de situatie dreigde te escaleren. Er was namelijk in het gebied iets gebeurd, waar de Nederlandse troepen geen weet van hadden. Generalleutnant Student had ondertussen een eenheid onder leiding van Oberstleutnant Johann de Boer, op pad gestuurd om de stad Dordrecht te omsingelen en daarna de troepen in de stad uit te schakelen. Deze operatie slaagde voor het grootste deel, waardoor de troepen van majoor Kloppenburg terechtkwamen in een gebied waar weinig Duitse troepen werden verwacht, maar waar ondertussen een stevige strijdmacht was samengetrokken. Zijn aanval liep hierdoor volledig vast. De troepen in het oostelijke deel waren hier ondertussen niet van op de hoogte en bleven op hun plaats. Indien de communicatie beter was geweest, dan had Van Diepenbrugge deze troepen kunnen laten oprukken naar de Dordtse Kil, waardoor de Duitsers bij de Moerdijkbruggen zouden worden afgesneden van hun kameraden in Dordrecht. Zo had men misschien een poging kunnen wagen om de Moerdijkbruggen van twee zijden te heroveren. In plaats hiervan bleven de troepen tot 17.00 uur ter plaatse. Toen eenmaal van hogerhand werd ingegrepen was het al te laat en hadden de Duitse troepen hun posities voldoende versterkt.
De volgende dag, 12 mei, rond 16.45 uur werd de situatie volledig anders toen de eerste Duitse tanks van de 9.Panzerdivision over de Moerdijkbruggen rolden. Al snel bleek de situatie onhoudbaar en zou het Eiland van Dordrecht geheel in vijandelijke handen zijn. Vervolgens trokken de Duitse tanks door naar Rotterdam, waar de Fallschirmjäger en Luftlandetruppen nog steeds in hevig gevecht waren.
Nadat de Nederlandse troepen de vliegvelden rond Den Haag hadden heroverd, ontstond een situatie waarbij men te maken kreeg met verscheidene verspreid vechtende Duitse Fallschirmjäger-eenheden. In het dorp Valkenburg en in de duinen tussen Katwijk en Scheveningen hadden zich twee sterke groepen verschanst. Ondanks verwoede pogingen door diverse Nederlandse eenheden, lukte het niet om de beide groepen uit te schakelen. Keer op keer moesten Nederlandse troepen door onkunde, pech of overmacht zich terugtrekken.
Op 12 mei besloot overste Hendrik Dirk Buurman, de Nederlandse commandant in het gebied, nogmaals een poging te wagen om de vijand uit Valkenburg te verdrijven.
Hij trommelde hier het 9e Regiment Infanterie voor op. Het 1e bataljon onder majoor L.Chr. van der Schee liet hij vanuit het noorden aanvallen. Terwijl die aanval gaande was, kreeg hij ook het 2e Bataljon ter beschikking, welke hij de zuidflank liet aanvallen. De aanval leek te slagen. Langzaam maar zeker wist men verder het dorp binnen te dringen en de vijand in het nauw te drijven. Toen een overwinning nog maar een kwestie van tijd leek, klonk plotsklaps het bevel tot terugtrekking. Een bevel van de Nederlandse legerleiding waarin werd aangegeven dat verspreid liggende groepjes Duitsers alleen nog maar met kleine eenheden mochten worden aangevallen, had de bevelhebber van de 3e Divisie, de meerdere van overste Buurman, het bevel doen uitvaardigen de aanval te stoppen. Achteraf een onbegrijpelijke beslissing. Tegen de Duitsers in de duinen, die ondertussen geconcentreerd waren bij Wassenaarse Slag, werd alleen maar verkennend opgetreden. Hiermee werd in ieder geval bereikt dat de vijand zich rustig hield.
De Duitse troepen die Ypenburg hadden verlaten hadden zich ingegraven langs de autosnelweg en de Schie in de buurt van Delft. Twee secties Grenadiers hadden 's nachts al geprobeerd de vijand te verdrijven, maar waren op een te grote weerstand gestuit. In de ochtend van 11 mei werd een nieuwe poging gewaagd door een compagnie van het 9e Regiment. Ook deze poging moest uiteindelijk worden gestaakt. Een derde poging in de middag liep wederom op een mislukking uit. Vanaf de zuidkant ondernam ook het 3e Regiment Huzaren nog enkele pogingen om de vijand te verdrijven. Aanvankelijk leek die poging te slagen toen de zuidflank van de Duitsers werd opgerold en men 30 krijgsgevangenen wist te maken en enkele Nederlandse gevangenen wist te bevrijden. Een stevige tegenaanval van de Duitsers vanuit het noorden dwong de Huzaren echter tot een terugtocht. Een definitieve aanval moest wachten tot 12 mei, wanneer men meer troepen had kunnen samentrekken om de Duitsers aan te vallen. Toen deze aanval klaarstond, bleek de vijand echter al vertrokken. Zonder dat de Nederlanders het wisten was namelijk besloten om de aanval op Den Haag af te breken en alle Duitse luchtlandingseenheden opdracht te geven te vertrekken naar Overschie, teneinde zich bij de troepen in Rotterdam te voegen.
De commandant van Luftflotte 2, General der Flieger Albert Kesselring had Von Sponeck al laat in de avond van 10 mei laten weten dat de aanvallen rond Den Haag werden afgeblazen en dat hij alle overgebleven troepen moest verzamelen in Overschie. Rond 13.00 uur op 11 mei, vertrok Von Sponeck met zijn troepen vanuit de omgeving van Ockenburg, zonder ook maar enig geluid te maken. Deze terugtrekking was zo goed georganiseerd dat geen van de Nederlandse eenheden ook maar iets merkte. Pas in Wateringen werden ze opgemerkt. In Wateringen bevond zich de Groepsstaf van luitenant-kolonel Tede Beets, versterkt met een aantal manschappen van het 13e Depotbataljon. Er ontstond in Wateringen een vuurgevecht, waarin de in de minderheid zijnde Nederlanders zich zeer goed wisten te verweren. Met behulp van de aanwezige zware mitrailleurs wist men de Duitse aanvallers van zich af te houden. Door heldhaftig optreden van de directeur van het postkantoor, was men in staat om, terwijl de vijand rond het postkantoor liep, via de telefoon om hulp te vragen. Vanuit Den Haag werden twee pantserauto's op weg gestuurd. Toen deze in Wateringen aankwamen waren de Duitse troepen juist hun vertrek aan het voorbereiden. De groep van Von Sponeck had een aantal bussen van de VIOS buitgemaakt en vertrok daar mee naar Overschie. De Nederlandse pantserwagens wisten de Duitse achterhoede nog zware verliezen toe te brengen, maar door de uitschakeling van één van de wagens moest men de achtervolging staken.
Intussen had men, onwetend van dit alles, in Loosduinen de aanval ingezet om Von Sponeck uit Ockenburg te verdrijven. Vanaf 02.45 uur op 12 mei traden de Nederlandse Grenadiers naar voren. Zonder enige tegenstand kwamen ze aan in het gebied waar de dag ervoor nog zoveel Duitsers aanwezig waren. De enkeling die nog aangetroffen werd, gaf zich direct over. Von Sponeck bereikte ongehinderd Overschie in de nacht van 12 op 13 mei. Hier kon hij zich voegen bij de troepen die zich vanaf hun posities bij Delft hadden teruggetrokken. Von Sponeck zag er geen heil in om Rotterdam zelf trachten aan te vallen. Hiervoor achtte hij de Nederlandse verdediging te sterk. In plaats hiervan richtte hij zijn posities in Overschie ter verdediging in teneinde daar stand te kunnen houden.
Het Nederlandse opperbevel gaf de in het gebied liggende Nederlandse troepen op 13 mei nadrukkelijk de instructies om de Duitsers bij Overschie aan te vallen. In de vroege ochtend van 13 mei verschanste de vanuit Delft oprukkende Nederlandse eenheden zich op ongeveer 2 kilometer ten noorden van Overschie. Voordat er echter een aanval ondernomen kon worden, werd het bericht gezonden dat de eenheden zich terug moesten trekken op Den Haag om een pantserfront rond Den Haag te vormen. De gebeurtenissen waren namelijk beīnvloed door de ontwikkelingen bij de Moerdijkbruggen. Door de komst van de Duitse tanks moesten meer troepen naar de omgeving van Rotterdam worden gedirigeerd. Een beperktere strijdmacht onder leiding van KNIL-luitenant Hugo Desire Rijhiner kreeg van kolonel Scharroo de opdracht de vijand bij Overschie aan te vallen. De aanval werd echter een grote mislukking. De te hulp gestuurde pantserwagen verwondde diverse van de eigen manschappen bij een terugtrekkende manoeuvre. Op 14 mei werd nogmaals een poging ondernomen, ditmaal door drie bataljons infanterie onder leiding van de bevelhebber van het Regiment Jagers, luitenant-kolonel Hendrik Dorotheus Scherpenhuijzen. Deze keer maakten de Nederlanders langzaam vorderingen, maar moesten al snel de strijd staken door de gebeurtenissen in Rotterdam.
Wat was er ondertussen bij de bruggen in Rotterdam gebeurd? De situatie na de eerste aanval is al behandeld. Zoals aangegeven waren Nederlandse troepen erin geslaagd te voorkomen dat de Maasbruggen volledig in handen van de vijand vielen. De Duitse troepen bij de bruggen werden volledig vastgepind in hun posities. Rotterdam-Zuid was in Duitse handen. Het Noorder Eiland wisten ze te behouden en een kleine Duitse eenheid wist zich te handhaven op de noordelijke Maasoever. De bruggen werden echter door de Nederlandse troepen onder vuur gehouden zodat verdere acties nagenoeg onmogelijk bleken.
De Nederlandse legerleiding wenste zich echter niet bij deze situatie neer te leggen. Al op 10 mei werd de Hr. Ms. Z5, een Nederlandse torpedoboot, vanuit Hoek van Holland naar Rotterdam gedirigeerd. Samen met de torpedomotorboot Hr. Ms. TM 51 nam men de Duitse posities onder vuur. Ondanks sterk tegenvuur vanaf de wal en luchtaanvallen door de Luftwaffe bleven beide schepen aanvallen tot al hun munitie op was. Vervolgens stuurde de marineleiding de kanonneerboten Hr. Ms. Flores (1925) en Hr. Ms. Johan Maurits van Nassau en de torpedobootjager Hr. Ms. Van Galen naar Rotterdam. Dit laatste schip voer als eerste de Nieuwe Waterweg op, maar werd al bij Vlaardingen door de Luftwaffe aangevallen. Het schip werd hierbij zo zwaar beschadigd dat het in de Merwehaven moest worden gemeerd, waar het langzaam zonk. Voor de marineleiding was dit het teken om geen enkele poging meer te wagen om schepen in deze richting te sturen.
Steeds meer troepen werden in de richting van Rotterdam gezonden en op 12 mei vond generaal Winkelman de situatie dusdanig alarmerend dat hij zijn medewerker luitenant-kolonel Johannes Jacobus Cornelis Pieter Wilson naar kolonel Scharroo stuurde. Wilson vroeg direct om krachtiger troepen en kreeg het IIe Bataljon Regiment Jagers toegewezen. Ondertussen dreigde de situatie uit de hand te lopen door de gemelde nadering van de 9.Panzerdivision. Er diende nu drastische maatregelen te worden genomen en Scharroo kreeg van generaal-majoor Herman Franciscus Maria Baron van Voorst tot Voorst de opdracht met een krachtige aanval de Duitsers te verdrijven van de Maasbruggen en deze vervolgens op te blazen. Voor de aanval werden twee compagnieën geformeerd. Hiervoor zette men onder andere de Afdeling Mariniers onder leiding van kapitein Willem Schuiling in. Drie secties mariniers wisten zich te nestelen in het "Witte Huis" en één sectie wist de oprit van de Willemsbrug te bereiken. Verder kon men echter door het Duitse tegenvuur niet komen.
Hoewel het dus niet lukte om de Duitsers te verdrijven, was men er wel in geslaagd om de Nederlandse troepen zodanig te positioneren, dat iedere ongestoorde oversteek via de Maasbruggen onmogelijk was geworden. Men begon zich op te maken voor een grote strijd om de bruggen wanneer de Duitse grondtroepen daar zouden arriveren. Op 14 mei nam alles echter een dramatische wending. Het bombardement op Rotterdam, door de Luftwaffe en de daaropvolgende dreiging dat andere steden dit voorbeeld zouden volgen, noopten het Nederlandse opperbevel om te capituleren.
De luchtlandingen in de Vesting Holland waren voor de Duitse troepen slechts gedeeltelijk een succes. De toegangsbruggen naar de Vesting Holland werden nagenoeg allemaal in handen gehouden tot de Duitse grondtroepen arriveerden. Alleen bij de laatste bruggen, in Rotterdam, wist het Nederlandse leger stand te houden en had bij een iets andere situatie een brug te ver kunnen zijn voor de Duitse luchtlandingstroepen. In tegenstelling tot hun Britse "collega's" bij Arnhem, ruim vier jaar later, waren de Duitse grondtroepen echter wel op tijd om hun kameraden de helpende hand te bieden.
De operaties rond Den Haag liepen voor de Duitsers echter uit op een fiasco. De Luftwaffe verloor in Nederland 350 vliegtuigen, waaronder een groot aantal voor de luchtlandingen van groot belang zijnde Junkers Ju 52/3m transportvliegtuigen. Van de circa 7240 in de Vesting Holland gelande Duitse troepen, werd een aanzienlijk deel van rond de 1200 manschappen uitgeschakeld. Naast de gesneuvelde Fallschirmjäger en Luftlande-infanteristen, werden zeker 800, voornamelijk van de 22. (Luftlande) Infanterie-Division afkomstige, manschappen via IJmuiden naar Engeland en vervolgens dus in krijgsgevangenschap afgevoerd. Aan Nederlandse zijde gingen zeker 500 levens bij de strijd om de Vesting Holland verloren. Het Nederlandse leger heeft hier echter zeker laten zien wat ze waard was en vooral individuele acties van plaatselijke commandanten hebben tot de verbeelding gesproken. De strijd om de Vesting Holland heeft echter ook veel troepen gebonden die men veel liever had willen inzetten in de strijd op andere plaatsen in het land.