Tussen 1890 en 1940, werden door respectievelijk de Kaiserliche Marine en de Kriegsmarine een aantal klassen slagschepen gebouwd. Vooral nadat Admiral Alfred von Tirpitz als staatssecretaris voor marine, werd de uitbouw van de Duitse marine voortvarend ter hand genomen. Het einde van de Eerste Wereldoorlog betekende tevens het voorlopige einde van het slagschip bij de Duitse Reichsmarine. Pas met het aan de macht komen van Adolf Hitler werd de bouw van nieuwe slagschepen weer ter hand genomen. Ondanks vele plannen werden uiteindelijk 'slechts' vier slagschepen gebouwd. Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekend tevens het einde van het slagschip bij de Duitse Marine.
Nadat Kaiser Wilhelm II de troon besteeg, gaf hij opdracht om te komen tot een expansie van de Kaiserliche Marine om zich te kunnen meten met de grootste marines ter wereld. Al spoedig waren negen slagschepen in aanbouw. Pas met het aantreden van Admiral Alfred von Tirpitz als staatssecretaris voor marine in 1897 werd de uitbouw van deze marine echter groots ingezet. Het doel was de Kaiserliche Marine dusdanig sterk te maken, dat de belangrijkste macht op zee, Groot Brittannië, het niet zou wagen de Duitse marine uit te dagen.[1]
De door Tirpitz opgezette plannen zouden maar liefst 41 slagschepen omvatten, waarvan 25 voor de Hochseeflotte bestemd waren en de overigen in reserve zouden worden gehouden. De bouw werd voortvarend ter hand genomen, maar toen in 1906 de bouw van HMS Dreadnought (1906) de wijze van bouw van slagschepen volledig veranderde , werd ook Tirpitz gedwongen zijn plannen aan te passen. Ook Duitsland reageerde met de bouw van nieuwe slagschepen volgens hetzelfde bouwprincipe als de dreadnaught.[2][3]
Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog bestond de Kaiserliche Marine uit 38 slagschepen met nog eens acht in aanbouw. Het einde van de Eerste Wereldoorlog maakte dat de Duitse Hochseeflotte met de slagschepen werden geďnterneerd in Scapa Flow, waar de bemanning ze tot zinken bracht ten einde te voorkomen dat de schepen door de Royal Navy in gebruik zouden worden genomen. Duitsland mocht na de oorlog nog maar acht slagschepen van de pre-dreadnaught periode in dienst houden en de bouw van nieuwe schepen werd beperkt qua grootte en bewapening.[4]
In 1928 werd Admiral Erich Raeder bij de Weimar Republiek aangesteld als opperbevelhebber van de Reichsmarine. Hij probeerde voorzichtig weer een modernisering van de marine door te voeren. Pas bij het aantreden van Adolf Hitler kreeg Reader de mogelijkheden aan expansie van de vloot te gaan werken. In 1935 werd het Brits-Duits vlootverdrag getekend, waarmee Duitsland toestemming kreeg een marine op te bouwen die qua kracht 35% van dat van de Royal Navy mocht omvatten. Dit resulteerde onder andere in de bouw van twee nieuwe slagschepen in 1935, gevolgd door bouwplannen voor nog eens twee schepen in 1936.[5][6]
In 1939 werd tot de bouw van zes nieuwe slagschepen besloten, waarvan er al twee in aanbouw waren toen in september 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbrak ende bouw werd stilgelegd. Van de vier in gebruik zijnde slagschepen gingen er drie verloren door de strijd en werd er één door de bemanning tot zinken gebracht. Tijdens de oorlog werd nog één nieuw ontwerp voorgesteld, welke niet verder kwam dan de plantafel.[7][8]
De allereerste slagschepen voor de Kaiserliche Marine, werd de Brandenburg-klasse. Bewapend met zes stuks 280 mm geschut, in plaats van de tot dan toe gangbare vier, markeerde deze schepen een nieuwe fase in de wapenwedloop. Er werden vier schepen van dit type gebouwd, waarvan er twee met vernieuwd pantserstaal werden uitgevoerd. Alle vier de schepen werden ingedeeld bij het I. Geschwader van de Heimatflotte en nog voor de Eerste Wereldoorlog werden twee schepen verkocht aan het Ottomaanse Rijk. De overgebleven schepen waren al buiten dienst gesteld bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog maar werden aanvankelijk weer geactiveerd als kustverdedigingsschepen. Spoedig werden ze echter ingedeeld als verblijfschepen om in 1920 te worden gesloopt.[9][10][11]
Brandenburg-klasse
(1891) |
||
SMS Brandenburg
(1891) |
Aktien-Gesellschaft Vulcan,
Stettin |
|
SMS Kurfürst Friedrich Wilhelm
(1891) |
Kaiserliche Werft, Wilhelmshaven |
|
SMS Weissenburg (1891) |
Aktien-Gesellschaft Vulcan,
Stettin |
|
SMS Wörth (1892) |
Friedrich Krupp Germaniawerft,
Kiel |
De tweede Duitse klasse slagschepen, de Kaiser Friedrich III-klasse, bestond uit vijf schepen. Ze kregen minder zware hoofdbewapening dan soortgelijke schepen uit dezelfde periode, maar een zwaardere secondaire bewapening. Daarnaast kregen deze schepen drie schachten. Met al deze wijzigingen werd deze klasse de standaard qua ontwerp voor opvolgende slagschepen. Ook deze schepen werden na in dienststelling ingedeeld bij het I. Geschwader van de Heimatflotte. In 1907 kregen de schepen een modernisering en tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de schepen voornamelijk ingezet voor trainingsdoeleinden, als kantoorschepen en gevangenisschepen. Tussen 1919 en 1922 werden de schepen gesloopt.[12][13][14]
Kaiser
Friedrich III-klasse (1896) |
||
SMS Kaiser
Friedrich III (1896) |
Kaiserliche Werft, Wilhelmshaven |
|
SMS Kaiser Wilhelm II (1897) |
Kaiserliche Werft, Wilhelmshaven |
|
SMS Kaiser Wilhelm der Grosse
(1899) |
Friedrich Krupp Germaniawerft,
Kiel |
|
SMS Kaiser Karl der Grosse (1899) |
Blohm & Voss, Hamburg |
|
SMS Kaiser Barbarossa (1900) |
Schichau-Werke, Danzig |
Met de intrede van de Wittelsbach-klasse verbeterde Duitsland met name de bepantsering van de slagschepen. Na in dienststelling werden de schepen ingedeeld bij het I. Geschwader van de Heimatflotte ter vervanging van de Brandenburg-klasse (1891). Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden de schepen ingezet in de Oostzee en in 1916 teruggetrokken uit actieve dienst. Rond 1922 werden de meeste schepen gesloopt, alleen SMS Zähringen bleef in dienst als doelschip en werd in 1944 door Britse bommenwerpers tot zinken gebracht. Na de oorlog werd het wrak opgeruimd.[15][16][17]
Wittelsbach-klasse
(1900) |
||
SMS Wittelsbach
(1900) |
Kaiserliche Werft, Wilhelmshaven |
|
SMS Wettin (1901) |
Schichau-Werke, Danzig |
|
SMS Zähringen (1901) |
Friedrich Krupp Germaniawerft,
Kiel |
|
SMS Schwaben (1901) |
Kaiserliche Werft, Wilhelmshaven |
|
SMS Mecklenburg (1901) |
Aktien-Gesellschaft Vulcan
Stettin |
De vijf schepen van de Braunschweig-klasse ontvingen als eerste Duitse slagschepen een hoofdbewapening van 280 mm en waren tevens groter en sneller dan hun voorgangers. De vijf schepen werden in het II. Geschwader geplaatst en bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in het IV. Geschwader in de Oostzee, op één schip na. Twee schepen (Lothringen en Preussen) bleven na de Eerste Wereldoorlog in dienst als depotschepen. Hoewel ze beide in 1931 werden gesloopt bleef een deel van de Preussen bewaard als doelschip welke uiteindelijk in april 1945 tot zinken werd gebracht. De overige drie schepen werden na de eerste Wereldoorlog als kustverdedigingsschip ingezet tot ze eveneens na 1931 werden gesloopt. Alleen de Hessen bleef, ook als doelschip, in gebruik tot het in 1945 door de Sovjets in beslag werd genomen.[18][19][20]
Braunschweig-klasse
(1902) |
||
SMS Braunschweig
(1902) |
Friedrich Krupp Germaniawerft,
Kiel |
|
SMS Elsass (1903) |
Schichau-Werke, Danzig |
|
SMS Hessen (1903) |
Friedrich Krupp Germaniawerft,
Kiel |
|
SMS Preussen (1903) |
Aktien-Gesellschaft Vulcan,
Stettin |
|
SMS Lothringen (1904) |
Schichau-Werke, Danzig |
De Deutschland-klasse was grotendeels gelijk aan de Braunschweig-klasse en werden in het II. Geschwader geplaatst. De naamgever van de klasse, Deutschland, werd vlaggenschip van de Kaiserliche Marine. Hoewel de schepen tijdens de Eerste Wereldoorlog nog operationeel waren in de Hochseeflotte bleek hun lagere snelheid al spoedig een nadeel te zijn en na de Zeeslag bij Jutland werden de schepen uit deze klasse die nog operationeel waren uit actieve dienst teruggetrokken. Eén schip ging verloren in de oorlog en de Deutschland werd in 1920 gesloopt. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog waren alleen Schlesien en Schleswig-Holstein nog in dienst en werden beide tot zinken gebracht maat later weer geborgen. Na de Tweede Wereldoorlog werden beide schepen gesloopt.[21][22][23][24][25]
Deutschland-klasse
(1904) |
||
SMS Deutschland
(1904) |
Friedrich Krupp Germaniawerft,
Kiel |
|
SMS Hannover (1905) |
Kaiserliche Werft, Wilhelmshaven |
|
SMS Pommern (1905) |
Aktien-Gesellschaft Vulcan,
Stettin |
|
SMS Schlesien (1906) |
Schichau-Werke, Danzig |
|
SMS Schleswig-Holstein (1906) |
Friedrich Krupp Germaniawerft,
Kiel |
De vier slagschepen van de Nassau-klasse werden gebouwd als reactie op de bouw van het Britse schip HMS Dreadnaught. HMS Dreadnaught betekende een revolutie in de militaire scheepvaart, uitgerust met turbo motoren en met een andere wapenopstelling dan tot dan toe standaard was. Toch werd door de Duitsers de oude wapenopstelling (zogenaamde hexagonale opstelling met een deel van hoofdgeschut aan de zijkanten van de bovenbouw) en stoommachines gehandhaafd. tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de schepen met wisselend succes ingezet. Na de Eerste Wereldoorlog werden ze door de Geallieerden als oorlogsbuit verdeeld en al spoedig gesloopt.[26][27]
Met de bouw van de Helgoland-klasse , maakte ook de Kaiserliche Marine de stap naar groter en verbeterd geschut en een moderner aandrijving. Wel werd de zogenaamde hexagonale opstelling van het geschut nog behouden. Ingedeeld bij het I. Geschwader van de Hochseeflotte, namen de schepen deel aan de strijd in de zeeslag bij Jutland en de slag in de golf van Riga tijdens de Eerste Wereldoorlog. De vier schepen uit deze klasse werden na de Eerste Wereldoorlog niet geďnterneerd in Scapa Flow. Na het zinken van de Duitse schepen aldaar, werden de vier schepen verdeeld onder de Geallieerden als vorm van herstelbetaling. De Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Japan en Frankrijk kregen elk één van de schepen toebedeeld.[28][29][30]
Met de Kaiser-klasse trad de Kaiserliche Marine een nieuw tijdperk binnen. Het waren de eerste Duitse slagschepen met turbo aandrijving en waarbij men deels afstapte van de hexagonale opstelling van het hoofdgeschut. Op het achterschip waren twee van de vijf geschutskoepels in één lijn achter elkaar en de één na achterste hoger dan de achterste. Op het voorschip was één koepel geplaatst terwijl de twee andere weer volgens de traditionele hexagonale opstelling zijlings van de bovenbouw waren geplaatst. De schepen waren derhalve voorzien van tien stuks 305 mm geschut. De vijf schepen werden in 1911 en 1912 in gebruik genomen en ingedeeld bij het III. Geschwader. Tijdens de Eerste Wereldoorlog opereerden de schepen in de Noordzee en later in de Oostzee waar ze werden ingedeeld als IV. Geschwader. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog werden de schepen geďnterneerd bij Scapa Flow, waar ze op 21 juni 1919 door de eigen bemanning tot zinken werden gebracht.[31][32]
Kaiser-klasse
(1911) |
||
SMS Kaiser (1911) |
Kaiserliche Werft, Wilhelmshaven |
|
SMS Friedrich der Grosse (1911) |
Aktien-Gesellschaft Vulcan,
Hamburg |
|
SMS Kaiserin (1911) |
Howaldtswerke-Deutsche Werft,
Kiel |
|
SMS Prinzregent Luitpold (1912) |
Friedrich Krupp Germaniawerft,
Kiel |
|
SMS König Albert (1912) |
Schichau-Werke, Danzig |
Met de König-klasse stapte men bij de Kaiserliche Marine geheel over op het in één lijn plaatsen van het hoofdgeschut met twee koepels op het voorschip, één in het midden en twee op het achterschip. Voor het eerst kon men hiermee alle hoofgeschut over de volle breedte naar één zijde richten en afvuren. Ingedeeld bij het III. Geschwader namen de schepen deel aan diverse grote zeeslagen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Eén schip, de SMS König, ging in de strijd tegen Rusland verloren. De overige vier werden geďnterneerd in Scapa Flow waar ze door de eigen bemanning tot zinken werden gebracht op 21 juni 1919.[33][34]
De Bayern-klasse was de laatste klasse Duitse slagschepen waarvan schepen nog tijdens de Eerste Wereldoorlog in dienst kwamen. De klasse zou aanvankelijk bestaan uit vier schepen, waarvan alleen de SMS Bayern en SMS Baden werden afgebouwd. Dit kwam vooral door de keuze meer aandacht en voorraden in de bouw van onderzeeboten te steken. Beide afgebouwde schepen kwamen bij het aflopen van de Eerste Wereldoorlog in Scapa Flow terecht waar ze door de eigen bemanning tot zinken werden gebracht. De onafgebouwde rompen van de twee andere schepen werden begin jaren 1920 gesloopt.[35][36]
L 20e apha was het laatste ontwerp voor slagschepen dat in het Duitse Keizerrijk daadwerkelijk werd vastgesteld als ontwerp voor een nieuwe klasse slagschepen. Het uiteindelijk eind 1918 goedgekeurde ontwerp werd bestempeld als Einheitsschiff. Tot daadwerkelijk opdracht tot bouw kwam het door de ontwikkelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog niet meer. De schepen zouden een waterverplaatsing van 42.000 ton krijgen, een lengte van 240 meter en breedte van ruim 33 meter. De hoofdbewapening zou bestaan uit acht stuks 420 mm geschut.[37]
De twee slagschepen van de Scharnhorst-klasse waren de eerste schepen die door de Kriegsmarine als slagschip werden geclassificeerd maar die volgens de op moment van bouwen halverwege de jaren 1930, internationaal werden gezien als slagkruisers. De schepen zouden aanvankelijk worden gebouwd als zware-kruisers, afgeleid van de Deutschland-klasse (1931), maar werden onder druk van politieke en militaire ontwikkelingen herontworpen tot slagschepen. De schepen waren bijna 230 meter lang en bewapend met drie koepels met elk drie stuks 283 mm geschut. De twee slagschepen kwamen eind jaren 1930 in dienst en gingen beide tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren. De klasse wordt in de literatuur ook wel aangeduid als Gneisenau-klasse omdat de Gneisenau eerder gereed was.[1][2]
Scharnhorst-klasse (1936) |
||
Scharnhorst (1936) |
Kriegsmarinewerft Wilhelmshaven |
|
Gneisenau (1936) |
Deutsche Werke Kiel AG, Kiel |
Na gepland te zijn als pantserschepen met een waterverplaatsing van rond de 36.000 ton waterverplaatsing, werd het ontwerp voor wat later de Bismarck-klasse werd, onder invloed van militaire en politieke ontwikkelingen, met ruim 50.000 ton waterverplaatsing, een ontwerp voor de tot dan toe in waterverplaatsing grootste in Europa gebouwde schepen. Tevens zou het de laatste gebouwde klasse slagschepen an Duitsland worden. Van de twee gebouwde schepen, Bismarck en Tirpitz, had de eerste de kortste levensloop van iets meer dan een jaar tussen in dienst stelling en tot zinken brengen. De Tirpitz hield het langer vol, voornamelijk doordat het schip nauwelijks operationeel werd ingezet. Ook dit schip ging uiteindelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren.[1][2]
Met de H-klasse duiden we een reeks ontwerpen voor slagschepen aan die allen gebaseerd werden op het ontwerp van de Bismarck-klasse (1939). Totaal konden er vijf ontwerpen worden onderscheiden, H-39, H-41, H-42, H-43 en H-44 waarvan elk ontwerp een groep schepen moest inhouden met telkens een hogere waterverplaatsing en grotere lengte. Deze waterverplaatsing zou moeten oplopen van 63.600 ton voor H-39 tot 141.507 ton voor ontwerp H-44. De H-39 zou geschut van 406 mm moeten krijgen, H-41 van 420 mm, H-42 en H-43 van 480 mm en H-44 tot slot van 508 mm. Alleen van de H-39 klasse werd aanvankelijk vier schepen besteld, waarvan van de eerste twee ook daadwerkelijk de kiel werd gelegd. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd de bouw stilgelegd en in november 1941 werd wat gebouwd was weer gesloopt. Ondanks vermeldingen in diverse bronnen zijn van de schepen geen officiële namen bekend.[42]