De Amerikaanse United States Maritime Commission (MARCOM) was verantwoordelijk voor de standaard constructie van koopvaardijschepen die in tijd van crisis ingezet konden worden ten behoeve van militaire transporten. Vanaf haar oprichting in 1936 tot haar opheffing in 1950, werden vijf standaard typen vrachtschepen, twee typen noodvrachtschepen, drie typen tankers, drie typen speciale transportvaartuigen voor de US Navy, zes typen gespecialiseerde transportschepen en een type sleepboten ontwikkeld. De meest bekend geworden ontwerpen van de MARCOM waren de Liberty-schepen en de Victory-schepen. Vanaf 1950 werd het werk van de MARCOM voortgezet door de United States Maritime Administration (MARAD) die het werk tot 1980 voortzette, waarna de taken werden ondergebracht bij het Department of Transportation.
Standaard type: |
Lengte
(circa) en snelheid (circa) |
Aantal: |
Type B barge |
gevarieerd |
? |
Type C1 transportschepen |
100-130 meter en 11-14 knopen
(20-26 km/u) |
493 |
Type C2 transportschepen |
140 meter en 15,5 knopen (28,7
km/u) |
328 |
Type C3 transportschepen |
150 meter en 16,5 knopen (30,6
km/u) |
238 |
Type C4 transportschepen |
160 meter en 17 knopen (31 km/u) |
81 |
Type C5 transportschepen |
170 meter en 16 knopen (30 km/u) |
8 |
Liberty schepen (Type EC2) |
135 meter en 11 knopen (20,4
km/u) |
2.710 |
Victory schepen (Type VC2) |
138 meter en 15 knopen (28 km/u) |
534 |
Type T1 tanker |
70 meter en 12 knopen (22 km/u) |
? |
Type T2 tanker |
150 meter en 16 knopen (30 km/u) |
533 |
Type T3 tanker |
150-180 meter en 15-18 knopen
(28-33 km/u) |
? |
Type L6 transportschepen |
190 meter voor op de Grote Meren |
16 |
Type N3 kustvaarders |
80 meter en 10,2 knopen (18,9
km/u) |
109 |
Type P1 passagierschepen |
123 meter en 15 knopen (28 km/u) |
6 |
Type P2 passagierschepen |
186 meter en 19 knopen (35 km/u) |
8 |
Type R koelschepen |
gevarieerd |
41 |
Type V sleepboten |
gevarieerd |
? |
Marineschepen: |
||
Type S2 Fregat |
Tacoma-klasse fregatten |
96 |
Type S3-S2-BP |
LST(2)-Type Landing Ship Tank |
1052 |
Type S3-S2-BP1 |
Neptune-klasse kabelleggers |
2 |
Type S4-S2-BB3 |
Casablanca-klasse escorte
vliegdekschepen |
50 |
Type S4-SE2-BD1 |
Gilliam-klasse
aanvalstransportschepen |
32 |
De United States Maritime Commission (MARCOM) werd bij wet op 29 juni 1936 ingesteld en verving hiermee de United States Shipping Board. Het doel van de MARCOM was te komen tot een uitgebreid bouwprogramma van minstens 500 moderne vrachtschepen ter vervaging van de verouderde schepen va de United States Merchant Marine. Daarnaast diende de MARCOM een administratie op te zetten van deze schepen en de rederijen waar ze onder vielen. De MARCOM werd hiermee verantwoordelijk voor het verdelen van deze schepen over diverse rederijen. Hierbij bleven de schepen eigendom van de MARCOM. In geval van crisis konden de schepen zo snel en eenvoudig gevorderd worden voor inzet ten behoeve van de overheid of de US Navy. Daarnaast richtte de MARCOM de United States Maritime Service op verantwoordelijk voor de opleiding van de officieren voor deze schepen. Als symbolische actie werd het eerste schip besteld door de MARAD het passagierschip s.s. America (1939), welke vanaf 1941 door de U.S. Navy werd gevorderd als troepentransportschip.
Op 24 mei 1950 werd de MARCOM afgeschaft en werden de taken verdeeld tussen de United States Federal Maritime Board die verantwoordelijk werd voor de bouwprogramma's en de United States Maritime Administration (MARAD), die verantwoordelijk werd voor de administratie.
De MARCOM werd vanaf haar oprichting verantwoordelijk voor een groot aantal bouwprogramma's die een reeks standaard scheepsontwerpen opleverden. De schepen die in deze ontwerpen naar voren kwamen speelden een belangrijke rol tijden de konvooidiensten en militaire transporten gedurende de Tweede Wereldoorlog en vormden een groot deel van de wederopbouw van vele rederijen na de Tweede Wereldoorlog.
De MARCOM gebruikte een specifieke letteraanduiding om de typen schepen te omschrijven. Het basistype werd aangeduid door de eerste letter in deze aanduiding. Hierbij stond de "B" voor het type "Barge" oftewel transportbak/binnenvaartschip. Een "C" stond voor "Cargo" oftewel transportschip of ook wel vrachtschip, waarbij het aantal te vervoeren passagiers minder dan 100 bedroeg. Schepen die meer dan honderd passagiers vervoerden werden aangeduid met een "P" van "Passenger". De letter "L" was gereserveerd voor schepen die bedoeld waren om ingezet te worden op de Grote Meren, oftewel de "Great Lakes". De letter "N" werd gereserveerd voor schepen bedoeld voor de kustvaart. De letter "R" van "Refrigarator" was gereserveerd voor koelschepen en schepen voor speciaal vervoer of "Special" hadden de "S" als typeaanduiding. Daarnaast kende men nog de "T" voor een "Tanker" of tankschip, de "V" voor sleepboten en de "Z" voor speciale verbouwingen. Deze "Z" werd dan toegevoegd voorafgaand aan de oorspronkelijke typeaanduiding. Tot slot kende men nog aanduidingen voor schepen die in zogenaamde emergency programma's werden gebouwd in tijden van crisis. Hiervan werden ingevoerd de "EC" (Emergency Cargo) voor Liberty-schepen, de "ET" (Emergency Tanker) voor tankschepen en de "VC" (Victory Cargo) voor Victory-schepen. Behalve deze laatste drie, konden de andere letters naast vooraf als typeaanduiding, ook in de typeaanduiding zelf worden toegevoegd voor nadere aanduidingen. De typeletter werd veelal gevolgd door een cijfer, waarmee de lengte van het type werd aangeduid. De combinatie van een eerste letter, gevolgd door een cijfer gaf de basis voor de typeaanduiding. Hoewel dit de basis was waarop de MARCOM haar typeaanduidingen baseerde, waren er uitzonderingen mogelijk.
Lengteaanduiding |
||||||||
1e letter: |
Type: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
B |
Barge |
< 30 m |
30-45 m |
45-61 m |
61-76 m |
76-91 m |
||
C |
Transport-/Vrachtschip |
< 122 m |
122-140 m |
140-152 m |
152-168 m |
|||
L |
Grote Meren |
< 122 m |
122-140 m |
140-152 m |
152-168 m |
168-183 m |
183-199 m |
|
N |
Kustvaarder |
< 61 m |
61-76 m |
76-91 m |
91-107 m |
107-122 m |
122-137 m |
137-152m |
P |
Passagierschip |
< 152 m |
152-183 m |
183-213 m |
213-244 m |
244-274 m |
274-305 m |
> 305 m |
R |
Koelschip |
< 122 m |
122-140 m |
140-152 m |
152-168 m |
|||
S |
Speciaal |
< 61 |
61-91 m |
91-122 m |
122-152 m |
152-183 m |
183-213 m |
|
T |
Tankschip |
< 137 m |
137-152 m |
152-168 m |
||||
V |
Sleepboot |
< 15 m |
15-30 m |
30-46 m |
46-61 m |
|||
Z |
Conversie |
De Z werd bij de
oorspronkelijke typeletter voorgevoegd |
||||||
EC |
Emergency vrachtschip |
< 122 m |
122-140 m |
140-152 m |
152-168 m |
|||
ET |
Emergency tankschip |
Met Z als
voorvoegsel bij ombouw Liberty schip tot tanker |
||||||
VC |
Victory vrachschip |
< 122 m |
122-140 m |
140-152 m |
152-168 m |
Het Type B oftewel de Barge, waren in aanleg rechthoekige bakken met een relatief groot laadvermogen maar geen zelfstandige aandrijving. Omdat een barge door een ander schip of sleepboot diende te worden vervoerd of aangebracht, was er over het algemeen geen haast om deze te laden of lossen. Dit type vaartuig werd al sinds 1891 geproduceerd en door zowel de U.S. Navy als de U.S. Ary gebruikt. Barges werden aanvankelijk gemaakt van staal, maar door gebrek aan staal gedurende de Eerste- en Tweede Wereldoorlog, werden ze ook van beton en van hout geconstrueerd. Een aantal typen werd voorzien van een aandrijving zodat ze zelfstandig ergens heen konden varen. Diverse schepen, die niet meer konden worden afgebouwd voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, werden niet meer voorzien van een aandrijving en afgeleverd als zijnde een Barge. Barges kregen een registratienummer, voorafgegaan door een lettergroep, gelijk zoals elke and U.S. Navy schip. De eerste letter die werd gegeven was de "Y". De laatste letter kon een N zijn, in dat geval had de barge geen eigen aandrijving. Als deze "N" ontbrak dan had het vaartuig wel een aandrijving. Na de "Y" of tussen de "Y" en de "N" stonden één of twee letters ter aanduiding van het specifieke gebruikt van de barge. Werden de barges ingezet voor hele andere doeleinden zoals bijvoorbeeld als barak of verblijfsschip, dan werd van de gebruikte registratie afgestapt. Daarnaast waren er diverse uitzonderingen op basis van het beoogde gebruik. Van beton geconstrueerde vaartuigen hadden de registratie "YO". Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden vele barges uit de eerste wereldoorlog door gebruikt.[1]
Bij de U.S. Army werd van de marine registratie afgeweken en behield men de typeaanduiding "B" voor het gebruikte type. De "B" kon worden gevolgd door één of meer letters die aangaven waarvoor de barge kon worden gebruikt. Voor zover bekend werden 22 typeaanduidingen gebruikt in de registratie waarvan bij twee werd afgeweken van de "B" aanduiding.
Van de Type B vaartuigen zijn op basis van de MARCOM typeaanduiding, twaalf varianten bekend. Deze werden aangeduid als Typen B1-A1, B1-B1, B1-C1, B3-F1, B4-BX1, B5-BJ1, B5-BJ2, B5-BJ3, B5-G1, B7-A1, B7-A2 en B7-D1. Tegenwoordig is deze typering sterk gereduceerd en vereenvoudigd. De huidige Amerikaanse defensie kent nog maar drie basistypen, het Type B I barge hull, Type B II barge hull en het Type B III barge hull, waarbij het type gebaseerd is op de wijze waarop de lading gecontroleerd kan worden ten opzichte van de omgeving. Veel barges die in of aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werden gebouwd zijn nog steeds in gebruik bij de U.S. Navy of bij particulieren.
De Type C1 was het kleinste zeewaardige schip door de MARCOM ontworpen. De tussen de 100 en 125 meter lange schepen hadden allen eenzelfde basisconstructie. Ze waren tussen de 15 en 18 meter breed en hadden een diepgang van 5,5 tot 8,4 meter bij een waterverplaatsing van 3.800 tot 6.700 ton. De snelheid die kon worden behaald was 11 tot 15 knopen (20 - 26 km/u).
Tussen 1940 en 1945 werden in een aantal varianten 493 Type C1 schepen geconstrueerd. Veel van deze schepen werden ingelijfd bij de U.S. Navy als transportschepen voor goederen of troepen. Een aantal varianten, de C1-M, werden speciaal aangepast qua diepgang om specifiek in de Pacific te kunnen opereren. Een groot aantal schepen werd gedurende kortere of langere tijd geleverd aan het Britse War Ministry, die de schepen als Empire-schepen in dienst nam. Na de Tweede Wereldoorlog werden de meeste schepen van dit type ondergebracht bij particuliere rederijen. Een aantal daarvan schijnen nog steeds te worden gebruikt.
Van het Type C1 werden zeven varianten geproduceerd die werden aangeduid als Type C1-A, C1-B, C1-S-AY1, C1-S-D1, C1-M-AV1, C1-MT-BU1, C1-ME-AV6 en Type C1-M-AV8.[2]
De standaard Type C2 transportschepen, werden in de jaren 1937-1938 ontwikkeld door de United States Maritime Commission (MARCOM). Naast het standaard Type C2, werden nog een aantal typen afgeleid van dit standaard ontwerp, waarvan totaal 308 schepen werden geproduceerd. De meeste schepen werden ondergebracht bij civiele reders en werden tijdens de Tweede Wereldoorlog 'gevorderd' om ten behoeve van oorlogstransporten te varen. Een aantal schepen van dit type kwam in dienst van de U.S. Navy in verschillende rollen en perioden.
Totaal werden een negentien tal afzonderlijke groepen schepen binnen het Type C2 ontwikkeld, veelal gebaseerd op wensen van klanten en mogelijkheden die de diverse scheepsbouwbedrijven te bieden hadden. Naast het standaard Type C2 konden worden onderscheiden de Typen C2-F, C2-G, C2-N, C2-S, C2-S-A1, C2-S-AJ1, C2-S-AJ2, C2-S-AJ3, C2-S1-AJ4, C2-S-AJ5, C2-S-B1, C2-S-B1-R, C2-S-E1, C2-S1-A1, C2-S1-DG2, C2-SU, C2-SU-R en C2-T.
De Type C2 schepen hadden een ontwerplengte va bijna 140 meter lengte, 19 meter breedte en 8 meter diepgang en konden standaard een snelheid van 15,5 knopen (28,7 km/u) bereiken. Het basis ontwerp ging uit van een stalen vrachtschip met vijf afzonderlijke ruimen. Deze ruimen werden afgedekt met luiken van 6x9 meter, behalve ruim No. 2, waarvan het luik 6x15 meter was. De kranen hadden bestonden uit veertien 5 tons en twee 30 tons kranen.[3]
Totaal werden 328 schepen gebouwd binnen deze groepen. Een groot deel hiervan werd ingezet ten behoeve van oorlogstransporten en zelfs in dienst van de U.S. Navy en de U.S. Army. Acht schepen gingen door oorlogshandelingen verloren. Een groot aantal van de schepen werd na de Tweede Wereldoorlog door particuliere bedrijven ingezet, zowel binnen als buiten de Verenigde Staten. De meeste werden eind jaren 1960 en in de jaren 1970 verkocht voor sloop. Een enkel schip werd nog langer gebruikt.
De Type C3 schepen waren een stuk groter dan de C1 en C2 schepen. Met hun 140 tot 150 meter lengte, ruim 21 meter breedte en bijna negen meter diepgang, konden de schepen met hun waterverplaatsing van rond de 7.800 BRT een snelheid genereren van 16,5 knopen (30,6 km/u). Tussen 1939 en 1946 werden 162 schepen van dit type gebouwd.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog deden schepen van dit type dienst als vrachtvaarder in semi-particuliere dienst, maar werden ook diverse schepen ingelijfd bij de U.S. Navy als Bayfield-klasse en Windsor-klasse aanvalstransportschepen of Klondike-klasse tenders voor onderzeeboten en vliegtuigen. Een aantal schepen werd aanzienlijker verbouwd en ingezet als Bogue-klasse, Avenger-klasse, Attacker-klasse en Long Island-klasse (USS Long Island en HMS Archer (D78)) escorte vliegdekschepen.
Op basis van de specifieke constructie en doelstelling waarop de Type C3 schepen werden afgebouwd, zijn een dertiental variaties te onderscheiden. Elf hiervan kunnen worden gezien als een specifiek type en wel Type C3, C3-A, C3-E, C3-P&C, C3-S-A1, C3-S-A2, C3-S1-A3, C3-S-A4, C3-S-A5, C3-S1-BR1 en C3-S-BH1 De twee andere te onderscheiden varianten waren een modificatie van de C3 voor militair gebruik en een conversie van een C3 als escorte vliegdekschip nadat het schip al als vrachtvaarder was afgebouwd.
Het door de MARCOM ontwikkelde Type C4 transportschepen werd oorspronkelijk in 1941 ontwikkeld in particulier ontwerp voor de American-Hawaiian Lines. Eind 1941 werden de constructieplannen echter overgenomen door de MARCOM, die uiteindelijk 81 schepen van dit type liet bouwen in zes varianten.
De Type C4 transportschepen hadden een lengte van rond de 160 meter. Ze werden aangedreven door een enkele schroef, aangedreven door een 9.900 shp (7.400 kW) stoommachine, waarmee een snelheid van 17 knopen (31 km/u) kon worden bereikt.[4]
De 81 schepen werden geconstrueerd op de vier scheepswerven, Kaiser Richmond, Kaiser Vancouver, Sun Shipbuilding and Drydock en Bethlehem Steel Sparrows Point. Ze werden zoals aangegeven geconstrueerd in zes verschillende varianten, de Typen C4-S-A1, C4-S-A3, C4-S-A4, C4-S-B1, C4-S-B2, C4-S-B5. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de meeste schepen van het Type C4 werden tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikt als troepentransportschepen en zes schepen als Haven-klasse hospitaalschepen. Na de Tweede Wereldoorlog volgden nog eens 37 schepen in een iets grotere variant, de Type C4-S-1. Op basis van dit Type C4 werden na de Tweede Wereldoorlog nog diverse varianten geconstrueerd op verzoek en in opdracht van specifieke rederijen. Al deze schepen hadden dezelfde basis.
De Type C5 was het laatste en grootste scheepstype dat tijdens de Tweede Wereldoorlog door de United States Maritime Commission (MARCOM) werd ontwikkeld. De schepen met een bruto draagvermogen van 24.250 DWT en een lengte van 170 meter waren voornamelijk bedoeld voor het vervoer van droge bulk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd slechts één subtype van het Type C5, namelijk het Type C5-S AX1, besteld voor het vervoer van ijzererts. Bij Bethlehem Steel in Sparrows Point, Maryland, werden dertien schepen van dit type besteld als Venore-klasse waarvan uiteindelijk acht schepen werden gebouwd en vijf werden afbesteld.
Op basis van het Type C5 werden na de Tweede Wereldoorlog nog eens ten minste vijf typen gebouwd of gereconstrueerd van andere C5-typen. Deze typen weken qua vormgeving aanzienlijk af van het eerste Type C5 ontwerp. Het Type C5-S-78a was hierbij een containervariant, het Type C5-S-37e een vrachtschip conversie van Type C3-S-37a transportschepen, de Sea Witch-klasse een Type C5-S-73b voor containervervoer, de Gopher State-klasse een Type C5-S-MA73c voor het Military Sealift Command en Type C5-S-75a als bulk transportschip of containerschip voor de American Mail Line. De meeste van deze schepen werden echter niet meer gebouwd onder het regiem van de MARCOM maar onder dat van de United States Maritime Administration (MARAD).
De United States Maritime Administration (MARAD) zette het werk van de MARCOM voort en ontwikkelde nog drie typen C scheepen, het Type C6, een containerschip op basis van het Type C4 als conversie of nieuwbouw, het Type C7, een containerschip speciaal voor dat doel ontwikkeld dat ook als Roll o - Roll off (Ro-Ro) schip kon worden geleverd, een Type C8, zogenaamde Heavy Lift Barge Carrier schepen en een Type C9, eveneens een Heavy Lift Barge Carrier.
Eén van de meest gebouwde MARCOM type schepen tijdens de Tweede Wereldoorlog en tevens één van de meest bekende waren de Liberty schepen. Van dit type werden 2.710 schepen op 18 scheepswerven gebouwd. De schepen werden gebouwd naar een Brits concept op basis van het Emergency Shipbuilding Program met als doel het zo snel mogelijk vervangen van bij de Britten verloren gegane schepen tijdens de strijd op de Atlantische Oceaan.[5]
Het Liberty-schip stond formeel bekend als MARCOM Type EC2-S-C1 transportschip. Globaal werden de volgende subtypen bekend, het Type EC2-S-AW1 collier oftewel bevoorradingsschip, het Type Z-EC2-S-C2, Tank carrier, het Type Z-ET1-S-C3 tankschip en het Type Z-EC2-S-C5 vliegtuigtransportschip (vliegtuigen in kratten). Hoewel dit de basistypen waren, werden de schepen vanwege hun veelzijdigheid voor allerlei transporten gebruikt waarbij ze zelfs als tropentransportschip dienden. Veel van de Liberty-schepen bleven nog tot ver na de Tweede Wereldoorlog zowel voor militaire als civiele klanten varen. Ten minste vier schepen werden voor museale doeleinden bewaard.
De Liberty-schepen hadden een waterverplaatsing van gemiddeld 14.474 ton bij een lengte van 134, 37 meter. Een Triple-Expansie stoommachine werd gevoed door twee olie gestookte boilers en dreven één schroef aan. Tussen de 21 en 62 bemanningsleden dienden aan boord van deze schepen dei een snelheid konden ontwikkelen van 11-11,5 knopen (20,4-21,3 km/h) en waren ten minste standaard bewapend met een 102 mm dek kanon op het achterschip. Daarnaast bestond de bewapening veelal uit een 76 mm geschut op het voorschip en minstens drie stuks 20 mm luchtafweergeschut.
Een tweede ontwerp van de MARCOM dat in redelijk grote getale werd gebouwd tijdens de Tweede Wereldoorlog, was dat van de Victory-schepen oftewel formeel het Type VC2-S-AP1. Het Victory schip was een verbeterde versie van het Liberty-schip. De Victory-schepen waren wat groter en hadden een gestroomlijnder romp. De schepen waren ook wat sneller dan hun Liberty voorganger.
Er werden 615 Victory-schepen gepland waarvan er uiteindelijk 534 werden gebouwd. Hiervan waren 414 schepen standaard vrachtschepen en 117 schepen van de Haskell-klasse voor de U.S. Navy gebouwd tijdens de Tweede Wereldoorlog en drie schepen erna. Drie Victory schepen gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren, allen door Kamikaze acties. Totaal werden vijf subtypen geproduceerd, het Type VC2-S-AP2 (272 stuks met 6.000 pk stoomaandrijving), het Type VC2-S-AP3 (141 stuks met 8.500 pk stoomaandrijving), VC2-M-AP4 (1 stuk met dieselaandrijving), het Type VC2-S-AP5 (117 stuks Haskell-klasse aanvalstransportschepen) en het Type VC2-S-AP7 (3 stuks naoorlogse productie). Na de Tweede Wereldoorlog bleven veel schepen lang voor diverse particuliere rederijen varen en werden nog diverse schepen verbouwd voor specifieke doeleinden waaronder diverse specifieke klassen voor de U.S. Navy. Voor zover bekend werden drie schepen bewaard als museumschip.
Het Type T1 tanker was een klein tankschip voor kustvaart of kleine zeewaardige tanker met aanvankelijk een lengte van 61 tot 76 meter. Latere varianten kregen een lengte tot bijna 100 meter. De schepen werden ontworpen voor een gemiddelde snelheid van 12 knopen (22 km/u). Zowel particuliere bedrijven als de U.S. Navy gebruikte dit type, waarbij de relatief kleine omvang en diepgang de schepen uitermate geschikt maakten voor gebruik in de Pacific. DE tankers werden over het algemeen gebruikt voor het transport van olieachtige goederen, maar soms ook voor granen. Het Type T1 wordt heden ten dage in gemoderniseerde vorm nog steeds gebruikt.
Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de schepen dor de U.S. Navy en diverse rederijen. Een aantal werden tijdens de Tweede Wereldoorlog via een Lend-Lease constructie aan Groot-Brittannië geleverd. De schepen waren voorzien van enkele laadbomen en een pijpleiding systeem voor het laden en lossen van vloeistoffen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden ze bewapend met een stuk 76 mm geschut, twee stuks 40 mm luchtafweer en drie stuks 20 mm Oerlikon luchtafweer. De bemanning kon bestaan uit 38 tot 130 bemanningsleden. Na de oorlog kwam een groot aantal van deze schepen bij civiele rederijen terecht.
Van het Type T1 werden een aantal subtypen geproduceerd. Het basistype, Type T1-M-A1 stond voor een kustvaarder, aangedreven door een 800 pk diesel motor en met een lengte van 67 meter. Er werden 28 schepen van dit type gebouwd. Het Type T1-M-A2 had eenzelfde motor en afmetingen. Hiervan werden 64 schepen gebouwd. Van het Type T1-MT-BT1 werden 24 schepen gebouwd. Dit type had een 1700 pk diesel motor en een lengte van 99 meter. Het Type T1-M-BT2 was eveneens diesel aangedreven maar kreeg een lengte van 94 meter en een andere constructie van de opbouw. Er werden 20 schepen van dit type gebouwd. Met een lengte van 95 meter en eveneens diesel aangedreven, werd het Type T1-MT-M1 gebouwd. Hiervan werden 46 schepen gebouwd, waaronder 23 voor de U.S. Navy als Patapsco-klasse. Een onbekend aantal stoom aangedreven tankers met een lengte van maar liefst 134 meter, werden gebouwd als T1-S-C3. Een deel hiervan viel binnen de Armadillo-klasse van de U.S. Navy. Een laatste type, het Type T-AOG-81 werd na de Tweede Wereldoorlog gebouwd voor de U.S. Navy als Alatna-klasse. Dit type was diesel aangedreven en kreeg een lengte van 92. meter.[6]
Van het Type T2 Tanker werd tussen 1940 en 1945 een aantal van 533 schepen gebouwd. De schepen werden gebruikt voor het transport van diverse vloeistoffen waaronder olie, diesel en ruwe olie. Door het snelle ontwerp en de gehaaste constructie had het type enkele constructieproblemen en zelfs de neiging bij ruw weer in twee te breken. Onderzoek weest uit dat het gebruikte staal zeer geschikt was voor constructie met pompnagels maar minder met lasconstructies die tijdens de Tweede Wereldoorlog veelvuldig werden toegepast. Het Type T2 werd gebaseerd op de bouw van twee schepen, de s.s. Mobilfuel (1939) en de s.s. Mobilube (1939) in de jaren 1938 en 1939 door Bethlehem Steel voor de Socony-Vacuum Oil Company. Het ontwerp werd aangepast voor een zogenaamde National Defence Tanker voor de koopvaardij die eenvoudig kon worden aangepast voor militair gebruik. Feitelijk werd het enige verschil het gebruik van krachtiger aandrijving.
De T2 was een tanker van 152 meter lang en 20 meter breed, met een waterverplaatsing van 9.900 GRT en 15.850 DWT. Standaard hadden de meeste T2's een waterverplaatsing van 21.1000 ton. De enkele schroef werd aangedreven door stoomturbines met een vermogen van 12.000 pk (8.900 kW). De standaard topsnelheid kwam hiermee op 16 knopen (30 km/u) te liggen.
De standaard Type T2 was zoals aangegeven 152 meter lang. Hier werden zes schepen van gebouwd door de Bethlehem-Sparrows Point Shipyard in Maryland. Direct na de Japanse aanval op Pearl Harbor werden deze schepen door de U.S. Navy gevorderd en als Kennebec-klasse in gebruik genomen. Gebaseerd op dit Type T2 ontwerp, werden door de Keystone Tankships in 1940 vijf schepen besteld bij de Sun Shipbuilding & Drydock in Chester, Pennsylvania. Deze schepen werden aangeduid als Type T2-A omdat de schepen langer (160 meter) waren en een grotere laadcapaciteit hadden. Alle vijf de schepen werden gevorderd door de U.S. Navy en in dienst gesteld als Mattaponi-klasse. De meest gebouwde variant werd echter het Type T2-SE-A1, waarvan uiteindelijk 481 schepen werden gebouwd. Deze schepen waren bijna 160 meter lang en de eersten werden in 1940 gebouwd door de Sun Shipbuilding Company in opdracht van de Standard Oil Company. Dit type werd na de Japanse aanval op Pearl Harbor door de MARCOM in grote getale besteld en gebouwd op diverse Amerikaanse scheepswerven. De bouw van een dergelijk schip vond plaats in 70 dagen. Direct afgeleid van de T2-SE-A1 was het Type T2-SE-A2 welke alleen bij Marinship in Sausalito werd gebouwd. Dit type had een krachtiger aandrijving. Het volgende Type T2-SE-A3 was gelijk aan de A2 maar bij de bouw als bedoeld voor de U.S. Navy. Hoewel de naamgeving, Type T3-S-A1 verwarrend was, waren deze schepen identiek aan de Type T2 schepen, maar hadden juist minder sterke motoren. Van dit type werden 25 schepen besteld waarvan er vijf als Chiwawa-klasse naar de U.S. Navy gingen. Het laatste Type T2 subtype was de Type T2-A-MC-K met een lengte van 160 meter. Deze schepen hadden van alle Type T2 schepen de krachtigste motor en konden een snelheid van 17,5 knopen (32,40 km/u) behalen. De meeste hiervan kwamen bij de U.S. Navy terecht, zoals de Kennebec-klasse.
Het Type T3 tanker was het grootste type tanker van de MARCOM. De schepen werden gebruikt voor het transport van diverse vloeistoffen. Door civiele rederijen werden deze schepen tot ver na de Tweede Wereldoorlog gebruikt, terwijl de U.S. Navy de schepen gebruikte tijdens de Tweede Wereldoorlog, de Korea Oorlog en de Vietnam Oorlog. Het Type T3 kende een aantal subtypen waarin het werd geproduceerd. Deze schepen hadden een lengte tussen de 150 en 180 meter en konden een topsnelheid behalen van 15 tot 18 knopen (28 tot 33 km/u). Bij de U.S. Navy werden de schepen vaak als bevoorradingsschip ingezet. De schepen hadden een gemiddelde waterverplaatsing van 24.830 ton.
Een aantal T3 rompen werden gebruikt voor de constructie van escorte vliegdekschepen en waren ingedeeld in de Sangamon-klasse en de Commencement Bay-klasse. Het subtype Type T3-S-A1 werd al behandeld bij de T2 tankers omdat het eigenlijk qua ontwerp een T2 tanker was. Er werden hier 25 schepen van gebouwd waarvan vijf in de U.S. Navy Chiwawa-klasse terecht kwamen. Een eerste echte T3 tanker was het Type T3-S2-A1 waarvan er 17 werden gebouwd. Deze kwamen aanvankelijk terecht bij de U.S. Navy als Cimarron-klasse. Eén schip werd als Type T3-S-AZ1 gebouwd, de s.s. Barandywine. Van het Type T3-S-B werden twee subtypen gebouwd, het Type T3-S-BF1 (vijf schepen) en het Type T3-S-BZ1 (3 schepen). In de jaren 1964 en 1965 werd een deel van de schepen van het Type T3 grondig verbouwd en vergroot. Deze schepen ontvingen als typeaanduiding Type T3-S2-A3.
Het Type L6 transportschip was de MARCOM aanduiding voor vrachtschepen, speciaal ontworpen voor dienst op de Grote Meren. De eerste schepen van dit type werden gebouwd in 1943, speciaal vanwege de vele transporten van metaal ten behoeve van de oorlogsindustrie. De schepen hadden een gemiddelde waterverplaatsing van 15.675 DWT en een lengte van 188 meter. Er werden totaal zestien schepen gebouwd in twee subtypen.
Het Type L6 werd gebouwd door twee scheepwerven, de American Ship Building Company bouwde zes schepen van het Type L6-S-A1 en de Great Lakes Engineering Works bouwde tien schepen van het Type L6-S-B1.
Het MARCOM Type N3 was een ontwerp voor een kleine kustvaarder die werd ontworpen om aan de vraag te voldoen die ontstond door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Al in december 1942 werden de eerste schepen van dit type afgeleverd. De Type N3 schepen hadden een standaard waterverplaatsing van 2.905 ton en een lengte van bijna 80 meter. Met een standaard bemanning van 23 konden de schepen een lading van gemiddeld 2.243 ton vervoeren met een snelheid van rond de 10 knopen (18,52 km/u).
Een totaal van acht scheepswerven werd in de Verenigde Staten geselecteerd om dit type te bouwen. Totaal hebben zij 109 schepen geconstrueerd met zowel stoom als diesel aandrijving. Globaal waren er twee varianten op basis van de aandrijving van de schepen. Schepen met stoomaandrijving kregen de aanduiding Type N3-S en werden in twee sub varianten gebouwd. Het Type N3-S-A1 had een volledig stoom aangedreven installatie. Tussen 1942 en 1945 werden hier 36 schepen van uitgeleverd. Het Type N3-S-A2 werd op verzoek van de Britten aangepast zodat de boilers met olie gestookt konden worden. Hier werden 59 exemplaren van gebouwd, Een deel van de schepen van deze twee typen werden voor het Lend-Lease systeem ingezet. Een laatste type was het Type N3-M-A1 dat werd voortgestuwd door een diesel aandrijving waarvan 26 schepen werden gebouwd.[7]
Het Type P1 was een passagierschip van 120 tot 150 meter lang. Voor de basis van de schepen werd vaak gebruik gemakt van een Type C3 romp. Er werden totaal zes Type P1 schepen in twee varianten gebouwd en allen kwamen in dienst van de U.S. Navy.
Het Type P1-S2-L2 bestond uit twee schepen ingericht als Assault Military Transport (APA) in de Doyen-klasse. Deze schepen waren uitgerust met een laadklep in het achterschip voor het laden en lossen van landingsvaartuigen en/of voertuigen. Het tweede type, het Type P1-S1-DR1, bestond uit vier schepen in de Windsor-klasse. Dit waren eveneens Assault Military Transport (APA) schepen. Na gebruik werden deze schepen verbouwd tot civiele passagiers- of vrachtschepen.
Het Type P2 waren ruim 185 meter lange passagiersschepen die zodanig waren ontworpen dat de zonder enig probleem konden worden ingezet als troepentransportschepen. In drie varianten werden totaal 21 schepen gebouwd. De basistypen waren het Type P2-SE2-R1 die allen een naam met Admiral ontvingen. Hier werden tien schepen van op stapel gezet. Het tweede type, Type P2-S2-R2 ontvingen een naam met General er in. Hier werden elf schepen van op stapel gezet. Al deze schepen, op twee van het eerste type na, kwamen in dienst bij de U.S. Navy en later bij de USAT. Twee schepen van het Type P2-SE2-R1, werden uiteindelijk afgebouwd als passagiersschepen voor civiele rederijen en ontvingen de typeaanduiding Type P2-SE2-R3 en een naam met President er in.
De Type P2-SE2-R1 schepen werden allen gebouwd bij de Bethlehem Alameda Works. Acht werden als troepentransportschip in dienst gesteld binnen de Admiral W. S. Benson-klasse. De laatste twee schepen waren eind 1944 in aanbouw maar werden door de MARCOM afbesteld. Na de oorlog werden deze schepen als Type P2-SE2-R3 passagiersschepen afgebouwd. De overige acht schepen gingen na de Tweede Wereldoorlog over naar de USAT van de U.S. Army tot ze in 1950 terug gingen naar de U.S. Navy en in dienst kwamen bij de Military Sea Transportation Service. Bij de USAT ontvingen de schepen namen met General er in. Deze namen behielden de schepen toen ze weer terug gingen naar de U.S. Navy.
De elf Type P2-S2-R2 schepen werden eveneens bij de U.S. Navy in dienst gesteld als troepentransportschepen en kwamen terecht in de General John Pope-klasse. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen sommige schepen als passagiersschepen in civiele dienst. Een aantal gingen over naar de USAT en weer anderen werden weliswaar omgebouwd tot passagiersschepen maar werden vervolgens tijdens de Korea-oorlog weer gecharterd als troepentransportschepen.
Binnen het Type C2 (Type C2-S-B1-R en Type C2-SU-R) waren al schepen ingericht met koelinstallaties. Zowel op basis van het Type C1 als het Type C2 werden rompen gebruikt voor de constructie van specifieke koelschepen. De MARCOM liet in totaal 41 schepen bouwen in vier afzonderlijke groepen. Hiervan werden er twee gebaseerd op de Type C1 romp en twee op de Type C2 romp. Van de 41 schepen werden 28 schepen tijdens de Tweede Wereldoorlog gebouwd, de overige tussen 1946 en 1948. Twee typen werden ook geleverd aan de U.S. Navy als voorraadschepen.
Het Type R2-S-BV1 had een lengte van 143 meter en was gebaseerd op de Type C2 romp. Van de zeven gebouwde schepen, gingen er na de Tweede Wereldoorlog vier naar de U.S. Navy als Alstede-klasse. Eveneens op de Type C2 romp gebaseerd was het Type R2-ST-AU1. Met 138 meter lengte en accommodatie voor 12 passagiers, werden negen schepen gebouwd die allen dienst deden bij civiele rederijen.
Het Type R1-M-AV3, gebaseerd op de Type C1-M-AV1 romp had een lengte van 103 meter. Van de zeventien gebouwde schepen, kwamen de meeste als voorraadschip binnen de Adria-klasse in dienst van de U.S. Navy. Een aantal schepen kwam in particuliere dienst. Het Type R1-S-DH1 was het andere type gebaseerd op ee Type C1 romp met een lengte van 117 meter. Negen gebouwde schepen kwamen in particuliere dienst. Dit type werd ook wel aangeduid als Yague-klasse.
Naast vele ander sleepboten, werden ook door de MARCOM een aantal specifieke typen sleepboten geconstrueerd. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden vier specifieke typen besteld. De typen waren te onderscheiden op basis van een combinatie van hun lengte en de rompconstructie van metaal of hout.
Het Type V4-M-A1 was met 57 meter de langste versie en gebouwd met een stalen romp. Verschillende scheepswerven bouwden 49 schepen van dit type.
Met 29 meter een stuk kleiner, maar ook met een metalen romp, was het Type V2-ME-A1. Hiervan werden 26 schepen gebouwd. Een aantal hiervan kwamen als Hiawatha-klasse havensleepboten in dienst van de U.S. Navy.
Met een lengte van 45 meter, maar met een houten romp, ontstond het Type V3-S-AH2. Van dit type werden 14 schepen gebouwd.
Met 18 meter en een houten romp, was het Type V2-M-AL1 het kleinste van de vier. Van dit type werden 35 schepen gebouwd. Van dit type werden de meeste volgens Lend-Lease naar Groot-Brittannië gezonden. Eén schip deed dienst bij de U.S. Navy, de overigen bij de Royal Navy.
Naast de koopvaardijschepen, liet de MARCOM ook een aantal zogenaamde Special Types ontwikkelen. Deze speciale typen waren alle marineschepen.
Een eerste type werd het Type S2 fregat, beter bekend geworden als Tacoma-klasse fregatten. Van dit type werden 96 schepen gebouwd.
Het Type S3-S2-BP werd in grote getale (1052 stuks) gebouwd, maar werd beter bekend als LST(2)-Type Landing Ship Tank.
Slechts twee schepen werden gebouwd van het type S3-S2-BP1 oftewel de Neptune-klasse kabelleggers.
Met de typeaanduiding Type S4-S2-BB3, werden 50 schepen gebouwd die beter bekend werden onder de naam Casablanca-klasse escorte vliegdekschepen.
Het laatste speciale type werd het Type S4-SE2-BD1. Dit waren 32 schepen die bekend werden als Gilliam-klasse aanvalstransportschepen.