Vastbesloten om de Duitse onderzeeboten van Admiral Karl Dönitz te verslaan en de Slag om de Atlantische Oceaan te winnen, bleven de Amerikanen escortevliegdekschepen ontwerpen en bouwen. Na de experimentele schepen USS Long Island en USS Charger en de Sangamon- en Bogue-klasse schepen werden niet minder dan vijftig Casablanca-klasse escortevliegdekschepen gebouwd. Ze werden allemaal op stapel gezet en afgeleverd binnen de enorm korte tijdspanne van twintig maanden.
De vijftig Casablanca-klasse escortevliegdekschepen waren het gevolg van het aanbod van de bouwwerf Henry J. Kaiser Company Shipbuilding Division, Vancouver Yard aan de Columbia River te Vancouver, Washington. De werf was sinds een jaar gespecialiseerd in het steeds sneller bouwen van Liberty Ships, maar bouwde ook grote landingsvaartuigen voor de US Navy. De werf stelde voor om vijftig hulpcarriers te bouwen in minder dan twee jaar. De US Navy weigerde waarop de directie van Kaiser zich direct tot de presidentiële adviseurs wendde. Die zagen de noodzaak van de snelle bouw van de hulpvliegdekschepen wel zitten en accepteerden het aanbod. De werf van Henry J. Kaiser beschikte langs de Columbia River over twaalf bouwhellingen en een kilometerlange afbouwkade. De scheepsbouwers uit Vancouver hadden de bouwtijd van een Liberty Ship door prefabricage teruggebracht van ruim een jaar tot minder dan negentig dagen. Kaiser hield woord en leverde de vijftig escortevliegdekschepen af voor augustus 1944.
De escortevliegdekschepen van de Casablanca-klasse werden op stapel gezet volgens een ontwerp dat gebaseerd was op het US Maritime Commission’s C3-type koopvaardijschip. De schepen kregen wel een groter vliegdek en een ruimere hangaar dan eerdere klassen escortcarriers. De vaartuigen beschikten echter nog steeds niet over bepantsering, maar kregen wel splinterbeplating voor vitale delen en afweergeschut. Het enige probleem voor Kaiser was de voortstuwing van de nieuwe schepen. De US Navy had aangedrongen op een grotere maximale snelheid, maar de grote fabrikanten van zware machines waren zo druk bezet dat zowel stoomturbines als de minder geliefde dieselvoortstuwing nooit op tijd klaar konden zijn. Het alternatief was de Skinner Uniflow-zuigerstoommachine. Deze 5-cilindermotor met meervoudige expansie was zeer compact en werd inmiddels al toegepast bij de landingsvaartuigen die Kaiser bouwde.
De Casablanca-klasse escortevliegdekschepen werden door de bemanningsleden van de reeds in 1943 in dienst gestelde schepen spottend ‘Kaiser’s Coffins’ genoemd, maar al snel bewezen de hulpcarriers hun waarde als konvooibegeleiders. Naar mate er meer schepen van de klasse in dienst kwamen, werden ze tevens ingezet als transportschepen voor vliegtuigen en om amfibische landingen te dekken en ook voor deze taken bleken ze uitermate geschikt. Vijf van de vijftig Casablanca-klasse escortevliegdekschepen werden door toedoen van de vijand tot zinken gebracht gedurende de Tweede Wereldoorlog.
De Casablanca-klasse escortevliegdekschepen werden allemaal vernoemd naar plekken waar de US-Navy tijdens de Tweede Wereldoorlog een grotere of kleinere zeeslag had uitgevochten. In sommige gevallen kregen schepen van de klasse tijdens de bouw een andere naam omdat er pas een succesvolle slag was geleverd. USS Anzio en USS St. Lo kregen bij de indienststelling respectievelijk de namen USS Coral Sea en USS Midway, maar deze namen werden veranderd toen de vlootcarriers van de Midway-klasse op stapel werden gezet. USS Casablanca zou eigenlijk de Britse naam Ameer krijgen, maar tijdens de bouw van het schip werd besloten geen Casablanca-klasse escortevliegdekschepen aan Groot-Brittannië te leveren. In plaats daarvan werd de tweede groep Bogue-klasse schepen aan de Britten overgedragen, die te boek ging als de Ameer-klasse.
Net als alle andere Amerikaanse escortevliegdekschepen zouden de Casablanca-klasse schepen in eerste instantie naamseinen krijgen die begonnen met de letters AVG (Auxiliary Aircraft Ferry), maar dat werd op 20 augustus 1942 veranderd in ACV (Auxiliary Aircraft Carrier) en op 15 juli 1943 in CVE (Escort Aircraft Carrier).
Naamsein | Op stapel gezet | Te water gelaten | In dienst gesteld | |
USS Casablanca (Ameer, Alazon Bay) | CVE-55 | 3 november 1942 | 5 april 1943 | 8 juli 1943 |
USS Liscome Bay | CVE-56 | 12 december 1942 | 19 april 1943 | 7 augustus 1943 |
USS Coral Sea/Anzio (Alikula Bay) | CVE-57 | 12 december 1942 | 1 mei 1943 | 27 augustus 1943 |
USS Corregidor (Auguilla Bay) | CVE-58 | 17 december 1942 | 12 mei 1943 | 31 augustus 1943 |
USS Mission Bay | CVE-59 | 28 december 1942 | 26 mei 1943 | 13 september 1943 |
USS Gualdalcanal (Astrolabe Bay) | CVE-60 | 5 januari 1943 | 5 juni 1943 | 25 september 1943 |
USS Manila Bay (Bucareli Bay) | CVE-61 | 15 januari 1943 | 10 juli 1943 | 5 oktober 1943 |
USS Natoma Bay | CVE-62 | 17 januari 1943 | 20 juli 1943 | 14 oktober 1943 |
USS Midway/St. Lo (Chaplin Bay) | CVE-63 | 23 januari 1943 | 17 augustus 1943 | 23 oktober 1943 |
USS Tripoli (Didrickson Bay) | CVE-64 | 1 februari 1943 | 2 september 1943 | 31 oktober 1943 |
USS Wake Island (Dolomi Bay) | CVE-65 | 6 februari 1943 | 15 september 1943 | 7 november 1943 |
USS White Plains (Elbour Bay) | CVE-66 | 11 februari 1943 | 27 september 1943 | 15 november 1943 |
USS Solomons (Emperor, Nassuk Bay) | CVE-67 | 19 maart 1943 | 6 oktober 1943 | 21 november 1943 |
USS Kalinin Bay | CVE-68 | 26 april 1943 | 15 oktober 1943 | 27 november 1943 |
USS Kasaan Bay | CVE-69 | 11 mei 1943 | 24 oktober 1943 | 4 december 1943 |
USS Fanshaw Bay | CVE-70 | 18 mei 1943 | 1 november 1943 | 9 december 1943 |
USS Kitkun Bay | CVE-71 | 31 mei 1943 | 8 november 1943 | 15 december 1943 |
USS Tulagi (Fortazela Bay) | CVE-72 | 7 juni 1943 | 15 november 1943 | 21 december 1943 |
USS Gambier Bay | CVE-73 | 10 juli 1943 | 22 november 1943 | 28 december 1943 |
USS Nehenta Bay | CVE-74 | 20 juli 1943 | 28 november 1943 | 3 januari 1944 |
USS Hoggatt Bay | CVE-75 | 17 augustus 1943 | 4 december 1943 | 11 januari 1944 |
USS Kadashan Bay | CVE-76 | 2 september 1943 | 11 december 1943 | 18 januari 1944 |
USS Marcus Island (Kanalku Bay) | CVE-77 | 15 september 1943 | 16 december 1943 | 26 januari 1944 |
USS Savo Island (Kaita Bay) | CVE-78 | 27 september 1943 | 22 december 1943 | 3 februari 1944 |
USS Ommaney Bay | CVE-79 | 6 oktober 1943 | 29 december 1943 | 11 februari 1944 |
USS Petrof Bay | CVE-80 | 15 oktober 1943 | 5 januari 1944 | 18 februari 1944 |
USS Rudyerd Bay | CVE-81 | 24 oktober 1943 | 12 januari 1944 | 25 februari 1944 |
USS Saginaw Bay | CVE-82 | 1 november 1943 | 19 januari 1944 | 2 maart 1944 |
USS Sargent Bay | CVE-83 | 8 november 1943 | 31 januari 1944 | 9 maart 1944 |
USS Shamrock Bay | CVE-84 | 15 november 1943 | 4 februari 1944 | 15 maart 1944 |
USS Shipley Bay | CVE-85 | 22 november 1943 | 12 februari 1944 | 21 maart 1944 |
USS Sitkoh Bay | CVE-86 | 23 november 1943 | 19 februari 1944 | 28 maart 1944 |
USS Steamer Bay | CVE-87 | 4 december 1943 | 26 februari 1944 | 4 april 1944 |
USS Cape Esperance (Tananek Bay) | CVE-88 | 11 december 1943 | 3 maart 1944 | 8 april 1944 |
USS Takanis Bay | CVE-89 | 16 december 1943 | 10 maart 1944 | 15 april 1944 |
USS Thetis Bay | CVE-90 | 22 december 1943 | 16 maart 1944 | 21 april 1944 |
USS Makassar Strait | CVE-91 | 29 december 1943 | 22 maart 1944 | 27 april 1944 |
USS Windham Bay | CVE-92 | 5 januari 1944 | 29 maart 1944 | 3 mei 1944 |
USS Makin Island | CVE-93 | 12 januari 1944 | 5 april 1944 | 9 mei 1944 |
USS Lunga Point (Alazon Bay) | CVE-94 | 19 januari 1944 | 11 april 1944 | 14 mei 1944 |
USS Bismarck Sea (Alikula Bay) | CVE-95 | 31 januari 1944 | 17 april 1944 | 20 mei 1944 |
USS Salamaua (Anguilla Bay) | CVE-96 | 4 februari 1944 | 22 april 1944 | 26 mei 1944 |
USS Hollandia (Astrolabe Bay) | CVE-97 | 12 februari 1944 | 28 april 1944 | 1 juni 1944 |
USS Kwajalein (Bucareli Bay) | CVE-98 | 19 februari 1944 | 4 mei 1944 | 7 juni 1944 |
USS Admiralty Islands (Chaplin Bay) | CVE-99 | 26 februari 1944 | 10 mei 1944 | 13 juni 1944 |
USS Bougainville | CVE-100 | 3 maart 1944 | 16 mei 1944 | 18 juni 1944 |
USS Matanikau (Dolomi Bay) | CVE-101 | 10 maart 1944 | 22 mei 1944 | 24 juni 1944 |
USS Attu (Elbour Bay) | CVE-102 | 16 maart 1944 | 27 mei 1944 | 30 juni 1944 |
USS Roi (Alava Bay) | CVE-103 | 22 maart 1944 | 2 juni 1944 | 6 juli 1944 |
USS Munda (Tonowek Bay) | CVE-104 | 29 maart 1944 | 8 juni 1944 | 8 juli 1944 |
Grootste lengte: | 156,13 meter |
Vliegdek: | 144,48 x 24,4 meter |
Grootste breedte: | 19,81 meter |
Diepgang: | 6,81 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 7.800 ton |
Waterverplaatsing volbeladen: | 10.982 ton |
Machine-installatie: | 2 x 5-cilinder Skinner Uniflow stoomturbines met tandwieloverbrenging en 4 x Babcock & Wilcox ketels |
Machinevermogen: | 9.000 pk |
Aantal schroeven: | 2 |
Bunkercapaciteit: | 2.228 ton stookolie |
Actieradius: | 10.240 zeemijlen bij 15 knopen |
Maximale snelheid: | 20 knopen |
Bemanning: | 860 koppen inclusief vliegploeg |
Bewapening: | 2 x 12,7cm 38kaliber dual purpose kanonnen, 4 x 2 40mm en 20 x 1 20mm luchtafweermitrailleurs |
Bepantsering: | Geen |
Vliegdekfaciliteiten: | 2 x gecentreerde hydraulische vliegdekliften, 1 x hydraulische katapult, 9 x vangkabels |
Vliegtuigen: | 27 x Grumman F4F Wildcat of F4U Corsair jachtvliegtuigen, Grumman TBF Avenger torpedobommenwerpers, Curtiss SB2C Helldiver duikbommenwerpers |
Hoewel de Casablanca-klasse hulpvliegdekschepen te boek stonden als escortecarriers, werden zij in de praktijk ingezet bij grote amfibische landingen in de Pacific. Ondanks hun kleine vlieggroepen konden de schepen in vlootverband een effectief aanvalswapen vormen. Omdat de escortevliegdekschepen bijzonder kwetsbaar waren door het ontbreken van bepantsering, moesten zij steeds beschermd worden door torpedobootjagers en hun eigen vliegtuigen. Daarom werden ze meestal ingezet in de tweede aanvalslijn als transportschepen en om de daadwerkelijke landingen van luchtdekking te voorzien.
De kwetsbaarheid, maar ook de aanvalskracht van de Casablanca-klasse escortevliegdekschepen werd aangetoond tijdens de Slag bij Samar, een onderdeel van de veel grotere en complexe Slag in Leyte Golf, Filipijnen. Zes Casablanca-klasse schepen vormden op 25 oktober 1944 Taffy 3, een gevechtseenheid van de Amerikaanse 7th Fleet, die bestond uit USS White Plains, USS Gambier Bay, USS St. Lo, USS Kalinin Bay, USS Kitkun Bay, USS Fanshaw Bay, drie torpedobootjagers en vier escortetorpedobootjagers. De Amerikaanse hoofdmacht had zich laten weglokken door een aantal Japanse vliegdekschepen zonder noemenswaardige vliegtuigsterkte. Hierdoor kwam Taffy 3 tegenover een Japanse overmacht terecht van vier slagschepen, zes zware kruisers, twee lichte kruisers, elf torpedobootjagers en dertig Kamikazes. De vliegtuigen van de zes Casablanca-klasse escortevliegdekschepen, geholpen door toestellen van Taffy 1, en de escortes van Taffy 3 verdedigden zich met alles wat kon vuren: torpedo’s, mitrailleurs, dieptebomwerpers en de 12,7cm kanonnen van de escortecarriers. Ondanks dat USS St. Lo door een Kamikaze, USS Gambier Bay door kanonvuur en drie escortes door de Japanners tot zinken werden gebracht, hield Taffy 3 stand tot de hoofdmacht van de 7th Fleet terugkeerde en de Japanse vloot verjoeg. De Japanse Keizerlijke Marine verloor tijdens de Slag bij Samar drie zware kruisers terwijl drie zware kruisers en een torpedobootjager beschadigd raakten.
Gedurende de oorlog werden nog eens drie Casablanca-klasse escortevliegdekschepen door vijandelijk toedoen tot zinken gebracht. USS Liscome Bay werd op 24 november 1943 getorpedeerd door de Japanse onderzeeboot I-175 ten zuidwesten van Butaritari, Gilberteilanden. USS Ommaney Bay zonk op 4 januari 1945 na een Kamikaze-aanval in de Sulu Sea en route naar Lingayen Gulf, Luzon, Filipijnen. USS Bismarck Sea werd tot zinken gebracht door een geslaagde Kamikaze-aanval bij Iwo Jima op 21 februari 1945. Verder raakte USS Salamaua zwaar beschadigd door een Kamikaze in Lingayen Golf op 6 januari 1945, maar het escortevliegdekschip kon gerepareerd worden en haar oorlogstaak voortzetten. De overige schepen van de klasse kwamen de oorlogsjaren door zonder of slechts met weinig kleerscheuren.
Na VJ-Day, 15 augustus 1945, de dag dat Japan capituleerde, werden alle resterende Casablanca-klasse escortevliegdekschepen ingedeeld bij operatie Magic Carpet. Dit was een grootscheepse operatie waarbij zoveel mogelijk Amerikaanse (oorlogs-)schepen ingezet werden om troepen terug naar huis te brengen. In de loop van 1946 werden bijna alle Amerikaanse escortevliegdekschepen buiten dienst gesteld en opgenomen in de US Reserve Fleet. De Casablanca-klasse schepen die tijdens de Tweede Wereldoorlog beschadigd waren, werden al in 1946 en 1947 uit het US Navy Register verwijderd en voor sloop verkocht. Sommige eenheden werden gereactiveerd als Helicopter Escort Carriers (CVEH en T-CVEH) of Utility Carriers (CVU en T-CVU), maar sommige schepen van de klasse kregen deze status terwijl ze in reserve bleven. Alle overgebleven Casablanca-klasse escortevliegdekschepen verdwenen tussen 1958 en 1961 onder de slopershamer. USS Thetis Bay werd bij wijze van proef omgebouwd tot Amphibious Assault Ship (LPH-6), maar werd in 1964 ook voor sloop verkocht.
Buiten dienst gesteld | Afgeschreven | Lot | |
USS Casablanca | 10 juni 1946 | 3 juli 1946 | 23 april 1947 voor sloop verkocht naar Chester, Pennsylvania |
USS Liscome Bay | 24 november 1943 | 24 november 1943 | 24 november1943 tot zinken gebracht door I-175 |
USS Coral Sea/Anzio | 5 augustus 1946 | 1 maart 1959 | 24 november 1959 voor sloop verkocht naar Hamburg, Duitsland |
USS Corregidor | 30 juli 1946 | 1 oktober 1958 | 1960 voor sloop verkocht naar New Orleans |
USS Mission Bay | 21 februari 1947 | 1 september 1958 | 30 april 1959 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Gualdalcanal | 15 juli 1946 | 27 mei 1958 | 2 september 1959 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Manila Bay | 31 juli 1946 | 27 mei 1958 | 2 september 1959 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Natoma Bay | 20 mei 1946 | 1 september 1958 | 2 september 1959 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Midway/St. Lo | 25 oktober 1944 | 15 oktober 1944 | 15 oktober 1944 tot zinken gebracht door Kamikaze |
USS Tripoli | 22 mei 1946 | 1 februari 1959 | Januari 1960 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Wake Island | 5 april 1946 | 17 april 1946 | 19 april 1946 voor sloop verkocht naar Baltimore, Maryland |
USS White Plains | 10 juli 1946 | 1 juli 1958 | 29 juli 1958 voor sloop verkocht naar Baltimore, Maryland |
USS Solomons | 15 mei 1946 | 15 juni 1946 | 22 december 1946 voor sloop verkocht |
USS Kalinin Bay | 15 mei 1946 | 5 juni 1946 | 18 december 1946 voor sloop verkocht |
USS Kasaan Bay | 6 juli 1946 | 1 maart 1959 | 2 februari 1960 voor sloop verkocht naar Hamburg, Duitsland |
USS Fanshaw Bay | 14 augustus 1946 | 1 maart 1959 | 2 februari 1960 voor sloop verkocht naar Portland, Oregon |
USS Kitkun Bay | 19 april 1946 | 8 mei 1946 | 18 november 1946 voor sloop verkocht |
USS Tulagi | 30 april 1946 | 8 mei 1946 | 1947 voor sloop verkocht |
USS Gambier Bay | 25 oktober 1944 | 25 oktober 1944 | 25 oktober 1944 tot zinken gebracht door kanonvuur |
USS Nehenta Bay | 15 april 1946 | 1 augustus 1959 | 29 juni 1960 voor sloop verkocht naar Hong Kong |
USS Hoggatt Bay | 20 juli 1946 | 1 september 1959 | 31 maart 1960 voor sloop verkocht naar Bilbao, Spanje |
USS Kadashan Bay | 14 juni 1946 | 1 augustus 1959 | Februari 1960 voor sloop verkocht naar Hong Kong |
USS Marcus Island | 12 december 1946 | 1 september 1959 | 29 februari 1960 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Savo Island | 12 december 1946 | 1 september 1959 | 29 februari 1960 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Ommaney Bay | 4 januari 1945 | 4 januari 1945 | 4 januari 1945 tot zinken gebracht door Kamikaze |
USS Petrof Bay | 31 juli 1946 | 27 juni 1958 | September 1959 voor sloop verkocht naar Antwerpen, België |
USS Rudyerd Bay | 11 juni 1946 | 1 augustus 1959 | Januari 1960 voor sloop verkocht naar Genua, Italië |
USS Saginaw Bay | 19 juni 1946 | 1 maart 1959 | 27 november 1959 voor sloop verkocht naar Rotterdam, Nederland |
USS Sargent Bay | 23 juni 1946 | 27 juni 1958 | Juli 1959 voor sloop verkocht naar Antwerpen, België |
USS Shamrock Bay | 6 juli 1946 | 27 juni 1958 | Mei 1959 voor sloop verkocht naar Hong Kong |
USS Shipley Bay | 28 juni 1946 | 1 maart 1959 | 2 oktober 1959 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Sitkoh Bay | 30 november 1946 | 1 april 1960 | 30 augustus 1960 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Steamer Bay | 4 februari 1946 | 1 maart 1959 | 29 augustus 1959 voor sloop verkocht naar Portland, Oregon |
USS Cape Esperance | 22 augustus 1946 | 1 maart 1959 | 14 mei 1959 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Takanis Bay | 4 februari 1946 | 1 maart 1959 | 29 augustus 1959 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Thetis Bay | 7 augustus 1946 | 1 maart 1964 | December 1964 voor sloop verkocht |
USS Makassar Strait | 9 augustus 1946 | 1 september 1958 | 1961 gesloopt na te zijn gebruikt als doelschip |
USS Windham Bay | 17 januari 1947 | 1 februari 1959 | 31 december 1960 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Makin Island | 19 april 1946 | 11 juli 1946 | 1 januari 1947 voor sloop verkocht |
USS Lunga Point | 24 oktober 1946 | 1 april 1960 | 3 augustus 1960 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Bismarck Sea | 21 februari 1945 | 21 februari 1945 | 21 februari 1945 tot zinken gebracht door een Kamikaze |
USS Salamaua | 9 mei 1946 | 21 mei 1946 | 18 november 1946 voor sloop verkocht |
USS Hollandia | 17 januari 1947 | 1 april 1960 | 31 december 1960 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Kwajalein | 16 augustus 1946 | 1 april 1960 | 1961 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Admiralty Islands | 26 april 1946 | 8 mei 1946 | 2 januari 1947 voor sloop verkocht |
USS Bougainville | 3 november 1946 | 1 juni 1960 | 29 augustus 1960 voor sloop verkocht |
USS Matanikau | 11 oktober 1946 | 1 april 1960 | 27 juli 1960 voor sloop verkocht naar Japan |
USS Attu | 8 juni 1946 | 3 juli 1946 | 3 januari 1947 verkocht, 1948/1949 gesloopt te Baltimore, Maryland |
USS Roi | 9 mei 1946 | 21 mei 1946 | 31 december 1946 voor sloop verkocht |
USS Munda | 13 september 1946 | 1 september 1958 | 17 juni 1960 voor sloop verkocht naar Japan |
De Casablanca-klasse escortevliegdekschepen vormden een essentieel onderdeel van de Amerikaanse oorlogsvloot tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij vormden een derde deel van de 151 vliegdekschepen die de Amerikanen tijdens de oorlog bouwden. Ruim 43.000 bemanningsleden waren nodig om het grote aantal schepen van de klasse in de vaart te houden onder de oorlogsomstandigheden in de Pacific. Bijna 1.500 van hen overleefden dat niet.
De bouw van de Casablanca-schepen is de geschiedenis ingegaan als een knap staaltje scheepsbouw efficiëntie. Vanaf 3 november 1942 tot 8 juli 1944 werden vijftig degelijke en zeewaardige escortevliegdekschepen gebouwd en opgeleverd. Vanaf juli 1943 vond op de werf van Henry J. Kaiser vrijwel elke week een ceremonie plaats waarbij een escortevliegdekschip in Amerikaanse dienst werd gesteld. De laatste Casablanca-klasse carriers werden in minder dan vier maanden gebouwd, maar waren van dezelfde kwaliteit als de eerste waarvan de bouwtijd nog acht maanden duurde. Alhoewel Kaiser vooral door commerciële motieven gedreven werd, was zijn oorlogsbijdrage bijzonder groot.
In 1943 was er voor de Amerikanen nog geen uitzicht op een snel einde van de oorlog met Japan. Daarom hielden zij de enorme oorlogsindustrie op gang omdat ze ervan overtuigd waren dat die uiteindelijk de strijd in hun voordeel zou beslissen. Terwijl van 8 juli 1943 tot 8 juli 1944 in een razend tempo Casablanca-klasse hulpvliegdekschepen in dienst werden gesteld, ging de ontwikkeling en de bouw van dergelijke schepen onverdroten voort in de vorm van de Commencement Bay-klasse escortevliegdekschepen. Deze escortcarriers werden gebouwd op basis van het tankerontwerp van de succesvolle Sangamon-klasse. Er werden 35 van dergelijke schepen gepland, maar uiteindelijk werden er voor het einde van de oorlog en net na de capitulatie van Japan slechts negentien in dienst gesteld. De bouw van de overige schepen werd geannuleerd.