In 1935 ontstond een ontwerp voor een pantserschip met acht stuks geschut van 380 mm. Ontworpen als Pantserschip, werd het ontwerp na bekend worden van de bouw van de Franse slagschepen uit de Dunkerque-klasse besloten de Duitse schepen te herontwerpen als slagschepen. Twee schepen werden gebouwd volgens dit ontwerp, de Bismarck en de Tirpitz en kwamen respectievelijk in 1940 en 1941 in dienst. Beide schepen gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren, de Bismarck in 1941 en de Tirpitz in 1944.
Bismarck (1939) |
1 juli 1936:
kiellegging 14 februari 1939: tewaterlating 24 augustus 1940: aflevering 27 mei 1941: gezonken |
Tirpitz (1940) |
2 november 1936:
kiellegging 1 april 1939: tewaterlating 25 februari 1941: aflevering 12 november 1944: gezonken |
In 1932 werd in opdracht van de Duitse Reichsmarine een aantal studieontwerpen gemaakt om te bepalen wat de ideale vormgeving was voor pantserschepen met een volgens het Vlootverdrag van Washington toegestane waterverplaatsing van 36.000 ton. De aanvankelijke planning was dergelijke schepen te bewapenen met acht stuks 330 mm geschut en te voorzien van een topsnelheid van 30 knopen (56 km/u) en een zware bepantsering. Hiermee oversteeg men de volgens het verdrag van Versailles toegestane maximum van 10.000 ton waterverplaatsing voor Duitse oppervlakteschepen. Een uiteindelijk ontwerp werd in 1933 geleverd en pas in 1936 werd een definitief ontwerp goedgekeurd. De tijd hiertussen was ontstaan door diverse internationale ontwikkelingen. In juni 1934 bleek dat in Italië werd besloten om slagschepen te bouwen met een waterverplaatsing van 35.000 ton, bewapend met 350 mm geschut, de Littorio-klasse (1937), wat door Frankrijk werd beantwoord met het ontwerpen en bouwen van slagschepen van de Richelieu-klasse (1939). Om niet op Frankrijk achter te lopen moest de Reichsmarine het ontwerp aanpassen waarbij vooral werd besloten tot een zwaardere bepantsering. Hierdoor zou de 36.000 ton waarschijnlijk worden overschreden wat men wilde opvangen door eventueel minder geschutskoepels toe te passen met meer geschut per koepel. Bij de verdere ontwikkeling werd echter besloten dat een verdeling van het geschut over vier koepels van elk twee stuks geschut de hoogste gevechtswaarde gaf. Ondertussen begon ook de nieuwe opperbevelhebber van de Reichsmarine, Generaladmiral Erich Reader zich met zijn staf met de ontwerpen bezig houden. Vanuit de technische hoek van de Reichsmarine werd aangedrongen om de bewapening te versterken naar 350 mm geschut, een verzoek dat Raeder overnam in januari 1935. In maart ontstond de discussie om te bezien of het mogelijk zou zijn het geschut nogmaals te vergroten tot 380 mm. Hoewel Reader bleef bij het besluit voor 350 mm, gaf hij toestemming te onderzoeken of 380 mm mogelijk was. Op 9 mei besloot Raeder onder invloed van Adolf Hitler toch voor 380 mm te kiezen. Zo kwam uiteindelijk het ontwerp tot stand voor Schlachtschiff F en Schlachtschiff G zoals het project formeel in de boeken stond. Feitelijk werden de schepen een herontwerp op grotere schaal van de Scharnhorst-klasse (1936).[1][2][3][4][5]
In juni 1935 werd een Brits-Duits Vlootverdrag getekend, waarmee Duitsland toestemming kreeg om slagschepen te bouwen die in verhouding 35% van de waterverplaatsing van Britse schepen hadden. Hiermee kon Duitsland een grote stap voorwaarts maken in ontwikkelingen en kon het land maritiem weer meespelen op het Internationale toneel. Deze positie bracht in Duitsland bij de Reichmarine het idee gaan meespelen dat de Bismarck-klasse zich ook op het Internationale toneel moest kunnen meespelen. Bij de keuze voor de aandrijving werd dan ook een keuze gemaakt voor het modernste turbo-elektrische aandrijvingssysteem en werd besloten dat de schepen een groot bereik moesten hebben. De gewenste aandrijving kon echter niet worden geleverd, waardoor men werd gedwongen de keuze te maken voor hogedruk stoomturbines. Ook op andere gebieden begonnen zich beperkingen aan te dienen. De grens van de waterverplaatsing die kon worden toegepast werd niet zozeer opgelegd door Internationale verdragen, maar vooral door de capaciteiten van de grote scheepswerven in Kiel en Wilhelmshaven en de beperkingen van het Kaiser Wilhelm kanaal. Op 11 februari 1937 werd dan ook vastgesteld dat de maximaal toe te passen waterverplaatsing 42.000 lt (43.000 ton) zou worden. Vanuit de tot Kriegsmarine omgedoopte Reichsmarine, werd op basis van de op dat moment geldende verdragen aangedrongen op de bouw van drie schepen met een maximale waterverplaatsing van 36.000 ton. Hiermee zou Duitsland zich houden aan het Tweede Vlootverdrag van Londen. Doordat Japan echter weigerde dit verdrag te tekenen, werd een clausule opgenomen waarmee de ondertekenaars toestemming kregen schepen te bouwen met een maximale waterverplaatsing van 46.000 ton. Elk argument van de Kriegsmarine om kleinere schepen te wensen werd hiermee van tafel geveegd. Om Internationaal een rol te kunnen spelen zouden grotere schepen noodzakelijk zijn. Hoewel de wens er was dat de nieuwe schepen konden worden ingezet als raiders op de oceanen, resulteerde het besluit om stoomturbines te gebruiken er toe dat de schepen weliswaar in die rol zouden worden ingezet maar niet echt daarvoor geschikt waren. Het bereik dat met de stoomturbines kon worden behaald was daarvoor te klein, zonder onderweg te kunnen bevoorraden. Eigenlijk waren de schepen ontworpen voor strijd tegen gelijkwaardige schepen rond de Duitse kustwateren zoals op de Oostzee en de Noordzee. Het feit dat de schepen niet als zodanig werden ingezet maar als raiders de oceanen op werden gezonden laat zien hoe groot de discrepantie was tussen de wensen en de mogelijkheden bij de Kriegsmarine en de Duitse scheepsbouw op dat moment.[6][7][8]
De schepen van de Bismarck-klasse zouden volgens ontwerp een lengte van 251 meter krijgen en een breedte van 36 meter. Bij een geplande waterverplaatsing van 45.950 ton zou de diepgang 9,30 meter zijn. De standaard diepgang werd op 8,63 meter gesteld en de maximale op 9,90 meter. De dubbele bodem zou 85% van de lengte omvatten en de schepen zouden voor 90% worden gelast. De relatief grote breedte zorgde voor een grote stabiliteit. De standaard bemanning was op 2065 gesteld. De aandrijving werd geregeld door drie sets geschakelde stoomturbines, die elk een schacht aandreven. De stoom voor de turbines werd geleverd door twaalf boilers die werden gevoed door olie. Hiermee konden de schepen volgens ontwerp een topsnelheid van 30 knopen (56 km/u) bereiken. Tussen de 3.000 en 7.500 ton brandstof kon worden meegevoerd, afhankelijk van de toegepaste bunkercapaciteit. Beide schepen zouden uiteindelijk verschillende hoeveelheden kunnen vervoeren, waardoor het bereik bij 19 knopen (35 km/u) varieerde tussen de 15.788 km maximaal bij de Bismarck en 16.430 km bij de Tirpitz. De bepantsering bestond voornamelijk uit Krupp pantserstaal waarbij de pantsergordel varieerde van 220 tot 320 mm. Het bovendek was 50 mm dik en het pantserdek 100 tot 120 mm met 60 mm bij de boeg en 80 mm bij het achterschip. De voorste brug had een bepantsering aan de voorzijde van 200 mm en een dak van 350 mm. De geschutstorens van de hoofdbewapening varieerde van 130-180 mm bovenop, 220 mm aan de zijkant en 360 mm aan de voorzijde met nog eens 220 mm dikke schilden voor elk geschut. Het hoofdgeschut bestond uit acht stuks 380 mm SK C/34 geschut in vier koepels met elk twee stuks geschut in A (Anton), B (Bruno), C (Caesar) en D(Dora) opstelling. A en B waren gesitueerd voor de bovenbouw en C en D achter de bovenbouw. Het secondaire geschut bestond uit twaalf stuks 150 mm SK C.28 geschut in zes koepels met elk twee stuks. Qua luchtafweergeschut waren zestien stuks 105 mm C/33 65 kaliber luchtafweergeschut in acht dubbele opstellingen geplaatst, evenals zestien stuks 37 mm C/30 geschut, eveneens in dubbele opstellingen en twaalf stuks 20 mm C/30 geschut in enkele opstellingen. Tot slot werd alleen Tirpitz eind 1941 uitgerust met twee torpedolanceerinstallaties met elk vier 533 mm torpedolanceerbuizen. De Bismarck kreeg geen torpedolanceerbuizen. Drie vuurleidingsstations waren in staat om allen zowel de primaire als secondaire bewapening aan te sturen. Tot slot ontvingen de schepen ook nog vier Arado Ar 196 drijvervliegtuigen.[9][10][11][12][13][14]
Het definitieve ontwerp was gereed in mei 1935 en slagschip F (later Bismarck) en slagschip G (later Tirpitz) werden op stapel gelegd in juli en oktober 1936. De Bismarck was gereed in augustus 1940 en de Tirpitz in februari 1941. Hoewel van hetzelfde ontwerp waren de schepen in detail verschillend van elkaar. Bismarck ontving een zilvergrijze schoorsteenkap en Tirpitz een zwarte, de kranen stonden op de Bismarck meer naar buiten, het 105 mm luchtafweergeschut was op Bismarck meer naar binnen geplaatst en Bismarck had bij tewaterlating een rechte boeg terwijl de Tirpitz een zogenaamde Atlantische boeg kreeg. Op de Tirpitz waren de vliegtuighangars dubbel uitgevoerd aan beide zijden van de hoofdmast terwijl Bismarck een enkele aan elke kant van de schoorsteen kreeg en een dubbele aan de basis van de hoofdmast. Deze schepen zouden ondanks plannen voor nog grotere slagschepen de grootste Duitse schepen worden van de Tweede Wereldoorlog. Beide hadden ze een zeer opmerkelijke carričre, waarbij de Bismarck in haar eerste actie, de trots van de Britse Royal Navy (de slagkruiser Hood) tot zinken bracht en daarna ongelukkigerwijs zelf aan haar einde kwam. Hoewel de Tirpitz slechts eenmaal een vijandelijk konvooi heeft aangevallen, was haar aanwezigheid in Noorwegen voldoende om de geallieerde te dwingen over te gaan tot extra konvooibeschermingen.[15][16][17]
Klasse: | Bismarck-klasse (1939) |
Aantal in klasse: |
2 |
Land: |
Duitsland |
Type: |
Slagschepen |
Waterverplaatsing: |
45.220 lt (45.950 ton) |
Lengte: |
251 meter |
Breedte: |
36 meter |
Diepgang: |
8,63 meter (standaard) 9,30 meter (ontwerp) 9,90 meter (volledig beladen) |
Aandrijving: |
3x2 geschakelde stoomturbines Boilers 3 schachten 46.000 shp (34.000 kW) 3.000-3.200 ton standaard 7.400-7.780 ton maximaal |
Snelheid: |
30 knopen (56 km/u) |
Bereik: |
15.788-16.430 km bij 19 knopen
(35 km/u) |
Bepantsering: |
Pantsergordel: 320 mm Dekken: 100-120 mm Schotten: 220 mm Geschutskoepels: 360 mm |
Bewapening: |
4x2 380 mm SK C/34 geschut 6x2 150 mm SK C/28 geschut 8x2 105 mm SK C/33 luchtafweergeschut 8x2 37 mm SK C/30 luchtafweergeschut 201 20 mm FlaK 30 luchtafweergeschut 4x Arado Ar 196 drijvervliegtuigen |
Bemanning: |
2.065 |