Oorsprong In de zomer van 1940 leek nazi-Duitsland de oorlog in Europa te hebben beslist. Alleen Groot-Brittannië, met Churchill als leider, hield nog stand. Buiten zijn vastberadenheid om een eventuele invasie af te slaan, wilde hij toch ook zo snel mogelijk tot offensieve acties overgaan. Binnen de Britse Imperial General Staff dacht luitenant-kolonel D. Clarke er net zo over en hij stelde voor om tijdelijk over te schakelen op de guerrilla. De Britten hadden tijdens de Boerenoorlog (1899-1902) in Zuid-Afrika zelf aan den lijve ondervonden hoe moeilijk het was om deze guerrilla-eenheden, commando´s genaamd, te bestrijden. Daarom werd in juni 1940, na overleg met Churchill, tot de oprichting besloten van de eerste commando-eenheden. De Britse commando´s verwierven binnen het Britse leger een grote reputatie met een hele reeks van acties op de Noorse, Franse en Afrikaanse kust. Zij waren voorlopig echter de enige eenheden die op het vasteland van Europa de vijand aanvielen. Dit was voor een aantal militairen van de in 1941 opgerichte Koninklijke Nederlandse Brigade 'Prinses Irene' een hard gelag. Zij waren tenslotte, vaak met gevaar voor eigen leven, uit Nederland ontsnapt om zich bij de geallieerde troepen te voegen en in actie te komen. Omdat echter tijdens eerdere acties van Britse commando´s was gebleken dat de benodigde taal- en terreinkennis tekort geschoten was, werd in januari 1942 besloten om de uit de bezette gebieden afkomstige militairen de kans te geven om commando te worden. Zo kwam No.10 (Inter Allied) Commando tot stand, bestaande uit militairen van Frankrijk, Nederland, België, Noorwegen, Polen, Joegoslavië en zelfs uit Oostenrijk en Duitsland.
Tijdens de Japanse invasie van Malakka (Maleisië), werd het Nederlandse Malakka Detachement ingezet ter ondersteuning van de Britse verdedigers. Dit detachement bestond uit vier brigades van het KNIL Korps Marechaussee te voet met in totaal 80 manschappen, een vernielingsploeg en veertig inheemse dragers. De vier brigades streden in de jungle van Malakka tegen de Japanse aanvallers en wisten met hun guerrillatactieken de Japanse opmars bij tijd en wijle te vertragen
De Generale Staf sectie III (GS III) was de eerste Nederlandse militaire inlichtingendienst.
Tijdens de Atjeh-oorlog werd een militaire eenheid in het leven geroepen, het Korps Marechaussee te voet, ook wel Korps Marechaussee van Atjeh en onderhoorigheden, kortweg Korps Marechaussee, die de door deze oorlog ontstane situatie mede tot een goed einde moest brengen voor het koloniale Nederland. Dit Korps Marechaussee had overigens totaal niets te maken met het Nederlandse Korps Marechaussee dat later bekend zou worden onder de namen Wapen der Koninklijke Marechaussee en Koninklijke Marechaussee. Beide Marechaussees hadden een totaal andere ontstaansgeschiedenis en een totaal andere rol. Het Korps Marechaussee te voet zou bij aanvang van de Tweede Wereldoorlog in de Pacific ingezet worden in de jungle van Maleisië en zou tijdens de Japanse bezetting op diverse locaties een guerrilla oorlog tegen de Japanners voeren.
Na de bezetting van Nederland in mei 1940 door de Duitsers en later Nederlands-Indië door Japan, wisten vele Nederlanders Groot-Brittannië en Australië te bereiken. Met een aantal van deze mensen werd onder de hoede van de RAF en de RAAF een aantal Nederlandse vliegtuig eskaders opgericht die de strijd tegen de bezetter voortzetten.
Op 14 mei, na de Duitse operatie Fall Gelb, gaf Nederland met uitzondering van Zeeland zich over aan Duitsland. Vanuit Nederland wisten slechts enkele militairen naar Groot-Brittannië te komen. Toen de strijd ook in Zeeland verloren werd, wist een groot aantal militairen zich via België en de Franse havens Brest en Cherbourg naar Groot-Brittannië te begeven. Naast militairen van de landmacht wist ook een deel van het grondpersoneel van de vliegscholen Haamstede en Vlissingen naar Groot-Brittannië te ontkomen.