Paul Blobel was de leider van het Sonderkommando 4a, een onderdeel van Einsatzgruppe C. De Einsatgruppen waren belast met het executeren van onder andere communisten, partizanen en Joden in de Sovjet-Unie. Blobels Sonderkommando 4a werd berucht vanwege de uitvoering van de massa-executie van in totaal 33.771 Joden in Babi Jar, een ravijn in Kiev. Ook voerde Blobel het commando over Aktion 1005, de operatie met als doel het uitwissen van de sporen van massavernietiging in het oosten. Blobel, volgens zijn personeelsdossier een “energieke persoonlijkheid met grote leiderschapskwaliteiten”, was vanwege zijn wreedheid en bloeddorstigheid de juiste man voor al deze smerige klussen. Na de oorlog toonde hij geen berouw en verschuilde hij zich achter de bevelen van zijn meerderen die hij als soldaat had moeten gehoorzamen.
Paul Blobel werd geboren op 13 augustus 1894 in Potsdam als de zoon van een ambachtsman. Hij voltooide een opleiding tot metselaar en timmerman en volgde daarna een jaar een bouwopleiding. Tot het aanbreken van de Eerste Wereldoorlog werkte hij als timmerman. Tijdens de oorlog diende hij in de genie. Hij werd onderscheiden met het IJzeren Kruis eerste klas en in 1918 had hij de rang van Vizefeldwebel bereikt. Hij ging uit het leger en was tot 1919 werkloos. In de jaren ‘19 en ‘20 volgde hij opnieuw een bouwopleiding. Daarna werkte hij van 1921 tot 1924 als architect bij meerdere firma’s. In 1924 vestigde hij zich als zelfstandig architect in Solingen.
Blobel trouwde met een meisje uit de betere kringen. Ook zijn carrière ging het voor de wind, maar daaraan kwam in 1929 een einde. Als gevolg van de economische crisis in Weimar-Duitsland kreeg hij geen opdrachten meer en van 1930 tot 1933 moest Blobel rondkomen van een werkloosheidsuitkering. Tot het voorjaar van 1935 werd hij door het gemeentebestuur van Solingen tewerkgesteld op kantoor. Zoals zoveel andere Duitsers die pessimistisch waren over hun toekomst als gevolg van hun werkloosheid en de economische malaise trad Blobel in oktober 1931 toe tot de Sturmabteilung, de Stormtroepen die onder andere de partijbijeenkomsten van de NSDAP beveiligden tegen socialisten en communisten, aartsvijanden van de nationaalsocialisten. Ironisch gezien was Blobel in die tijd ook lid van de SPD, de Sozialdemokratische Partei Deutschlands.
Zijn lidmaatschap van de SPD zal van korte duur geweest zijn, want op 1 december 1931 koos Blobel definitief voor het nationaalsocialisme door zich aan te sluiten bij de NSDAP. Ook werd hij lid van de Schutzstaffel (SS), de organisatie die gedurende de jaren van het Derde Rijk onder meer belast was met allerlei veiligheids- en politietaken. Vanaf begin 1932 was hij werkzaam bij de Sicherheitsdienst (SD), de inlichtingendienst van de SS onder leiding van Reinhard Heydrich. Hier hield hij zich bezig met het bespioneren van sociaaldemocraten en communisten. Hij werkte eerst voor de SD in Düsseldorf en werd nadien gepromoveerd tot chef van de SD-Leitabschnitt, het SD-district, Salzburg. Op 30 januari 1941 werd Blobel benoemd tot SS-Standartenführer.
In de zomer van 1941 bereidde de SD zich in de Duitse stad Pretzsch voor op een speciale taak die door de veiligheidsdienst uitgevoerd moest worden tijdens de invasie van de Sovjet-Unie (operatie Barbarossa). Met manschappen onder andere vanuit de SD, de Waffen-SS en de Ordnungspolizei werden in Pretzsch speciale eenheden, Einsaztgruppen, opgeleid die achter de fronttroepen moesten oprukken en communistische politici, partijfunctionarissen, Joden in partij- en staatsinstellingen en “saboteurs, propagandisten, guerrillastrijders, aanslagplegers en provocateurs” moesten executeren. In totaal werden vier van dergelijke Einsatzgruppen opgericht die elk bestonden uit enkele Sonder- en Einsatzkommandos. Paul Blobel werd in juni 1941 benoemd tot commandant van Sonderkommando 4a van Einsatzgruppe C. Einsatzgruppe C stond tot oktober 1941 onder leiding van SS-Gruppenführer Dr. Otto Rasch en was toegewezen aan Heeresgrüppe Süd van Generalfeldmarschall Gerd von Rundstedt. Operatie Barbarossa begon op 22 juni 1941. Blobels Sonderkommando 4a kwam in actie in de Oekraïne binnen het gebied dat viel onder het bereik van de 6. Armee, onder leiding van Generalfeldmarschall Walther von Reichenau.
In Belaya Tserkov, ongeveer tachtig kilometer ten zuiden van Kiev, werden in augustus 1941 alle volwassen Joden gedood door Blobels manschappen. De kinderen werden onder erbarmelijke omstandigheden apart gehouden in een gebouw dat bewaakt werd door Oekraïense vrijwilligers. De executie van de kinderen werd tijdelijk tegengehouden door Oberstleutnant Helmuth Groscurth, de eerste officier van de generale staf van de 295. Infanterie Division. Hij had een rapport opgesteld waarin hij onder andere schreef dat de executies van vrouwen en kinderen “op geen enkele wijze verschilden van de wreedheden van de vijand.” Walther von Reichenau verwierp deze bewering en stelde dat dit rapport nooit opgesteld had mogen worden. De executie van de kinderen moest dus alsnog doorgang vinden, zoals ook Blobel en diens medewerker SS-Obersturmbannführer August Häfner al hadden gezegd tegen Groscurth.
Daarna ontstond een discussie tussen Blobel en Häfner over de vraag wie de wrede executie moest uitvoeren. “Hij gebood mij de kinderen te laten doodschieten”, zo verklaarde Häfner voor de rechtbank in Neurenberg “Ik vroeg hem: ‘Door wie moet ik ze dan laten doodschieten?’ Hij antwoordde: ‘Door de Waffen-SS.’ Ik bracht daar tegenin: ‘Dat zijn toch allemaal jonge mannen; hoe moeten wij tegenover hen verantwoorden dat zij kleine kinderen moeten neerschieten?’ Daarop zei hij [Blobel]: ‘Dan laat u het toch doen door uw eigen mensen.’ Ook toen zei ik weer: ‘Hoe moeten die dat doen, die hebben toch ook kleine kinderen.’ Dit getouwtrek heeft zo’n tien minuten geduurd. […] Ik stelde later voor de Oekraïense militie van de veldcommandant de kinderen te laten doodschieten. Tegen dat voorstel werd van geen enkele kant bezwaar gemaakt.”
Kort nadat de kinderen in Belaya Tserkov waren omgebracht door Oekraïnse militieleden, arriveerde Blobel met zijn Sonderkommando in Kiev. Bommen die waren geplaatst door de NKVD, de Sovjetveiligheidsdienst, hadden enorme schade aangericht in het stadscentrum dat door de Wehrmacht was ingenomen. Veel Duitse soldaten kwamen daarbij om. De uitroeiing van de Joden van Kiev werd door Blobel gerechtvaardigd als een repressaille voor de ontstane chaos, waarvoor de Joodse burgers – hoofdzakelijk ouderen, vrouwen en kinderen – geen enkele verantwoordelijkheid droegen. De Joden werd opgeroepen om op 29 september te verschijnen op een bepaalde locatie. Hen werd verteld dat ze vandaar gedeporteerd zouden worden naar werkkampen. In werkelijkheid werden ze echter geëxecuteerd in Babi Jar, een ravijn in het noordwesten van Kiev. Op 7 oktober 1941 rapporteerde Blobel in voortgangsrapportage UdSSR Nr. 106 de executie van 33.771 Joden. “De actie zelf is soepel verlopen”, zo verklaarde hij. “De tegen de Joden genomen verplaatsingsmaatregel (Umsiedlungsmassnahme) heeft de volledige instemming van de bevolking gekregen. Dat de Joden in werkelijkheid geliquideerd werden, is tot nu toe nauwelijks bekend geworden; zou volgens de huidige ervaringen ook nauwelijks op weerstand stuiten.”
Na de massa-executie in Babi Jar kreeg Blobels Sonderkommando de beschikking over een gaswagen. “Dit was een 3 tons vrachtwagen die volkomen luchtdicht was afgesloten en waarin ongeveer 30 tot 40 mensen een plaats hadden”, zo verklaarde Blobel na de oorlog. “Na ongeveer 7 tot 8 minuten waren alle inzittenden, die aan de giftige gassen blootgesteld waren, dood. Ik heb zelf de lijken gezien toen die uit de gaswagen waren geladen.”
In totaal maakte Sonderkommando 4a van juni 1941 tot eind 1943 59.018 slachtoffers, maar dat gebeurde vanaf 13 januari 1942 niet meer onder het commando van Blobel. Hij werd afgelost door SS-Sturmbannführer Dr. Erwin Weinmann en was, zo zegt hij zelf, “voor straf naar Berlijn overgeplaatst”. Deze maatregel had vermoedelijk te maken met zijn overmatige alcoholgebruik. Hij was, zoals veel andere leiders en leden van de Einsatzgruppen, steeds meer gaan drinken omdat hij zijn misdaden zowel geestelijk als lichamelijk niet meer aankon. “Blobel behoorde”, zo schrijft de Duitse historicus Guido Knopp, “tot de moordenaars uit overtuiging die er niettemin de emotionele gevolgen van ondervonden. Menigeen kon zijn eigen misdaden niet aan. Ze kregen een zenuwinzinking, een maagzweer of een andere psychosomatische kwaal of ze gingen te veel drinken. Weer anderen lieten zich gaan in ongeremd sadisme en ranselden en moorden er willekeurig op los.” Waarschijnlijk kreeg Blobel enkele maanden ziekteverlof, terwijl hij onder toezicht stond van SS-Gruppenführer Heinrich Müller, de chef van Amt VI (de Gestapo) van het Reichssicherheitshauptamt.
In het voorjaar van 1942 besloot Heinrich Himmler dat de stoffelijke overschotten van Joden en andere slachtoffers van de Einsatzgruppen die in de massagraven in de Sovjet-Unie begraven waren, opgeruimd moesten worden. Hetzelfde moest gebeuren met de slachtoffers van de vernietigingskampen die niet gecremeerd waren, maar ook in massagraven begraven waren. De reden hiervoor was dat Himmler de sporen van massavernietiging wilde uitwissen, zodat deze gruwelijke misdaad verborgen bleef voor de buitenwereld. Reinhard Heydrich werd belast met deze opdracht. Hij had in maart 1942 een ontmoeting met Paul Blobel en besprak de operatie en de mogelijke uitvoering daarvan met hem. Door de dood van Heydrich op 4 juni 1942 werd de aanstelling van Blobel tijdelijk opgeschort, maar in juni 1942 kreeg hij van SS-Gruppenführer Heinrich Müller officieel de leiding over de operatie om de sporen van massavernietiging in het oosten uit te wissen. De operatie was topgeheim en kreeg de codenaam “Aktion 1005”.
Voordat begonnen kon worden met de Enterdungsaktion, de opgravingsoperatie, moest er een geschikte methode gevonden worden om de lichamen van de slachtoffers te vernietigen. Samen met een kleine staf van 3 of 4 man, begon Blobel te experimenteren in Chelmno, waar sinds eind 1941 tienduizenden Joden uit de regio Lodz vergast waren in gaswagens en vervolgens begraven waren in massagraven. Blobel en zijn team kwamen tot de ontdekking dat het vernietigen van de lijken met brandbommen niet praktisch was, omdat dit branden veroorzaakte in de omliggende bossen. Het verbranden van de lichamen op hout in open vuren bleek echter wel naar wens te werken. De overgebleven botten werden in een speciale machine verpletterd en de as en resterende botresten werden begraven in de kuilen waaruit de lichamen gehaald waren.
Nu er een geschikte methode was gevonden om op een eenvoudige efficiënte manier de sporen van massavernietiging uit te wissen, kon de eigenlijke operatie beginnen. Onder Blobels commando werd het Sonderkommando 1005 gevormd, bestaande uit speciale eenheden van ongeveer twintig manschappen: leden van de SS, Sicherheitspolizei en Ordnungspolizei. Het smerige werk werd echter overgelaten aan gevangenen, voornamelijk Joden. Zij moesten de lijken opgraven en verplaatsen naar de brandstapels. Van de zomer van 1942 tot de herfst van 1944 waren de eenheden van Blobel actief in de Baltische staten, Oekraïne, Rusland en Wit-Rusland. Zowel massagraven van executies als die bij de vernietigingskampen werden geruimd. Als gevolg van het oprukkende Sovjetfront kon Blobel zijn opdracht echter niet afmaken. In oktober 1944 werd het Sonderkommando 1005 opgeheven.
Blobels laatste functie binnen het Derde Rijk was die van commandant van Einsatzgruppe Iltis. Deze eenheid bestond uit twee Einsatzkommandos die belast waren met het bestrijden van partizanen aan de grens van Oostenrijk met Joegoslavië. Een groot aantal van zijn manschappen hadden ook al onder hem gewerkt in het Sonderkommando 1005. Blobel is waarschijnlijk niet daadwerkelijk actief geweest als leider van Einsatzgruppe Iltis. Hij verklaarde na de oorlog dat hij in 1944 ziek werd en dat hij van februari tot april in een sanatorium verbleef.
In mei 1945 werd Blobel opgepakt en gevangen gezet. Samen met meerdere andere leiders van de doodseskaders stond hij terecht voor het Amerikaanse Militaire Tribunaal tegen de Einsatzgruppen in Neurenberg. Ondanks dat hij zichzelf niet schuldig verklaarde, werd hij schuldig bevonden aan misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en lidmaatschap van misdadige organisaties. Hij werd bestraft met de doodstraf. Blobel toonde gedurende zijn proces geen berouw en had enkel medelijden met de daders die belast waren geweest met dit zware werk. “Als soldaat heb ik me aan de discipline en trouw gehouden,”, zo verklaarde hij nadien. “Die discipline en trouw hebben me nu aan de galg gebracht. Ook vandaag weet ik nog niet hoe ik anders had moeten handelen.” Zijn aanklager, Benjamin Ferencz, beweert echter dat Blobel moordde “uit overtuiging”. Blobels “voortdurende beroep op bevelen van hogerhand” was volgens hem “een farce.” Op 7 juni 1951 werd Blobel in Landsberg am Lech in Beieren ter dood gebracht door ophanging.