Daar waar de Britse Royal Navy aanvankelijk zich richtte op civiele CAM-schepen en MAC-schepen voordat men escortevliegdekschepen in gebruik nam, begon de Amerikaanse US Navy al direct met de bouw en aanschaf van marine escortevliegdekschepen. Toch was ook bij deze keuze, net als bij Amerikaanse Escortejagers (DE) een wens van de Britse Royal Navy mede bepalend voor deze keuze. Aanvankelijk werden de schepen aangeduid als Auxiliary Aircaft escort vessels (AVG) later als Auxiliary Aircraft Carrier (ACV) en uiteindelijk als Escort Aircraft Carrier (CVE).
Naar mate de Tweede Wereldoorlog zich ontwikkelde, besloot in 1941 de Amerikaanse Auxiliary Vessels Board een aantal civiele schepen, die aanvankelijk dienden te worden omgebouwd tot transportschepen voor vliegtuigen (APV), aan te wijzen als Auxiliary Aircaft escort vessels (AVG). Voor de voorgenomen schepen AP 21 en 23 werden de registraties. AVG 2 en 3 gereserveerd.[1]
In 1940 had de Amerikaanse admiraal William Halsey al aangedrongen op de bouw van kleine vliegdekschepen voor de opleiding van piloten in landingen en opstijgen op en van vliegdekschepen.[2] Begin 1941 verzochten de Britten de Amerikanen om in de Verenigde Staten een zestal Britse Escortevliegdekschepen te bouwen volgens het ontwerp van hun escortevliegdekschip HMS Audacity. De United States Chief of Naval Operations had ondertussen ook al op 1 februari 1941 de opdracht gegeven om voor de US Navy een aantal transportschepen voor vliegtuigen te bouwen met een vliegdek.[3] Aanvankelijk werden deze schepen, evenals de te verbouwen particuliere schepen, aangeduid als Auxiliary Aircaft escort vessels (AVG). Vanaf 5 augustus 1942 werd dit type schepen aangeduid als Auxiliary Aircraft Carrier (ACV). Bij de classificatie herziening van 15 juli 1943 werd besloten dit type schepen voortaan aan te duiden als Escort Aircraft Carrier (CVE) oftewel escortevliegdekschip. Dit omdat de schepen voortaan werden gezien als operationele oorlogsbodems en geen transportschepen.[4]
Bij de US Navy werden deze schepen vaak aangeduid als "Jeep Carriers" of "Baby Flattops", de "Flattop" was een aanduiding voor vliegdekschepen. Personeel vond dat deze escortevliegdekschepen beter voldeden dan de op dat moment eveneens in dienst zijnde Lichte-vliegdekschepen (CVL). Dit gegevens werd uiteindelijk uitgewerkt bij de laatste klasse escortevliegdekschepen, de Commencement-Bay-klasse, waarbij de stabielere romp van de CVL's werd gecombineerd met het goedkopere aandrijfsysteem van de escortevliegdekschepen.[5]
Voor de US Navy werden een aantal vrachtschepen en passagiersschepen aangewezen om te worden verbouwd tot escortevliegdekschepen. Van deze voorgenomen verbouwingen werden voornamelijk de vrachtschepen ook daadwerkelijk verbouwd. In de meeste gevallen werd gebruik gemaakt van een C3-klasse standaard bouw van de United States Maritime Commission (MARCOM) uit de jaren 1930 aangezien dit type romp zich goed leende hiervoor. Ook werden een aantal T3-type olietankers gebruikt voor dit doel. Pas bij de Casablanca-klasse werd voor het eerst een romp specifiek ontworpen voor het doel van escortevliegdekschip toegepast.
De twee schepen van de Long Island-klasse waren aanvankelijk twee United States Maritime Commission (MARCOM) Type-C3 vrachtschepen, gebouwd bij de Sun Shipbuilding and Drydock Company, Chester, Pennsylvania en bedoeld voor Moore-McCormack Lines, Incorporated. De schepen werden na hun tewaterlating door de US Navy aangekocht. Toestemming tot aankoop en verbouw werd op 17 januari 1941 vastgelegd.[6] De US Navy liet de schepen verbouwen tot Escortevliegdekschepen.
In feite konden deze schepen beschouwd worden als prototypen voor het ombouwen van het Type-C3 casco. Door een schip voor de US Navy te bestempelen (USS Long Island) en één schip aan de Royal Navy te geven (HMS Archer) konden beide marines ervaring opdoen met dit concept. De Britten waren dusdanig enthousiast dat zijn een vervolgserie van vier schepen liet bouwen, de Avenger-klasse, waar HMS Archer voor als voorbeeld diende. De Long Island-klasse had een relatief kort vliegdek van 110 meter en één lift naar de in de scheepsromp aangebrachte Hangar.[7] De schepen konden rond de 21 vliegtuigen meevoeren. Qua bewapening kregen ze een stuk 12,7 cm geschut en twee stuks 7,6 cm.[8]
De USS Long Island zou dienst doen bij de US Navy tot het einde van de oorlog en werd na de oorlog verkocht voor sloop. Het schip werd echter doorverkocht en verbouwd tot immigrantenschip.[9] HMS Archer deed bij de Royal Navy dienst tot in 1943, waarna het schip aanvankelijk dienst deed als accommodatieschip om daarna verbouwd te worden tot transportschip.
Long Island-klasse (1940) |
||
USS Long Island (CVE-1) ex USS Long Island (ACV-1) ex USS Long Island (AVG-1) ex m.v. Mormacmail |
Sun Shipbuilding and Drydock
Company, Chester, Pennsylvania |
|
HMS Archer (D78) ex-BAVG-1 ex m.v. Mormacland |
Sun Shipbuilding and Drydock
Company, Chester, Pennsylvania |
De nummers AVG-3, AVG-3, AVG-4 en AVG-5 werden gereserveerd voor vier nog te verbouwen al bestaande schepen. Dit waren allen bestaande passagiersschepen die voor dit doel werden aangeschaft door US Navy. De AVG-2, AVG-3 en AVG-4 werden ook daadwerkelijk afgegeven aan bestaande schepen welke ook daadwerkelijk werden aangekocht. Omdat uiteindelijk werd afgezien van de ombouw van deze schepen, werd ook het nummer AVG-5 niet meer aan een schip toegewezen. Het nummer AVG-4 werd gereserveerd voor de s.s. Manhatten van de United States Lines. Het schip werd aangekocht maar als troepentransportschip USS Wakefield (AP-21) in dienst genomen. Voor AVG-3 werd de s.s. Washington, eveneens van de United States Lines aangeschaft, Ook dit schip kwam als troepentransportschip in dienst en wel als USS Mount Vernon (AP22). De wederom van de United States Lines afkomstige s.s. America werd ten slotte aangeschaft voor AVG-4, maar kwam uiteindelijk in dienst als troepentransportschip USS West Point (AP-23).
De Britse ervaringen met HMS Archer leidden tot een bestelling van vier vervolgschepen. Het voornaamste verschil werd een langer vliegdek van 134 meter. Voor de schepen uit deze klasse werd als basis, vier juist te water gelaten schepen van het United States Maritime Commission (MARCOM) Type C3-P&C, welke net als die voor de Long Island-klasse in aanbouw waren bij Sun Shipbuilding and Drydock Company in Chester, Pennsylvania. Deze Avenger-klasse zou als basis gaan dienen voor de meeste escortevliegdekschepen die nog zouden volgen. De bewapening werd ten opzichte van de Long Island-klasse opgevoerd tot drie stuks 10,16 cm geschut en negentien stuks 20 mm geschut.[10]
De schepen werden midden 1942 afgeleverd. Van de vier geleverde schepen werd één schip nagenoeg direct weer terug geleverd aan de US Navy die het zelf in dienst nam.[11] Dit schip, de USS Charger werd niet operationeel ingezet maar werd gebruikt om in de Verenigde Staten Royal Navy Fleet Air Arm piloten op te leiden in het landen en opstijgen op en van vliegdekschepen.[12]
Avenger-klasse (1941) |
||
USS Charger (AVG-6), 12 mei 1942 Bron: National Archives and Records Administration (NARA) 80-G-13142 |
||
HMS Avenger (D14) ex BAVG-2 ex- m.v. Rio Hudson |
Sun Shipbuilding and Drydock
Company, Chester, Pennsylvania |
|
HMS Biter (D97) ex-BAVG-3 ex m.v. Rio Parana |
Sun Shipbuilding and Drydock
Company, Chester, Pennsylvania |
|
USS Charger (CVE-30) ex-USS Charger (ACV-30) ex-HMS Charger (D27) ex-BAVG-4 ex-Rio de la Plata |
Sun Shipbuilding and Drydock Company, Chester, Pennsylvania | |
HMS Dasher (D37) ex-BAVG-5 ex-m.v. Rio de Janeiro |
Sun Shipbuilding and Drydock
Company, Chester, Pennsylvania |
De Bogue-klasse bestond uit twee groepen. De 1e Groep werd gebouwd door het verbouwen van al op stapel staande of te watergelaten vrachtschepen van het United States Maritime Commission (MARCOM) Type C3-S-A1 en het United States Maritime Commission (MARCOM) Type C3-S-A2. De 2e Groep was qua ontwerp gelijk aan de eerste groep, echter werden deze schepen eerder in het bouwproces verbouwd. De klasse kreeg twee liften tussen de hangar en het vliegdek. De bewapening was opgebouwd uit twee stuks 12,7 cm geschut en 40 mm luchtafweergeschut.[13]
Elf schepen uit de 1e Groep werden geleverd aan de Britse Royal Navy als Attacker-klasse en tien aan de Amerikaanse US Navy. Van de Amerikaanse schepen ging één schip tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren.[14]
Bogue-klasse (1941) - 1e Groep |
||
HMS Tracker (D24) ex-BACV-6 ex-BAVG-6 ex- s.s. Mormacmail (2nd) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Battler (D18) ex-USS Altamaha (ACV-6) ex-USS Altamaha (AVG-6) ex s.s. Mormacmail (3rd) |
Ingalls Shipbuilding,
Pascagoula, Mississippi |
|
HMS Attacker (D02) ex-BACV-7 ex-USS Barnes (ACV-7) ex-USS Barnes (AVG-7) ex-s.s. Steel Artisan |
Western Pipe and Steel Company, San Francisco, California | |
HMS Hunter (D80) ex-USS Block Island (ACV-8) ex-USS Block Island (AVG-8) ex-s.s. Mormacpenn |
Ingalls Shipbuilding,
Pascagoula, Mississippi |
|
USS Bogue (CVE-9) ex-USS Bogue (ACV-9) ex-USS Bogue (AVG-9) ex-s.s. Steel Advocate |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
HMS Chaser (D32) ex-USS Breton (ACV-10) ex-USS Breton (AVG-10) ex-s.s. Mormacgulf |
Ingalls Shipbuilding,
Pascagoula, Mississippi |
|
USS Card (CVE-11) ex-USS Card (ACV-11) ex-USS Card (AVG-11) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
USS Copahee (CVE-12) ex-USS Copahee (ACV-12) ex-USS Copahee (AVG-12) ex-s.s. Steel Architect |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
USS Core (CVE-13) ex-USS Core (ACV-13) ex-USS Core (AVG-13) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
HMS Fencer (D64) ex-USS Croatan (ACV-14) ex-USS Croatan (AVG-14) |
Western Pipe and Steel
Corporation, San Francisco, California |
|
HMS Stalker (D91) ex-USS Hamlin (ACV-15) ex-USS Hamlin (AVG-15) |
Western Pipe and Steel
Corporation, San Francisco, California |
|
USS Nassau (CVE-16) ex-USS Nassau (ACV-16) ex-USS Nassau (AVG-16) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
HMS Pursuer (D73) ex-USS St. George (ACV-17) ex-USS St. George (AVG-17) ex-s.s. Mormacland (2nd) |
Ingalls Shipbuilding,
Pascagoula, Mississippi |
|
USS Altamaha (CVE-18) ex-USS Altamaha (ACV-18) ex-USS Altamaha (AVG-18) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
HMS Striker (D12) ex-USS Prince William (ACV-19) ex-USS Prince William (AVG-19) |
Western Pipe and Steel
Corporation, San Francisco, California |
|
USS Barnes (CVE-20) ex-USS Barnes (ACV-20) ex-USS Barnes (AVG-20) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
USS Block Island (CVE-21) ex-USS Block Island (ACV-21) ex-USS Block Island (AVG-21) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
HMS Searcher (D40) ex-ACV-22 ex-AVG-22 |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
USS Breton (CVE-23) ex-USS Breton (ACV-23) ex-USS Breton (AVG-23) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
HMS Ravager (D70) ex-ACV-24 ex-AVG-24 |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
USS Croatan (CVE-25) ex-USS Croatan (ACV-25) ex-USS Croatan (AVG-25) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
In1942 bleek er tijdelijk een tekort te zijn aan Type C3 schepen die konden worden vrijgemaakt om te worden verbouwd tot escortevliegdekschepen. Er werden vier vloottankers uitgekozen van de Cimarron-klasse om te worden omgebouwd tot escortevliegdekschepen. Deze olietankers waren allen van het standaard United States Maritime Commission (MARCOM)Type T3-S2-A1, die waren opgekocht van particuliere oliemaatschappijen om dienst te doen als vloottankers voor de US Navy.[15] Deze schepen waren met hun lengte van 160 meter een stuk groter dan de tot dan toe gebruikte United States Maritime Commission (MARCOM) Type C3 schepen. Ze bleken een stuk beter te voldoen. Door hun ontwerp als olietanker waren ze veel stabieler en ruimer.[16] Er waren echter te weinig olietankers beschikbaar om nog meer schepen van dit type om te bouwen.[17]
Alle vier de schepen deden dienst bij de US Navy op diverse strijdtonelen. Drie van de schepen raakten ernstig beschadigd bij kamikaze aanvallen tijdens de Slag bij Leyte, maar allen overleefden de oorlog. Doordat ze groter waren dan de andere escortevliegdekschepen konden ze ook meer vliegtuigen meevoeren. Hierdoor waren het de enige escortevliegdekschepen die ook duikbommenwerpers mee kregen.[18]
Sangamon-klasse (1942) |
||
USS Suwannee (CVE-27) maart 1943 Bron: National Archives and Records Administration (NARA) USN 470158 |
||
USS Sangamon (CVE-26) ex-USS Sangamon (ACV-26) ex-USS Sangamon (AVG-26) ex-USS Sangamon (AO-28) ex-s.s. Esso Trenton |
Federal Shipbuilding and Dry
Dock Company, Kearny, New Jersey |
|
USS Suwannee (CVE-27) ex-USS Suwannee (ACV-27) ex-USS Suwannee (AVG-27) ex-USS Suwannee (AO-33) ex-s.s. Markay |
Federal Shipbuilding and Dry
Dock Company, Kearny, New Jersey |
|
USS Chenango (CVE-28) ex-USS Chenango (ACV-28) ex-USS Chenango (AVG-28) ex-USS Chenango (AO-31) ex-s.s. Esso New Orleans |
Sun Shipbuilding and Dry Dock
Company, Chester, Pennsylvania |
|
USS Santee (CVE-29) ex-USS Santee (ACV-29) ex-USS Santee (AVG-29) ex-USS Santee (AO-29) ex-s.s. Seakay |
Sun Shipbuilding and Dry Dock
Company, Chester, Pennsylvania |
De 2e Groep schepen van de Bogue-klasse verschilde van de 1e Groep met name in het feit dat de schepen veel eerder tijdens het bouwproces werden verbouwd tot escortevliegdekschepen. Hierdoor kon eenvoudiger het ontwerp worden aangepast aan de wensen. De bewapening werd bij de 2e Groep verder uitgebreid. Allen werden gebouwd op een casco van het standaard United States Maritime Commission (MARCOM) Type C3-S-A1.
Alleen het eerste schip, de USS Prince William werd in de Verenigde Staten gehouden en ging naar de US Navy. De overige 23 schepen gingen allen naar de Britse Royal Navy die ze als Ameer-klasse, ook wel aangemerkt als Ruler-klasse in gebruik nam. Alle schepen uit deze klasse overleefden de oorlog, waarvan twee met ernstige schade.[19]
Bogue-klasse (1942) - 2e Groep |
||
USS Prince William (CVE-31) ex-USS Prince William (ACV-31) ex-USS Prince William (AVG-31) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Slinger (D26) ex-USS Chatham (CVE-32) ex-USS Chatham (ACV-32) ex-USS Chatham (AVG-32) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Atheling (D51) ex-USS Glacier (CVE-33) ex-USS Glacier (ACV-33) ex-USS Glacier (AVG-33) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Emperor (D98) ex-USS Pybus (CVE-34) ex-USS Pybus (ACV-34) ex-USS Pybus (AVG-34) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Ameer (D01) ex-USS Baffins (CVE-35) ex-USS Baffins (ACV-35) ex-USS Baffins (AVG-35) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Begum (D38) ex-USS Bolinas (CVE-36) ex-USS Bolinas (ACV-36) ex-USS Bolinas (AVG-36) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Trumpeter (D09) ex-USS Bastian (CVE-37) ex-USS Bastian (ACV-37) ex-USS Bastian (AVG-37) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Empress (D42) ex-USS Carnegie (CVE-38) ex-USS Carnegie (ACV-38) ex-USS Carnegie (AVG-38) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Khedive (D62) ex-USS Cordova (CVE-39) ex-USS Cordova (ACV-39) ex-USS Cordova (AVG-39) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Speaker (D90) ex-USS Delgada (CVE-40) ex-USS Delgada (ACV-40) ex-USS Delgada (AVG-40) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Nabob (D77) ex-USS Edisto (CVE-41) ex-USS Edisto (ACV-41) ex-USS Edisto (AVG-41) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Premier (D23) ex-USS Estero (CVE-42) ex-USS Estero (ACV-42) ex-USS Estero (AVG-42) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Shah (D21) ex-USS Jamaica (CVE-43) ex-USS Jamaica (ACV-43) ex-USS Jamaica (AVG-43) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Patroller (D07) ex-USS Keweenaw (CVE-44) ex-USS Keweenaw (ACV-44) ex-USS Keweenaw (AVG-44) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Rajah (D10) ex-USS Prince (CVE-45) ex-USS Prince (ACV-45) ex-USS Prince (AVG-45) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Ranee (D03) ex-USS Niantic (CVE-46) ex-USS Niantic (ACV-46) ex-USS Niantic (AVG-46) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Trouncer (D85) ex-USS Perdido (CVE-47) ex-USS Perdido (ACV-47) ex-USS Perdido (AVG-47) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Thane (D48) ex-USS Sunset (CVE-48) ex-USS Sunset (ACV-48) ex-USS Sunset (AVG-48) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Queen (D19) ex-USS St. Andrews (CVE-49) ex-USS St. Andrews (ACV-49) ex-USS St. Andrews (AVG-49) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Ruler (D72) ex-USS St. Joseph (CVE-50) ex-USS St. Joseph (ACV-50) ex-USS St. Joseph (AVG-50) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Arbiter (D31) ex-USS St. Simon (CVE-51) ex-USS St. Simon (ACV-51) ex-USS St. Simon (AVG-51) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Smiter (D55) ex-USS Vermillion (CVE-52) ex-USS Vermillion (ACV-52) ex-USS Vermillion (AVG-52) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Puncher (D79) ex-USS Willapa (CVE-53) ex-USS Willapa (ACV-53) ex-USS Willapa (AVG-53) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
|
HMS Reaper (D82) ex-USS Winjah (CVE-54) ex-USS Winjah (ACV-54) ex-USS Winjah (AVG-54) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation of Tacoma, Washington |
In 1942 stelde Henry J. Kaiser van de Kaiser Shipbuilding Company uit Vancouver, Washington, voor om het ontwerp voor de standaard United States Maritime Commission (MARCOM) Type S4-S2-BB3 van zijn werf in te zetten voor de productie van escortevliegdekschepen. Dit type was een variant binnen het standaard Type S4 voor militair gebruik waarmee dit het eerste type schip werd dat bijna geheel als escortevliegdekschip werd ontwikkeld.[20] Een totaal van 50 schepen werd besteld.[21]
Van de 50 gebouwde schepen in deze klasse, overleefden 45 schepen de Tweede Wereldoorlog. Elf schepen werden vanwege de schade opgelopen tijdens de oorlog direct na de oorlog gesloopt. De overigen gingen in reserve, waarvan een aantal schepen later werden verbouwd tot helicopterschip.[22] Met 50 schepen werd deze klasse de grootste binnen de groep escortevliegdekschepen van de Amerikaanse marine.
Casablanca-klasse (1943) |
||
USS Casablanca (CVE-55) ex-USS Alazon Bay (ACV-55) ex-USS Ameer(ACV-55) ex-USS Ameer (AVG-55) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Liscome Bay (CVE-56) ex-USS Liscome Bay (ACV-56) ex-USS Liscome Bay (AVG-56) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Anzio (CVE-57) ex-USS Coral Sea (CVE-57) ex-USS Coral Sea (ACV-57) ex-USS Alikula Bay (ACV-57) ex-USS Alikula Bay (AVG-57) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Corregidor (CVE-58) ex-USS Anguilla Bay (ACV-58) ex-USS Anguilla Bay (AVG-58) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Mission Bay (CVE-59) ex-USS Mission Bay (ACV-59) ex-USS Mission Bay (AVG-59) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Guadalcanal (CVE-60) ex-USS Guadalcanal (ACV-60) ex-USS Astrolabe Bay (ACV-60) ex-USS Astrolabe Bay (AVG-60) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Manila Bay (CVE-61) ex-USS Manila Bay (ACV-61) ex-USS Bucareli Bay (ACV-61) ex-USS Bucareli Bay (AVG-61) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Natoma Bay (CVE-62) ex-USS Natoma Bay (ACV-62) ex-USS Begum (ACV-62) ex-USS Begum (AVG-62) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS St. Lo (CVE-63) ex-USS Midway (CVE-63) ex-USS Midway (ACV-63) ex-USS Chapin Bay (ACV-63) ex-USS Chapin Bay (AVG-63) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Tripoli (CVE-64) ex-USS Didrickson Bay (ACV-64) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Wake Island (CVE-65) ex-USS Dolomi Bay (ACV-65) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS White Plains (CVE-66) ex-USS White Plains (ACV-66) ex-USS Elbour Bay (ACV-66) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Solomons (CVE-67) ex-USS Nassuk Bay (CVE-67) ex-USS Nassuk Bay (ACV-67) ex-ex-USS Emperor (CVE-67) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Kalinin Bay (CVE-68) ex-USS Kalinin Bay (ACV-68) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Kasaan Bay (CVE-69) ex-USS Kasaan Bay (ACV-69) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Fanshaw Bay (CVE-70) ex-USS Fanshaw Bay (ACV-70) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Kitkun Bay (CVE-71) ex-USS Kitkun Bay (ACV-71) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Tulagi (CVE-72) ex-USS Fortazela Bay (CVE-72) ex-USS Fortazela Bay (ACV-72) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Gambier Bay (CVE-73) ex-USS Gambier Bay (ACV-73) ex-USS Gambier Bay (AVG-73) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Nehenta Bay (CVE-74) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Hoggatt Bay (CVE-75) ex-USS Hoggatt Bay (ACV-75) ex-USS Hoggatt Bay (AVG-75) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Kadashan Bay (CVE-76) ex-USS Kadashan Bay (ACV-76) ex-USS Kadashan Bay (AVG-76) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Marcus Island (CVE-77) ex-USS Kanalku Bay (ACV-77) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Savo Island (CVE-78) ex-USS Kaita Bay (ACV-78) ex-USS Kaita Bay (AVG-78) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Ommaney Bay (CVE–79) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Petrof Bay (CVE-80) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Rudyerd Bay (CVE-81) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Saginaw Bay (CVE-82) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Sargent Bay (CVE-83) ex-USS Sargent Bay (ACV-83) ex-USS Sargent Bay (AVG-83) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Shamrock Bay (CVE-84) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Shipley Bay (CVE-85) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Sitkoh Bay (CVE-86) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Steamer Bay (CVE-87) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Cape Esperance (CVE-88) ex-USS Tananek Bay (CVE-88) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Takanis Bay (CVE-89) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Thetis Bay (CVE-90) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Makassar Strait (CVE-91) ex-USS Ulitka Bay (CVE-91) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Windham Bay (CVE-92) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Makin Island (CVE-93) ex-USS Woodcliff Bay (CVE-93) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Lunga Point (CVE-94) ex-USS Alazon Bay (CVE-94) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Bismarck Sea (CVE-95) ex-USS Alikula Bay (CVE-95) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Salamaua (CVE-96) ex-USS Anguilla Bay (CVE-96) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Hollandia (CVE-97) ex-USS Astrolabe Bay (CVE-97) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Kwajalein (CVE-98) ex-USS Bucareli Bay (CVE-98) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Admiralty Islands (CVE-99) ex-USS Chappin Bay (CVE-99) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Bougainville (CVE-100) USS Didrickson Bay (CVE-100) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Matanikau (CVE-101) ex-USS Dolomi Bay (CVE-101) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Attu (CVE-102) ex-USS Elbour Bay (CVE-102) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Roi (CVE-103) ex-USS Alava (CVE-103) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
|
USS Munda (CVE-104) ex-USS Tonowek Bay (CVE-104) |
Kaiser Shipbuilding Company,
Vancouver, Washington |
De romp van de laatste door de Amerikanen gebouwde klasse escortevliegdekschepen, de Commencement Bay-klasse werd gebaseerd op het ontwerp van de Maritime Commission (MARCOM) Type T3 tanker. Met een lengte van rond de 170 meter waren het tevens de grootste escortevliegdekschepen. Direct na het leggen van de kiel werden deze schepen opgebouwd als vliegdekschepen en bij het ontwerp was teruggegrepen op de Sangamon-klasse.[1]
Van de 34 geplande schepen, werden 19 schepen afgebouwd. Vier schepen werden afbesteld nadat de kiel al was gelegd en 11 schepen werden niet meer gebouwd. Alle schepen in deze klasse werden in gebruik genomen door de US Navy. Doordat ze laat tijdens de oorlog werden geleverd, was de operationele inzet tijdens de Tweede Wereldoorlog gering. Eenaantal schepen werd tijdens de Korea oorlog ingezet als vliegdekschepen voor helikopters en transportschepen voor vliegtuigen.
Commencement Bay-klasse (1943) |
||
USS Commencement Bay (CVE-105) ex-USS St. Joseph Bay (CVE-105) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Block Island (CVE-106) ex-USS SUnset Bay (CVE-106) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Gilbert Islands (CVE-107) ex-USS St. Andrews Bay (CVE-107) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Kula Gulf (CVE-108) ex-USS Vermillion Bay (CVE-108) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Cape Gloucester (CVE-109) ex-USS Willapa Bay (CVE-109) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Salerno Bay (CVE-110) ex-USS Winjah Bay (CVE-110) |
Seattle-Tacoma Shipbuilding
Corporation, Tacoma, Washington |
|
USS Vella Gulf (CVE-111) ex-USS Totem Bay (CVE-111) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Siboney (CVE-112) ex-USS Frosty Bay (CVE-112) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Puget Sound (CVE-113) ex-USS Hobart Bay (CVE-113) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Rendova (CVE-114) ex-USS Moser Bay (CVE-114) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Bairoko (CVE-115) ex-USS Portage Bay (CVE-115) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Badoeng Strait (CVE-116) ex-USS San Alberto Bay (CVE-116) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Saidor (CVE-117) ex-USS Saltery Bay (CVE-117) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Sicily (CVE-118) ex-USS Sandy Bay (CVE-118) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Point Cruz (CVE-119) ex-USS Trocadero Bay (CVE-119) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Mindoro (CVE-120) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Rabaul (CVE-121) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Palau (CVE–122) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Tinian (CVE-123) |
Todd Pacific Shipyards, Tacoma,
Washington |
|
USS Bastogne (CVE-124) |
geschrapt |
|
USS Eniwetok (CVE-125) |
geschrapt |
|
USS Lingayen (CVE-126) |
geschrapt |
|
USS Okinawa (CVE-127) |
geschrapt |
|
CVE-128 t/m CVE-139 |
geschrapt |