Zevenentwintig jaar oud was Benjamin Ferencz (1920) toen hij kort na de oorlog in Neurenberg hoofdaanklager was in het Einsatzgruppen-tribunaal dat in de media "de grootste moordzaak in de geschiedenis" werd genoemd. Vierentwintig voormalige leiders van de Duitse moordeskaders werden ter verantwoording geroepen voor de moord op meer dan 1 miljoen Joden en andere bevolkingsgroepen aan het Oostfront. Het was zijn bevlogenheid waar de jonge Joods-Amerikaanse jurist zijn benoeming aan te danken had, want bogen op een glansrijke militaire of juridische carrière kon hij niet.
Het levensverhaal van Benjamin Berell Ferencz is een schoolvoorbeeld van de Amerikaanse droom. In 1921 emigreerde hij, tien maanden jong, met zijn ouders en oudere zus naar de Verenigde Staten. Hij was geboren in een armoedig boerenhuisje in Transsylvanië. Antisemitisme had de Joodse familie naar Amerika gedreven. Benjamins vader was oorspronkelijk schoenmaker, maar vond in New York een betrekking als conciërge in de wijk Hell’s Kitchen in de Lower East Side van Manhattan. Het was bepaald geen inspirerende omgeving om op te groeien: de wijk had de hoogste misdaaddichtheid van het land en de gevolgen van de beurscrash van 1929 waren voor de toch al niet welvarende inwoners groot. Armoede en werkloosheid maakten velen van hen, inclusief de familie Ferencz, afhankelijk van overheidssteun.
Benjamins ouders scheidden toen hij zes was, maar zowel de echtscheiding als de armzalige omstandigheden waarin hij opgroeide kregen hem niet klein. Hij greep alle kansen aan om iets van zijn leven te maken. Als tiener verdiende hij al een zakcentje met allerlei bijbaantjes. Hij volgde middelbaar onderwijs op de Townsend Harris High School, een openbare school die hem na het behalen van zijn diploma automatisch toegang gaf tot het City College of New York. Omdat er aan het studeren aan het City College geen leskosten verbonden waren, stond de onderwijsinstelling bekend als "Harvard voor de armen". Ferencz volgde hier college van 1937 tot 1940 en zou de Verenigde Staten altijd dankbaar blijven voor het gratis onderwijs dat hij genoot. Niet eerder had iemand uit zijn familie de kans gekregen om te studeren.
Al op jonge leeftijd wist Benjamin dat hij jurist wilde worden. Na zijn ervaringen in Hell’s Kitchen wilde hij een bijdrage leveren aan de bestrijding van jeugdcriminaliteit. Zijn eerste ervaringen in de juridische wereld deed hij op toen hij voor zijn studie vrijwilligerswerk deed in het strafrechtsysteem van New York. Hij ontdekte toen dat ogenschijnlijk respectabele burgers in staat waren tot de meest vreselijke misdaden, een conclusie die hij later in Neurenberg bevestigd zou zien. In 1940, op twintigjarige leeftijd, behaalde hij zijn bachelorsdiploma in de sociale wetenschappen. Daarna zette hij zijn zinnen op het vervolgen van zijn opleiding aan de Harvard Law School. Hij werd toegelaten tot de prestigieuze universiteit, een grote prestatie voor de jongeman die gedurende zijn vroege jeugdjaren voorbestemd leek voor een leven in armoede.
Op Harvard ontwikkelde Ferencz een groot gevoel voor ethiek en mensenrechten. Als assistent van professor Sheldon Glueck verzamelde hij informatie voor een boek van de criminoloog over Duitse oorlogsmisdaden. Tijdens zijn rechtenstudie woedde de Tweede Wereldoorlog in al zijn hevigheid. Na de Japanse aanval op Pearl Harbor had de jonge student zich gemeld voor militaire dienst, maar zonder dat hij het wist zorgde de ambtenaar van het lokale registratiebureau ervoor dat hij eerst zijn opleiding kon afmaken. Na zijn afstuderen in 1943 werd hij als gewoon soldaat ingedeeld in het 115th Anti Aircraft Artillery (AAA) Gun Battalion. Vanwege zijn talenkennis had hij liever gediend in de inlichtingendienst, maar dat was niet mogelijk omdat hij nog niet lang genoeg de Amerikaanse nationaliteit had. Zijn kleine postuur sloot hem tot zijn teleurstelling ook uit voor de paratroepen en de luchtmacht.
Van maart tot september 1943 volgde Ferencz een militaire basistraining in Camp Davis in North Carolina. Het was een grote overgang van de vrijzinnige academische wereld naar het starre militaire bestaan. De urenlange marsen leken voor Ferencz enkel bedoeld om soldaten te leren "hun rechtervoet van hun linker te onderscheiden". De eigenwijze rekruut kreeg het geregeld aan de stok met zijn superieuren. "Als jonge mensen getraind worden om te moorden op bevel dan moeten ze eerst opgeleid worden om niet te denken", zo verklaarde hij na de oorlog. Voor iemand met een onafhankelijke geest als hij was dat een moeilijke opgave.
Op 16 december 1943 arriveerde Ferencz, inmiddels met de rang van korporaal, met zijn bataljon in Engeland. Na bijna een half jaar wachten nam hij met zijn eenheid deel aan de geallieerde landing in Normandië. Enkele dagen na D-Day op 6 juni 1944 ging hij aan land op Omaha Beach waar eerder honderden Amerikaanse militairen gesneuveld waren. Bij de meeste mannen kwam het water bij het verlaten van het landingsvaartuig tot hun knieën, maar bij Ferencz tot zijn middel. Terwijl hij van boord ging, waren de lijken op het strand al opgeruimd. Van Duits geweervuur was evenmin sprake. Ook gedurende de volgende maanden nam hij nimmer actief deel aan gevechten. Officieel was hij typist voor de voorraadruimte van het artilleriebataljon, maar hij leerde nooit typen. Evenmin zou hij ooit een kanon afvuren of een kogel afschieten op de vijand.
In december 1944 werd er voor korporaal Ferencz een positie gevonden die beter aansloot bij zijn capaciteiten. Hij werd overgeplaatst naar de Judge Advocate Section van generaal Pattons Third Army. Deze organisatie was onder andere belast met het vervolgen van Amerikaanse militairen die beschuldigd werden van desertie, afwezigheid zonder toestemming en insubordinatie. Een speciale subafdeling was opgericht voor onderzoek naar Duitse oorlogsmisdaden. Omdat Ferencz tijdens zijn studie ervaring had opgedaan met deze materie werd hij ingedeeld bij deze sectie. Hij was blij dat hij de artillerie kon verlaten.
Gedurende de laatste fase van de oorlog werd de Duitse bevolking geteisterd door luchtbombardementen op hun steden. Het gebeurde veelvuldig dat Duitse burgers de bemanningsleden van neergehaalde geallieerde bommenwerpers lynchten nadat ze met hun parachutes de grond hadden bereikt. Dat was een oorlogsmisdaad, omdat de vliegeniers volgens de Conventie van Genève als krijgsgevangenen behandeld moesten worden. Ferencz werd er in een jeep op uitgestuurd om veldonderzoek te doen naar dergelijke voorvallen op Duits grondgebied dat intussen in Amerikaanse handen gevallen was. Hij opereerde meestal in zijn eentje, slechts bewapend met een pistool. Zodra hij aankwam bij een plaats delict liet hij de lokale burgemeester of politiechef alle burgers uit de directe omgeving verzamelen. Getuigen droeg hij vervolgens op een verklaring af te leggen, soms onder bedreiging van standrechtelijke executie. Van verzet was nimmer sprake. Het was ook zijn taak om de stoffelijke overschotten op te sporen en te identificeren. Dat was een opdracht die hem zwaar viel.
Mede dankzij het werk van Ferencz konden de Amerikanen na de oorlog in het voormalige concentratiekamp Dachau meer dan 600 Duitsers vervolgen voor het vermoorden van Amerikaanse vliegeniers, waarvan er 140 ter dood veroordeeld werden. Behalve met dit onderzoek hield Ferencz zich ook bezig met het verzamelen van bewijsmateriaal van misdaden die waren begaan in de Duitse concentratiekampen. Op een landkaart hield hij de locaties bij waar door de Amerikanen kampen aangetroffen waren. Nadat Amerikaanse troepen in Ohrdruf, vlakbij Erfurt, stuitten op een Aussenlager van KZ Buchenwald vol horrortaferelen reisde hij erheen om zelf getuige te zijn van de stapels uitgemergelde lijken en andere bewijzen van gruweldaden. Hij was geschokt door wat hij hier en in andere concentratiekampen aantrof. Ook tegenwoordig nog spreekt of denkt hij liever niet over de details. "Mijn geest wilde niet accepteren wat mijn ogen zagen", zo verklaart hij. "Ik kreeg een inkijkje in de hel".
Een ander kamp dat door Ferencz bezocht werd, bevond zich Ebensee in Oostenrijk. Gevangenen waren in dit Nebenlager van KZ Mauthausen onder erbarmelijke omstandigheden gedwongen ondergrondse tunnels te graven voor wapenopslag met hoge sterftecijfers als gevolg. Op 6 mei 1945 werd het kamp bevrijd door de Amerikanen. Ferencz was er getuige van hoe wraaklustige gevangenen een kampbewaker, die had geprobeerd te vluchten, te grazen namen. Nadat hij eerst in elkaar geslagen was, werd hij in het kampcrematorium levend verbrand. Ferencz zag hoe de man telkens opnieuw in en uit de oven gehaald werd. "Er was geen grens aan menselijke wreedheid", zo concludeerde hij na de oorlog. Een Russische soldaat die hij indertijd ontmoette, had eveneens andere ideeën dan hij over hoe om te gaan met verdachten van oorlogsmisdaden. Toen hij de man vertelde dat hij oorlogsmisdaden van de SS onderzocht, was die verbaasd. "Weet je dan niet wat ze gedaan hebben?" zo vroeg hij. "Schiet ze gewoon overhoop!"
Het door Ferencz verzamelde bewijsmateriaal kon later gebruikt worden bij rechtszaken tegen kampbewakers. Ferencz was opgelucht dat zijn werk in Duitsland er in december 1945 opzat. De drie jaren in het Amerikaanse leger waren de "meest akelige ervaring in mijn leven", zo verkondigt hij. "Nooit meer wilde ik van zulke gruwelen getuige zijn." Het was zijn stellige overtuiging dat het voorkomen van oorlog de enige manier was om zulke misdaden voortaan te voorkomen.
In de rang van sergeant keerde Ferencz terug naar de Verenigde Staten. Hij ging er op zoek naar een baan, wat niet gemakkelijk was gezien het grote aantal mannen dat van het front terugkeerde. Vermoedelijk op aanbeveling van zijn vroegere mentor Sheldon Glueck werd hij al na enkele weken uitgenodigd op het Pentagon, het Amerikaanse ministerie van Defensie. Daar vernam hij dat het leger dringend op zoek was naar juristen met verstand van het berechten van oorlogsmisdadigers. Ferencz, die het nooit hoger had geschopt dan sergeant, kreeg het aanbod om als kolonel terug te keren naar Duitsland om te helpen bij het vervolgen van oorlogsmisdadigers.
Opnieuw als militair in dienst treden weigerde hij, maar hij ging ermee akkoord om als burger met de privileges van een kolonel zijn bijdrage te leveren aan de Amerikaanse rechtspraak in Duitsland. Een terugkeer naar Duitsland leek hem een geschikte huwelijksreis. Voorafgaand aan zijn overtocht in maart 1946 trouwde hij met Gertrude, het nichtje van zijn stiefmoeder met wie hij al omging sinds zijn middelbare schooltijd. Ze mocht niet meteen met haar man mee naar Duitsland, maar zou hem spoedig volgen met het volgende schip met echtgenotes van militairen.
Bij aankomst in Duitsland werd Benjamin Ferencz naar Berlijn gezonden om daar een bureau op te zetten voor het Office of the Chief of Counsel for War Crimes (OCCWC). Op dat moment stonden in Neurenberg tweeëntwintig topnazi’s, waaronder Hermann Göring en Albert Speer, terecht voor het Internationale Militaire Tribunaal (IMT), maar het Amerikaanse onderzoeksbureau voor oorlogsmisdaden hield zich al bezig met het verzamelen van bewijzen tegen andere verdachten. De uitspraak van het IMT volgde op 1 oktober 1946. Daarna werden van 9 december 1946 tot 13 april 1949, eveneens in Neurenberg, vervolgprocesssen gevoerd voor twaalf Amerikaanse militaire tribunalen tegen in totaal 185 verdachten, waaronder artsen, rechters, industriëlen en legerleiders. De chef van het team van aanklagers was Brigadier General Telford Taylor, die eerder hoofdaanklager Robert Jackson had geassisteerd tijdens het IMT.
In Berlijn kreeg Ferencz al gauw de leiding over het OCCWC-bureau. Zijn vrouw, die Duits had gestudeerd, werd door hem aangenomen als onderzoeker. Ferencz en zijn medewerkers doorzochten de archieven van Berlijnse nazi-instellingen op zoek naar bewijsmateriaal. Het was een gigantische klus. Alleen al het Berlin Document Center (BDC), het door de Amerikanen opgezette verzamelarchief voor nazi-archieven, telde volgens Ferencz tussen de 8 en 9 miljoen documenten. Zowel aan mankracht als aan tijd was gebrek.
Het was volgens Ferencz in het voorjaar van 1947 toen een medewerker een belangrijke ontdekking deed in de archieven van het naziministerie van Buitenlandse Zaken. Het ging om een complete verzameling kopieën van zogenoemde Ereignismeldungen van de Einsatzgruppen. In deze geheime rapporten stond nauwkeurig opgesomd hoeveel executies door deze moordeskaders van de SS uitgevoerd waren tijdens de Duitse invasie van de Sovjet-Unie. De slachtoffers waren vooral Joden, maar ook zigeuners en Sovjetfunctionarissen vielen ten prooi aan de Duitse vuurpelotons. Toen Ferencz de slachtofferaantallen bij elkaar optelde, stopte hij toen hij de 1 miljoen gepasseerd was. Hij wist dat hij belangrijk bewijsmateriaal in handen had en reisde met de eerste vlucht naar Neurenberg om rapport uit te brengen bij generaal Taylor.
Taylor erkende meteen het belang van het bewijsmateriaal, maar zag zich wel voor een probleem gesteld. Met de beperkte hoeveelheid mankracht was het lastig om nog een proces op te zetten. Ferencz stelde daarom voor om zelf de klus te klaren. Na Taylor verzekerd te hebben dat hij deze taak aankon, werd Ferencz benoemd tot hoofdaanklager van wat bekend zou komen te staan als het Einsatzgruppen-proces. Het was de eerste rechtszaak van de zevenentwintig jaar jonge jurist die zijn benoeming vooral te danken had aan zijn bevlogenheid om oorlogsmisdadigers voor het gerecht te brengen. Met zijn vrouw verhuisde hij in mei 1947 naar Neurenberg om daar te beginnen aan de voorbereidingen voor het tribunaal.
Eerst moest nog bepaald worden welke van de circa 3.000 leden van de Einsatzgruppen terecht zouden staan. In de beklaagdenbank van de rechtbank in Neurenberg was slechts ruimte voor vierentwintig beschuldigden. Ferencz en zijn medewerkers besloten zich te richten op de officieren met de hoogste rangen en de hoogst opgeleide leden. Uiteindelijk werden vierentwintig personen gevonden, waaronder zes generaals. De hoogste in rang was Otto Ohlendorf, die als SS-Gruppenführer het bevel gevoerd had over Einsatzgruppe D. Hij werd aangewezen als hoofdaangeklaagde. Het proces, volgens de media "de grootste moordzaak in de geschiedenis", ging van start op 15 september 1947 en zou duren tot 10 april 1948. Twee beschuldigden zouden tussentijds afvallen: de één werd vanwege medische redenen vrijgelaten en de ander pleegde in zijn cel zelfmoord.
Op 29 september 1947 waren in de rechtszaal in Neurenberg alle ogen gericht op een kleine man achter het spreekgestoelte. Benjamin Ferencz hield zijn openingsrede. Het was die dag precies zes jaar geleden dat in het ravijn Babi Jar bij Kiev in Oekraïne een subafdeling van Einsatzgruppe C begon aan een massa-executie van Joden die in twee dagen tijd 33.771 slachtoffers zou eisen. SS-Standartenführer Paul Blobel, de voor deze massamoord verantwoordelijke commandant, was één van de mannen in de beklaagdenbank. Zenuwachtig om hem en de andere beklaagden van massamoord te beschuldigen was Ferencz niet. Hij was zo zeker van zijn zaak dat het hem slechts twee dagen kostte om het bewijs te presenteren. Enkel de officiële rapporten van de Einsatzgruppen legde hij voor als bewijs. Getuigenverklaringen liet hij bijna geheel achterwege, omdat die immers subjectief waren. Daarentegen had de verdediging 136 dagen nodig voor haar verweer.
De verdachten werden beschuldigd van misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en lidmaatschap van een criminele organisatie. Door Ferencz werd voor het eerst tijdens een rechtszaak de term genocide geïntroduceerd, een woord dat in 1944 bedacht was door de Poolse jurist Raphael Lemkin. Het is een samenvoeging van het Griekse woord genos (volk) en het Latijnse caedere (vermoorden). Ferencz benadrukte dat wraak voor deze volkerenmoord niet het doel was het tribunaal. Veel meer was het een pleidooi voor het "recht van mensen om in vrede en waardigheid te leven, ongeacht ras of religie."
In zijn memoires schreef Ferencz dat hij hoopte dat het proces "op de één of andere manier zou helpen om een herhaling van zulke verschrikkingen in de toekomst te voorkomen. Ik was vastbesloten om alles te doen wat ik kon om een fundament te leggen voor een meer humane wereld". In de slotzin van zijn openingsrede in Neurenberg noemde hij de beschuldigden "wrede beulen wier terreur de zwartste bladzijde in de geschiedenis van de mens schreef. […] Als deze mannen in vrijheid gesteld worden dan heeft recht zijn betekenis verloren en moet de mens leven in angst."
Met verschillende argumenten probeerden de beschuldigden hun schuld te ontlopen. Zo noemde Ohlendorf de executies door de Einsatzgruppen een daad van zelfverdediging. Het bolsjewisme, met de Joden als drijvende kracht, wilde volgens hem immers Duitsland vernietigen. Ferencz voerde echter aan dat Joden enkel vanwege hun afkomst vermoord werden, niet omdat ze werkelijk een gevaar vormden. In februari 1948 kwam er een einde aan de zittingen en was het aan de rechters om te komen tot een vonnis.
Op twee na werden op 10 april 1948 alle overgebleven tweeëntwintig aangeklaagden schuldig bevonden aan alle drie de aanklachten. Vijftien van hen werden ter dood veroordeeld, maar uiteindelijk zouden slechts vier van hen, waaronder Blobel en Ohlendorf, op 7 juni 1951 in de gevangenis van Landsberg am Lech aan de galg eindigen. De Amerikaanse autoriteiten hadden op 31 januari 1951 de vonnissen herzien en waren in de overige gevallen tot een mildere uitspraak gekomen. Gedurende de daaropvolgende jaren zouden alle veroordeelden eerder vrijkomen. Deze amnestie stond in het licht van de Koude Oorlog, toen West-Duitsland door de Amerikanen werd beschouwd als bondgenoot in de strijd tegen het communisme en de vervroegde vrijlating van nazi-oorlogsmisdadigers de banden tussen de Bondsrepubliek en het Westen moest verbeteren.
Ferencz kon tevreden terugkijken op het tribunaal, maar was niet in een jubelstemming. Hij liet verstek gaan bij het gebruikelijke feestje om de succesvolle afloop van een proces te vieren. Het feit dat vijftien beschuldigden ter dood veroordeeld waren, drukte zwaar op zijn geweten. Hij vond de doodstraf weliswaar gerechtvaardigd, maar wraak was nooit zijn doel geweest. Zelf had hij de doodstraf niet geëist, omdat hij bang was dat dit de ernst van de misdaden zou "trivialiseren", alsof "het executeren van een handvol genocideplegers" alles zou doen vergeten. "We waren het verschuldigd aan de miljoenen slachtoffers om hun dood een grotere betekenis te geven. Misschien door de diepte van hun lijden te openbaren en te tonen dat als de wet zulke gruweldaden niet door de vingers zou zien, de kreet ‘nooit meer’ mogelijk werkelijkheid zou worden."
Na het Einsatzgruppen-tribunaal assisteerde Ferencz bij de resterende vervolgprocessen. Hij werd gepromoveerd en opereerde voortaan als burger op het niveau van een brigadegeneraal. In zijn memoires merkt hij gekscherend op dat hij met zijn geringe lengte de kortste "generaal" moet zijn geweest sinds Napoleon. In zijn nieuwe functie was hij verantwoordelijk voor de afronding van de werkzaamheden van het OCCWW. Bewijzen tegen oorlogsmisdadigers die door een gebrek aan tijd of vanwege financiële of politieke redenen niet vervolgd werden, werden door hem overgedragen aan de Duitse autoriteiten.
Met de beëindiging van de Amerikaanse processen in Neurenberg in april 1949 kwam er aan de aanwezigheid van Ferencz in Duitsland geen einde. Wat hij aanvankelijk beschouwde als een huwelijksreis, zou een verblijf van tien jaar worden. Hij ging zich in de Amerikaanse bezettingszone en later in de Bondsrepubliek bezighouden met de organisatie van de restitutie van door de nazi’s geroofde Joodse eigendommen en het coördineren van de schadeclaims die slachtoffers van vervolging indienden bij de West-Duitse overheid. In die hoedanigheid was hij betrokken bij de totstandkoming van de Reparations Agreement tussen Israël en West-Duitsland. Deze overeenkomst tussen West-Duitsland en Israël verplichtte de Bondsrepubliek tot het compenseren van Israël voor de dwangarbeid en vervolging van Joden tijdens de oorlog en voor de Joodse bezettingen die gestolen waren door de nazi’s. De overeenkomst werd op 10 september 1952 door kanselier Konrad Adenauer ondertekend in Luxemburg.
In 1956 kwam er eindelijk een einde aan de "huwelijksreis" van Ferencz en zijn vrouw. Met hun vier kinderen, die allemaal in Duitsland geboren waren, keerden ze terug naar de Verenigde Staten.
In de Verenigde Staten werkte Ferencz eerst zestien jaar als advocaat als partner van Telford Taylor, zijn vroegere chef in Neurenberg. In 1970, terwijl de Verenigde Staten in een hopeloze strijd verwikkeld waren in Vietnam, stopte hij als advocaat om zich voortaan volledig te richten op zijn streven naar wereldvrede. Hij schreef verschillende boeken over internationaal strafrecht en was een groot pleitbezorger van de totstandkoming van het Internationaal Strafhof in Den Haag. Het doet hem zeer dat zijn eigen land het Statuut van Rome nog steeds niet geratificeerd heeft, omdat het weigert eigen onderdanen uit te leveren aan het strafhof.
Hoewel hij houdt van zijn land schroomt Ferencz tot op de dag van vandaag niet zijn overheid te bekritiseren wanneer ze oorlogs- of mensenrechten schendt. Zo keerde hij zich tegen de oorlog in Irak, omdat deze begonnen was zonder instemming van de Veiligheidsraad van de VN. Hij pleitte ervoor dat niet alleen Sadam Hoessein, maar ook George Bush berecht moest worden voor oorlogsmisdaden. Recenter sprak Ferencz zich uit tegen de executie van terroristenleider Osama Bin Laden. Hij noemde deze afrekening "illegaal" en vond dat het de democratie ondermijnde. In juli 2013 liet hij via Twitter weten dat hij het betreurt dat de Amerikaanse regering andere landen intimideert die onderdak willen bieden aan "een burger wiens overtreding zijn vastberadenheid is om de waarheid te vertellen", waarmee hij doelde op de voortvluchtige voormalige National Security Agency-medewerker en klokkenluider Edward Snowden die informatie had gelekt over Amerikaanse spionagepraktijken op het internet.
Voor zijn inzet voor de wereldvrede en het internationale recht werd Ferencz in 2009 in Nederland onderscheiden met de Erasmusprijs. Een jaar later ontving hij het Grootkruis in de Orde van Verdienste van de Bondsrepubliek Duitsland.
Een uitgebreidere beschrijving van deze geschiedenis is te vinden in het boek ‘Meer dan alleen Auschwitz’ van dezelfde schrijver.