"Da bunt ze"
‘Hongertrekkers’ en ‘broodrovers’ waren in de hongerwinter van 1944/1945 alledaagse woorden. Een groot gedeelte van de Nederlandse bevolking vocht toen voor haar leven en je moest bij wijze van spreken ‘in de rij staan om begraven te worden’. Voor de geallieerde strategen was deze toestand nog geen reden om hun prioriteiten bij de vernietiging van nazi-Duitsland te verleggen. De hoogste beleidsmakers en in hun kielzog de loyale militaire bevelhebbers waren volledig gefocust op een doeltreffende nederlaag van ‘Berlijn’. Alle militaire capaciteit, in het bijzonder het logistieke element ervan, werd aangewend om snel en diep in het Duitse hart door te dringen. De hongerende natie werd in de plannen letterlijk links gelaten en de rug toegekeerd.
Het devies van Londen was luid en duidelijk: alleen behoud van initiatief brengt ons de overwinning en dus gaan wij zo snel mogelijk de Rijn over, om daarna in één doorgaande beweging vanuit een krachtig bruggenhoofd de sprong van ruim 350 kilometer naar de Elbe maken. De chef-staf van het hoofdkwartier van de Supreme Commander meende dat dit bruggenhoofd ergens in april kon worden gevestigd en dat daarna het laaggelegen noordwesten aan de beurt was. Voor Nederland, in het bijzonder voor West-Nederland, was deze keuze het slechtst denkbare scenario. Dit zwarte beeld kon gelukkig iets worden bijgekleurd.
‘Gelukkig nr.1’ kwam uit Washington: de Combined Chiefs of Staff waren diep onder de indruk van de dreigende fysieke vernietiging van Holland en gaven Eisenhower op 14 maart de opdracht om een bevrijdingsplan voor West-Nederland te ontwerpen. Maar de voorwaarde bleef strikt onveranderd: eerst de Rijn oversteken en een sterk bruggenhoofd opbouwen. ‘Gelukkig nr. 2’ was gebaseerd op een principe uit de militaire strategie: de aanvaller moet altijd zorgen voor een beveiliging van zijn flanken. In dit geval was Oost- en Noord-Nederland de ruimte van waaruit de flankbeveiliging werd uitgevoerd. Daarvoor had veldmaarschalk Bernard Montgomery op 9 maart reeds zijn maatregelen in een plan ontvouwd met daarin de dwingende aanwijzing dat ‘..the clearing of western Holland will take second priority..’[1] , zodra er logistiek problemen ontstaan die het eigenlijke doel kunnen dwarsbomen.
Dit artikel gaat over ‘Gelukkig nr. 2’, over soldaten en burgers, die in 1945 in Oost- en Noord-Nederland het verschil bepaalden tussen winnen en verliezen, tussen leven en dood. Jaren van rechtsverkrachting, van jammer en terreur werden in de maanden maart, april en mei 1945 historie. De uitroep ‘..Wij zijn vrij!..’[2] verwoordde een blijdschap die onbeschrijfelijk was. De buurtschap Megchelen, diep in de Achterhoek gelegen bij Gendringen, mocht die als eerste ervaren op 26 maart 1945. Het waren Canadezen van de Canadese 2e Infanterie Divisie, nota bene komend vanuit Duitsland. Bij Farmsum, in de ‘Delfzijl-pocket’, voerden de soldaten van het Irish Regiment of Canada in de ochtend van 2 mei 1945 de laatste gevechten om de bevrijding van Oost- en Noord-Nederland.
Het is zonneklaar dat tot 2005 en later het nodige geschreven is over de bevrijding van Oost- en Noord-Nederland. Zeer leesbare en dikwijls uitstekend gedetailleerde documenten op basis van primaire bronnen heeft deze periode opgeleverd. Mijn bedoeling met dit artikel is bescheiden te blijven en dat doe ik door een samenvatting van deze strijd te geven waarbij vooral de samenhang van de diverse gevechtstonelen wordt benadrukt.
Het begin van de bevrijding begint in de omgeving van Nijmegen en eindigt via Duits grondgebied uiteindelijk in het westen van Friesland en het noordoosten van Groningen. In dat proces speelden twee luchtlandingsoperaties een wezenlijke functie. De eerste leverde de voorwaarde op van het eerder genoemde krachtige bruggenhoofd, de tweede de voorwaarde voor een snellere gunstige finale. De eerste is zonder twijfel succesvol geweest, over de tweede kan het succes worden betwist.
In het hier boven geplaatste schema is de opzet van dit verhaal in grote lijnen aangegeven. Het begint met de inbraak op 8 februari 1945 en vervolgt met de sprong over de Rijn in de nacht van 23 op 24 maart waarin de luchtlandingsoperatie centraal staat. Daarna komt de opmars van de Canadezen en de Britten vanuit het bruggenhoofd in de richting van de Achterhoek naar de Hoogeveensche Vaart. In de nacht van 7 op 8 april wordt de tweede luchtlandingsoperatie uitgevoerd boven Drenthe, waarna ten slotte de finale volgt in de provincies Friesland en Groningen, die zoals gezegd definitief eindigt op 2 mei 1945.
In dit verhaal beperk ik mij, wat Nederland betreft, tot het vak van het Canadese 2e Legerkorps met toegevoegd een enkel woord over eenheden van de Garde Tank Divisie van het Britse 2e Leger, voor zover het de bevrijding van Twente betreft. De bevrijding van de Waddeneilanden laat ik buiten beschouwing.
Met sterke leiders uit verschillende culturen in de top van de Allied Expeditionary Force (AEF) konden botsingen van geesten niet uitblijven. Maar altijd werden ‘de gelederen gesloten als de baas gesproken had’ en werd het einddoel scherp in de gaten gehouden. Zo ook in augustus 1944.
Voor de Britse veldmaarschalk Bernard Montgomery was het moment van de grote achtervolging aangebroken. Het levensbelangrijke Roergebied kon voor de winter van 1944 nog worden veroverd en de oorlog daarna snel beëindigd als zijn Single Concentrated Thrust-strategie werd uitgevoerd[3]. Eisenhower hield echter vast aan zijn Broadfront Concept. Eerst moest de Rijn van Arnhem tot Basel bereikt zijn voordat de finale mocht plaatsvinden. En vanzelfsprekend zou een zwaartepunt worden gekozen. Beiden waren het gelukkig eens over het ‘bij de strot vasthouden’ van de tegenstander, hem niet meer los te laten en de greep steeds klemmender te maken.
Naar de praktijk omgezet, hield het ‘brede front’ een offensieve, frontale manoeuvre met twee legergroepen over een frontbreedte van meer dan 350 kilometer in. In het noorden de 21e Legergroep van Montgomery en in welke sector ook het zwaartepunt kwam te liggen, in het zuiden de 12e Legergroep van generaal Omar N. Bradley.
Zo zou het schema eruit zien met het zwaartepunt ten noorden van het Roergebied: In de ochtend van 16 december 1944 presenteerde Montgomery zijn strategische uitgangspunten onder de codenaam ‘Veritable’. De fronteenheden van de 21e Legergroep moesten op 1 januari 1945 de startlijn overschrijden en vanaf dat moment gold er slechts één leuze voor iedereen in de Legergroep: wij voeren een agressieve, beweeglijke oorlogvoering die ons de overwinning zal brengen. Door dit optreden lamgeslagen zal de Duitse tegenstander voorgoed alle initiatief kwijt zijn en, mede door hun gebrek aan brandstof, munitie, tanks en transport, snel verslagen worden. In een ten opzichte van elkaar convergerende beweging zullen twee van onze legers de linker Rijnoever veroveren. Daarna onmiddellijk de Rijnoversteek maken en samen met luchtlandingstroepen een bruggenhoofd vestigen om van daaruit tot diep in Duitsland op de tegenstander jacht te maken.
Op datzelfde moment bevonden zich aan Duitse zijde vier legergroepen aan het front, waarvan:
De AEF stond een onaangename verrassing te wachten.
Op diezelfde ochtend van 16 december 1944 pleegden de Duitsers in het vak van het Amerikaanse 1e Leger een strategische overval tussen Monschau en de rivier de Moezel onder de codenaam ‘Wacht am Rhein’. Het aanvankelijke succes van deze overval bedreigde de rechterflank van de 21e Legergroep. Omsingeling moest hoe dan ook worden voorkomen. De nieuwe situatie dwong tot andere prioriteiten en ‘Veritable’ verdween naar de achtergrond. Het behoud van de Maasovergangen tussen Luik en Givet ‘... at all cost ...’ was van het allergrootste belang.
Meer dan een week bleef de toestand in de Ardennen zeer kritiek, maar op 24 december keerde het tij, nota bene toen de Duitsers tussen Dinant en Givet de Maas praktisch bereikt hadden. De oorzaak lag bij het 5e Pantser Leger van generaal Hasso von Manteuffel dat niet bij machte was de Amerikaanse 7e Pantser Divisie van generaal-majoor R.W. Hasbrouck te verslaan. De onneembare rondom-verdediging van de Amerikanen bij Saint-Vith[5] bleek de doorslaggevende faalfactor van de Duitsers te zijn. Het 5e Pantser Leger kon zich daarna alleen nog maar terugtrekken achter de Westwall.
Het vermetele Duitse tegenoffensief stopte in feite definitief op 26 december 1944. Pas halverwege januari 1945 wordt in het Duitse kamp gezegd dat de ‘... Fortdauer der Ardennen- Abwehrschlacht ...’ niets meer om het lijf had en nog later werd toegegeven dat ‘... Die Winterschlacht in den Ardennen am 28.1 zu Ende (ist) gegangen ...’[6]. De Duitse vertwijfeling over een gunstige afloop van hun nazi-avontuur begon zich in januari 1945 alom door te zetten. De gevolgen van meer dan 1 miljoen ton aan afgeworpen Amerikaanse en Britse bommen in het voorafgaande jaar 1944 werden zichtbaar en voelbaar.
In het Westen raakte het Rijn - Roergebied in een isolement. De staalproductie was in zes maanden tijd met een factor vijf verminderd, de bezettingsgraad van het spoorwegennet was drastisch teruggelopen tot ver beneden vijftig procent door vooral een ‘... Mangel an Kohle und Transport ...’[7], en de brandstofsituatie leidde ertoe dat ‘... Die Pz.Grenadiere zu Fusz oder mit Rad bewegt werden ...’)[8]. Zo er nog voldoende materieel voorhanden was kon het ‘… wegen des Mangels an Munition und Betriebsstoff nicht auswirken ...’[9]. De vertwijfeling leek zelfs de meest waanzinnige Duitser te hebben bereikt. De Führer, die met legergroepen en legers schoof als pionnen, bewoog zich nu op het laagste werkniveau. Hij gaf bevel tot de oprichting van Panzer-Jagd Divisionen, die ‘... in kleinen Rudeln eingesetzt werden (als) Radfahr-Kommandos mit panzerbrechenden Mitteln ...’[10].
Officieel waren er nog 112 Duitse divisies in het westen inzetbaar, maar zij waren meer organisatorische skeletten dan indrukwekkende vechtmachines. Later zal bijvoorbeeld de commandant van de Duitse 84e Infanterie Divisie zijn ondervragers vertellen dat hij op een bepaald moment ter versterking van zijn divisie gekozen had voor het Magen-bataljon en niet voor het Oren-bataljon[11]. Het zei veel over de deplorabele toestand van vele Duitse gevechtseenheden. Maar beslist niet alles, want eenheden als het 2e Parachutisten Regiment met 2000 opgeleide soldaten en een volledige bewapening –en zo waren er meer- waren geduchte tegenstanders.
Op dit toneel met grillige, onzekere omstandigheden moest het Canadese 1e Leger voluit aan de bak tegen het 1e Parachutisten Leger van generaal Schlemm. In twee fasen zouden Crerar’s troepen dat doen met als opdracht de linker Rijnoever te bezetten en de tegenstander maximale verliezen toe te brengen. De eerste fase was het doorbreken van de Westwall en het bereiken van de lijn Goch – Kalkar tussen Maas en Rijn gelegen. De tweede fase was de voortzetting van het offensief ten einde het gebied rondom Xanten te veroveren. Het zou bijna mislukken!
Aan het westelijk front werd het de hoogste tijd dat de AEF in de sector van de 21e Legergroep het initiatief hernam. De plannen waren gemaakt, de voorbereidingen getroffen. Aan het Canadese 1e Leger van generaal Crerar om het uit te voeren. Weer of geen weer, 8 februari was hun ‘Uur U’, zo had het hoofdkwartier van Eisenhower beslist. De omstandigheden qua weer en terrein waren inderdaad ongunstig op 8 februari en de tegenstander in het operatiegebied van het Canadese leger was vastberaden om elke meter eigen grond met zijn leven te verdedigen.
Dit was de omzetting van operatie Veritable in Crerar’s plan:
De uitvoering werd overgelaten aan het Britse XXX Legerkorps van luitenant-generaal Sir Brian G. Horrocks. Met vijf divisies voor, waarvan vier op een frontbreedte van 12 kilometer, en twee divisies achter, waaronder een pantserdivisie, werd de vijand frontaal aangevallen. Verrassing, vuursteun en voorwaarts blijven bewegen zijn de kritieke succesfactoren van een frontale aanval. Zou het Britse legerkorps aan deze voorwaarden kunnen voldoen? De totale diepte van dit operatiegebied was nog geen 55 kilometer (zie het hieronder geplaatste schema)
Het Canadese 2e Legerkorps, onder bevel van luitenant-generaal Guy C. Simonds, volgde achter het Britse legerkorps en zou, als de frontbreedte dat toeliet, op de linkerflank de voorwaartse beweging van het Britse legerkorps overnemen. Het Canadese 1e Legerkorps van generaal Charles C.B. Foulkes functioneerde als bliksemafleider in de omgeving van Arnhem. Met misleidende manoeuvres zou de tegenstander in het ongewisse worden gelaten over de werkelijke plaats van doorbraak in het Duitse front van Legergroep H. De suggestie werd gewekt dat Arnhem het aanvalsdoel was om van daaruit verder het offensief voort te zetten.
De commandant van het Britse Legerkorps zou later zijn verbazing uitspreken over de behaalde verrassing - ‘... we did achieve surprise ...’ -, maar dit is waarschijnlijk in hoofdzaak te danken aan de discipline van het berichtenverkeer – ‘... da die Briten Funkdisziplin halten, fehlt bei ihnen entsprechende Folgerung ...’ en de transporten. Duitse langeafstandspatrouilles stelden eerder vast dat er geen voorbereidingen werden getroffen voor een aanval. De conclusie was stellig: ‘... Demnach ist kein Angriff in Holland zu erwarten ...’.
Over de vuursteun, waar het om draaide, bestond weinig twijfel. De artillerie had een krachtsverhouding van 14 op 1 opgebouwd ten opzichte van de Duitsers. Ongeveer 750 lichte en 300 middelzware en zware vuurmonden stonden gereed, niet eens meegerekend een Canadese raketeenheid[12] en twee luchtdoelbrigades. De strategische luchtsteun bestond uit ongeveer 1200 bommenwerpers, de tactische uit ongeveer 1000 vliegtuigen. Over de tactische luchtsteun bestond onzekerheid vanwege de weersvoorspellingen. Die zouden tot 10 februari ongunstig zijn voor de inzet van de zogeheten ‘nabije steun’: ‘... Steady rain and mist grounded Allied Air support ...’. Daags voor de aanval werden Kleve en Rees zeer hevig door de strategische luchtmacht gebombardeerd –vrijwel volledig vernietigd mag je zeggen- en opmerkelijk is dat het Oberkommando hierover geen duidelijke melding geeft., slechts een vingerwijzing met de opmerking dat een aanval ‘... mit 80 4=mot. Bombern im Raum von Emmerich und Venlo ...’[13] heeft plaatsgevonden.
Het handhaven van de voorwaartse beweging als derde kritieke succesfactor zou van verschillende factoren afhangen. Feit was een buitengewoon ongunstig terrein zonder voldoende ruimte voor een beweeglijke aanval. Dit waren de ‘kaarten’: relatief weinig opmarswegen en –routes voor de divisies, een terrein dat doorsneden was met talloze kleine vaarten en moerassen, uitgebreide gestelde inundaties en een hoge waterstand, een divisie die van meet af aan door en over water aanvalsdoelen moest zien te bereiken, uitgestrekte bossen met jonge pijnbomen die onaangename hindernissen voor gemechaniseerde troepen veroorzaakten en secundaire en tertiaire wegen die vrijwel onbegaanbaar waren geworden door de hevige, aanhoudende regen. In dat terrein zat een fanatieke tegenstander met goed voorbereide verdedigingslinies over de gehele ruimte verspreid. Van dorpen en Gemeinde waren kleine ‘egelstellingen’ gemaakt. Bovendien waren niet alle Canadezen gunstig gestemd over sommige van hun belangrijkste leiders. Zo zou Crerar ‘... not a man for clever tactics ...’[14] zijn, en was het oordeel over een van zijn legerkorpscommandanten niet bepaald gunstig, want ‘...His subordinates were suspicious of Simonds’ ambition ...’[15] . Bovendien hadden ‘...Colonels and generals (..had..) no idea of the Germans’strength ...’[16].
Het idee van de legerkorpscommandant was om zo snel mogelijk, na het passeren van de startlijn om 10.30 uur, door de corridor heen te breken tussen Kleve en Materborn, om daarna onmiddellijk Goch te veroveren. Tactisch gezien lagen voor de manoeuvre de sleutels tot succes bij de corridor en de stad Goch. Als de corridor was genomen lag de weg naar Goch, maar ook Xanten bij wijze van spreken voor het grijpen. De 15e Schotse Infanterie Divisie, versterkt met de 6e Garde Tank Brigade, moest deze hoofdaanval uitvoeren. De Canadese 2e Divisie had de opdracht om Wyler en omgeving, even voorbij de startlijn, te overmeesteren en de weg Nijmegen – Kranenburg vrijmaken. De 53e Welsh Infanterie Divisie moest het hoge noordelijke gedeelte van het Reichswald nemen en in een volgend stadium het gehele Reichswald van vijand zuiveren, de 51e Highland Infanterie Divisie de westelijke hoek van het Reichswald.
Zodra de corridor genomen was, zou de 43e Wessex Infanterie Divisie vanuit de tweede lijn naar voren komen en samen met de Highlands de sector Goch in bezit nemen, terwijl de Scottish onverwijld de weg naar Emmerich gingen vrijmaken en Üdem en Kalkar zouden innemen. Eenmaal Goch in bezit, kon een tangbeweging worden gemaakt en het gebied rondom Xanten worden genomen.
Vanuit alle artillerieopstellingen kon tot en met de corridor bij Kleve – Materborn vuursteun worden gegeven zonder van opstelling te veranderen. In totaal namen 1034 vuurmonden deel aan de voorbereidende beschieting, die om 05.00 uur begon en tot aan de doorbraak duurde met een korte onderbreking van vijf minuten voor een rookscherm aan de voorkant van het Reichswald. Daarna werd ononderbroken zogeheten nabije steun verleend. Volkomen desorganisatie van de verbindingen bij de tegenstander was het resultaat van deze langdurige onderdrukkings- en vernietigingsvuren.
Op 8 februari 1945 vanaf 10.30 uur zou een van de bloedigste veldslagen uit de Tweede Wereldoorlog beginnen. Toen de Duitsers op 8 maart hun overgebleven troepen terugtrokken uit hun bruggenhoofd bij Wesel, telde het Canadese 1e Leger van Crerar bijna 16.000 verliezen, het 1e Parachutisten Leger van Schlemm circa 22.000, de krijgsgevangenen niet meegeteld. Eerder had een Nederlands dagblad, zij het dat propaganda beslist een rol speelde, al gemeld dat het Reichswald een massagraf van Britse soldaten was geworden. Moylandwald, als het ware een uitloper van het Reichswald aan de weg tussen Kleve en Kalkar, werd later door de Canadese soldaten ‘Slaughterhouse Hill’ genoemd. En bij de aanval op de Hochwaldcorridor reden de voorbataljons van de Canadese 4e Pantser Divisie van generaal-majoor Chris Vokes ’... literally (..) into the valley of death ...’[17].
In het zuidelijke gedeelte van het legerkorpsgebied was het terrein ‘mud, mud, mud’, de vijand uitermate taai en het eigen verkeer op de wegen door de weinige ruimte een chaos. Waar de start velen nog uitzicht bood op een snelle operatie, bleek al na de tweede dag het tegendeel waar te zijn. De soldaten vochten tegen een combinatie van modder, mijnen en marionetten. Gemiddeld werd over 6-7 kilometer terrein acht uur lang gevochten. En het mijnenvrij maken van de weg Nijmegen – Kranenburg dat om vier uur ’s middags voltooid had moeten zijn, werd door heftige tegenstand met vijf uur vertraagd.
In het noordelijk gedeelte van het legerkorpsgebied vochten de soldaten van de Canadese 3e Divisie van generaal-majoor D.C. Spry tegen een combinatie van water, mijnen en een ingesloten vijand als gevolg van de inundaties. Meer dan eens ging het waden door ruim een meter water om de doelen te bereiken. Aanvalsrichtingen moesten met behulp van kompassen in de gaten worden gehouden, wat soms mislukte.
Toch leek het erop dat fase 1 (zie het schema op de vorige pagina) op 9 februari aan het einde van de dag bereikt was. Schijn bedroog hier. De 15e Scottish hadden de corridor bij Materborn nog niet genomen, maar zaten er tegenaan. Horrocks interpreteerde het bericht over de Scottish te positief en aarzelde geen moment met de opdracht om de 43e Wessex onmiddellijk naar voren te sturen. Het werd een bijna fatale fout. Vanaf dat moment ontstond een enorme verwarring door bijna onontwarbare opstoppingen van voertuigen en tanks en ook onzekerheid over het vervolg. Vanaf nu konden alleen emergent tactics en instant solutions redding brengen. Het duurde tot in de middag van 11 februari voordat de corridor na hevige gevechten volledig was geopend en Kleve en Materborn vast in handen waren van het Britse legerkorps. Een tegenaanval op 12 februari door twee divisies van het 47e Pantser Legerkorps faalde na meer dan twaalf uur strijd. De 43e Wessex, op weg via de corridor naar Goch, zou hierna vijf dagen lang een bitter gevecht moeten voeren met de eenheden van dit legerkorps.
Na zeven gevechtsdagen was fase 2 nog niet bereikt, Goch niet veroverd en de brug bij Gennep nog niet open. Veritable verliep niet bijzonder gunstig. Wel was er enige manoeuvreruimte gekomen voor het aantrekken van verse eenheden. Crerar gaf zijn commandant van het Canadese 2e Legerkorps op 14 februari opdracht om in de middag van de 15e de linkerflank van het Britse XXX Legerkorps over te nemen. De hoofdaanvalsas voor Simonds werd Kleve – Üdem, voor Horrocks werd deze Kleve – Goch – Weeze – Kevelaer. Dezelfde dag dat twee bataljons van de 15e Scottish in het Moylandwald de onaangenaamste gevechtservaringen hadden sinds D-Day en de Canadese 3e Divisie het front van de Scottish overnam. Maar de lessen waren niet geleerd, want ook Canadese bataljons werden opgeofferd aan deze tactisch volkomen voorspelbare, maar weinig nuttige strijd. Moylandwald zou voor veel Canadezen die het hadden overleefd diep in de herinnering worden gegrift. De helling aan de voorzijde werd hun ‘Slaughterhouse Hill’. De Regina Rifles verloren er een compagnie, evenals de Canadian Scottish en ten zuiden van het bos werd de Essex Scottish domweg overlopen door Duitse tanks in een tegenaanval en werd het Royal Hamilton Light Infantry bataljon een ‘sitting duck’. Eindelijk kon, op 21 februari, het Royal Winnipeg Rifles bataljon met steun van tanks en jager-bommenwerpers deze strook terrein veroveren ten koste van bijna vijftig procent aan verliezen. De kracht van de Duitse verdedigers was schromelijk onderschat en dat mag je bij marionetten nimmer doen.
Voor Crerar eindigde op diezelfde 21 februari het oorspronkelijke plan Veritable dat nog niet eens de tweede fase had bereikt. Nog geen 35 kilometer was afgelegd in veertien dagen en het Hochwald lag nog als een levensgevaarlijke hindernis voor de eigen troepen. Een belangrijke oorzaak van de zeer trage opmars lag bij de ‘wateroverlast’ van de Roer die de geplande convergerende aanval van het Amerikaanse 9e Leger blokkeerde. Hierdoor konden de Duitsers hun inspanningen concentreren op het vak van het Canadese 1e Leger. Een aangepast plan was intussen gemaakt waarin de hoofdinspanning bij het Canadese 2e Legerkorps werd gelegd en het legerkorps van luitenant-generaal Horrocks primair als flankbeveiliging voor de Canadezen diende.
‘... Bei Kalkar und Goch flauten die Kämpfe ab ...’, aldus een melding van de tegenstander op 22 februari[18]. Operatie Blockbuster moest zorgen voor een nieuw elan na een paar dagen pas op de plaats te hebben gemaakt. De uitvoering werd overgelaten aan luitenant-generaal Simonds en zijn Canadese 2e Leger. Voor Simonds was de kritieke succesfactor het zuidelijk deel van het Hochwald. Het terrein voor het Hochwald was uitstekend geschikt voor pantsers[19] en vanuit dit terrein moest dan ook de hoofdinspanning komen. Eenmaal het Hochwald genomen, kon een snelle doorstoot worden gemaakt naar Xanten en Wesel.
Hoe het plan van Simonds, dat hij op 22 februari mondeling aan zijn divisiecommandanten bekend maakte, er in schema uitziet kunt u zien in het hier onder geplaatste kaartje.
Een alles of niets offensief inzetten op de as Kalkar – Üdem en daarna het sterke Duitse defensief in het Hochwald opruimen, met het zwaartepunt in het zuiden van het Hochwald en de weg naar de Rijn lag open. De corridor tussen het Hochwald en de combinatie Tüschenwald-Balbergerwald was cruciaal. De ongeschonden spoorlijn van Goch naar Xanten moest geschikt worden gemaakt als aanvalsas. Dat waren kort samengevat de gedachten van Simonds.
Hadden de Canadezen eerder hun Slaughterhouse Hill, nu zou de Hochwald Gap hun nachtmerrie worden. Op 26 februari, ’s morgens om half vijf gingen de infanteristen in de aanval na een voorbereidende beschieting van bijna een uur. Op rechts had de 3e Divisie het allerminst eenvoudig. Het terrein bood op veel plaatsen weinig dekking aan de aanvallers, de tanks kwamen in de modder nauwelijks vooruit en de tegenstanders waren geharde parachutisten. Bij de 2e Divisie, gevolgd door infanterie - tank gevechtsteams van de 4e Pantser Divisie, leek het gemakkelijker te gaan. In ieder geval werd laat in de avond de weg Kalkar – Keppeln - Üdem bereikt en werd Üdem zelf op de 27e bij het ochtendkrieken binnengetrokken door het North Nova Scotia Highlanders-bataljon na een gevecht dat in de nacht gevoerd werd en de avond ervoor om negen uur was begonnen. Diezelfde avond werd ook Kalkar zonder tegenstand ingenomen. De uitgangssituatie voor de voortzetting van Blockbuster was bereikt. De strijd om de ruimte van Hochwald tot en met het Balbergerwald kon beginnen.
Bij het Britse XXX Legerkorps waren de ontwikkelingen gunstig. Op dat front begaf de Duitse weerstand het in de nacht van 26 op 27 februari en konden Horrocks’ divisies hun opmars voortzetten. Weeze en Kevelaer vielen op 2 maart en op 3 maart ontmoetten eenheden van de 53e Welsh en het Amerikaanse 16e Legerkorps elkaar bij Baersdonk. Op 4 maart was Geldern al gepasseerd en konden de Welsh en de 52e Lowland in noordoostelijke richting de opmars voortzetten in de richting van de Rijn. Op hun rechterflank ‘begeleid’ door troepen van het Amerikaanse 16e Legerkorps.
Wij moeten weer terugkeren naar de droom van generaal Simonds en zijn kennelijke passie voor het Hochwald, waarvan later de Duitsers zouden zeggen deze fase van het gevecht om het Rijnland volkomen onbegrijpelijk te hebben gevonden. Een beweging om het woud heen zou de krachtig voorbereide Duitse verdediging, die gesteund werd met metersdiepe versperringen van prikkeldraad, loopgravenstelsels, circa 1700 mortieren en artillerie vuurmonden, de demoraliserende Nebelwerfers, 12 batterijen met de beruchte 88mm kanonnen en een ijzersterke anti-tank verdediging, vrijwel nutteloos hebben gemaakt. Schlemm wilde deze voorspelbare taktiek van Simonds in eigen voordeel uitbuiten en dus ook, ondanks de successen van de Amerikanen en de Britten, in het Hochwald van geen wijken weten.
Een groot geluk leek de weersverbetering op 28 februari toen eindelijk luchtsteun kon worden verkregen, maar in de chaos van deze strijd in een relatief kleine ruimte was nabije steun nauwelijks uitvoerbaar. In drie dagen liet Simonds tien met tanks versterkte bataljons door de boscomplexen en de corridor heenpompen. De manoeuvres, van 27 februari tot 3 maart, werden ‘... a deathtrap for many soldiers and tank crews ...’[20] en deed de Canadezen denken aan Caen. Op een andere manier verwoordde een officier van het South Saskatchewan-bataljon de situatie met het volgende voorval. Toen, vlak voor een hernieuwde aanval, een soldaat de aalmoezenier om een missaal vroeg en deze reageerde met de vraag of hij de vorige dag niet om een protestante bijbel had gevraagd, antwoordde de tirailleur ‘... Right you are, Sir, but at a time like this I’m taking no chances ...’[21].
Op 2 maart moest de omslag in het gevecht komen. Het Lake Superior-bataljon moest na vier dagen in gevecht te zijn, alsnog een beslissende nachtaanval uitvoeren om aan de oostzijde van het woud een tactisch belangrijk gebied te nemen. Hierbij werd het gesteund door een tankeskadron en het eveneens met tanks versterkte Algonquin Regiment. De ‘Lake Sups’ gebruikten de bekende Kangaroos, maar deze kwamen nauwelijks vooruit in het terrein en de nachtaanval werd voor de beide bataljons een vroege ochtendaanval. Al behoorlijk uitgedund door geleden verliezen en de uitputting nabij door de langdurige inzet, mislukte de operatie en werden beide bataljons gedecimeerd.
‘... At dawn on March 4, the Canadians felt defeated – and suddenly triumphant ...’[22]. Twee Duitse divisies, een pantser- en een paradivisie, kregen opdracht zich terug te trekken om Xanten en de doorbraak naar Wesel vanuit Geldern te verdedigen. Deze terugtocht kwam als een geschenk uit de hemel en bood de Canadese 2e Infanterie Divisie de gelegenheid het Hochwald te zuiveren en in te nemen. Het zou vervolgens nog tot 8 maart duren vooraleer de aanval op Xanten kon worden geopend. Om 10.45 uur gingen het Maisonneuve-bataljon in hun Kangaroos en de tanks van de Sherbrooke Fusiliers over tot de aanval. Zonder veel tegenstand kon Xanten worden binnengereden. De sector Xanten kon verder worden bezet en op 9 en 10 maart waren alle doelen van Blockbuster bereikt. Maar niet voordat de nodige weerstand van de laatst overgebleven Duitse troepen van de 3 Fest. Division en de 116 Pz. Division op de linker Rijnoever moest worden overwonnen. In de nacht van 10 maart verlieten de Duitsers het laatste stuk bruggenhoofd voor Wesel. De Rijnoversteek kon beginnen.
Met moeite en geluk was het Rijnland veroverd. Na dertig dagen van bittere strijd werd de Rijnoever bereikt en stevig in handen genomen van de 21e Legergroep. Van een snel en beweeglijk gevoerd offensief in het vak van het Canadese 1e Leger was echter geen sprake geweest. Gemiddeld werd 500 meter per dag afgelegd. Maar door de geleden slijtage als gevolg van de intensiteit van de gevechten konden de Duitsers in ieder geval geen tegenoffensief uitvoeren. Daarvoor waren zij te zeer verzwakt geraakt en van het hernemen van initiatief op strategisch niveau kon nimmer meer sprake zijn. Hun keuze om in het weerstandsgebied voorin het defensief te voeren, brak ze op: ‘... hij kan ons niet meer ontsnappen ...’.Voldoende geoefende infanteriesoldaten waren er niet meer, Volkssturm en Sicherheits-bataljons gingen de gelederen noodgedwongen versterken. Toen eenmaal de ‘...Groszangriff über den Rhein hat begonnen ...’, moesten kort daarop op bevel van Hitler zelfs ‘... alle Heimatkräfte an die Front geworfen werden ...’.
Intussen was ook Von Rundstedt door veldmaarschalk Albert Kesselring als opperbevelhebber ‘West’ vervangen. Zijn ondercommandant Blaskowitz en diens Legergroep H bezette op dat moment met het 25e Leger, het 1e Parachutistenleger en een reserve van H, in totaal 16 divisies, de Noordzee tot aan Duisburg. Gemiddeld hadden deze divisies nog een sterkte van 4500 man. Diepte in de defensieve gordels van de Legergroep kon er dan ook nauwelijks zijn, met uitzondering van die bij Rees en Wesel.
Het moreel van het 1e Parachutistenleger was nog steeds hoog, van de andere eenheden de psychische conditie twijfelachtig. De vuurkracht was prima en hun kracht zat vooral in het luchtafweergeschut. Over informatie omtrent de 21e Legergroep kon men niet klagen. Het Oberkommando had de divisies aan de Rijn en in tweede lijn, inbegrepen de Amerikaanse en Britse luchtlandingstroepen, precies op kaart staan. Alleen hun interpretaties over het vervolg van de geallieerde opmars waren niet eenduidig, wel over luchtlandingen op korte termijn. Hitler rekende ‘... mit einem Unternehmen im Raum von Arnheim ...’[23], het Oberkommando was zeker dat ‘...die engl. LL-Div.en im Raum von Emmerich landen ...’, en de Amerikanen mogelijk tussen Bonn en Frankfurt[24], terwijl Kesselring’s staf de opdracht gaf om de sector ten westen van Münster speciaal te bewaken, omdat deze streek zeer gunstig zou zijn voor de komende luchtlandingen[25].
De 21e Legergroep ging de Rijn over tussen Rees en Rheinberg met voorop het Britse 2e Leger van Dempsey op links en het Amerikaanse 9e Leger van Simpson op rechts. Dat was het plan van de 21e Legergroep. Voor Dempsey en zijn staf moest de voorbereiding van de operatie Plunder welhaast een genoegen zijn geweest. Meer dan een maand kreeg de planningstaf de tijd om de geallieerde overmacht zo effectief mogelijk in te zetten. Met 87 divisies, ruim 60.000 genisten voor de bruggenbouw en een logistieke organisatie die in staat was om dagelijks 10.000 ton aan materieel richting Rijn te sturen, kon dit project onmogelijk falen.
De gedachte achter Plunder was het isoleren van het Roergebied van de rest van Duitsland. Startdatum voor de operatie was oorspronkelijk 31 maart, later verzet naar 24 maart. Op 9 maart gaf Bernard Montgomery zijn legercommandanten meer gedetailleerde richtlijnen voor ‘Het gevecht om de Rijn’. Wesel moest het eerste doelwit zijn om vervolgens het bruggenhoofd in noordelijke richting uit te breiden naar Emmerich toe. Na het invoegen van het Canadese 1e Leger was de 21e Legergroep gereed om snel in elke richting diep door te dringen in Duitsland. De Canadezen kregen de opdracht om de linkerflank van het Britse 2e Leger te beschermen en het bruggenhoofd bij Nijmegen hoe dan ook veilig te stellen.
In de tussenliggende periode van 10 tot 23 maart werd het gebied achter de rechter Rijnoever systematisch gebombardeerd. De structuur van het spoorwegennet werd tot ruim honderd kilometer diep lamgelegd. In totaal werden meer dan 200 belangrijke verbindingen uitgeschakeld, 80 locomotieven en bijna 2400 wagons vernietigd. In de laatste paar dagen werd het gebied van de komende luchtlandingen rondom Hamminkeln aangepakt met als doel de daar aanwezige grondtroepen en luchtafweer te neutraliseren. Een opmerkelijk feit was de verplaatsing van luchtafweerbatterijen naar Bocholt en omgeving. Was dit bedoeld om deze batterijen te onttrekken aan de bombardementen of werden de luchtlandingen in de omgeving van Bocholt verwacht? In het laatste geval zouden de geallieerden weinig hebben geleerd van ‘Arnhem’.
Op de ochtend van 24 maart, toen de gigantische luchtvloot - met een lengte van 35 kilometer in de lucht en begeleid door 889 jagers en 2153 bommenwerpers – onderweg was naar Hamminkeln, werd het dorp Brünen met de grond gelijk gemaakt. Omstreeks half acht werd het bestookt met brisant-, brand- en fosforbommen en het heeft daarna nog dagenlang gebrand. Brünen, op iets meer dan 10 kilometer noordoost van Wesel gelegen, lag helaas op de rand van het landingsgebied en was een uitgelezen plaats voor artillerie en grondtroepen die van uit deze locatie de luchtlandingen ernstig hadden kunnen verhinderen. Cynisch is het feit dat de luchtdoelbatterij in het dorp het bombardement heeft overleefd en het schootsveld voor deze eenheid werd verbeterd.
Ik heb bewust Brünen aangehaald omdat dit feit representatief is voor het ‘gezicht van deze oorlog’, dat zo schitterend werd weergegeven door Martha Gellhorn[26]. Ze beschrijft hoe in april 1945 een bloemen(!)-handelaar vanuit zijn handkar tulpen en narcissen verkoopt in een stad die geen stad meer is ergens op de rechter Rijnoever. De man verkoopt bloemen, zegt ze, terwijl ‘...er helemaal geen huizen waren om bloemen in neer te zetten ...’. Zo formuleerde Gellhorn de tragiek en de veerkracht van mensen op een sublieme wijze. Ik wilde u dit intermezzo op weg naar een schitterende victorie niet onthouden.
Het Britse 2e Leger steekt de Rijn over
Dempsey’s manoeuvre speelde zich in vier fasen af:
Fase 1:
De Rijn tussen Emmerich en Wesel oversteken met twee divisies voorop. Van het Britse XXX Legerkorps zal de 51e Highland Divisie als eerste ten westen van Rees gaan (operatie Turnscrew). Luitenant-generaal N.M. Ritchie, commandant van het Britse XII Legerkorps stuurt de 15e Scottish Divisie met twee brigades voorop ten noorden en ten zuiden van Xanten over de Rijn met Hamminkeln als algemene aanvalsrichting (operatie Torchlight) en de Britse 1e Cdo Brigade bij Wesel (operatie Widgeon). De commando’s moesten Wesel snel veroveren (kritieke succesfactor van de overgang). Het Britse VIII Legerkorps van luitenant-generaal Evelyn H. Barker zal achter Ritchie volgen en het Canadese 2e Legerkorps van Simonds gaat terug naar het Canadese 1e Leger en zal later, als het bruggenhoofd sterk genoeg is vanuit Emmerich de Duitse troepen in Nederland afsnijden en de flank beveiligen van het Britse 2e Leger.Fase 2:
De ruimte tussen de spoorlijn Millingen – Wesel en de rivier de Rijn bezetten; luchtlandingsoperaties tussen Wesel en Ringenberg door het XVIII Luchtlandingskorps (de Britse 6e Ll. Divisie en de Amerikaanse 17e Ll. Divisie) onder commando van luitenant-generaal M.B. Ridgway (operatie Varsity). De luchtlandingstroepen waren samengetrokken in Noord-Frankrijk en Oost-Engeland.Fase 3:
Overgangen over de Issel overmeesteren en veiligstellen door parachutisten, die bovendien het contact met de eigen grondtroepen moeten herstellen.Fase 4:
Met drie legerkorpsen (XXX, XII en VIII) richting Bremen – Hamburg – Lübeck
De kritieke succesfactoren van dit deel van Plunder waren zonder twijfel een correcte navigatie over de bijna 500 meter brede en snelstromende rivier, een perfecte uitvoering van de operaties Widgeon en Varsity en een snelle hereniging tussen de grondtroepen en de luchtlandingstroepen. De oversteek begon op 23 maart 1945 om 21.00 uur na de bekende zware voorbereidende beschietingen door de artillerie en de bombardementen van de luchtmacht. Van enige serieuze reactie door Duitse artillerie was geen sprake.
Voor de correcte navigatie was een Bank Group-organisatie beschikbaar die ervoor zorgde dat alle bewegingen naar en over de rivier op een juiste manier werden bestuurd. De Bank Group voorkwam chaos, hield de prioriteiten strak in de hand en zorgde voor de navigatielichten die voor de vijand onzichtbaar bleven. De oversteek werd zeer professioneel uitgevoerd. De eerste golf, bijvoorbeeld van de 51e Highland, had maar ongeveer 6 minuten nodig om van oever tot oever te komen. Een enkele keer ging het mis en aldus gingen een paar tanks verloren.
Operatie Widgeon werd uitgevoerd door vier bataljons van de Britse 1e Commando Brigade onder bevel van brigade-generaal Derek Mills-Roberts. Om 19.00 uur waren de commando’s in afwachtingsopstellingen verzameld op de westoever gereed voor hun opdracht. Om 20.00 uur begon de voorbereidende beschieting die doorging tot de eerste golf op de vijandelijke oever arriveerde. Het 46e Mariniers ging als eerste om 22.00 uur in Buffalo's het water in en aan de overzijde een bruggenhoofd van ongeveer 400 meter diepte vasthouden voor de overige bataljons. Achtereenvolgens het 6e Commando bataljon, het 45e, de Staf van de Brigade en als laatste het 3e Commando bataljon. De oversteek ging feilloos, daarna moest de brigade over vlak en open terrein ongeveer 3 kilometer overbruggen om de spoorlijn aan de noordrand van Wesel te bereiken en de stad binnen te dringen. Om 01.00 uur werd de binnenstad van Wesel door alle bataljons bereikt. Geografische kaarten hadden geen enkele zin: staketsels en kraters kenmerkten de eens bebouwde kom van Wesel. Enkele zijstraten waren nog herkenbaar als straat, maar verder brandde elk huis dat nog overeind stond door het vijftien minuten durende bombardement van Lancasters dat om half elf was begonnen zoals afgesproken. Bittere straatgevechten waren er niet meer. Tweeduizend Duitse soldaten waren ingesloten en moesten capituleren. De tweede kritieke succesfactor Widgeon werd perfect uitgevoerd.
De ‘lessen van Arnhem’ waren geleerd en werden snel toegepast. Deze luchtlandingsoperatie van twee divisies stond in het teken van de ‘... concentratie der inspanningen ... Dichtheid en nabijheid moesten deze concentratie kenmerken. Het was een gedurfde operatie, want de spring- en landingszones lagen in het gebied van de Duitse artillerie en luchtafweer. Voorafgaande aan de landingen zelf deden luchtmacht en artillerie er alles aan om in dertig minuten tijd de tegenstander het zwijgen op te leggen. Dit vuursteunaspect in het plan van Varsity was de eerste kritieke succesfactor. De tweede kritieke succesfactor bestond uit de precisie en de snelheid van de landingen zelf. De twee divisies zouden tegelijkertijd worden afgeworpen binnen een klein en afgesloten gebied van tien bij zes kilometer door 1589 para transportvliegtuigen en 1337 gliders tussen de rivier Issel en het Diersfordter Wald, vlakbij hun aanvalsdoelen en Wesel waar op dat moment de 1e Commando Brigade zat. De stad Hamminkeln was het centrum van de spring- en landingszones. Dichtheid en nabijheid waren inderdaad kenmerken van deze operatie.
De plotselinge, snelle verticale omvatting op een niet voorspelbare plaats werd voor Kesselring en de zijnen een grote verrassing. Het leidde zelfs de aandacht af van het front van de 15e Scottish die op dat ochtend van 24 maart aanvankelijk op hevige tegenstand stuitte. Het Oberkommando maakte op 24 maart melding van een luchtlanding ten zuiden van Bocholt: ‘... Es scheint sich um die 1. engl. LL.-Div. zu handeln ...’[27]. De verwarring moet groot zijn geweest en de verbindingen tussen het front en de staf van het 1e Parachutistenleger beslist onvoldoende. Aan de Legergroep H meldde het Armee OberKommando dat op 25(!) maart ongeveer 1200 man landden bij Dingden-Hamminkeln en een tegenaanval met succes werd uitgevoerd. Vijftig gliders zouden zijn vernietigd en een landing om 13.25 uur in de rug van de 34e Infanterie Divisie werd volledig geneutraliseerd[28]. Dit bericht berustte nergens op en was in zoverre correct dat op 24 maart de Duitsers toch nog plaatselijk behoorlijke verliezen wisten toe te brengen.
Ook voor de Duitse soldaten en de burgerbevolking moet de luchtlandingsoperatie, de grootste van de Tweede Wereldoorlog, bijna onwezenlijk geweest zijn. Een paar uren was de lucht gevuld met meer dan 5500 vliegtuigen, inbegrepen de gliders, en op een relatief kleine oppervlakte sprongen en landden 14.000 ervaren parachutisten in vier droppingzones en zes landingszones. De Britten en Canadezen hadden het noordelijk gedeelte, de Amerikanen het zuidelijk gedeelte van het totale landingsgebied (zie het onderstaande schema met de tijden van aankomst van de eenheden in de verschillende zones). Het weer was slecht en nevelig.
De Britse 3e Parabrigade met circa 1920 man en de Amerikaanse 507e Parabrigade sprongen 10 minuten te vroeg om 09.50 uur. Voor de 3e had dit nare gevolgen, want dit betekende ruim dertig procent minder voorbereidende vernietigingsvuren van de eigen artillerie. Van de 119 vliegtuigen werden er 70 beschadigd door luchtafweer, waarvan een aantal brandend neerstortte. Bovendien lagen de stellingen van de overgebleven luchtafweer voornamelijk bij Hamminkeln. De 3e Parabrigade met o.a. het Canadese 1e Parabataljon had het niet gemakkelijk. Zo verloren de Canadezen al onmiddellijk hun bataljonscommandant die later, nog hangend in zijn parachute, dood werd teruggevonden in de bomen. Afgeschoten tijdens de afdaling. De Amerikanen kwamen, vanwege grondmist, deels terecht in verkeerde droppingzones. De 513 Para sprong foutief in de landingszone die voor de Britse 6e Airlanding Brigade was bestemd. Op dropzone W zou de volledige 507 Para moeten landen, maar deze kwam ten dele bij Diersfordt terecht. De Amerikaanse veldartilleristen met hun 75 mm houwitsers landden wèl goed op dropzone X om 10.23 uur.
Hoe professioneel deze troepen overigens waren bewees bijvoorbeeld de 5e Parabrigade. Met ongeveer 1970 man werd binnen vier minuten gesprongen. Tussen 10.03 en 10.07 uur waren een brigadestaf en drie parabataljons in hun droppingzone aangekomen. Om 10.30 uur was alle infanterie van beide divisies aan de grond en daarna kwam de tweede shift met de hogere staven, artillerie, verkenningseenheden, verbindingstroepen, de verpleging en het zware materieel. De laatste landingszone werd om 11.55 uur bereikt.
Hamminkeln zelf werd snel na aankomst al door het 12e Devon bezet en de bevolking werd in de twee kerken en in het plaatselijk café bijeengebracht. Om ongeveer 11.00 uur hadden de brigades hun zones veiliggesteld. Een tegenaanval door de Duitsers in het vak van de 5e Parabrigade werd met succes afgeslagen. Nog dezelfde dag werd met de commando’s in Wesel het contact tot stand gebracht en waren alle gestelde doelen bereikt. Varsity werd een groot succes en legde de basis voor de vorming van het gewenste bruggenhoofd.
Eind maart 1945 werden op het hoogste geallieerde niveau besluiten genomen die onder meer tot gevolg hadden dat de positie van Bernard Montgomery op een bescheidener niveau terechtkwam. Niet de burggraaf van El Alamein werd de eer gegund om de hoofdrol te spelen in de afronding van het offensief maar zijn rivaal Bradley. De nieuwe rolverdeling bracht het Amerikaanse 9e Leger op 4 april om 00.00 uur weer in de gelederen van de Amerikaanse 12e Legergroep. Montgomery moest met zijn 21e Legergroep genoegen nemen met de bijrol van ‘flankbeveiliger’.
Op 5 april paste Montgomery noodgedwongen zijn eerder ontvouwde plannen aan. Voor het Canadese 1e Leger van generaal Crerar bleef de opdracht ‘... to clear Northeast Holland (..) and West Holland ...’. Dat kon ook moeilijk anders, want op 5 april was Crerar al volop bezig met de uitvoering van zijn eerder ontvangen opdracht. Zo, bijvoorbeeld,
Op divisieniveau werd als volgt aan de opdracht vorm gegeven:
Door deze wijze van optreden werd de Duitse gevechtskracht verdeeld en gescheiden en ging de onderlinge samenhang verloren. De Duitse terugtocht ging letterlijk overal en dus in feite nergens naar toe. De horizontale omvatting van Heeresgruppe B in het vak van de Amerikanen was op 1 april al een feit. Wat de Heeresgruppe H betreft konden velen nog de dans ontspringen, dikwijls in gezelschap van vele foute Nederlanders. Alles wat maar wielen had, werd gemobiliseerd om de terugtocht, of beter gezegd de vlucht, te steunen. Het was dus van groot belang dat de Canadese divisies zo snel mogelijk de Waddenkust bereikten om de restanten van Heeresgruppe H af te snijden en tot overgave te dwingen. Het waren vooral de Nederlandse SS-ers en de ingezette kindsoldaten die fanatiek weerstand boden, waarschijnlijk omdat ze niets meer te verliezen hadden.
Alvorens de Canadezen aan hun bevrijdingstaak van Oost- en Noord-Nederland begonnen, moest aan de overzijde van de Rijn tussen Rees en Emmerich nog verbeten worden gevochten met de taaie en professionele restanten van het Parachutistenleger. Na hun bliksemsnelle Rijnoversteek op 23 maart stuitte de spits van de 51e Highland Divisie op hevige weerstand bij het dorp Speldrop, ten noordwesten van Rees gelegen. Eigen troepen zaten daar inmiddels vastgepind en konden niet wegkomen. Het Canadese Highland Light Infantry bataljon[31] kreeg opdracht na de oversteek, op 24 maart om half vijf ’s morgens, onmiddellijk Speldrop te veroveren. Er werd tot in de vroege ochtend van de 25e verbitterd strijd geleverd. ‘...Die Häuser mussten mit dem Bajonett gesäubert werden ...’[32], met vlammenwerpers werden de verdedigers uit de stellingen verdreven en de artillerie tenslotte vernietigde elke hoop op succes voor de Duitsers.
Op 25 maart kon het Britse legerkorps van Horrocks zijn sector in het bruggenhoofd uitdiepen en met drie divisies in voorste lijn versterken. Rechts de 43e Wessex, in het midden de 51e Highland en links de Canadese 3e Divisie. Deze 3e Divisie had de enorme pech om in zijn divisievak eenheden van de 15e Pantserinfanterie Divisie te treffen. De Duitsers moesten de doorgang naar Emmerich versperren, kost wat kost. Iedereen wist wat het betekende als je een dergelijke opdracht aan Duitsers gaf. Het vereiste de nodige inspanning van drie bataljons om Bienen, een dorp op nog geen 2 kilometer afstand van Speldrop, uiteindelijk op 26 maart te veroveren.
De 3e Divisie kwam op 28 maart, laat in de middag, weer onder bevel van het Canadese 2e Legerkorps, dat intussen de aanval op Emmerich had geopend. Om precies te zijn, gingen eenheden van dit 2e Legerkorps op 28 maart om 22.00 uur over het Landwehrkanaal in de aanval. Het waren de bataljons van Canadian Scottish en Regina Rifles (een compagnie overigens van het bataljon), later nog ondersteund door de Royal Winnipeg Rifles, die om 03.00 uur in de ochtend van 29 maart Klein-Netterden veroverden. Emmerich zou pas op de 31e maart vast in Canadese handen komen. Opnieuw bleek vuursteun onontbeerlijk: ‘... In jedem Garten, in jeder Wiese, auf jedem freien Fleck baute man Geschütze auf ...’, verklaarde later een inwoner uit Emmerich[33].
Inmiddels was op 28 maart het bruggenhoofd van de 21e Leger Groep tot 56 kilometer breed en gemiddeld 32 kilometer diep uitgebouwd, verliep de bouw van bruggen in een zeer snel tempo[34], hadden de eenheden onderling op hun flanken contact met elkaar en nam over het gehele front de Duitse tegenstand af. Met de bevrijding van West-, Noord- en Oost-Nederland kon een aanvang worden gemaakt. De Dagorder van de prins van 24 maart, gericht aan de Binnenlandse Strijdkrachten, werd nu in daden omgezet. De bevelhebber droeg op tot handhaving van de meest strenge discipline ‘... i.v.m. een op gang zijnde grote militaire operatie, die grote gevolgen kan hebben ...’[35], i.c. de bevrijding van geheel Nederland.
Twee hindernissen moesten nog worden genomen alvorens de Canadezen vol gas konden geven, richting Nederland. De eerste was het strategisch belangrijke gebied Hoch-Elten op ongeveer zes kilometer ten noordwesten van Emmerich. Vanuit dit gebied reikte het gevechtsveld tot in Emmerich en zodoende kon de Duitse artillerie de opmars en de brugslag over de Rijn eventueel ernstig verstoren.
De Canadese 3e Infanterie Divisie mocht deze klus ‘Hoch-Elten’ klaren. In de nacht van 30 op 31 maart gingen twee bataljons van de 8e Infanterie Brigade, de Queen’s Own Rifles en het ‘Régiment de la Chaudière’, op mars. Ook nu weer liet de artillerie zich gelden. Uit een Canadese legerkrant werd het volgende opgetekend: ‘... is Hoch-Elten een der meest verwoeste streken van West-Europa (...) is de aarde tot poeder gemalen en zijn alle loopgraven en onderkomens versplinterd en kapotgeslagen (...) waren voorheen de heuvels dicht begroeid (...) Nu is het een skelet van een bosch, niet één boom is nog intact (...) verwoesting was het enige obstakel...’[36]. Met weinig tegenstand veroverden de ‘Chauds’ de stad Elten, moeilijker ging het op rechts bij de Queen’s Own die een middag en een avond lang de strijd moesten aanbinden met de Duitse verdedigers en pas op 1 april konden de Queen’s de top van Hoch-Elten bereiken.
Het tweede obstakel was de overgang bij Emmerich. Drie bruggen werden in korte tijd geslagen, maar niet voordat Hoch-Elten was veroverd. De eerste brug, geschikt voor alle zware materieel, kon op 1 april al worden gebruikt, de twee andere volgden spoedig[37].
De weg Bienen – Millingen – Anholt - Bocholt [zie het schema hiervoor] was als een nauwe flessenhals van nauwelijks zestien kilometer breed, van waaruit twee legerkorpsen naar buiten werden geperst[38]. Deze hoge concentratie van troepen was niet bevorderlijk voor een algehele soepele start. De 51e Highland Divisie bijvoorbeeld zou op 30 maart om 07.00 uur vanuit Anholt uitbreken, maar de verkeerschaos was oorzaak van een urenlange vertraging tot vroeg in de middag. Ondanks de hoge dichtheid van troepen in de sector van het Canadese 2e Legerkorps tussen Bienen – Millingen verliep hier de start wel voorspoedig.
Op de linkerflank van het Canadese 2e Legerkorps lag de Canadese 3e Infanterie Divisie met hemelsbreed 200 kilometer verderop naar het noorden toe de einddoelen aan de Friese Waddenkust en Leeuwarden als belangrijkste divisie aanvalsdoel. In het midden de Canadese 2e Infanterie Divisie die over eenzelfde afstand de stad Groningen als belangrijkste divisie aanvalsdoel had en ook de Groningse kust en het gebied aan de Dollard van vijand moest zuiveren. Rechts naast de 2e trok de Poolse 1e Pantser Divisie naar het noorden via Almelo – Emmen en splitste zich voorbij Emmen met de linkerspits naar Winschoten en de zuidrand van de Dollard. De Polen kwamen op 8 april onder bevel van het 2e Legerkorps. Op de rechterflank van Crerar’s 1e Leger manoeuvreerde de Canadese 4e Pantser Divisie en zwenkte bij Almelo naar Duits grondgebied met als einddoel Oldenburg.
De scheidingslijn tussen het Canadese 1e Leger en het Britse 2e Leger liep over de as Terborg – Zelhem – Ruurlo – Borculo – Delden – Borne – Nordhorn en verder.
Ter rechterzijde van deze scheidingslijn opereerde dus het Britse 2e Leger met op de linkerflank het Britse XXX Legerkorps met de 43e Wessex Divisie, die vanuit Anholt in noordelijke richting vertrok en over de as Varsseveld – Lochem – Borne in de richting van Nordhorn ging, daarnaast de Guards Tank Divisie over de as Dinxperlo – Aalten – Eibergen – Enschede en verder naar Bentheim, alsmede de 51e Highland Divisie.
Het karakter van de strijd veranderde drastisch:
Het Duitse gevaar kwam vooral van kleine, verdekt opgestelde groepen die hardnekkig wilden standhouden of sluipschutters en mitrailleurduo’s, die zich tussen puinhopen hadden genesteld en individuele soldaten die, met een Panzerfaust gewapend, wellicht nog hoopten op de nodige versierselen van betoonde heldenmoed. Vaak knapen van 17 jaar en jonger, waarmee de Canadezen niet altijd goed raad wisten wat te doen. Zeer hinderlijk voor de Canadese opmars waren ook de vele waterlopen[39] en de vernielde bruggen die de opmarssnelheid behoorlijk konden beïnvloeden. Bovendien was er tot aan de (Verlengde) Hoogeveensche Vaart voor de beide infanteriedivisies eigenlijk te weinig manoeuvreruimte[40]. Daarom werd de voorwaartse gang in eerste instantie overgelaten aan de 2e Infanterie Divisie, terwijl de 3e Infanterie Divisie zich bekommerde om de bevrijding van Zutphen en Deventer.
Het uitgangspunt van de legergroep doctrine was vrij eenvoudig. Zonder vuursteun, in het bijzonder van de artillerie, geen succes en dus weinig voorwaartse beweging. Met andere woorden: verzadig de ruimte met vuur waar mogelijk de ‘Jerry’, de NSB’er en de Landwachter zitten. Maar helaas zaten die Jerries en verraders in bebouwde kommen of bij en in boerderijen en werd uiteindelijk zoals altijd de burgerbevolking de dupe. Dat er duur betaald moest worden voor de nederlaag van de ‘barbaren’, blijkt uit de volgende twee voorbeelden die representatief zijn voor dit totaalbeeld:
Intussen zijn deze voorbeelden geen uitzondering. In die hoek van Gelderland werden ook vele andere plaatsen als Winterswijk, Doetinchem, Zevenaar, Steenderen en Zutphen of een dorpje als Rha, waar vrijwel geen huis onbeschadigd bleef, zwaar gehavend. Maar ook buiten de bebouwde kommen waren tal van boerderijen kapotgeschoten of in vlammen opgegaan. Bijvoorbeeld in het piepkleine dorp Lathum, ten noordoosten van Westervoort, dat omstreeks12 april bevrijd werd, waar een paar kennelijk waanzinnig geworden Duitsers nog net even als wraakneming vijf boerderijen en een woonhuis in brand staken en het ‘Huis te Lathum’ opbliezen en en passant een aantal totaal onschuldige inwoners uit Lathum met mitrailleurvuur om het leven brachten.
Soms leidden deze oorlogssituaties ook tot opmerkelijke reacties, bijvoorbeeld zoals opgetekend door Leo Bruil bij de bevrijding van Varsseveld en omgeving:
Met uitzondering van de bevrijding van Doesburg –een belegering van veertien dagen-, Zutphen en Deventer, de overgang over het Twentekanaal[44] en de taaie volharding van de Duitsers op het stuk Almelo – Wierden, verliep de opmars tot aan de (Verlengde) Hoogeveensche Vaart zeer voorspoedig. Soms misschien te voorspoedig: ‘... Obviously the Corps or Army plan did not envisage the rapidity of our progress, and even the capture of the TWENTHE CANAL seemed to some low-level observers to have been somewhat ahead of schedule (...) there seemed to be an absence of real "drive" on the higher command: probably for good reasons, such as the considerations of "firming up", "logistics", maintaining communications, and other worthy criteria ...’[45]. Mede hierdoor was het mogelijk dat de snelheid, waarmee de Duitsers terugtrokken groter was dan de opmarssnelheid van de bevrijders. De grootste problemen waren de brugslag, de congestie waardoor enorme files ontstonden op de opmarswegen en de ondermijning van wegen. ‘...The Germans were apparently relying mainly on demolitions to hold up our advance...[46]. Meestal werden deze ondermijningen onder schot gehouden door een klein gevechtsteam van een paar man met pantservuisten en mitrailleurs. Dat kostte tijd, want de situatie dwong tot de uitvoering van een goed geplande aanval en het zoeken naar alternatieve routes om met de hoofdmacht door te kunnen gaan. De ene keer werd snel een baileybrug gelegd, soms werden bruggen provisorisch hersteld waarbij de plaatselijke bevolking dikwijls kordaat steun verleende en weer een andere maal werd met het aanwezige materiaal een voorlopige brug gebouwd. Ondanks al dit oponthoud konden de Canadezen, Britten en Polen hun opmarssnelheid redelijk goed handhaven.
De bevrijding van een dorp of kleinere gemeente verliep bijna altijd volgens een vast patroon. Het schieten dat naderbij kwam, al dan niet voorafgegaan door zwaardere beschietingen, de vliegtuigverkenner die komt en gaat, een dorpsgenoot die de bevrijders al eerder had ontmoet en als bewijs op de terugweg per fiets sigaretten en chocola meenam, het spannende wachten, vaak in kelders opeengepakte families en onderduikers, tot dat ‘da bunt ze’ kon worden geroepen, het gevoel van vreugde bevrijd te zijn: ‘... nooit zal ik die rij soldaten vergeten ..., maar tegelijkertijd een gedrag van ongeloof daarover ‘... the undemonstrative Dutch seemed genuinely glad to see us, and although the flag-waving and cheers failed to stir us as they occasionally did in France, we still felt proud to belong to an army of liberation...’, de jacht op de foute landgenoten en het herstel van de dagelijkse orde.
Het gedrag van de vijand verschilde van plaats tot plaats. Soms werd in alle stilte vertrokken, soms in allerijl, en dan weer werd hevig weerstand geboden. Ook de ‘fouten’ handelden verschillend. De ene groep trok met de Duitsers mee of probeerde het hazenpad te kiezen en had misschien nog hoop op betere tijden, de andere bleef lijdzaam het lot afwachten en weer anderen, meestal Nederlandse SS-ers, namen eerst op brute manier wraak om zich vervolgens tot het uiterste te verweren tot ze er letterlijk bij neervielen.
In dit artikel was het te doen om een beeld. In deze fase van de bevrijding was dat beeld er een van succes en blijdschap en qua krijgskunde een van het zinloos voortzetten van de oorlog. Van een frontenoorlog was geen sprake meer. Daarom continueer ik de schets van het beeld door de gebeurtenissen van een van de Canadese bataljons te volgen, dat in de sector van de 2e Divisie vanuit Terborg naar Hoogeveen oprukte. Het gaat om het bataljon Black Watch of Canada van de 5e Infanterie Brigade. Hun oorlogsdagboek is representatief voor het dagelijkse reilen en zeilen van de bataljons. Ik zal dat dagboek niet letterlijk vertalen en stukken overslaan die in dit kader mij minder relevant voorkomen.
De opmarsroute van het bataljon liep vanaf Terborg, dat op 1 april in de vroege ochtend werd ingenomen, via de noordrand van Doetinchem naar Hummelo (op 3/4) en van hieruit naar Laren dat op 5 april het aanvalsdoel van het bataljon was. Vanuit Laren ging het verder naar Holten (8/4), Rijssen (9/4) en Nijverdal (10/4) om vervolgens zonder slag of stoot Ommen in te nemen (op 11/4) en, na eerst Oud Leusen op 12 april snel te bevrijden. aan het einde van de middag van 12 april de opmars voort te zetten naar Hoogeveen, waar de eerste compagnie op 13 april om 01.00 uur arriveerde. Het bataljon zou nog diezelfde dag in de richting Assen vertrekken, maar daarover in het slothoofdstuk. Over de weg gemeten werd een afstand overbrugd van nog geen 125 kilometer in twee weken. Een totaal andere ervaring dan hiervoor. De geringe kracht van de tegenstander kwam tot uiting in het gelukkig voor de Canadezen kleine aantal slachtoffers. Bij Terborg 5 lichtgewonden bij de A-Compagnie, en opnieuw bij dezelfde eenheid 8 gewonden en 12 vermist bij de manoeuvres in het noorden van Doetinchem waar men een kort ogenblik de weg kwijt was. Daarna bij de aanval op Laren toen de C-Compagnie en de vooruitgeschoven commandopost van het bataljon onder hevig vijandelijk vuur terechtkwamen. De tirailleurs hadden een behoorlijk aantal zwaargewonden. Aantallen werden niet genoemd, maar veel kan dat niet zijn geweest, gegeven het feit dat de C-Compagnie ook voor een direct volgende opdracht gevechtsklaar bleef. Van de bataljonsstaf raakten de bataljonscommandant en drie andere officieren en een korporaal-verkenner gewond. Deze laatste overleed aan zijn verwondingen.
Gedurende deze opmars werd het bataljon steeds versterkt met een eskadron van Fort Garry Horse. De snelheid waarmee werd opgerukt en de onderlinge afstanden tussen de eskadrons maakte het voor de commandant en zijn bataljonsstaf bijzonder moeilijk de commandovoering soepel te laten verlopen. Af en toe met vallen en opstaan, maar doorgaans vrijwel probleemloos, voerden de Canadezen een feilloze ‘Auftragstaktik’. Hun flexibiliteit maakte het mogelijk om meer dan eens op het pelotonsniveau en lager succesvolle acties uit te voeren die uiteindelijk voor het gehele bataljon en zelfs het niveau daarboven gunstig was. Zo bijvoorbeeld de omsingeling van het gebied ten noorden van Holten.
Deze eerste dag beschrijf ik wat meer uitgebreid om direct in dit bataljon te kunnen ‘integreren’. Als altijd wordt met het weer gestart, voor elke militaire eenheid van levensbelang.
Ditmaal is het weer goed, later bewolkt. Om 01.00 uur begint de aanval op Tereborg [men bedoelt Terborg]; aanvankelijk een voorspoedig verloop tot de A-Compagnie (A-Cie) onder hevig vuur komt van automatische wapens. Aan tanks van Fort Garry Horse wordt om steun gevraagd, met succes; kort daarop worden de eerste krijgsgevangenen gemaakt ‘...they were a pretty mixed bag ...’.. A-Cie opnieuw onder hevig vuur, maar gingen vastberaden voorwaarts en nemen eerste aanvalsdoel. Op bepaald moment gaan twee tirailleurs ‘tijgerend’ voorwaarts, en een Duitser die tevoorschijn kwam –en waarschijnlijk had hij geen munitie meer- sloeg toen met zijn geweerkolf op een van de mannen, maar ‘...the other A Cie.man rolled over and shot the German...’. Met B-Cie soms verbindingsproblemen, ook nu weer en dus ging bataljonscommandant (BC) om 04.22 uur zelf naar voren om te zien hoe de ‘Bravo’ het deed. Huis voor huis werd door de compagnie ‘bezocht’, maar van de vijand geen teken. Dit verliep naar de zin van de compagniescommandant (CC) veel te traag. Deze besloot toen rechtstreeks op het doel af te gaan [bijna 500 meter verderop bij de kerk van Terborg] en zonder één schot te lossen werd het doel genomen. Een gewondenverzorger wordt in zijn oor gebeten door de gewonde Duitser die hij bezig is te helpen. De C-Cie bereikt doel zonder enige tegenstand. De D-Cie komt bij de opmars door het bos onder zeer hevig vuur te liggen. Een van de pelotons weet zich los te maken en voert een omvattende beweging uit. D-Cie weet de zaak te klaren en krijgsgevangenen te maken. Om 07.25 uur kan het bataljon ‘BOWLINE clear’ geven [BOWLINE was de codenaam gegeven aan deze aanval op Terborg]. De aanvalsdoelen worden geconsolideerd en daarna wordt er gerust. Het bataljon heeft 61 krijgsgevangenen en 11 eigen gewonden, waarvan één ernstig geval. Om 12.30 uur moet BC bij brigadecommandopost zijn voor een nieuwe opdracht en tijdens terugkeer krijgt bataljon waarschuwingsbevel om zich gereed te houden voor een nieuwe aanval, nu ten noorden van Doetinchem. Aanvang van de opmars om 14.30 uur; het bataljon vertrekt exact op tijd. Nauwelijks onderweg moesten we aan de kant om de andere brigades van de divisie te laten passeren. Tot laat in de middag bleven we ter plaatse; om 16.50 uur moest BC weer naar brigade en het bataljon zou nieuwe opdrachten krijgen tijdens de opmars. Om 19.00 uur vertrokken met de tanks van de Garry’s en de eigen transportvoertuigen met de C-Cie voorop. De colonne raakte de weg kwijt, het zicht was slecht en we kregen onmiddellijk problemen. Twee tanks kregen een voltreffer, waarvan er een volledig uitbrandde. De C-Cie kwam onder hevig vuur te liggen. Aantal gewonden: 8; aantal vermisten 12. De C-Cie kreeg toestemming tot terugtrekken en tot hergroeperen.
2 april
Het weer is in de ochtend bewolkt, later fraai en warm. Het bataljon bevond zich in de omgeving van Laag Keppel, waar ook een andere eenheid van de 5e Brigade zat, het Calgary Highlanders bataljon, waardoor contact met elkaar broodnodig was, maar niet altijd klopte. Tot laat in de middag bleef het doel voor het Black Watch onduidelijk. Vroeg in de avond ontving het Black Watch zijn nieuwe aanvalsdoel: Hummelo.
Iemand uit het verzet nam contact op met de bataljonsstaf en bood zijn diensten aan. Hem werd gevraagd om informatie te verkrijgen over de tegenstand in Hummelo. Ongeveer 20 man bezetting werd gerapporteerd. Later bleek dat, ‘...The estimated 20 Germans in the area had certainly multiplied and in the town the men had to engage in house clearing ...’ , aldus vermeldde het oorlogsdagboek.
Eerder op de dag beleefde de B-Cie een merkwaardig voorval toen een Duitse officier al fietsend de posities bereikte van een van zijn pelotons en toen hij werd aangehouden, keurig afstapte en onmiddellijk daarna twee handgranaten temidden van het peloton wierp. Het liep allemaal goed af, behalve voor de Duitser. Nog merkwaardiger misschien was de ervaring van de D-Cie. Burgers waarschuwden de commandant dat er twee Duitsers in een kelder zaten, maar de compagniescommandant wilde aan deze twee geen tijd verspillen. Op het moment dat hij weg wilde rijden, kwamen beide Duitsers uit hun schuilplaats, sprongen in de jeep van de majoor en eisten dat zij nu als krijgsgevangenen zouden worden behandeld. Dit keer liep het vanzelfsprekend voor deze beiden goed af.
Het bataljon had al vier aanvalsdoelen met succes genomen binnen 48 uur en waren broodnodig aan slaap toe.
3 april
Vandaag een warme, zonnige dag en behalve de beveiligingspatrouilles konden de soldaten rusten: ‘...wash and clean up...’.
In de ochtend doorschreed de 4e Infanterie Brigade het verzamelgebied van het bataljon, op weg om over het Twentekanaal een bruggenhoofd te vestigen.
4 april
Orders konden vaak snel veranderen. Zo ook deze dag. Om 18.00 kwam het bevel om naar Noordink te verplaatsen, even ten noorden van Hengelo (Gld.) en deze verplaatsing begon om 18.20 uur. Na aankomst in het nieuwe verzamelgebied kwam de order om het Twentekanaal over te steken en de stad Laren in te nemen. Intussen moesten twee andere bataljons van de brigade het bruggenhoofd verstevigen. Laat in de avond passeerde het Black Watch het kanaal ten zuidoosten van Laren en betrok een gebied in afwachting van de aanval op Laren.
5 april
Om 01.00 uur ontvingen de bataljonscommandanten het nieuwe brigadebevel. Het Maisonneuve verdiept het bruggenhoofd in noordelijke richting, het Calgary Highlanders in oostelijke richting, het Black Watch versterkt met een eskadron van Fort Garry Horse, doorschrijdt het Maisonneuve en neemt in een doorgaande beweging Laren in.
Om 07.45 vertrok het Black Watch met twee compagnieën voorop, om posities, vlak achter het Maisonneuve, in te nemen. Nauwelijks gestart kwamen de beide leidende eenheden onder zwaar vijandelijk vuur te liggen van scherpschutters en antitank wapens. Het Maisonneuve was dus niet daar waar het Black Watch haar verwacht had. Men moest de aanval afbreken, terugtrekken en ingraven. De C-Cie incasseerde een aantal zwaargewonden en ook de bataljonsstaf moest het ontgelden. De bataljonscommandant, zelf een van de gewonden, werd tijdelijk vervangen door een van de compagniescommandanten. De vervanging verliep snel en vlekkeloos.
Snel werd een nieuw plan geformuleerd met voor de artillerie wederom een sleutelrol. Een hevige beschieting met lichte en middelzware vuurmonden op de stad Laren moest de weg effenen voor de twee compagnieën die Laren als eerste moesten binnentrekken. Om 11.15 uur startte de aanval, om 16.00 uur was Laren stevig in handen en zaten de teruggetrokken Duitsers ergens voorbij Laren in de bossen.
6 april
Bewolkt weer. Een nieuwe bataljonscommandant werd aangewezen en meldde zich bij het Black Watch. In de ochtend doorschreed het bataljon Fusiliers de Mont Royal van de 6e Infanterie Brigade het gebied van het Black Watch.
De dag werd besteed aan onderhoud, aanvulling van materieel en hergroepering. Ergens aan de rand van het dorp werd in een door granaatvuur getroffen café een film vertoond voor de C-Cie, die even op adem moest komen vanwege de geleden verliezen.
7 april
Bewolkt en regenachtig. Rustdag voor het bataljon. Laat in de middag werd opdracht ontvangen om de volgende dag te verplaatsen en een aanvalsdoel in de sector Holten te nemen (aanvalsdoel kreeg de codenaam BENZ)
In de middag en de avond werden films gedraaid.
8 april
Mistig en koud, later op de dag fraai en warm weer. Het bataljon vetrok om 06.45. Het voorbataljon [Calgary Highlanders] had inmiddels zijn aanvalsdoel al bereikt en werd daarna doorschreden door het Maisonneuve op weg naar zijn aanvalsdoel. Tegen 09.00 was de voorop gaande C-Compagnie van het Black Watch gereed om de aanval op BENZ te leiden. Er werd tegenstand ondervonden en zelf werd behoedzaam opgetreden om het aantal slachtoffers in eigen gelederen op een minimum te houden. Tegen 12.45 moest de vijand wijken onder druk van de Canadezen, maar geweervuur van scherpschutters bleef gevaarlijk. Pas na de nodige informatie uit patrouilles verkregen werd besloten om vroeg in de avond met twee compagnieën, versterkt met tanks, Holten binnen te trekken. Dat gebeurde om 20.00 uur al hevig vurend en eenmaal in de stad werd het succes uitgebuit en werden doelen genomen die oorspronkelijk bedoeld waren voor het Maisonneuve.
9 april
Fraai en mooi weer en opnieuw een rustdag, ook voor het nodige onderhoud en logistieke activiteiten. Om 20.00 werd verplaatst naar Rijssen dat in de ochtend door het Maisonneuve was bevrijd. Op de 10e zou het bataljon de weg in noordelijke richting vervolgen. Ommen zou het volgende doel zijn.
10 april
Opnieuw fraai en zonnig weer. Black Watch ging om 07.30 uur op pad met de B-Cie voorop, gezeten op de tanks van de ‘Garry’s’ en de eigen transportvoertuigen. De dag was er een van het nemen van waterhindernissen. Eerst het Overijsselsch Kanaal. Dat werd met behulp van een kleine veerpont uitgevoerd die door buurtbewoners tevoorschijn werd gehaald en de Canadezen bijstonden bij deze overgang. De tanks konden niet mee en zouden zes uur moeten wachten, tot een nieuwe brug was geslagen, hetgeen gebeurde met massale steun van de bevolking. Plannen werden opnieuw herzien. Om 18.00 uur werd op de volgende waterhindernis gestoten, het kanaal tussen de Vecht en de rivier de Regge bij Nieuwebrug. Via een smalle voetbrug, door soldaten van de A-Cie ontdekt, ging het bataljon te voet verder en deze operatie kostte bijna 2 uren. Het bataljon zat vlak voor het aanvalsdoel, maar vanuit de brigade kwam de opdracht niet verder te gaan. De gehele nacht werd intensief gepatrouilleerd. Een luide explosie deed vermoeden dat de brug over de Vecht bij Ommen nu was vernield. Het vijandelijk mortiervuur stelde weinig voor.
11 april
Het weer bleef onveranderd. Vroeg in de ochtend vertrok een verkenningspatrouille van de C-Cie in de richting Ommen en meldde een zeer geringe schade aan de brug: niet meer dan een klein gat van circa 1 meter in het midden van de brug. De patrouille ging Ommen in, ontdekte twee Duitse militairen op een fiets die onmiddellijk onder vuur werden genomen. Op de melding van de patrouille werd direct gereageerd: de C-Cie ging meteen voorwaarts met bulldozers en tanks en rapporteerden niet lang daarna ‘town cleared’. Ommen was bevrijd, het bataljon nam posities in ten westen van de stad in de omgeving van Varsen.
12 april
Rustig weer en bewolkt. Inlichtingenrapporten wezen op vijandelijke activiteiten op ongeveer vijf kilometer ten westen van Ommen in Oud Leusen. De A-Cie, versterkt met een ‘self-propelled’-kanon en 3-inch mortieren ging dit karwei vandaag klaren. Even na 15.00 uur werd er contact gemaakt met de vijand en Oud Leusen was, bij wijze van spreken, in een oogwenk bevrijd. De ‘Alfa’ kwam terug met 18 krijgsgevangenen en bleef zelf vrij van gewonden.
Om 17.00 uur ontving het bataljon van de brigade de waarschuwing dat het Black Watch voorlopig niet zou verplaatsen. Om 20.00 uur werd vanuit de brigade de opdracht gegeven om onmiddellijk te vertrekken naar Hoogeveen. Een tegenaanval moest door het Black Watch worden voorbereid en uitgevoerd om de dreiging vanuit westelijke richting op Hoogeveen te elimineren. Eerder had een verzetsman uit Zwolle zich gemeld bij het bataljon met een zeer belangrijk bericht voor de brigade. Omdat ook Meppel op deze dag nog niet is bevrijd, vermoed ik dat deze informatie te maken heeft met een mogelijke aanval vanuit Meppel op de open flanken van de noordwaarts trekkende Canadese 2e Divisie. De andere mogelijkheid is dat in het kamp Ten Arlo, in de directe omgeving van Hoogeveen, nog fanatieke SS’ers zaten, die waarschijnlijk bereid waren tot het bittere einde door te vechten.[47]
Vlak voor vertrek naar Hoogeveen om 21.30 uur zou ook in de sector van Ommen een Duitse aanval vanuit het westen op komst zijn. Het was een bericht van een Nederlandse burger. Van de brigade ontving het Black Watch de opdracht om één compagnie achter te laten (het werd de A-Cie) die contact moest maken met de Maisonneuve die dan deze sector zou overnemen. Voor de A-Cie was verder geen transport beschikbaar en men moest op een opmarsroute domweg afwachten op komend beschikbaar transport. Het resultaat van deze improvisatie op grond van een ‘inlichting’: er kwam geen vijand met een aanval, noch was er vijand in de buurt, het Maisonneuve was al vertrokken en contact werd er niet gemaakt, de nacht was donker, maanloos en koud en transport kwam er vooralsnog niet. De Compagnie heeft lang moeten wachten, ruim drie en een half uur.
13 april
Het weer was opnieuw fraai en zonnig. Black Watch arriveerde om 01.00 uur in Hoogeveen en mocht zijn ongelukkige A-Cie om 04.20 uur verwelkomen. Intussen geen aanval vanuit het westen en het bataljon kreeg opdracht om in de loop van de dag naar Assen te vertrekken. Op dat moment vocht de 6e Brigade al ten noorden van Assen en had de 4e Brigade de opdracht ontvangen om Groningen vanuit het zuiden aan te vallen. Mocht de weerstand te groot zijn, dan moest de 5e Brigade, waaronder dus het Black Watch, de Duitse weerstand vanuit het westen aangrijpen en neutraliseren.
Om 15.15 uur vertrok het Black Watch via Muil, Spier, Beilen en Hooghalen. Straks in het slothoofdstuk kom ik terug op dit bataljon.
Als het Black Watch op 11 april Ommen nog moet veroveren, zitten andere Canadese eenheden van de 6e Brigade al even ten zuiden van de Hoogeveensche Vaart vlak voor Hoogeveen, maar hebben de dag daarvoor Belgische parachutisten (daarover in het volgende hoofdstuk) de bevrijding van Hoogeveen al ingezet. Via de Coevorderstraatweg kwam een rijdende gevechtspatrouille in de ochtend omstreeks 10.00 de stad binnen tot aan de Noordse brug, maakten vier Duitsers krijgsgevangen en vertrokken weer even snel als zij gekomen waren. Toch is dit ‘...het moment waarop Hoogeveen zich bevrijd voelt...’[48] . In het oostelijke gedeelte van Drenthe gaat het nog meer voor de wind. De Poolse Divisie heeft Zweeloo en Sleen op 9 april al bevrijd en koersen in de richting van Oost-Groningen.
Meppel in het westen is dan nog niet van de Duitse bezetter verlost, maar Coevorden in het oosten vierde de bevrijding al op 5 en 6 april. Een fraai voorbeeld van het grillige en bizarre verloop van de ‘frontlijn’, want toen Meppel op 13 april door het D-eskadron van the 12e bataljon Manitoba Dragoons werd bevrijd en twee mannen nog werden gefusilleerd, viel de 4e Infanterie Brigade Groningen al vanuit het zuiden aan, hadden de mannen van Maczek’s Poolse Pantser Brigade Boertanghe bereikt , was Zwolle nog niet ontzet – dat gebeurde pas op 14 april – en waren in Wolvega de vlaggen al uitgestoken en zaten eenheden van de Canadese 3e Infanterie Divisie al ruimschoots op Fries grondgebied.
In Coevorden probeerden de Duitsers nog weerstand te bieden en het kostte de Canadezen een middag en een ochtend om deze ‘cluster oppositie’ in Coevorden op te ruimen. De opgeblazen Bentheimerbrug weerhield de bevrijders van een snellere uitvoering. In Hoogeveen wilde de Duitse commandant geen confrontatie met de Canadezen. En dat terwijl juist Hitlers laatste ‘hoop-troepen’ zich met ongeveer 2000 man in Hoogeveen hadden genesteld. Maar deze Volksstürmer waren compleet gedesorganiseerd en gedemoraliseerd en tientallen deserteerden.
Hoogeveen werd dan ook vrijwel zonder problemen ingenomen. Het verliep zo relatief eenvoudig dat het gemeentebestuur bij monde van de burgemeester niet eens ‘de naad van de kous’ kende. Op een brief van het Ministerie van Oorlog over de bevrijding was het antwoord dat Hoogeveen bevrijd was door ‘...het 1e Can. Leger op doortocht naar Assen; naam commandant onbekend...’[49]. Schade was er ook nauwelijks in Hoogeveen en omgeving. De Organisation Todt had verwoestingen aangebracht en her en der was er sprake geweest van agrarische uitbuiting door het wegvoeren van de veestapel. De vernielde bruggen bleken achteraf een schadepost op te leveren van zeggen en schrijven 1143,96 Nederlandse guldens. Nog minder was de schade die de Duitsers hadden aangericht bij de Kerk van de Gemeente des Heeren, hetgeen blijkt uit een reactie van de voorganger van deze gemeente op een brief van de burgemeester: ‘... Alleen de Duitsche weermacht heeft van ons twee tuinharken meegenomen ...’[50]. Het grootste struikelblok voor een snelle en definitieve bevrijding was de bouw van een noodbrug nabij de Griendtsveenbrug. Gelukkig was er een creatieve sergeant van de genie en toevallig waren er voldoende spoorbielzen en hout, zodat in één dag de noodbrug kon worden gebouwd. Om half acht ’s avonds op 11 april kwam de Canadese voorhoede het laatste stukje territorium van de gemeente Hoogeveen bevrijden.
Op 8 april verliet generaal Christiansen met zijn Staf in alle stilte Emmen. Vanaf dat moment liet hij de verdediging van de Hoogeveensche Vaart over aan generaal D. Böttger, commandant van Feldkommandantur 674 in Groningen. Zijn vooruitgeschoven commandopost bevond zich in Hotel Slomp te Westerbork. Böttger had een onmogelijke opdracht. Tussen Holsloot en Hoogeveen over een afstand van 26 kilometer moest de Vaart worden verdedigd door drie compagnieën van elk gemiddeld 115 man sterk. Er was geen artillerie, zware wapens waren evenmin aanwezig, alleen pantservuisten. De reserve van Böttger bestond uit 28 man op motorfietsen. Hun opdracht: ‘tegenaanvallen’ uitvoeren waar nodig in het gebied tussen Hoogeveen en Assen. Zo’n verdediging is natuurlijk een krijgskundige anekdote. Tegen deze strijdmacht moesten ook de SAS-eenheden het opnemen in Drenthe. Het moest wel goed gaan en ‘... home seemed very close indeed...’, vermeldde het oorlogsdagboek van Fort Gary Horse.
Algemeen[51]
Het scheelde weinig of er waren boven Drenthe nooit para’s afgesprongen. Gelukkig dat brigade-generaal J.Michael Calvert, nauwelijks terug uit Birma, het commando aanvaardde over de Special Air Service Brigade. Opheffing van de SAS-eenheid was een serieus punt van discussie en Calvert had tot taak aan te tonen dat er wel degelijk een rol was weggelegd voor de brigade. Hij kreeg een paar weken de tijd om de waarde van deze parachutisten aan te tonen. Dat was hem toevertrouwd, want Calvert was een leerling van de legendarische generaal-majoor Orde Wingate, de ‘vader’ van de beroemde Special Night Squads, een Joods legioen uit de jaren 30, dat van Wingate geleerd had hoe guerrilla moest worden gevoerd. Calvert had zich deze guerrilla-taktieken en -technieken volledig eigen gemaakt, zij het eerst met behulp van muilezels en pony's in de wouden van Birma. Hij wist wat vakbekwaamheid, avontuur, passie, durf, risico, aanpassingsvermogen en onzekerheid inhielden.
In een brief van 21 maart 1945, de dag waarop Calvert officieel het commando kreeg over de SAS Brigade, stelde hij onomwonden vast dat er nog veel werk viel te doen dat de moeite waard was. Inspirerend als ‘Mad Mike’ Calvert was, moet hij veel van zijn eigenschappen op zijn soldaten hebben overgebracht. Hij verwachtte van zijn mensen een weloverwogen stoutmoedigheid, doorzettingsvermogen en snelheid. Niet voor iedereen hebben deze eigenschappen geluk gebracht. Onschuldige burgers zijn daardoor meer dan eens in het nauw gebracht en een aantal heeft dat met het leven moeten bekopen. Het monument bij Spier is onder meer daarvan een stille getuige.
De Canadezen hadden zelf geen SAS-eenheid en toen generaal Crerar hoorde van een mogelijkheid, om in de sector van zijn 1e Leger, Special Air Service te krijgen [het voorstel kwam van de 21e Leger Groep op 28 maart], aarzelde hij geen moment. Met Calvert besprak Crerar al op 30 maart de plannen voor de inzet van luchtlandingstroepen op Nederlands grondgebied. Begin april werd besloten om drie afzonderlijke operaties uit te voeren. Een volledige grondoperatie (codenaam Larkswood) in samenhang met een luchtlandingsoperatie boven Drenthe (operatie Amherst) en een aparte luchtlandingsoperatie ter ondersteuning van de opmars in het westen (codenaam Keystone). In dit hoofdstuk beperken wij ons tot Larkswood en Amherst.
Larkswood werd uitgevoerd door het Belgische 1e Parachutisten Bataljon onder commando van de majoor Blondeel. Hun opdracht was om in Noordoost-Nederland speciale verkenningen en gevechtspatrouilles uit te voeren. Het bataljon werd aanvankelijk onder bevel gesteld van de Canadese 4e Pantserdivisie en korte tijd later onder bevel van de Poolse Pantserdivisie.
Operatie Amherst werd uitgevoerd door de Fransen van het 2ième (later 4 SAS) en 3ième (later 3 SAS) Régiment de Chasseurs Parachutistes onder commando van majoor Puech-Samson resp. luitenant-kolonel De Bollardière. Hun opdracht luidde de verovering van de vliegvelden bij Steenwijk en met tweede prioriteit het veiligstellen van de overgangen op de opmarsroutes. Hun nevenopdracht was om chaos te scheppen in de Duitse gelederen en de voorhoedes van de oprukkende eenheden te gidsen en van informatie te voorzien.
De situatie[52]
Op 7 april namen de Belgen de verdediging van het strategisch belangrijk gelegen Coevorden over van de Canadezen en kregen de taak om offensieve verkenningen uit te voeren vóór de Canadese 4e Pantser Divisie. Nog geen 24 uur later sprongen de Fransen met twee bataljons boven Drenthe in de nacht van 7 op 8 april. Zij kregen tot taak om wanorde te scheppen in de Duitse gelederen. Calvert wilde dat ze ‘gezien’ werden, reden waarom bijvoorbeeld de parachutes na de afsprong niet verstopt moesten worden. Kwamen deze Belgen en Fransen als mosterd na de maaltijd nu de voortgang van de Canadezen toch naar wens verliep? Waar bevonden zich op dat moment de divisies van het Canadese 2e Legerkorps? Hoe was die situatie op 7 april?
Generaal-majoor A.B. Matthews wilde met zijn 2e Infanterie Divisie het bruggenhoofd aan het Schipbeekkanaal over de as Laren – Holten helemaal uitbouwen. Het gebied rondom Holten werd uitgebreid verkend. Generaal-majoor R.H. Keefler streed met zijn 3e Infanterie Divisie nog in de omgeving van de IJssel en bekommerde zich om Deventer en Zutphen. Generaal-majoor Vokes was toen al bezig om met zijn 4e Pantser Divisie de omgeving van Meppen in Duitsland te versterken. Zijn ‘frontlijn’ liep van Meppen, via Coevorden naar Almelo en Delden. Daarom wilde de legerkorpscommandant eerst de driehoek Almelo – Borne – Delden stevig in handen hebben en tegelijkertijd een van zijn brigades reserveren voor de Ems-overgang bij Meppen. Bovendien zou op deze 7e april de Poolse Pantser Divisie arriveren om op de rechterflank vanuit de sector Coevorden in noordoostelijke richting door te stoten. Op de linkerflank moest de 3e Divisie het werk aan de IJssel snel afmaken en doorstoten naar Zwolle.
En de Duitsers?
Die hadden getoond om Zutphen en Doesburg en andere lokale plekken te willen vechten tot ze er bij neervielen. Maar algemeen was het weerstandsvermogen van de Duitse eenheden in elkaar geklapt. De enige serieuze hindernis lag vanaf 7 april in noord-west Duitsland aan de Ems. De snelle opmars op de rechterflank van het Canadese 2e Legerkorps had de Duitsers volledig confuus gemaakt. Eigenlijk was Drenthe een lege huls geworden. Later zou generaal Eugen Meindl, commandant van het 2e Parachutisten Legerkorps, verklaren dat er geen enkel strategisch plan meer bestond hoe het defensief te voeren. Zijn 6e Parachutisten Divisie zat weliswaar nog in Nederland, maar had verder elk verband verloren met het Legerkorps. De commandant van deze divisie, generaal-majoor Hermann Plocher, verklaarde dat hij in een zeer netelig parket was gemanoeuvreerd door het optreden van de Canadese 4e Pantser Divisie. Hij moest zijn divisie splitsen en noodgedwongen een deel over de IJssel in westelijke richting laten terugtrekken en een ander gedeelte in noordoostelijke richting. Hij kon deze manoeuvres gelukkig allemaal nog uitvoeren, aldus de generaal, omdat de Canadese taktiek volkomen voorspelbaar was, niet alleen in manoeuvre (waarmee en hoe bezet ik de ruimte), maar zelfs in tijd. Hierdoor was zijn divisie in staat steeds op tijd te hergroeperen en te consolideren.
Het moreel van de Duitse soldaat was betrekkelijk laag en men was algemeen gesproken oorlogsmoe geworden, maar verwacht werd dat de way of life van de nazi-soldaat er een was van vechten tot je er dood bij neervalt. De strijd om het Rijnland had deze instelling recentelijk nog getoond. Het Duitse militaire adagium: ‘Gehorsam ist Prinzip, aber der Mann steht über dem Prinzip’[53] , gold al jaren niet meer voor vele Duitse militaire aanvoerders. Op de Nederlandse SS-ers en de jonge luchtmachtkadetten – in Drenthe was er een opleidingseenheid voor deze militairen - was dit principe bijna zeker niet toepasbaar en was de verwachting van fanatiek en zinloos weerstand bieden volkomen terecht. De ouderen hadden er echter schoon genoeg van en ontdekten dat zij misbruikt waren. Je zou kunnen zeggen dat het gedrag van de tegenstander als geheel onvoorspelbaar was geworden. In zo’n situatie met een overwegende ‘cluster-oppositie’ ontstaan: lokaal mogelijk bittere gevechten op het niveau van een compagnie, peloton of groep. Voor het grote geheel waren deze kleinschalige en felle acties echter niet van belang. Wel voor de individuele burger en soldaat die er direct mee werden geconfronteerd.
De Belgische SAS-eenheid met een sterkte van iets meer dan 140 man, had na de eerste inzet op 8 augustus 1944 in de omgeving van Perche in Frankrijk behoorlijke faam verworven. Twee kleine groepen – REGAN en GOBBO - hebben op de zijlijn zelfs nog meegedaan aan operatie Market Garden. Hun afsprongen, ver achter de vijandelijke linies in de provincies Utrecht en Drenthe, moesten de nodige informatie opleveren voor het hoofdkwartier van Bernard Montgomery. En in oktober 1944 werd een groep van vier boven Friesland gedropt om Nederlandse verzetsmensen te trainen in het omgaan met lichte vuurwapens. Later zou de korporaal Raymond Holvoet worden ‘afgezet’ om een verbindingsnetwerk op te bouwen. Hij raakte gewond en werd gevangengenomen door de Gestapo. Ondanks een paar maanden van doorstane martelingen liet Holvoet niets los en werd hij om deze reden op 10 april 1945 gefusilleerd en in de IJssel gegooid.
In oktober verplaatste de eenheid zich naar Tervueren en werd een verkenningseenheid voor de lange afstand met een sterkte van een eskadron (132 man in totaal, waarvan 12 officieren). De samenstelling van deze Belgische SAS-eenheid was simpel en doelmatig: een mobiele commandopost, een medisch team, een paar mortierteams (3 inch), verbindingsmensen, genisten (mineurs), een reparatie- en onderhoudsploeg en twee eskadrons met totaal 100 voertuigen, waarvan de helft gepantserd. De voertuigen waren voorzien van zware Vickers-mitrailleurs. De training werd gericht op zelfstandig optreden en offensieve verkenningen. Allengs groeide de eenheid naar een omvang van 300 man sterk. Er werd nauw samengewerkt met de inlichtingensectie van de 21e Leger Groep.
Vanuit Coevorden trokken de Belgen met verkenningsgroepen het niemandsland binnen ten zuiden van de Verlengde Hoogeveensche Vaart tussen Coevorden en Hoogeveen. Ze lieten er geen gras over groeien. Reeds op 7 april patrouilleerde en verkende een Belgische groep de Verlengde Hoogeveensche Vaart en kwam via de Coevordenseweg Hoogeveen binnenrijden, maakte een paar krijgsgevangenen en keerde weer ‘huiswaarts’ richting Coevorden. Dergelijke patrouilles werden vanzelfsprekend opgemerkt en verhoogden de spanning onder de bevolking. Was men wel of niet bevrijd? Er werd afgewacht en men wist niet wat er stond te gebeuren. Totdat op 8 april in de middag twee patrouilles Elim binnenreden. De ene uit de richting De Krim, de andere uit die van Slagharen. Toen leek het tij definitief te keren. Maar zo snel als ze gekomen waren, zo snel waren ze weer vertrokken. Blijdschap van de inwoners sloeg opnieuw om in onzekerheid. Vlaggen werden weer opgeborgen. En inderdaad verschenen er na enige tijd weer gemotoriseerde Duitsers. Op 10 april kwamen de Belgen terug, maar nu om het gebied voorgoed van Duitsers en duitsgezinden te ontdoen, hierbij stevig geholpen door leden van de plaatselijke BS. De dag daarna waren ook Noordscheschut en Nieuweroord bevrijd. Horden Duitse soldaten vluchtten die dag in paniek weg of gaven zich zonder enige tegenstand over. Het verhaal gaat dat één militair in één jeep Noordscheschut heeft bevrijd, en ‘..het was nog een Belg ook..’[54]. En het waren ook Belgen die verreweg het grootste deel van Hoogeveen op 10 april bevrijdden.
Niet iedereen heeft deze Belgen opgemerkt. Zo zou Hollandscheveld – een dag eerder dan Hoogeveen - bevrijd zijn zonder dat er één militair was gesignaleerd. De Duitsers waren de avond tevoren in alle stilte vertrokken en een verdwaalde journalist kwam vertellen dat Hollandscheveld bevrijd was.
De verkenningen vanuit De Krim naar Slagharen en naar Hardenberg waren onderdeel van de opdracht om de line of communications met de divisie van Vokes te verzekeren. Na de afsprong van de Fransen kregen de Belgen er een opdracht bij: maak contact met de RCP’s dwars door de Duitse linies heen en breng de gewonde para’s in veiligheid. Ook deze opdracht hebben de mannen van Blondeel perfect uitgevoerd. Tot aan het Oranjekanaal in noordelijke richting en tot in Dedemsvaart in zuidwestelijke richting zijn ze geweest en ze hebben hun gewonde Franse collega’s met succes ‘thuisgebracht'. Dat gebeurde op 8 april waar een stick ( groepje samen opererende parachutisten) fout was afgesprongen bij Dedemsvaart, daarna op 9 april waar contact werd gezocht en gevonden met Franse para’s die in een bos bij Witteveen zaten en 3 doden en 1 vermiste meldden, maar geen hulp nodig hadden en ten slotte op 11 april waar Franse gewonden aan het Oranjekanaal werden afgevoerd.
Op 10 april werd de bevelsverhouding gewijzigd en kwam de Belgische SAS-eenheid onder bevel van de Poolse generaal Maczek. Zij werden ‘de ogen’ van de Poolse pantserdivisie en maakten vrijwel meteen hun naam waar door bij verrassing de brug bij Oosterhesselen te nemen. Dit betekende een geweldige tijdwinst voor Maczek’s divisie. De para’s gingen onmiddellijk richting Winschoten en werden bij de Veelebrug door Duitse eenheden van de Kriegsmarine op heftige tegenstand onthaald. Een dagdeel van harde gevechten en een ‘zwemoefening’ om de rivier over te steken, resulteerden uiteindelijk in een bruggenhoofd en meer dan halvering van de gevechtskracht bij de Duitsers.
Verder ging het naar Blijham in vrijwel onbeschermd terrein. Achter het Pekelakanaal was een weerstandslijn door de vijand opgezet en ook de brug bij Winschoten werd verdedigd met zowaar steun van artillerie en mortieren. Calvert in eigen persoon was op dat kritieke moment aanwezig en vroeg hoogstpersoonlijk om nabije steun van Rocket-Typhoons. In klare taal werd om hun inzet verzocht en binnen 30 minuten was de tegenstand grotendeels gebroken. Een rookscherm van de eigen artillerie na de Typhoon-aanval zorgde er ten slotte voor dat een jeepsectie kon doorbreken en de Duitsers tot terugtrekken dwongen. In de vroege ochtend van 15 april werd Winschoten bij dagaanbreken bevrijd. In sneltreinvaart ging het hierna in de richting van de kust die nog diezelfde dag werd bereikt en werd bij Beerta nog een achtergebleven weerstandsnest volledig geneutraliseerd. Larkswood was wat het Nederlandse territorium betreft achter de rug. De Belgen hebben een wezenlijke rol vervuld bij de bevrijding door hun snelheid, bekwaamheid en vastberadenheid van optreden.
Was het een twijfelachtige eer voor 2RCP (3SAS) en 3 RCP (4SAS) om boven Drenthe af te springen en aan deze laatste geallieerde luchtlanding van de Tweede Wereldoorlog, operatie Amherst, deel te nemen? Bij het nemen van de Rijnhindernis waren ze er niet bij. Hun missie werd op het laatste moment geannuleerd. Sloeg de brief van de nieuwe SAS-commandant Calvert van 21 maart 1945 op deze missie, waarin hij stelde dat er nog veel werk was te verrichten? Of werd later alsnog een formule gevonden om een weinig strijdbare tegenstander zodanig te binden dat deze op de linkerflank van de geallieerde opmarsrichting geen dreigende tegenaanvallen meer kon uitvoeren? In dit geval ging het om delen van de 6e Paradivisie en een Nederlandse SS-divisie. Zouden deze militairen zonder veel tegenstand de strijd opgeven? Van samenhang was geen sprake meer en het woord ‘strategie’ konden de Duitsers gevoegelijk vergeten en was hun nog aanwezige gevechtskracht gebaseerd op een plaatselijke ‘hap-snap’ taktiek.
Toen Calvert zijn mensen op 5 april toesprak, werd er toch nog een rechtvaardiging aan toegevoegd. Zonder deze operatie zou het zuiveren van dit deel van Nederland een langdurige en kostbare zaak worden. Een opmerkelijk argument, juist ook omdat vlak voor vertrek de geplande dropping zone in de omgeving van Coevorden moest worden gewijzigd vanwege de snelheid waarmee op de rechterflank van het legerkorps voorwaarts wordt gegaan. Bovendien zou later blijken dat de volgorde van belangrijkheid van opdrachten was omgedraaid. Veel vragen dus, waar nimmer een hard antwoord op kan worden gegeven, maar die intussen altijd blijven meespelen. Feit is dat de luchtlandingsoperatie in Drenthe, waar circa 700 man aan zou deelnemen, in een paar dagen moest worden georganiseerd. De tijd was zo kort dat vele automatische wapens nog niet geheel waren ontvet toen ze in de containers werden afgeworpen[55]. Dat leidde tot blokkeringen tijdens het vuren met alle gevolgen van dien.
Op 6 april werd het operatiebevel uitgegeven met nu als hoofdopdracht het zaaien van onrust en het stichten van verwarring in het vijandelijk achtergebied. Ik denk dat de Duitsers zelf al voor chaos, onrust en verwarring hadden gezorgd. Het zouden later tijdens de gevechten ook vaak achteloos optredende kleine groepen van Duitsers zijn die door de Fransen werden geneutraliseerd. Ook de nevenopdrachten werden geformuleerd, ditmaal in heldere taal:
Voor 2RCP:
-Stel 9 verkeersbruggen en 2 spoorbruggen veilig voor de opmars naar het noorden.
Voor 3 RCP:
-Stel 14 verkeersbruggen veilig voor de opmars naar het noorden
-Verover het vliegveld bij Steenwijk
-Verover na ontvangst van de jeeps de vliegvelden bij Eelde en Leeuwarden
Verwarring scheppen hield in dat de para’s de verbindingen moesten ontregelen, de verdedigende opstellingen onder vuur nemen en de belangrijke knooppunten van wegen zo goed mogelijk beheersen.
De planning was dat de para’s maximaal 72 uur geheel zelfstandig zouden optreden om daarna de voorste eenheden van de eigen troepen te ontmoeten. Achteraf werden deze 72 uren gemiddeld meer dan 130 uur! Typhoons in hun voltrekt nieuwe rol van logistieke ondersteuners zouden meermalen met succes de troepen vanuit de lucht bevoorraden.
Dit was de planning wat betreft de dropping zones (DZ’s):
2 RCP (4 SAS)
In het gebied Beilen – Schoonoord – Borger – Zuidlaren – Assen – Beilen, min of meer te verdelen in 3 clusters met als ‘centra’ achtereenvolgens Elp (7 sticks), Grolloo (5 sticks) en Eext (10 sticks). De 23e stick had een geplande dropping zone buiten dit gebied en lag tussen Donderen en Lieveren, ten noordwesten van Assen. Deze behoorde tot de geplande jeep-ploeg.
3RCP (3SAS)
De dropping zones waren gepland in een langgerekte ovaal met als centrale as de Smildervaart met 4 clusters. Een cluster in de noordelijke punt van het ovaal ten westnoordwesten van Assen met als centrum Peest (7 sticks), dan een gebied in het midden van de ovaal met dropping zones west en oost van de Smildervaart met als centrum Hoogersmilde (9 sticks), een afwerpzone tussen Dwingeloo en Pesse (3 sticks) en de 4e cluster zat in het zuidelijke punt van de ovaal tussen Koekange en Punthorst, dus noord en zuid van de Hoogeveensche Vaart en de rivier Reest (5 sticks).
Op de kaart is aangegeven waar de werkelijke dropping zones van de beide bataljons lagen. Het beeld blijft vals omdat de beide ploegen van een stick meer dan eens na de afsprong uit elkaar vielen. De lokaties zijn die waar de desbetreffende commandant van de stick met zijn eerste ploeg terecht kwam. Uit deze werkelijke dropping zones zou blijken dat van de afgeworpen 46 sticks, in de nacht van 7 op 8 april, 4 sticks van 2RCP en 1 stick van 3RCP in de geplande dropping zone terechtkomen, althans zonder noemenswaardige afwijking.
Beide bataljons sprongen tussen 22.30 en 00.30 uur onder slechte omstandigheden. Dat wil zeggen dat er geen enkel zicht was en de afsprongen boven het zeer dichte wolkendek op een hoogte van ongeveer 600 meter plaatsvonden, terwijl er een krachtige westenwind waaide. De 18 jeeps werden niet afgeworpen omdat er geen verkenningen vooraf waren uitgevoerd voor goede afwerpgebieden en de garantie dat eigen mensen deze jeeps zouden opvangen niet gegeven konden worden. De beslissing hieromtrent werd door de liaisonofficier bij de SAS-brigade[56] genomen en Calvert’s woede hierover was op 15 oktober 1970 (!) nog niet bedaard, getuige een brief van de toenmalige SAS-commandant aan de Franse Parachutistenvereniging.
Vrijwel alle 46 afgeworpen sticks met hun ‘bagage’ in containers, de 47e werd in de avond van de 8e april gedropt, kwamen overal neer behalve in de geplande zones. Vier kwamen er zelfs temidden van Duitse kolonnes terecht die op de terugtocht waren. De para’s begonnen dus al meteen met een bijna fatale achterstand: niet weten waar je bent en aan onbekenden van wie je niet weet of ze te vertrouwen zijn naar je positie vragen. Zij die hun containers terugvonden met het noodzakelijke materieel aan automatische wapens, munitie en verbindingsmiddelen en ook konden hergroeperen, gingen onmiddellijk aan de slag met hun opdracht tot verwarring zaaien. Op meerdere plaatsen werden sticks samengevoegd om zodoende een grotere gevechtskracht te ontwikkelen.
Het was niet verwonderlijk dat de jacht die de para’s moesten openen, nu was omgedraaid. Er werd jacht gemaakt op de Fransen, gelukkig met onvoldoende mensen en een geringe coördinatie. Hoe lang de Fransen zich konden handhaven, hing voor een groot deel af van de voorwaartse opmarssnelheid van het 8e Verkenningsbataljon van de 2e Infanterie Divisie langs de hoofdopmarsweg dwars door Drenthe via Assen naar Groningen. Voor een ander deel waren zij aangewezen op de hulp van de plaatselijke bevolking. De brief die de parachutisten bij zich hadden voor de welwillende Nederlanders was bedoeld om contact te maken. Alleen de vermelding ‘..In een paar uurtjes zult u weer VRY zijn..’, aldus luidde een deel van de tekst, bleek achteraf geflatteerd. Niet altijd heeft deze brief geholpen, maar een belangrijk deel van de boeren durfde het risico aan om deze Fransen te steunen waar zij konden. Bij uitzondering werd verraad gepleegd. Helaas bleef ook een flink gedeelte langs de ‘zijlijn’ staan, uit angst natuurlijk voor represailles.
Feit is dat Crerar na een verzoek van generaal Calvert weigerde om zijn opmars aan te passen aan de stijgende nood van de beide Franse SAS-groepen, in het bijzonder waar het de munitie betrof. Tempo, richting en slagorde van het legerkorps werden ongewijzigd gelaten. Bij Spier bijvoorbeeld, waar de Fransen waarschijnlijk teveel hooi op hun vork namen om aldaar de Duitsers in bedwang te houden, zouden de verliezen aan parachutisten vele malen hoger zijn uitgevallen als niet bij toeval een Canadese verkenningseenheid was gearriveerd. Door de Duitsers werd deze komst foutief beoordeeld en de op dat moment uit het bos komende versterking zag af van een gevecht en trok zich haastig terug. De Fransen waren door het oog van de naald gekropen.
Waarom Crerar precies weigerde, is onbekend. Hij was inderdaad een man van ‘make a plan and stick to it’, maar een meer plausibele reden zou kunnen zijn dat hij na de enorme verliezen in het Rijnland en nu met de absolute wetenschap van de eindoverwinning op zak zoveel mogelijk Canadese levens wilde sparen. En wellicht voorzag zijn staf de naderende problemen bij de volledige bevrijding van Noord-Nederland. Het venijn zit nu eenmaal in de staart.
Werden de opdrachten volledig uitgevoerd? Neen, is het ongenuanceerde antwoord. Maar hiermee worden de Fransen tekort gedaan. Er viel natuurlijk niet meer zo veel te desorganiseren en te demoraliseren. De Duitsers hadden de status van verval al bereikt, maar ik meen dat het optreden van 3 en 4 SAS dat verval hebben bespoedigd. Neem de aanval op de commandopost van Böttger in Westerbork op 8 april, de dag dat de Duitse generaal van Christiansen het commando kreeg over de eenheden in het noorden. Die aanval kan niet als volledig succesvol worden aangemerkt, maar heeft wel de nervositeit en de onzekerheid onder de Duitsers absoluut vergroot. En de Duitsers waren van meet af aan hun commandant kwijt. Of een ander voorbeeld: de hinderlagen die de sticks 3, 7, 6 en 16 van 2RCP langs de route Borger – Gasselte – Gieten – Rolde legden en de Duitsers behoorlijk dwarsboomden in hun bewegingen langs die as. Ook elders kon de tegenstander zich moeilijk door Drenthe verplaatsen als gevolg van hinderlagen. Zo wist de 4e stick van 3RCP met succes 7 dagen lang van schuilplaats naar schuilplaats te gaan en onderwijl ook her en der Duitsers vanuit hinderlagen te bestoken. Vervolgens werd door de aanval op 9 april in Gasselte uitgevoerd op het Nationalsozialistische Kraftfahr Korps de toch al geringe capaciteit aan transport nog meer aangetast. In dit NSKK verzorgden in hoofdzaak Nederlandse chauffeurs transporten voor de Duitsers. Van de bruggen kunnen die bij Smilde en Appelscha als beslist succesvol uitgevoerde opdrachten worden aangemerkt.
De Veenhoopsbrug over de Smildervaart leek van groot gewicht voor de noord-zuid route via Drenthe[57] . De een dag later vertrokken stick heeft deze brug tot driemaal toe veroverd en in handen gehouden tot op 12 april het eerste Canadese pantservoertuig de Fransen bij de brug konden ontzetten. Hetzelfde gold voor de groep die al op de 8ste om zes uur in de morgen de Stokersverlaatbrug in Appelscha wist te bemachtigen en vanaf dat moment de doorgang voor Duitsers onmogelijk maakte en intussen tientallen gevangenen maakten. Gevangenen waren een ernstige handicap voor de para’s: bewaking kostte gevechtskracht en verzorging ervan deed afbreuk aan de gewenste mobiliteit. De vliegveld-opdrachten werden een flop. Geen enkele groep kwam dicht bij het object terecht en toen eindelijk het vliegveld bij Havelte werd bereikt en de Duitsers zich zonder meer overgaven, bleek het onbruikbaar voor eigen luchttransport. De RAF had eerder dit vliegveld gebombardeerd.
Al met al blijft het discutabel of operatie Amherst beslist noodzakelijk was om de opmars van de Canadezen te bespoedigen. Eerder heb ik gewag gemaakt van de opmerking van de commandant van de Garry’s over de opmarssnelheid. Die opmerking zegt veel.
Als je de vijand in een eindige ruimte voor je uitdrijft en daarna ook zijn ontsnappingswegen afsnijdt, kom je diezelfde vijand in een kleinere ruimte opeengepakt een keer tegen. Met bovendien een redelijke kans dat zijn gevechtskracht is toegenomen. Dit effect overkwam het legerkorps van luitenant-generaal Simonds in de laatste ronde van de bevrijdingsoperatie van Noord- en Oost-Nederland. Voor de Canadezen zat het venijn letterlijk in de staart, in dit geval in de provincie Groningen waar de Canadese 2e Infanterie Divisie het karwei moest afmaken.
In Friesland was er geen sprake van het voeren van een verdediging, hooguit van de vraag hoe het vege lijf te redden. Slechts één bataljon was er nodig om Friesland in een razend snel tempo te doorkruisen vanaf Noordwolde tot aan de Friesche Wadden ten noorden van Dokkum. De ingezette brigades van de Canadese 3e Infanterie Divisie, behoefden alleen nog wat ‘opruimwerkzaamheden’ te verrichten[58]. Alleen in de sector van Makkum en Pingjum tot aan de Afsluitdijk moesten de Canadezen voluit aan de bak.
De verdediging van Groningen begon in feite bij de ‘vestingstad’ Assen. Althans zo was de ideale voorstelling van zaken. Een IJssellinie die zich tot in het noorden voortzette onder de naam Friesland Riegel met de Assener Stellungen als het strategisch voorportaal van de noordelijke verdediging. Maar zoals vaker met linies het geval was: de vijand nam helaas niet de route die de ontwerper van de linie zich had voorgesteld. Zo ook bij Assen, omdat de Canadezen op 13 april ‘weigerden’ vanuit het westen de Drentse hoofdstad aan te vallen, maar dit vanuit oostelijke en noordelijke richting deden. De Duitsers haastten zich in allerijl richting stad Groningen. De 6e Brigade zat al voorbij Assen en werd door de 4e Brigade doorschreden die vanuit zuidelijke richting de aanval op de stad Groningen opende. Op de avond van de 13e april bereikten de voorste eenheden van de 4e Infanterie Brigade de zuidwestelijk gelegen buitenwijken van de stad Groningen.
In deze volgorde wil ik in dit laatste hoofdstuk de bevrijdingsoperatie afronden[59]. Eerst Friesland, daarna Groningen en dit alles vanwege het tijdschema. 13 April neem ik als een soort startdatum voor de laatste ronde. Op die dag stuurde de Commissaris van de Koningin mr. R.H. de Vos van Steenwijk zijn telegram aan koningin Wilhelmina met daarin de mededeling dat nu een groot deel van de provincie Drenthe was bevrijd. De Canadezen lieten Meppel links liggen[60] en trokken via Dieverbrug en Vledder Friesland binnen en bevrijdden Noordwolde op 12 april. Verder langs de Smildervaart naar het noorden toe werden Oosterwolde en Appelscha op 13 april veroverd. Westerbork[61] , Grolloo en Borger zagen op 12 april de laatste Duitser vertrekken, ook Hooghalen dat helaas veel schade opliep. Het oude ‘Middendorp’ brandde volledig af. Gasselte en Gieten moesten een dag langer wachten. In de provincie Groningen stond de Poolse pantserbrigade met hun ‘ingehuurde’ Belgische verkenners op diezelfde dag reeds in Onstwedde. Stadskanaal werd in het zuiden op 11 april al gepasseerd en ten zuidwesten van Veendam gebeurde dat op 13 april. Opnieuw een grillige frontlijn dus, maar toch min of meer duidelijk afgetekend. Terecht dat de Commissaris van de Koningin in Drenthe zijn telegram kon verzenden.
Het burgerverkeer op de route Harlingen – Leeuwarden – Groningen werd op 5 april al stopgezet. Militaire colonnes mochten niet meer gehinderd worden in hun bewegingen om de Kop van de Afsluitdijk te bereiken. Vervolgens werd het vliegveld Leeuwarden op 6 april door de Duitsers afgeschreven voor militair gebruik. En de Arbeitsreferent te Leeuwarden oordeelde dat Ausweise niet meer nodig waren want ‘..Der Krieg ist ja am Ende..’ in deze waterrijke provincie.
Voor de BS kwam op 8 april om 13.30 uur het belangrijke bericht ‘De fles is leeg’ door[1] . Het betekende dat 36 uur later met de sabotage aan spoorwegen, waterwegen, verkeerswegen en telefoonverbindingen moest worden gestart. Dat wil zeggen dat de objecten, die voor de terugtocht van de Duitsers belangrijk waren, moesten worden gesaboteerd. Op grote schaal begon de sabotage op 10 april om middernacht. Sluizen die ineens niet meer werkten, bakens die in de Waddenzee verdwenen, brugwachters in geen velden of wegen te bekennen, terwijl bruggen het niet meer deden en trotylblokjes die door houten blokjes waren vervangen. De nerveus geworden leden van de Sicherheitsdienst namen wraak door 14 van hun Todeskandidaten bij Dronrijp te executeren, waarbij Gerard de Jong uit Huizum het drama overleefde door zich dood te houden.
Voor de oprukkende Canadezen was het juist zaak dat alle overgangen op de opmarsroute in tact bleven en ontmijnd werden. Het zou de opmars enorm vertragen als de bestaande bruggen werden vernield. Om bijvoorbeeld vanuit Noordwolde via Drachten in Holwerd te komen moesten tien grote waterwegen worden gekruist. Het is gelukt. Nergens in Nederland hebben de leden van de BS zo effectief gewerkt als in Friesland[2] . Het bataljon van de Royal Canadian Dragoons kon vrijwel ongehinderd op bijna maximumsnelheid de zegetocht door de provincie volbrengen. Op 12 april ingezet in Noordwolde was het bataljon op 14 april al in Quatre Bras om daarna direct Dokkum te bevrijden en zag het op 15 april de dijk aan de Friesche Wadden en de Lauwerszee vanuit Holwerd en Oostmahorn.
Niet altijd ging het zo gesmeerd. Tijdens de opmars van de 9e Infanterie Brigade, met Leeuwarden als hoofddoel, werd een van hun eenheden bij de bevrijding van Jirnsum [Irnsum] op 15 april met twee opgeblazen bruggen geconfronteerd ‘op’ de Oudeschouw en vervolgens ‘op’ de Syl. Dat was om 11.00 en 11.30 uur, ongeveer 2 uur nadat ‘.. we de laatste moffen voorbij zagen wandelen..[3] . Beide bruggen waren daags daarvoor opgeblazen. Zeven uur later hadden de genisten de noodbrug gereed, waarbij opnieuw de plaatselijke bevolking zich niet onbetuigd liet wat steun betrof. Daarna begon de eindeloze intocht en het enthousiasme was zo groot dat een zekere Tjerk Fokma voor de doodvermoeide soldaten nieuw stro had laten komen ‘..omdat hij ze niet in het moffenstro wilde hebben>..’[4] . Er zal weinig gebruik van gemaakt zijn, want de jacht ging verder.
De 9e Brigade, met zijn Highlandbataljons en voorop het zelfstandig verkenningsbataljon van de brigade (het 7e), had overigens meer last van vernielde bruggen. Vlak voor Heerenveen was de brug ten zuidwesten van Oudeschoot opgeblazen, maar hadden de BS de brug zuid van Mildam[5] bezet en konden de verkenners met een kleine omweg op 14 april Heerenveen bevrijden. Voorwaarts ging het naar Leeuwarden om uiteindelijk na veel vertragingen op 15 april de stad binnen te rijden. Even daarvoor was een jeep met vier man van de Dragoons de door de Duitsers verlaten stad al binnengekomen. Een inwoner uit Leeuwarden vertelde mij dat het zelfs journalisten waren, die zij als eerste bevrijders welkom mochten heten[6] . De grote uitstroom van Duitsers van oost naar west dwars door Leeuwarden heen vond plaats op 13 en 14 april tot laat in de avond. ‘...Een schouwspel om nooit te vergeten (...) Het leek wel of er geen eind kwam aan de nu zo rampzalige stoet (...) Hier en daar zuchtte een moffenmeid mee...’[7] , zoals Friese Lenie en Engel, bekende liefjes van de SD. Oostwaarts gaan lukte niet meer omdat de geallieerden de Heimat al voor een aanzienlijk deel bezet hadden. De ‘Vesting Holland’ was cynisch genoeg de nog enige, zij het ijdele, hoop. De Kop van de Afsluitdijk moest worden bereikt vooraleer zij ook hier zouden worden afgesneden door troepen van de Canadese 8e Infanterie Brigade.
Vanuit Leeuwarden spoedde een van de bataljons zich in westelijke richting om Harlingen te bevrijden. Verder dan Franeker kwamen zij die zondagmiddag 15 april niet. De Canadese spits maakte bij Franeker rechtsomkeert, daarbij de ongeveer 500 achtergebleven Duitsers in Harlingen de gelegenheid gevend om op zondag 15 april en maandag 16 april op grote schaal vernielingen aan te richten. Bruggen werden vernietigd en meer dan 15 vaartuigen tot zinken gebracht. Op maandagochtend bereikte de voorhoede van de Canadezen Midlum, even buiten Harlingen gelegen. Vanuit Herbaijum werd Harlingen vroeg in de avond met artillerievuur bestookt door een luchtwaarnemer geleid. De Canadese commandant nam zijn toevlucht tot een beproefd gebleken recept. Eerst murw bombarderen, dan pas binnentrekken. Een Harlinger brandweerman verklaarde later dat her en der loodsen als een fakkel brandden: ‘...het was één vlammenzee...’. Later op de avond trokken de tirailleurs de stad in en konden zij zich rond middernacht meester maken van de binnenstad. Opmerkelijk was het aantal behoorlijk beschonken Duitse militairen die de Canadezen aantroffen. Moest alcohol dienst doen als middel om de ellende te vergeten en gaf deze situatie de bezetting het ‘heilig vuur’ om een volstrekt zinloze verdediging te voeren? Zelfs de volgende ochtend waren er nog groepen Duitsers die weerstand boden aan ‘...van die Chinezen...’, wist een Harlinger vrouw te vertellen. Ze waren ook zo vreemd gekleed ‘...met van die leren jasjes en hele andere helmen en ...wat een sigaretten... Intussen was Van der Meer begonnen vlaggetjes te verkopen en speldjes. Wat was het een feest....’[8] .
De 8e Brigade had de opdracht om het westelijk deel van Friesland vrij te maken. Wolvega - Joure – Sneek – Bolsward – Kop Afsluitdijk was hun hoofdopmarsrichting. Vanuit deze hoofdroute werd links en rechts uitgewaaierd. Bij Wolvega ging het in de richting van Kuinre, maar daar moest drie dagen op de bevrijding worden gewacht. Men kon het maar nauwelijks verkroppen dat Wolvega al in feesttooi was en ‘..we konden in Slijkenburg de vlag op de watertoren zien ..’, zei Trijntje van der Lende. En verder haar citerend in dat interview: ‘..waren de bruggen op zaterdag 14 april naar de Kuinderpolder en bij Schoterzijl opgeblazen...’. En eindelijk waren daar dan de Canadezen van het bataljon ‘Chaudière’, ‘...die vanaf Schoterzijl Slijkenburg inkwamen, langs de onderkant van de dijk (...) Harmen Visser, politieagent uit Vollenhove, die voor de Canadezen uitreed, werd doodgeschoten...’[9] .
Joure werd op 15 april door eenheden van zowel de 8e als de 9e Brigade gepasseerd en op de 15e april werd vrijwel geheel Sneek in de middaguren bevrijd. Ook hier beheersten de BS de toegangswegen tot de stad en de ‘Chaudières’ hoefden zich bij wijze van spreken slechts tot kaartlezen te beperken en de weg vrij te maken voor het volgende doortrekkende bataljon (het New Brunswick) dat via Bolsward naar Koudum moest oprukken. Dit gebeurde in de vroege ochtend van 16 april waar in Bolsward geen Duitser meer was te bekennen. Toch zou het nog tot 17 april duren vooraleer Koudum bereikt werd, waar de dag ervoor BS-militairen de nodige NSB’ers reeds opgepakt hadden en onder gejuich naar de politiecellen waren afgevoerd. Van de spertijd werd niets meer aangetrokken en de volgende ochtend (17 april) kwam een groep Canadezen de gemeente Koudum binnenrijden. ‘...Ze zetten hun voertuigen neer om een weilandje bij het centrum en gedroegen zich tamelijk ontspannen. Ze deelden chocola en sigaretten uit en babbelden met de dorpsbewoners. Het evenement was van korte duur. Na nog een korte rit door het dorp vertrokken ze (...) Na het vertrek van de Canadezen ging het leven in het dorp Koudum bijna op de oude voet voort...’[10] .
De ‘Chaudières’ wilden vanuit Sneek proberen om Lemmer te bereiken, maar moesten onverrichterzake terugkeren om via Joure en Sint Nicolaasga hun doel te bereiken. Bij Woudsend konden leden van de BS niet verhinderen dat de brug werd opgeblazen. De Scharsterbrug tussen Joure en Sint Nicolaasga over de Scharsterrijn werd zondagmorgen 15 april om circa half elf door de Duitsers opgeblazen. De bezetter verschanste zich vervolgens in de zuivelfabriek. De Canadezen bouwden een Baileybrug over het kanaal waarna het bataljon, met steun van de artillerie, de vijand in de late avond van 16 april met succes in de richting van Lemmer kon verdrijven. Bij de brug werd nog behoorlijk gevochten waarbij elf Duitsers, een Canadees en twee burgers om het leven kwamen. Bij de gevechten tussen de Canadezen en de Duitsers in Scharsterbrug kwam overigens ook een Tsjech om het leven. Deze man was enkele maanden eerder uit het Duitse leger gedeserteerd en had zich aangesloten bij het Nederlandse verzet. Toen de Canadezen arriveerden sloot hij zich bij de bevrijders aan. Hij zat bij de intocht in Scharsterbrug voor op een tank en werd volgens ooggetuigen door een Duitse scherpschutter doodgeschoten. Op 17 april werd Lemmer ingenomen en waren de Duitsers al over de Zuiderzee vertrokken. Even nog dreigde een noodsituatie te ontstaan vanwege mogelijke dijkdoorbraken in de Noordoostpolder. Maar een drietal Polen in Duitse dienst verborg de ontstekingsmiddelen, nodig om de geplaatste springstof hun werk te laten doen, en namen ‘eigen’ soldaten onder vuur. Op 17 april was ook de Noordoostpolder vrij dankzij drie Polen en een bataljon Canadezen.
Het laatste bolwerk voor de Canadese 3e Infanterie Divisie was de driehoek Pingjum – Kop Afsluitdijk - Makkum. Eerst weer hetzelfde beeld: ‘...zondag 15 april 1945. Opeens worden de bewoners van ’t kleine dorpje Pingjum opgeschrikt door karrengeratel. Weldra zien zij wie de bestuurders van de karren zijn, de verdrukkers, de Duitschers ...’[11] . Wegtrekkende Duitsers, maar een grote groep blijft in Pingjum. Scherpschutters en mitrailleursnesten om de oprukkende Canadezen te vertragen. Een dwingend verzoek tot overgave werd dan ook afgewezen en voor de bataljonscommandant was er maar één antwoord: bombarderen met artillerie en mortieren. Dat begon op maandagavond 16 april om 19.30 uur en zou tot laat in de middag van 17 april voortduren. Het dorp werd zwaar beschadigd en omstreeks 15.30 uur werd er met de witte vlag gezwaaid. Twee Canadese vertegenwoordigers die de Duitsers tegemoet traden, werden neergeschoten en bleven gewond liggen. Voor de bataljonscommandant het sein om de definitieve aanval in te zetten om 17.00 uur. Opnieuw met de nodige vuursteun kwamen de eerste carriers omstreeks 21.30 uur het dorp binnen, namen de bezetters gevangen en zonderden de SS’ers van de rest af. Het mag een wonder heten dat niet meer dan 6 burgers de dood vonden tijdens deze gevechten. Ik citeer ‘..In het dorp heerst na het inferno de chaos: dode paarden, koeien, geiten, gesneuvelde soldaten (..volgt een reeks van materialen: mch..) koppelriemen met de aanmatigende tekst "Gott mit uns" op de gesp; (...) een nog brandend dorp stinkend naar buskruit, waarin loeiende niet gemolken koeien her en der lopen en loslopende paarden met de oren plat op de kop door de straten galopperen...’[12] . Het bataljon van de Queens Own Rifles werd korte tijd later gesteund door het bataljon New Brunswick in de gevechten bij de Afsluitdijk. Het was de artillerie die voor de Canadezen de kritieke succesfactor was. Pas op 18 april dropen de Duitsers af bij de Kop en kon diezelfde dag ook Makkum bezet worden door de ‘Brunswicks’, daarbij gesteund door de Typhoons van de R.A.F.. De 3e Infanterie Divisie van generaal-majoor Keefler had er 26 dagen vechten op zitten, was daarbij ruim 200 kilometer opgerukt, bouwde 36 bruggen en nam 4600 Duitsers krijgsgevangen. Maar rust werd ze nog niet gegund.
De stad Groningen, Delfzijl en de kuststrook aan de Dollard boven Winschoten waren de belangrijkste aanvalsdoelen in deze laatste fase. In de provincie werden eenheden ingezet van de Canadese 2e en 3e Infanterie Divisie en van de Poolse 1e Pantser Divisie. ‘Hoogtepunten’ in de bevrijding van de provincie zijn de gevechten om de stad Groningen en de ‘Delfzijl pocket’.
De stad Groningen
Terwijl de 2e Infanterie Divisie de opmars vervolgde naar het noorden, werd zij op de linkerflank beschermd door de snel oprukkende Royal Canadian Dragoons. Het probleem voor de divisie was de mate van volstrekte onvoorspelbaarheid van het vijandelijk gedrag. Enige systematiek in terugtrekken zat er eigenlijk niet meer in omdat de samenhang volledig verloren was gegaan. De climax voor de troepen van Matthews was ongetwijfeld de stad Groningen. De vijand was een allegaar geworden van onder meer parachtutisten, luchtmachtsoldaten, SS’ers, soldaten van de Kriegsmarine, Hitlerjugend en wat dies meer zij.
Voor dit samenraapsel gebruikte Matthews zijn gehele divisie. De 4e Brigade als eerste in het zuidwesten waar op hevige tegenstand werd gestuit. In de nacht van 13 op 14 april gingen de gevechten onverdroten door, meer dan eens man tegen man. Huis na huis moest worden veroverd, posities van scherpschutters konden nauwelijks worden bepaald, mitrailleursnesten zaten in kelders en probeerden van hieruit verderf te zaaien, Nederlandse SS’ers hadden zich soms in burger gekleed om hun ‘plichten’ uit te voeren, dikwijls uit een van de verdiepingen van de dichtopeenstaande huizen en meer dan eens werd er onderling van huizen gewisseld tussen Canadezen en Duitsers. Het tekende de chaos in deze beginfase.
Zaterdag 14 april werd een kritieke dag en kon de brigade zich van de zuidelijke sector van de stad meester maken. Het Essex Scottish bataljon had een bruggenhoofd over het kanaal gevestigd om de 6e Infanterie Brigade de gelegenheid te geven de 4e te doorschrijden en het centrum van de stad te veroveren. Overigens had een compagnie van de Essex de rand van de binnenstad al bereikt. Drie infanterie bataljons van de 6e Brigade, versterkt met eenheden van Fort Garry Horse, een afdeling veldartillerie en zware mitrailleurpelotons van de Toronto Scottish moesten dit karwei klaren. Omdat het voor de tanks vanwege de bewapening met de Panzerfausten onaantrekkelijk was om bij nacht te manoeuvreren, werd gewacht tot de vroege ochtend van de 16e april. Hoofddoel was de Grote Markt met het stadhuis. Hevige straatgevechten ontwikkelden zich en overal ontstonden grote branden. Strategische kruispunten werden onmiddellijk door de Garry’s bezet. Veel tijd ging verloren aan het opsporen van zich schuil houdende Duitsers tussen de puinhopen, in tuinen en brandgangen en natuurlijk ook in de huizen zelf. De bewoners van de stad waren nog steeds op hun hoede en af en toe konden ze hun blijdschap tonen als het even rustig was. Het beruchte Scholtenshuis in het centrum, waar zich nog SD’ers bevonden die de strijd niet wilden staken, werd volledig door de tankvuur vernietigd.
Intussen waren vanuit het westen de Calgary Highlanders, de Maisonneuves (vanuit het zuidwesten) en de Black Watch bataljons van de 5e Infanterie Brigade opgerukt. Zodoende kon de Duitse verdediging snel worden omsingeld. De Maisonneuves, ook weer versterkt met tanks van Fort Garry Horse, begonnen hun opmars op 14 april ’s middags om 2 uur. Om kwart over zes had het bataljon de doelen bij het Hoendiep bereikt en kon het aan de consolidatie beginnen. Daarna doorschreden de Highlanders en de Black Watch het bruggenhoofd van de Maisonneuves. De aanvankelijk bittere gevechten werden door de Canadezen in hun voordeel beslecht na inzet van de vlammenwerpers.
Zondag 15 april om zes uur ’s avonds stonden de Maisonneuves weer gereed om samen met de Black Watch de strijd voort te zetten aan de noordkant van de binnenstad. De Duitsers waren in feite volledig ingesloten en de gevechten in de avond kenmerkten zich door kleine groepen die elkaar bestreden. Laat in de avond is ook dit gedeelte van de stad veroverd. Wat nog overbleef was het gebouwencomplex van het Provinciaal Electriciteits Bedrijf. Munitieschaarste dwong de Duitsers tot een redelijk snelle overgave. Dat was op maandag 16 april. De 4e Brigade werd teruggenomen, terwijl de 5e en de 6e nog volop bezig waren de laatste verzetshaarden te breken, terwijl de Duitse commandant had gecapituleerd. De bataljonscommandant van de Fusiliers Mont-Royal had deze capitualtie afgedwongen.
De sector Delfzijl
Voorbij de stad Groningen zou in de richting van de Dollard nog hard gevochten worden. Aan de 7e Infanterie Brigade (Canadese 3e Infanterie Divisie) en later twee brigades van de Canadese 5e Pantser Divisie was het gegund om de laatste vijandelijke restanten op te ruimen. Rondom Delfzijl was een stevige verdediging ingericht dat kon rekenen op een enorme hoeveelheid vuursteun van zware artillerie.
Zonder veel tegenstand en met de enthousiaste steun van verzetsmensen ging het bataljon ‘Regina Rifles’ sprongsgewijze voorwaarts en werd de provincie in het noordoosten op 20 en 21 april tot in het gebied Middelstum – Garsthuizen – Roodeschool – Usquert schoongeveegd. Pas toen Spijk ten zuidoosten van Roodeschool werd bereikt, kwam het bataljon onder hevig artillerievuur. Even later zou het bataljon worden afgelost door het Perth bataljon van de 11e Infanterie Brigade, die onderdeel was van de Canadese 5e Pantser Divisie.
Intussen was het bataljon Royal Winnipeg Rifles (van de 3e Divisie) bij Loppersum gearriveerd. Het gevaar kwam van de verdragende Duitse artillerie en de beruchte Nebelwerfers met hun onaangenaam en demoraliserend geluid. Het 7e Verkenningsbataljon had inmiddels uitgebreide verkenningen gedaan en gewaarschuwd voor verschillende Duitse gevechtsgroepen met een fanatieke wil om de strijd voort te zetten. Veel bruggen waren vernietigd en het terrein was slecht begaanbaar. De Winnipegs zetten met behulp van bescherming van tanks hun opmars voort in de richting Wirdum om Appingedam vanuit noordwestelijke richting aan te vallen. Het artillerievuur van der Duitsers werd zo hevig en ongeleid dat besloten werd om de burgers van Appingedam te evacuaren. Met 28cm scheepsgeschut werd de stad gebombardeerd.
In de avond van 23 april werden de Winnipegs afgelost door het 9e Tankbataljon [de British Columbia Dragoons van de 5e Pantser Brigade, die weer onderdeel was van de Canadese 5e Pantser Divisie]. Dit tankbataljon ging samen met het Perth bataljon ’s nachts nog naar Krewerd ten noordwesten van Delfzijl om van hieruit de basis te leggen voor de aanval op de ‘Delfzijl pocket’. Marsum, een paar kilometer verderop in de richting van Delfzijl, werd pas op 29 april veroverd. Nergens was men rondom de pocket van Delfzijl veilig voor het Duitse vuur. Vooral de burgerij had het zwaar te verduren. De Duitse artilleriestellingen konden slechts met een precisieaanval worden uitgeschakeld.
Het eerste succes boekten patrouilles van het Perth bataljon. In de nacht van 28 op 29 april werd een van de beruchtste stellingen beslopen en na hevige strijd overmeesterd. De Cape Breton Highlanders, eveneens van de 11e Brigade, nam het van het Perth over. Op 30 april om 10.00 uur in de ochtend werd de aanval geopend. In man tegen man gevechten en met de noodzakelijke steun van tanks werd Delfzijl op 1 mei 1945 uiteindelijk veroverd. Het Irish Regiment of Canada zou de dag daarop de laatste weerstanden in de pocket van Delfzijl bij Weiwerd en Farmsum tot overgave dwingen. Meer dan 4000 krijgsgevangenen waren het resultaat van deze laatste dagen, terwijl de eigen verliezen zeer beperkt bleven: Minder dan 150 gewonden en gesneuvelden.
Voor Oost- en Noord-Nederland was de bevrijdingsoperatie als geheel ten einde gekomen. De mensen waren getekend door de oorlog. Het juichen verstomde, de wederopbouw stagneerde. Woningnood, werkloosheid, puin, honderdduizenden landmijnen nog niet opgespoord, een slechte voedselsituatie alom, de stroomvoorziening nog niet in orde en een bureaucratie die de berechting van foute landgenoten ernstig vertraagde. Dat waren zo een paar aspecten, los nog van de blijvende littekens, die veel mensen teleurstelden en het vertrouwen in de politieke leiding ernstig aantastten.
Zo voelde een ‘hongertrekker’ van 17 jaar de bevrijding, toen in de periode 9 maart tot 30 juni een familie in Friesland haar met alle zorg had opgenomen: ‘...we hebben gewacht en gewacht. Toen ze kwamen, de Canadezen, reden ze in een flits voorbij. En wij juichten. We waren vrij...Ik kwam thuis op 30 juni [in Rotterdam: mch] ..we moesten weer in het gareel lopen ... aan het werk. Ik voelde het toch een beetje als ’t eind van mijn vrijheid...’.
En ook dit was bevrijding, zij het enige tijd later. Het moment waarop een ondergedoken Joodse jongen zijn moeder terugziet wanneer zij door een BS’er, bij hem achter op de motorfiets gezeten, bij de familie Van der Hoop in Holwerd wordt gebracht. Ik citeer uit het dagboek van Uri Speelman: ‘...Langzamerhand stond de hele familie om mij heen. Ik begreep er niets van. Plotseling kwam dezelfde soldaat op zijn motorfiets voorrijden met achterop een donkere magere dame. (In Friesland was iedereen lichtblond). Mijn pleegmoeder vroeg: “Wie is dat dan??” Ik zei in het Fries: “Ik weet het niet”. Toen zei ze: “Kijk maar goed”, en toen schreeuwde ik in het Fries: “Dat is mijn moeder!” . Ze bleef nog 14 dagen in Holwerd en toen gingen wij boven op een melkauto terug naar Amsterdam (...) Ik ben de familie van der Hoop in Friesland erg dankbaar (...) Stoere Friezen...’